Franse paragraaf Het huis Bekoorlijke intimiteit van kliffen en bos Illusionistische romankunst Litteraire Kanttekeningen Grasduinen in Gaasterland AAN P. N. VAN EYCK ALEXANDRE DUMAS in verkorte bewerking Internationaal orkest FRIESLANDS ZUID-WEST HOEK Met de camera scharrelend door Londen en Florence WERELDBEROEMD EN MAAR zeer ten dele gekend, populair en toch ook weer miskend aldus is het twijfelachtige lot geweest en ge bleven van de meest gelezen auteur der Euro pese letteren: van Alexandre Dumas senior. Al les was twijfelachtig aan deze jongleur, deze meesterlijk-vingervlugge goochelaar „illusio nist" zou men tegenwoordig zeggen op het toneel der Franse negentiende-eeuwse letteren: zijn afkomst en zijn levenswandel, zijn werk wijze en zijn pennevruchten. Alles behalve zijn productiviteit. Wie in vijftig levensjaren kans ziet om tweehonderdzevenenvijftig boek delen romans, reisbeschrijvingen en mémoires bij elkaar te schrijven, het vijfentwintig-delige toneelwerk niet meegerekend, zou daarmee al léén al een unieke plaats in de letterkunde heb ben veroverd, was er niet één geweest, die hem in omvangrijkheid van uitgegeven en nagelaten schrifturen verre de baas was: de hertog de Saint-Simon, al werd deze niet als Dumas ver slonden. En zo werd Dumas dan toch een unicum. HULDE De Beuk, stichting voor litteraire pu blicaties te Amsterdam, zal een hom mage uitgeven, gewijd aan de onlangs overleden letterkundige prof. P. N. van Eyck. De redactie voor deze hulde, waarvoor zowel oudere als jongere let terkundigen als medewerkers zijn uit genodigd, zal gevormd worden door de redacteuren van het Amsterdams Tijd schrift voor Letterkunde. Dumas was geen Sartre. Hij speelde maar wat. „Hij is", beweerde zijn roemruchte zoon Dumas-junior(schrijver van de „Dame met de camélia's") „een groot kind, dat ik gekregen heb toen ik nog heel klein was". Hij wès een kind, Dumas-père, ontoombaar in zijn verbeeldingskracht, die een nuchter geschiedkundig gegeven van een dor histo rieschrijver als Anquetil toch maar wist op te kalefateren tot een romantisch avon tuur, dat zich na honderd jaar nog even geboeid lezen laat als toen het kersvers uit de romanfabriek de wereld inging in de gedaante van de onsterfelijke d'Artagnan. Voor Dumas was er geen manifest als Hugo's voorwoord tot „Cromwell" voor no- geduwd gebruikt ongeveer over de man wierp. Men had op zijn rug de be faamde groene jas aan stukken gescheurd om een souvenir te bemachtigen aan deze dig om met revolutionnaire gloed „het libe- gevierde dramaturg, die nogal de naam ralisme" in de litteratuur, „waarheid en had immoreel te zijn. Maar het publiek vrijheid", kortom de romantiek te ontkete- Is ze zo onbegrijpelijk, deze populariteit? builde, juichte, applaudisseerde orkanisch nen in de onberispelijk-klassieke parktuin 'Aangespoord tot een hernieuwde lectuur bjj de eerste opvoering van zijn „Anthony", der letteren. Hij, geboren vrijbuiter, zélf van deze „vierde-rangs-auteur zoals dat prompt daarop door Thiers en wie een d'Artagnan, schudde de romantiek met een scherpzinnig Frans criticus hem des- was er jn dagen machtiger in Frankrijk een „tour-de-passe-passe" uit zijn mouw. tijds betitelde door een zeer geslaagde ^an Thjersj werd verboden. Eerder al Hij jongleerde zo deksels handig met de en zeer verkorte vertaling, die onze staa- trouwens was hem de eer aangedaan, het liefde, de dood, de wraak, de eer, de heb- genote, mevrouw G. A. Hnüopen-lNan- onderwerp te zijn van een Kamerdebat: zucht, de rechtschapenheid en de arglist, ninga, van De Graaf van Monte-Christo, was ^et de Hertog de Broglie niet (voor- dat hij de illusie wist te wekken van een De burggraaf van Brage'onne en De man ^tter van de „Conseil") die, heftig toege- herleving van vergane glorie uit