Franse paragraaf
Het huis
Bekoorlijke intimiteit
van kliffen en bos
Illusionistische romankunst
Litteraire
Kanttekeningen
Grasduinen
in Gaasterland
AAN P. N. VAN EYCK
ALEXANDRE DUMAS
in verkorte bewerking
Internationaal orkest
FRIESLANDS ZUID-WEST HOEK
Met de camera scharrelend
door Londen en Florence
WERELDBEROEMD EN MAAR zeer ten dele
gekend, populair en toch ook weer miskend
aldus is het twijfelachtige lot geweest en ge
bleven van de meest gelezen auteur der Euro
pese letteren: van Alexandre Dumas senior. Al
les was twijfelachtig aan deze jongleur, deze
meesterlijk-vingervlugge goochelaar „illusio
nist" zou men tegenwoordig zeggen op het
toneel der Franse negentiende-eeuwse letteren:
zijn afkomst en zijn levenswandel, zijn werk
wijze en zijn pennevruchten. Alles behalve
zijn productiviteit. Wie in vijftig levensjaren
kans ziet om tweehonderdzevenenvijftig boek
delen romans, reisbeschrijvingen en mémoires
bij elkaar te schrijven, het vijfentwintig-delige
toneelwerk niet meegerekend, zou daarmee al
léén al een unieke plaats in de letterkunde heb
ben veroverd, was er niet één geweest, die hem
in omvangrijkheid van uitgegeven en nagelaten
schrifturen verre de baas was: de hertog de
Saint-Simon, al werd deze niet als Dumas ver
slonden. En zo werd Dumas dan toch een unicum.
HULDE
De Beuk, stichting voor litteraire pu
blicaties te Amsterdam, zal een hom
mage uitgeven, gewijd aan de onlangs
overleden letterkundige prof. P. N. van
Eyck. De redactie voor deze hulde,
waarvoor zowel oudere als jongere let
terkundigen als medewerkers zijn uit
genodigd, zal gevormd worden door de
redacteuren van het Amsterdams Tijd
schrift voor Letterkunde.
Dumas was geen Sartre. Hij speelde maar
wat. „Hij is", beweerde zijn roemruchte
zoon Dumas-junior(schrijver van de „Dame
met de camélia's") „een groot kind, dat ik
gekregen heb toen ik nog heel klein was".
Hij wès een kind, Dumas-père, ontoombaar
in zijn verbeeldingskracht, die een nuchter
geschiedkundig gegeven van een dor histo
rieschrijver als Anquetil toch maar wist
op te kalefateren tot een romantisch avon
tuur, dat zich na honderd jaar nog even
geboeid lezen laat als toen het kersvers uit
de romanfabriek de wereld inging in de
gedaante van de onsterfelijke d'Artagnan.
Voor Dumas was er geen manifest als
Hugo's voorwoord tot „Cromwell" voor no-
geduwd
gebruikt
ongeveer
over de
man wierp. Men had op zijn rug de be
faamde groene jas aan stukken gescheurd
om een souvenir te bemachtigen aan deze dig om met revolutionnaire gloed „het libe-
gevierde dramaturg, die nogal de naam ralisme" in de litteratuur, „waarheid en
had immoreel te zijn. Maar het publiek vrijheid", kortom de romantiek te ontkete-
Is ze zo onbegrijpelijk, deze populariteit? builde, juichte, applaudisseerde orkanisch nen in de onberispelijk-klassieke parktuin
'Aangespoord tot een hernieuwde lectuur bjj de eerste opvoering van zijn „Anthony", der letteren. Hij, geboren vrijbuiter, zélf
van deze „vierde-rangs-auteur zoals dat prompt daarop door Thiers en wie een d'Artagnan, schudde de romantiek met
een scherpzinnig Frans criticus hem des- was er jn dagen machtiger in Frankrijk een „tour-de-passe-passe" uit zijn mouw.