onstuimi- met het ijzeren masker*) deed verschij- jujeht, voorspelde dat op die manier de ger eeuwen. nen. waagde ik de sprong van de moderne schouwburgen tot een broedplaats zouden Nóg is men bereid hem terwille van dié problematische romankunst in het roman- Worden van ontucht, tot een school voor illusie te verslinden. Niet in ettelijke delen tisch-feuilletonnistische avonturenverhaal, miscjacieni wier leerlingen niet anders dan allicht. Maar zeker in deze vaardig ver van het „engagement" in het amusement. op ^et beklaagdebankje terecht konden korte bewerking. En het wis amusant. Het was zelfs boeiend komen? Maar ja, de brave de Broglie ken en verrassend. Waarachtig, de critici van <je Sartre nog niet. zijn tijd hebben Vader Dumas, die gewiek ste veelschrijver, toch tekort gedaan! zoals hij met een zinspeling op zijn geboor- OVER KUNSTCRITIEK C. J. E. DINAUX. Uitgeverij Ceres, Meppet. te werd genoemd er zijn koelies voor had om het voorbereidende werk te doen: ideeën op te sporen, stof te verzamelen, een „eerste versie" te schrijven; dat hijzelf ge durig op strooptocht was naar gegevens, de historische waarheid met alle genoegen geweld aan deed en zijn romans in een handomdraaien in elkaar flanste; dat hij evenals zijn collega's Sue en Soulié deden zonder gewetensbezwaar schreef naar de smaak van het publiek. Laat hij zelfs in zeker opzicht een litteraire char latan zijn geweest, een criticus als Sainte- Beuve (die zich zo fel keerde tegen „litte ratuur en industrie combinerende scriben ten") moest toch toegeven dat de „helden daden van Dumas' figuren alle veldslagen hadden gewonnen", al voegde hij er af wijzend aan toe, dat deze wapenfeiten van een soort waren, waar onze cultuur geen Zijde bij spint. Neen, Dumas was geen Balzac, geen Stendhal, geen Hugo. De kunst wsa hem verre. Hij was een verrukkelijke fantast, die weergaloos goed kon vertellen, met een benijdenswaardige vaardigheid de kunst van de compositie verstond, een voortref felijke dialoog wist te schrijven, onuitput telijk was in het verzinnen van verrassen de verwikkelingen en met zwierige vaart zijn schilderachtig gecostumeerde helden in een wervelwind van avonturen mee- sleepte. Hij had een neus voor het roman tisch effect, de locale kleur, de sensatie- lust van z(jn lezers. Men hoefde hem maar een ongelukkige liefde, een aan lager wal geraakt edelman, een wraakmotief, een verborgen schat of een hofintrige aan de hand te doen en de rapieren waren al getrokken, de mantels zwierden, de veder- dossen wapperden en duizend bladzijden waren niet genoeg voor zoveel heldenmoed, zoveel pathetische welsprekendheid, zoveel sentimentele ontboezemingen en hachelijke 6ituaties. Deed het er veel toe, dat d'Artagnan evengoed Bussy en Bussy op zijn beurt Dantès had kunnen zijn? Wat hij aan psy chologisch inzicht miste, vergoedde hij door zijn breed gebaar. Hij kende de kne pen van het vak, had zijn roem als toneel schrijver al geoogst, toen hij zich op de kunst van de anecdotisch-historische ro- DIMITRI SJOSTAKOWITSJ NAAR STRAATSBURG. De Sovjet-Russische componist Dimitri SjostakowitsJ zal de eerste uitvoering in Frankrijk van zijn Tiende Symphonie diri geren op het muziekfestival te Straatsburg, dat op 12 Juni begint. IN DE KRINGEN der kunstenaars wordt het verschijnsel dat wij „de critiek" noe men altijd gevoeld als een aangelegenheid, die geen der daarbij betrokkenen geheel bevredigt. Terecht, want ook critici vragen zich wel eens af, of de kunstcritiek, zoals die thans in de dagbladen en tijdschriften wordt uitgeoefend, kunstenaars en be oordelaars gelijkelijk eert en siert. Een be kend kunstcriticus hield onlangs te Am sterdam een causerie voor een groep kun stenaars op velerlei gebied, waarin hij deze vraag, misschien enigszins anders ge formuleerd, ter spra ke bracht. Hij bezag het probleem van vele zijden: Moet de critiek op de eerste plaats voor lichting, ofwel beoordeling zijn? In hoever re mag ook persoonlijke voorkeur van de schrijver meetellen en dus het oordeel kleuren? Zijn er essentiële verschillen tus sen critiek op producerende en die op re producerende kunst? Hoe behoort de dag- bladcritiek zich te verhouden tot de critiek in weekblad en maandblad? De inleider begon met de bescheiden bewering dat de ervaring heeft geleerd, hoe vaak de critiek in de kunstgeschiedenis gefaald heeft. Hij nodigde zijn gehoor uit, met hem over de vele facetten van het vraagstuk van gedachten te wisselen. Velen gaven daaraan gevolg. Maar men komt nu eenmaal niet gemakkelijk tot heldere for muleringen en bevredigende conclusies bij dergelijke besprekingen. De eerste reactie uit de aanwezigen kwam van iemand, die beweerde, dat de critiek geen enkel nut heeft en dat ze be ter kon worden afgeschaft. Een wel zeer radicale oplossing. Het is echter de vraag, of deze afschaffing inderdaad een voordeel voor alle partijen zou zijn. Ik herinner mij, hoe enige jaren geleden aan een onzer grote conservatoria de vraag onder het oog is gezien in hoeverre het wenselijk zou zijn, muziek-critiek als leer vak in te voeren. Hoewel de besprekingen niet tot het aanvankelijk beoogde doel hebben geleid, bleek wel zeer duidelijk, hoezeer men naar een bepaald eindresul taat wilde streven en dat was: serieuze kunstenaars te beschermen tegen openba re beoordeling door twijfelachtig bevoeg den. Ik moge nu bij het voorgaande enige kanttekeningen maken. De primaire vraag, of de kunstcritiek niet maar beter geheel zou kunnen verdwijnen, moet naar mijn mening ontkennend beantwoord worden. Critiek is het logisch gevolg van het open baar maken van een kunstuiting. Er is bo vendien nog een partij in het geding, die gewoonlijk niet gehoord wordt, maar waarvan het standpunt mijns inziens wel degelijk meetelt: dat is de pers zelf. De ontwikkeling van het dagbladwezen is een langdurig proces geweest, waarbij die van de kunstcritiek ten nauwste is betrokken. Met andere woorden: het zijn de kunste naars niet alleen, die hierover zouden te beslissen hebben. Dat critiek voorlich tend moet zijn is dui delijk, maar dat daar bij beoordeling inbe grepen is, kan wel niet anders. In hoe verre persoonlijke voorkeur het oordeel mag kleuren is een moeilijker probleem. Ik blijf nog altijd bij mijn mening, dat critieken zelfportret ten van de critici zijn. Als men de critische beschouwingen van een Hugo Wolf, of van een Debussy leest, dan leert men beter de persoonlijkheden van deze auteurs-zelf kennen, dan die der beoordeelde kunstenaars. En dat is mis schien ook dikwijls interessanter. Maar het is nu eenmaal zo, dat sterk uitgesproken karakters zich moeilijk verplaatsen in de gedachtenwereld van anderen en dat daar door het noodzakelijke element der objec tiviteit gevaar loopt in het gedrang te ko men. Volkomen objectiviteit is onmogelijk, want ook de criticus is geen automaat, maar een levend mens. Maar hij is moreel verplicht en dit is een belangrijk ding om van zijn standpunt uit zo objectief mogelijk te oordelen. Hij zal dus een zede lijk hoogstaand mens moeten zijn, die zich bewust is van de verantwoordelijkheid te genover degene, die hij moet becritiseren. En hiervoor helpt natuurlijk geen leer stoel aan een conservatorium. Aan welke artistieke en journalistieke eisen de criticus moet voldoen, is weer een andere vraag, die in het bestek van dit ar tikel niet beantwoord kan worden. Dag- bladcritiek moet anders zijn dan die in periodieken. In tijdschriften kan dieper op technische détails worden ingegaan en bovendien mag daarin grotere bezonken heid van oordeel worden gevergd. Ik