tijds betitelde door een zeer geslaagde ^an Thjersj werd verboden. Eerder al Hij jongleerde zo deksels handig met de
en zeer verkorte vertaling, die onze staa- trouwens was hem de eer aangedaan, het liefde, de dood, de wraak, de eer, de heb-
genote, mevrouw G. A. Hnüopen-lNan- onderwerp te zijn van een Kamerdebat: zucht, de rechtschapenheid en de arglist,
ninga, van De Graaf van Monte-Christo, was ^et de Hertog de Broglie niet (voor- dat hij de illusie wist te wekken van een
De burggraaf van Brage'onne en De man ^tter van de „Conseil") die, heftig toege- herleving van vergane glorie uit onstuimi-
met het ijzeren masker*) deed verschij- jujeht, voorspelde dat op die manier de ger eeuwen.
nen. waagde ik de sprong van de moderne schouwburgen tot een broedplaats zouden Nóg is men bereid hem terwille van dié
problematische romankunst in het roman- Worden van ontucht, tot een school voor illusie te verslinden. Niet in ettelijke delen
tisch-feuilletonnistische avonturenverhaal, miscjacieni wier leerlingen niet anders dan allicht. Maar zeker in deze vaardig ver
van het „engagement" in het amusement. op ^et beklaagdebankje terecht konden korte bewerking.
En het wis amusant. Het was zelfs boeiend komen? Maar ja, de brave de Broglie ken
en verrassend. Waarachtig, de critici van <je Sartre nog niet.
zijn tijd hebben Vader Dumas, die gewiek
ste veelschrijver, toch tekort gedaan!
zoals hij met een zinspeling op zijn geboor- OVER KUNSTCRITIEK
C. J. E. DINAUX.
Uitgeverij Ceres, Meppet.
te werd genoemd er zijn koelies voor had
om het voorbereidende werk te doen:
ideeën op te sporen, stof te verzamelen, een
„eerste versie" te schrijven; dat hijzelf ge
durig op strooptocht was naar gegevens,
de historische waarheid met alle genoegen
geweld aan deed en zijn romans in een
handomdraaien in elkaar flanste; dat hij
evenals zijn collega's Sue en Soulié
deden zonder gewetensbezwaar schreef
naar de smaak van het publiek. Laat hij
zelfs in zeker opzicht een litteraire char
latan zijn geweest, een criticus als Sainte-
Beuve (die zich zo fel keerde tegen „litte
ratuur en industrie combinerende scriben
ten") moest toch toegeven dat de „helden
daden van Dumas' figuren alle veldslagen
hadden gewonnen", al voegde hij er af
wijzend aan toe, dat deze wapenfeiten van
een soort waren, waar onze cultuur geen
Zijde bij spint.
Neen, Dumas was geen Balzac, geen
Stendhal, geen Hugo. De kunst wsa hem
verre. Hij was een verrukkelijke fantast,
die weergaloos goed kon vertellen, met een
benijdenswaardige vaardigheid de kunst
van de compositie verstond, een voortref
felijke dialoog wist te schrijven, onuitput
telijk was in het verzinnen van verrassen
de verwikkelingen en met zwierige vaart
zijn schilderachtig gecostumeerde helden
in een wervelwind van avonturen mee-
sleepte. Hij had een neus voor het roman
tisch effect, de locale kleur, de sensatie-
lust van z(jn lezers. Men hoefde hem maar
een ongelukkige liefde, een aan lager wal
geraakt edelman, een wraakmotief, een
verborgen schat of een hofintrige aan de
hand te doen en de rapieren waren al
getrokken, de mantels zwierden, de veder-
dossen wapperden en duizend bladzijden
waren niet genoeg voor zoveel heldenmoed,
zoveel pathetische welsprekendheid, zoveel
sentimentele ontboezemingen en hachelijke
6ituaties.