be nijd de dagbladcriticus niet, die 's nachts zijn oordeel over een juist gehoord, gecom pliceerd nieuw werk op papier moet zet ten, opdat dit al in het ochtendblad kan worden opgenomen! Critiek op producerende kunst stelt aan de criticus hogere eisen dan die op repro ducerende. Deze laat zich ook sneller for muleren en ze biedt minder risico's. Dat over al deze dingen het laatste woord nog niet is gesproken, daarvan kan men vast en zeker overtuigd zijn. WILLEM ANDRIESSEN. PARIJS, Juni Als men toch al bijna een jaar in zo'n huis woont, zou men nog niet van de helft van de andere be woners een vage beschrijving kunnen geven. Het woord huis is eigenlijk mislei dend, maar „flatgebouw" is onuitstaan baar en doet trouwens denken aan een vrijstaande toren met een glazen trappen huis, niet aan een nummer in de rij. „Im- meuble" heet het in het Frans: „onroerend goed". In ieder geval, er zijn vijf verdiepingen boven de begane grond en op elke verdie ping een of twee woningen; vroeger was er één per verdieping, maar de tijden staan naar woningsplitsing. De lift, die door een enorme paal omhoog wordt, mag alleen naar boven worden, het is een model van 1890. Naar beneden moet men trap, die gelukkig het pronkstuk van het huis is: breed en ruim, bekleed met glan zend donker hout en daar overheen een geruisloze wollen loper; op de wanden zwaar bruin behang met gulden bladeren in reliëf, naast iedere deur twee gekrulde kandelaars voor gaslampen, van buiten wat roestig en van binnen ongetwijfeld grijs en wit bekoekt en bestoft. Bij het regelmatig afdalen van die trap zou men alle bewoners wel eens verwach ten te ontmoeten de eerste keren alleen uitwijken, vervolgens een knikje en iets gemompeld, tenslotte „Dag mevrouw" met een aardig lachje. Geenszins. Er is in het trappenhuis haast nooit iemand te zien en dat komt ook niet door de lift: die staat steeds weer leeg op de begane grond. Een enkele keer ziet men op de tweede of de vierde verdieping een bezoeker op de bel drukken, heel zelden gaat er zelfs juist een deur open, maar dan blijft de bewoner die dat doet onzichtbaar: er is alleen een stem te horen en er staat een grote bruine vaas tegen de achterwand van de vestibule. Soms haalt men onder aan de trap iemand in, maar bij welke verdieping hij hoort, dat kan men niet vermoeden. Het gesprek blijft beperkt tot „Pardon, monsieur" en „Pardon, monsieur" gezegd zelfs wan neer men elkaar geen enkele hinder aan doet, ook door degeen die een deur voor de ander opent. Het openen van die deur is anders de kunst niet, maar het sluiten. De moderne Parijse „immeubles" hebben heel beschei den voordeuren, dubbel weliswaar en van smeedijzer met een glazen plaat erachter, maar alleen berekend op menselijke pas sage. De deur van dit huis is nog een over blijfsel van de mooie tijd, een ware porte cochère, waar de rijtuigen doorheen kon den naar de binnenplaats. Ter weerszijden van de inrit is zelfs een smal trottoirtje aangelegd. Daarom is de poortopening bijna tweemaal manshoog en het smeed ijzer van de deuren centimeters dik. Voor het openen van de deur maakt dat weinig verschil, men drukt daartoe op een belle tje aan de deurpost en dan springt zij een eindje open (een realistisch détail in Fran se detectivefilms: de moordenaars die het huis ontvluchten en die in het donker het belletje niet kunnen vinden). Het sluiten daarentegen is handwerk: men kan be daard trekken, dan bereikt de deur het slot niet; bij f^rm trekken schalt het door de straat en huivert de glasplaat in haar voegen. Gelukkig is de makelij zeer stevig en stort de deur zich nooit op haar mishan delaar, zoals men aanvankelijk vreest. Het is wel hard voor de concierge, die in haar twee of drie kamers (haar „loge") vlak naast de voordeur woont. Al de bur- ger-„immeubles" van Parijs hebben hun concierge, die post, boodschappen en iets extra's bij de jaarwisseling aanneemt. Zij zijn veelal gevreesd als feeksen, maar die in dit huis is alleraardigst, zij Is zelfs niet gegriefd als men diep in de nacht met de deur heeft gedonderd, hoewel zij de schul dige makkelijk kan aanwijzen: wie na tien uur thuiskomt wordt geacht zijn naam uit te roepen bij het passeren van de loge. Het is een voorzorg tegen gespuis: wie na tienen zou proberen met de mond vol tanden door te lopen, moet erop rekenen dat hij de concierge in nachtkleding op zijn nek krijgt. Hij zou de naam van een bewoner moeten aannemen en niets is makkelijker, want er bestaat een telefoonboek waarin alle nummers per straat en per huis wor den opgegeven maar misschien denkt een boef daar niet gauw aan. Van 2 tot 9 Juni zal de Internationale Federatie deir „Jeunesses Musicales" in Hannover haar negende jaarlijkse con gres houden. Nederlandse deelnemers aan dit congres zijn onder meer de heer Max Vredenburg (directeur van „Jeugd en Muziek") en de fluitiste Madeline Men- ten, die zal meespelen in het Internatio nale Jeugdorkest op Pinkstermaandag. De Federatie telt thans 300.000 leden, afko^» stig uit zestien aangesloten landen. ten als de Friese steden- en merenitoehten, heeft een indrukwekkende geschiedenis. Het vormde een sleutelpositie in tijden van oorlog, zoals het een verkeersknooppunt was in tijden van vrede. In de oudheids kamer-raadzaal van het raadhuis vindt men nog vele herinneringen aan de venij nige twisten tussen de Sehieringers en de Vetkopers, die verdeeld waren in de kam pen van Karei van Gelre en Karei de Grote. De eerstgenoemde versterkte zijn Slotens garnizoen met Oostenrijkse lans knechten, wier kolossale tweehands-zwaar den de achtergrond van de raadszittingen beheersen, waarin men zich overigens wel van een humaner argumentatie bedient. In de Tachtigjarige Oorlog was Sloten een begeerd object van de Spanjaarden die tijdens het beleg onder Caspar Robles zich van een gelijksoortig foefje trachtten te bedienen als in Lochem en ook op een on- geveer overeenkomstige wijze ontmaskerd werden. Gezien de florerende boterhandel via Sloten arriveerden zij in lege boter vaten op een schip aan de stadswallen en een paar jongens, die hun katapults op do vaatjes mikten, verschrikten één hunner zodanig, dat hij zich vertoonde, waardoor de hele opzet werd verijdeld. „De kindo ren leren op de scholen alleen van Locheon" zei de burgemeester met iets van verwijt in zijn stem, „maar dit behoren zij ook ta weten". De feitenlast van Slotens geschiedenis glijdt al heel gauw van de schouders bij het zien van het dansende goed aan zijn van gemeentewege verhuurde waslijnen buiten de stadswallen, de bloeiende linden langs de Diept, de poortjes naar de vier windstreken en de gepensionneerde koren molen. Wanneer men er langskuiert, vergeet men ook dat „Greate Piernog Heer van Sloten geweest is, dezelfde gevreesde ge weldenaar, die de Zuiderzee zou hebben afgeschuimd en zijn gevangenen „büter, brea en griene tsiis" zou hebben laten zeg gen om bij het vernemen van een vreemde ongeval zijn morgenster te hanteren een huiveringwekkende strijdknots, ironischer- wijs ook wel goeiemorgengenoemd. Maar dat woelige verleden ligt al zover achter ons, nu het „goeiemorgen" alleen nog tot u komt als een welgemeende wens, die in dit lachende landschap zeker ver wezenlijkt wordt. Oude Mirdum om hier enige uren te „grasduinen" een begrip, dat door de met gras begroeide kliffen als vanzelf opgeroepen wordt. En dan heeft men van Gaasterland alleen nog maar de zeekant gezien. De bossen rondom Kippenburg ongeveer het cen trum van dit gebied en bij Wyckel zul len de bezoeker zeker evenveel rust en genoegen verschaffen. Bij