Deed het er veel toe, dat d'Artagnan
evengoed Bussy en Bussy op zijn beurt
Dantès had kunnen zijn? Wat hij aan psy
chologisch inzicht miste, vergoedde hij
door zijn breed gebaar. Hij kende de kne
pen van het vak, had zijn roem als toneel
schrijver al geoogst, toen hij zich op de
kunst van de anecdotisch-historische ro-
DIMITRI SJOSTAKOWITSJ NAAR
STRAATSBURG.
De Sovjet-Russische componist Dimitri
SjostakowitsJ zal de eerste uitvoering in
Frankrijk van zijn Tiende Symphonie diri
geren op het muziekfestival te Straatsburg,
dat op 12 Juni begint.
IN DE KRINGEN der kunstenaars wordt
het verschijnsel dat wij „de critiek" noe
men altijd gevoeld als een aangelegenheid,
die geen der daarbij betrokkenen geheel
bevredigt. Terecht, want ook critici vragen
zich wel eens af, of de kunstcritiek, zoals
die thans in de dagbladen en tijdschriften
wordt uitgeoefend,
kunstenaars en be
oordelaars gelijkelijk
eert en siert. Een be
kend kunstcriticus
hield onlangs te Am
sterdam een causerie
voor een groep kun
stenaars op velerlei
gebied, waarin hij
deze vraag, misschien
enigszins anders ge
formuleerd, ter spra
ke bracht. Hij bezag
het probleem van vele zijden:
Moet de critiek op de eerste plaats voor
lichting, ofwel beoordeling zijn? In hoever
re mag ook persoonlijke voorkeur van de
schrijver meetellen en dus het oordeel
kleuren? Zijn er essentiële verschillen tus
sen critiek op producerende en die op re
producerende kunst? Hoe behoort de dag-
bladcritiek zich te verhouden tot de critiek
in weekblad en maandblad?
De inleider begon met de bescheiden
bewering dat de ervaring heeft geleerd,
hoe vaak de critiek in de kunstgeschiedenis
gefaald heeft. Hij nodigde zijn gehoor uit,
met hem over de vele facetten van het
vraagstuk van gedachten te wisselen. Velen
gaven daaraan gevolg. Maar men komt nu
eenmaal niet gemakkelijk tot heldere for
muleringen en bevredigende conclusies bij
dergelijke besprekingen.
De eerste reactie uit de aanwezigen
kwam van iemand, die beweerde, dat de
critiek geen enkel nut heeft en dat ze be
ter kon worden afgeschaft. Een wel zeer
radicale oplossing. Het is echter de vraag,
of deze afschaffing inderdaad een voordeel
voor alle partijen zou zijn.
Ik herinner mij, hoe enige jaren geleden
aan een onzer grote conservatoria de vraag
onder het oog is gezien in hoeverre het
wenselijk zou zijn, muziek-critiek als leer
vak in te voeren. Hoewel de besprekingen
niet tot het aanvankelijk beoogde doel
hebben geleid, bleek wel zeer duidelijk,
hoezeer men naar een bepaald eindresul
taat wilde streven en dat was: serieuze
kunstenaars te beschermen tegen openba
re beoordeling door twijfelachtig bevoeg
den.
Ik moge nu bij het voorgaande enige
kanttekeningen maken. De primaire vraag,
of de kunstcritiek niet maar beter geheel
zou kunnen verdwijnen, moet naar mijn
mening ontkennend beantwoord worden.
Critiek is het logisch gevolg van het open
baar maken van een kunstuiting. Er is bo
vendien nog een partij in het geding, die
gewoonlijk niet gehoord wordt, maar
waarvan het standpunt mijns inziens wel
degelijk meetelt: dat is de pers zelf. De
ontwikkeling van het dagbladwezen is een
langdurig proces geweest, waarbij die van
de kunstcritiek ten nauwste is betrokken.
Met andere woorden:
het zijn de kunste
naars niet alleen, die
hierover zouden te
beslissen hebben.