Kippenburg zal hij hier en daar op een bordje „Verboden te fietsen op Zondag" stuiten, maar laat hij gerust zijn, deze bepaling berust meer op practische dan op confessionele motie ven het is nodig omdat er des Zondags op de smalle bospaden zo druk gewandeld wordt. Wie er ook nog enig stedeschoon wil zien, zou het best eens in Balk kunnen gaan kijken, een parmantig plaatsje met aardige gevels, dat al vry dicht tegen het Sloter- meer aanligt. OVER DE KWALITEITEN van de Friese Zuid-Oosthoek voor de zeilsport behoeft niet veel meer gezegd te worden, want ieder jaar komen er vooral ook in kamp- verband méér zeilers naar de meren, die zo aantrekkelijk worden omdat zij alle door vaarten met elkaar zijn verbonden. Aan de Oostkant van het Slotermeer ligt Sloten, het miniatuurstadje, dat terecht de harten van generaties bezoekers gestolen heeft. Dit ravitailleringscentrum voor de zeilsport op de meren in het rond, dat vooral vol leven is bij sportieve evenemen- In de steeds langer wordende reeks Contact-foto-pockct- boekjes zijn thans Londen en Florence aan de beurt en het valt onmiddellijk op, dat de fotograaf Cas Oorthuys in de Engelse hoofdstad voor het maken van zijn dikwijls uit muntende plaatjes meer mogelijkheden heeft gezien dan in de Italiaanse provincieplaats. Hij volgde, met de camera in de hand uiteraard, de door snee Londenaar, die op weg is naar zijn kantoor, werkt en uitrust. Oorthuys deed dit onopvallend en bescheiden, met een groot gevoel voor humor. Hij ontmoette de typisch Lon- dense bankier in het dure, deftige Whitehall, maar hij schar relde ook langs de armoedige kraampjes op de markt in Billingsgate. Overal zocht hij echter het gewone in de mens: de oude vrouwtjes, die zitten uit te rusten van het ver moeiende leven en de brede gemoedelijke politie-agent, op zijn ronde door de wijk. Nergens vergeet hij evenwel, dat het de bedoeling is om de lezer (of liever nog de kijker) een beeld te geven van Londen-door-de-week en mede met be hulp van de tekst van Neville Braybrooke, die daarmee be scheiden op de achtergrond blijft en slechts af en toe een kleine toelichting geeft, is hij daar uitstekend in geslaagd. In het boekje over Florence heeft Oorthuys zich meer be paald tot de uiterlijke schoonheid van de stad en de kunst schatten van de vele musea, waaraan hij het overgrote deel van de ruim tachtig foto's gewijd heeft. Hierdoor is het ge heel minder luchtig geworden en wellicht komt dit ook door de enigszins droge opsomming van de gegevens, welke Benno Premsela bij elk plaatje geeft. Toch zullen vooral de min naars van de Romaanse kunst en van de Renaissance in dit werkje iets van hun gading vinden. De foto's van het gewone leven van de Florentijnen doen ons overigens toch verlangen naar een foto-serie over de Italianen in hun gewone doen, compleet met drukke gebaren en hardrijdende scooters. H. de Gr. Drie van de vele voortreffelijke foto's van Cas Oorthuys. Aan de hoed kent men de Engelsman. Of het nu een hoog grijs hoofddeksel is voor de jaarlijkse derby of een sportief jockey-petje, de winkels in Old Bond Street leveren deze voor de Engelsman zo belangrijke attributen bij de kleding in alle mogelijke variëteiten. (Foto links boven). Rechts een overzichtsfoto van Florence, welke een uitstekend beeld geeft van deze in Renaissance en Romaanse stijl opgetrokken stad. Voor de Italiaanse kinderen bestaat er wellicht niets pretti- gers dan het wandelen met moeder door de straten en over de pleinen. Met tenslotte als beloning een bezoek aan het vrouwtje op het Piazza Santa Carmine, dat in de lente zulk overheerlijk Paasbrood verkoopt. (Foto rechts onder). oooocïaooooooooocxxxiooooaxxxxxooooooocxjooooooococxxxwoooociooxiooooocxjocoooooocxxjaxxxcxxxjoocoxooooooooo*" •QoaxxxxxxxocooooaooooooooacoocxioocxxxxyxxxxxxxKiocxxxxxxiooooooocx