Dat critiek voorlich
tend moet zijn is dui
delijk, maar dat daar
bij beoordeling inbe
grepen is, kan wel
niet anders. In hoe
verre persoonlijke
voorkeur het oordeel
mag kleuren is een
moeilijker probleem. Ik blijf nog altijd
bij mijn mening, dat critieken zelfportret
ten van de critici zijn.
Als men de critische beschouwingen van
een Hugo Wolf, of van een Debussy leest,
dan leert men beter de persoonlijkheden
van deze auteurs-zelf kennen, dan die der
beoordeelde kunstenaars. En dat is mis
schien ook dikwijls interessanter. Maar het
is nu eenmaal zo, dat sterk uitgesproken
karakters zich moeilijk verplaatsen in de
gedachtenwereld van anderen en dat daar
door het noodzakelijke element der objec
tiviteit gevaar loopt in het gedrang te ko
men. Volkomen objectiviteit is onmogelijk,
want ook de criticus is geen automaat,
maar een levend mens. Maar hij is moreel
verplicht en dit is een belangrijk ding
om van zijn standpunt uit zo objectief
mogelijk te oordelen. Hij zal dus een zede
lijk hoogstaand mens moeten zijn, die zich
bewust is van de verantwoordelijkheid te
genover degene, die hij moet becritiseren.
En hiervoor helpt natuurlijk geen leer
stoel aan een conservatorium.
Aan welke artistieke en journalistieke
eisen de criticus moet voldoen, is weer een
andere vraag, die in het bestek van dit ar
tikel niet beantwoord kan worden. Dag-
bladcritiek moet anders zijn dan die in
periodieken. In tijdschriften kan dieper
op technische détails worden ingegaan en
bovendien mag daarin grotere bezonken
heid van oordeel worden gevergd. Ik be
nijd de dagbladcriticus niet, die 's nachts
zijn oordeel over een juist gehoord, gecom
pliceerd nieuw werk op papier moet zet
ten, opdat dit al in het ochtendblad kan
worden opgenomen!
Critiek op producerende kunst stelt aan
de criticus hogere eisen dan die op repro
ducerende. Deze laat zich ook sneller for
muleren en ze biedt minder risico's. Dat
over al deze dingen het laatste woord nog
niet is gesproken, daarvan kan men vast
en zeker overtuigd zijn.
WILLEM ANDRIESSEN.
PARIJS, Juni Als men toch al
bijna een jaar in zo'n huis woont, zou men
nog niet van de helft van de andere be
woners een vage beschrijving kunnen
geven. Het woord huis is eigenlijk mislei
dend, maar „flatgebouw" is onuitstaan
baar en doet trouwens denken aan een
vrijstaande toren met een glazen trappen
huis, niet aan een nummer in de rij. „Im-
meuble" heet het in het Frans: „onroerend
goed".
In ieder geval, er zijn vijf verdiepingen
boven de begane grond en op elke verdie
ping een of twee woningen; vroeger was
er één per verdieping, maar de tijden
staan naar woningsplitsing. De lift, die
door een enorme paal omhoog
wordt, mag alleen naar boven
worden, het is een model van
1890. Naar beneden moet men
trap, die gelukkig het pronkstuk van het
huis is: breed en ruim, bekleed met glan
zend donker hout en daar overheen een
geruisloze wollen loper; op de wanden
zwaar bruin behang met gulden bladeren
in reliëf, naast iedere deur twee gekrulde
kandelaars voor gaslampen, van buiten
wat roestig en van binnen ongetwijfeld
grijs en wit bekoekt en bestoft.
Bij het regelmatig afdalen van die trap
zou men alle bewoners wel eens verwach
ten te ontmoeten de eerste keren alleen
uitwijken, vervolgens een knikje en iets
gemompeld, tenslotte „Dag mevrouw" met
een aardig lachje. Geenszins. Er is in het
trappenhuis haast nooit iemand te zien en
dat komt ook niet door de lift: die staat
steeds weer leeg op de begane grond. Een
enkele keer ziet men op de tweede of de
vierde verdieping een bezoeker op de bel
drukken, heel zelden gaat er zelfs juist een
deur open, maar dan blijft de bewoner die
dat doet onzichtbaar: er is alleen een stem
te horen en er staat een grote bruine vaas
tegen de achterwand van de vestibule.
Soms haalt men onder aan de trap iemand
in, maar bij welke verdieping hij hoort,
dat kan men niet vermoeden. Het gesprek
blijft beperkt tot „Pardon, monsieur" en
„Pardon, monsieur" gezegd zelfs wan
neer men elkaar geen enkele hinder aan
doet, ook door degeen die een deur voor
de ander opent.
Het openen van die deur is anders de
kunst niet, maar het sluiten. De moderne
Parijse „immeubles" hebben heel beschei
den voordeuren, dubbel weliswaar en van
smeedijzer met een glazen plaat erachter,
maar alleen berekend op menselijke pas
sage. De deur van dit huis is nog een over
blijfsel van de mooie tijd, een ware porte
cochère, waar de rijtuigen doorheen kon
den naar de binnenplaats. Ter weerszijden
van de inrit is zelfs een smal trottoirtje
aangelegd. Daarom is de poortopening
bijna tweemaal manshoog en het smeed
ijzer van de deuren centimeters dik. Voor
het openen van de deur maakt dat weinig
verschil, men drukt daartoe op een belle
tje aan de deurpost en dan springt zij een
eindje open (een realistisch détail in Fran
se detectivefilms: de moordenaars die het
huis ontvluchten en die in het donker het
belletje niet kunnen vinden). Het sluiten
daarentegen is handwerk: men kan be
daard trekken, dan bereikt de deur het
slot niet; bij f^rm trekken schalt het door
de straat en huivert de glasplaat in haar
voegen. Gelukkig is de makelij zeer stevig
en stort de deur zich nooit op haar mishan
delaar, zoals men aanvankelijk vreest.
Het is wel hard voor de concierge, die in
haar twee of drie kamers (haar „loge")
vlak naast de voordeur woont. Al de bur-
ger-„immeubles" van Parijs hebben hun
concierge, die post, boodschappen en iets
extra's bij de jaarwisseling aanneemt. Zij
zijn veelal gevreesd als feeksen, maar die
in dit huis is alleraardigst, zij Is zelfs niet
gegriefd als men diep in de nacht met de
deur heeft gedonderd, hoewel zij de schul
dige makkelijk kan aanwijzen: wie na
tien uur thuiskomt wordt geacht zijn naam
uit te roepen bij het passeren van de loge.
Het is een voorzorg tegen gespuis: wie na
tienen zou proberen met de mond vol tanden
door te lopen, moet erop rekenen dat hij
de concierge in nachtkleding op zijn nek
krijgt. Hij zou de naam van een bewoner
moeten aannemen en niets is makkelijker,
want er bestaat een telefoonboek waarin
alle nummers per straat en per huis wor
den opgegeven maar misschien denkt
een boef daar niet gauw aan.
Van 2 tot 9 Juni zal de Internationale
Federatie deir „Jeunesses Musicales" in
Hannover haar negende jaarlijkse con
gres houden. Nederlandse deelnemers aan
dit congres zijn onder meer de heer Max
Vredenburg (directeur van „Jeugd en
Muziek") en de fluitiste Madeline Men-
ten, die zal meespelen in het Internatio
nale Jeugdorkest op Pinkstermaandag. De
Federatie telt thans 300.000 leden, afko^»
stig uit zestien aangesloten landen.
ten als de Friese steden- en merenitoehten,
heeft een indrukwekkende geschiedenis.