Wr ACHTER EEN LANGE, verweerde alissade, die zwart en spichtig afsteekt ij het zilverig IJselmeer, ligt het Land der Gaasten (Hoogten), waarover de meeste Friezen te allen tijde bereid zijn sentimentele dingen te zeggen. En daar bij bevinden zij zich in goed gezelschap, want Herman Gorter schijnt hier de ouverture tot zijn bekende Mei te heb ben „opgedaan". Wanneer men er in enkele uren doorheen rijdt, zal men van Gaasterland met zijn negenhonderd hec taren bos en de diluviale golvingen in zijn landschap niet zo onder de indruk raken. Maar daarvoor gaat men niet met vacantie. Zij, die in de kortste tijd het grootste, het mooiste en het enige willen zien, keren meestal terug met wat ver warde herinneringen uit een vermoeien de tijd. In Gaasterland moet men door dringen om te ervaren, dat het zijn inti miteit is, die elke bezoeker bekoort en die jaarlijks tachtigduizend toeristen naar Rijs doet komen, RIJS wordt van de zee gescheiden door een prachtig zeventiende eeuws boscom- plex, waar de blauwe reigers eendrachtig broeden en in de avond tal van zangvogels concerteren. Gelukkig zijn de sporen van de V-I startbaan, die de Duitsers er in de oorlog aanlegden, weggewist en staat het rustieke Vredestempeltje uit 1814 er nog altijd ongeschonden. Wanneer men dit bos is doorgewandeld in Westelijke richting het is niet onmogelijk daarbij plotseling een paar reeën te zien rondscharrelen kan men tussen de stammen door weldra het IJselmeer zien glinsteren en aan de overkant de Dromedaris van Enkhuizen waarnemen. Dat betekent volgens de vis sers altijd slecht weer, men behoort deze toren namelijk niét te kunnen zien Rijs kan het vreemdelingenverkeer tot nu toe wel aan met zijn drie hotels, zijn pensions en zijn zomerhuisjes. En mocht het nog een speciale trekpleister verlangen, dan biedt zijn renbaan daar zeker gelegen heid toe. Vogelliefhebbers (en wie heeft vogels nu eigenlijk niét lief, ook al kent hij ze niet nauwkeurig uit elkaar?) moeten het Rijsterbos óók weer uitgaan en zich Noordwaarts begeven, want daar ligt de „Mokkenbank", een grote, door het „Fryske Gea" beschermde nederzetting van allerlei vogelsoorten. De grote stern heeft hier de absolute meerderheid, maar het ontbreekt ook niet aan schollevaars, visdiefjes en grutto's. Door het opwerpen van hoge ster vormige takkenbossen tracht men hier ook een aantrekkelijk woonoord voor lepelaars te maken en de kwartiermakers zijn al ge weest. Helemaal onbezorgd leven al deze vogels overigens niet, want iedere dag vlie gen kiekendieven onderzoekend over. In het achterland liggen de diluviale hoogten van Bakhuizen in prachtige harmonie met het omringende weidelandschap, waarin de zwarte bovenlanders, een brillant Fries paardenras, dat de koe gedienstig na sjouwt, voor treffende kleurcontrasten. Mochten die diluviale verhevenheden uw geologische interesse prikkelen, dan zou u ten Zuiden van Rijs het Oude Mirdummer Klif eens kunnen gaan zien. Aan de zee kant langs deze steilten wandelend een beetje voorzichtig om niet over zwerf stenen te struikelen kan men hier en daar een doorsnee van de aardlagen zien, waaruit deze diluviale hoogten zijn opge bouwd. De zee heeft deze heuvels afgekalfd tot steile hoogten en de Vereniging tot Be houd van Natuurmonumenten tracht deze zo goed mogelijk te bewaren. Dat valt haar overigens niet mee, vooral sinds het IJsel meer zoet is geworden, de hele flora hier is veranderd en de bodemlagen door een dichte gras-„afzetting" grotendeels niet meer zichtbaar zijn. Maar dat geeft juist iets vriendelijks aan dit oord. Het ijs van het glaciale tijdperk is allang gebroken. Men hoeft heus niet louter geoloog te zijn

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1954 | | pagina 15