Het vormde een sleutelpositie in tijden van
oorlog, zoals het een verkeersknooppunt
was in tijden van vrede. In de oudheids
kamer-raadzaal van het raadhuis vindt
men nog vele herinneringen aan de venij
nige twisten tussen de Sehieringers en de
Vetkopers, die verdeeld waren in de kam
pen van Karei van Gelre en Karei de
Grote. De eerstgenoemde versterkte zijn
Slotens garnizoen met Oostenrijkse lans
knechten, wier kolossale tweehands-zwaar
den de achtergrond van de raadszittingen
beheersen, waarin men zich overigens wel
van een humaner argumentatie bedient.
In de Tachtigjarige Oorlog was Sloten een
begeerd object van de Spanjaarden die
tijdens het beleg onder Caspar Robles zich
van een gelijksoortig foefje trachtten te
bedienen als in Lochem en ook op een on-
geveer overeenkomstige wijze ontmaskerd
werden. Gezien de florerende boterhandel
via Sloten arriveerden zij in lege boter
vaten op een schip aan de stadswallen en
een paar jongens, die hun katapults op do
vaatjes mikten, verschrikten één hunner
zodanig, dat hij zich vertoonde, waardoor
de hele opzet werd verijdeld. „De kindo
ren leren op de scholen alleen van Locheon"
zei de burgemeester met iets van verwijt
in zijn stem, „maar dit behoren zij ook ta
weten".
De feitenlast van Slotens geschiedenis
glijdt al heel gauw van de schouders bij
het zien van het dansende goed aan zijn
van gemeentewege verhuurde waslijnen
buiten de stadswallen, de bloeiende linden
langs de Diept, de poortjes naar de vier
windstreken en de gepensionneerde koren
molen.
Wanneer men er langskuiert, vergeet
men ook dat „Greate Piernog Heer van
Sloten geweest is, dezelfde gevreesde ge
weldenaar, die de Zuiderzee zou hebben
afgeschuimd en zijn gevangenen „büter,
brea en griene tsiis" zou hebben laten zeg
gen om bij het vernemen van een vreemde
ongeval zijn morgenster te hanteren een
huiveringwekkende strijdknots, ironischer-
wijs ook wel goeiemorgengenoemd.
Maar dat woelige verleden ligt al zover
achter ons, nu het „goeiemorgen" alleen
nog tot u komt als een welgemeende wens,
die in dit lachende landschap zeker ver
wezenlijkt wordt.
Oude Mirdum
om hier enige uren te „grasduinen" een
begrip, dat door de met gras begroeide
kliffen als vanzelf opgeroepen wordt.
En dan heeft men van Gaasterland alleen
nog maar de zeekant gezien. De bossen
rondom Kippenburg ongeveer het cen
trum van dit gebied en bij Wyckel zul
len de bezoeker zeker evenveel rust en
genoegen verschaffen. Bij Kippenburg zal
hij hier en daar op een bordje „Verboden
te fietsen op Zondag" stuiten, maar laat
hij gerust zijn, deze bepaling berust meer
op practische dan op confessionele motie
ven het is nodig omdat er des Zondags
op de smalle bospaden zo druk gewandeld
wordt.
Wie er ook nog enig stedeschoon wil zien,
zou het best eens in Balk kunnen gaan
kijken, een parmantig plaatsje met aardige
gevels, dat al vry dicht tegen het Sloter-
meer aanligt.
OVER DE KWALITEITEN van de Friese
Zuid-Oosthoek voor de zeilsport behoeft
niet veel meer gezegd te worden, want
ieder jaar komen er vooral ook in kamp-
verband méér zeilers naar de meren,
die zo aantrekkelijk worden omdat zij alle
door vaarten met elkaar zijn verbonden.
Aan de Oostkant van het Slotermeer ligt
Sloten, het miniatuurstadje, dat terecht de
harten van generaties bezoekers gestolen
heeft. Dit ravitailleringscentrum voor de
zeilsport op de meren in het rond, dat
vooral vol leven is bij sportieve evenemen-
In de steeds langer wordende reeks Contact-foto-pockct-
boekjes zijn thans Londen en Florence aan de beurt en het
valt onmiddellijk op, dat de fotograaf Cas Oorthuys in de
Engelse hoofdstad voor het maken van zijn dikwijls uit
muntende plaatjes meer mogelijkheden heeft gezien dan in
de Italiaanse provincieplaats.
Hij volgde, met de camera in de hand uiteraard, de door
snee Londenaar, die op weg is naar zijn kantoor, werkt en
uitrust. Oorthuys deed dit onopvallend en bescheiden, met
een groot gevoel voor humor. Hij ontmoette de typisch Lon-
dense bankier in het dure, deftige Whitehall, maar hij schar
relde ook langs de armoedige kraampjes op de markt in
Billingsgate. Overal zocht hij echter het gewone in de mens:
de oude vrouwtjes, die zitten uit te rusten van het ver
moeiende leven en de brede gemoedelijke politie-agent, op
zijn ronde door de wijk. Nergens vergeet hij evenwel, dat het
de bedoeling is om de lezer (of liever nog de kijker) een
beeld te geven van Londen-door-de-week en mede met be
hulp van de tekst van Neville Braybrooke, die daarmee be
scheiden op de achtergrond blijft en slechts af en toe een
kleine toelichting geeft, is hij daar uitstekend in geslaagd.
In het boekje over Florence heeft Oorthuys zich meer be
paald tot de uiterlijke schoonheid van de stad en de kunst
schatten van de vele musea, waaraan hij het overgrote deel
van de ruim tachtig foto's gewijd heeft. Hierdoor is het ge
heel minder luchtig geworden en wellicht komt dit ook door
de enigszins droge opsomming van de gegevens, welke Benno
Premsela bij elk plaatje geeft. Toch zullen vooral de min
naars van de Romaanse kunst en van de Renaissance in dit
werkje iets van hun gading vinden. De foto's van het gewone
leven van de Florentijnen doen ons overigens toch verlangen
naar een foto-serie over de Italianen in hun gewone doen,
compleet met drukke gebaren en hardrijdende scooters.
H. de Gr.
Drie van de vele voortreffelijke foto's van Cas Oorthuys. Aan
de hoed kent men de Engelsman. Of het nu een hoog grijs
hoofddeksel is voor de jaarlijkse derby of een sportief
jockey-petje, de winkels in Old Bond Street leveren deze
voor de Engelsman zo belangrijke attributen bij de kleding
in alle mogelijke variëteiten. (Foto links boven). Rechts een
overzichtsfoto van Florence, welke een uitstekend beeld geeft
van deze in Renaissance en Romaanse stijl opgetrokken stad.
Voor de Italiaanse kinderen bestaat er wellicht niets pretti-
gers dan het wandelen met moeder door de straten en over
de pleinen. Met tenslotte als beloning een bezoek aan het
vrouwtje op het Piazza Santa Carmine, dat in de lente zulk
overheerlijk Paasbrood verkoopt. (Foto rechts onder).
oooocïaooooooooocxxxiooooaxxxxxooooooocxjooooooococxxxwoooociooxiooooocxjocoooooocxxjaxxxcxxxjoocoxooooooooo*" •QoaxxxxxxxocooooaooooooooacoocxioocxxxxyxxxxxxxKiocxxxxxxiooooooocx
Wr
ACHTER EEN LANGE, verweerde
alissade, die zwart en spichtig afsteekt
ij het zilverig IJselmeer, ligt het Land
der Gaasten (Hoogten), waarover de
meeste Friezen te allen tijde bereid zijn
sentimentele dingen te zeggen. En daar
bij bevinden zij zich in goed gezelschap,
want Herman Gorter schijnt hier de
ouverture tot zijn bekende Mei te heb
ben „opgedaan". Wanneer men er in
enkele uren doorheen rijdt, zal men van
Gaasterland met zijn negenhonderd hec
taren bos en de diluviale golvingen in
zijn landschap niet zo onder de indruk
raken. Maar daarvoor gaat men niet met
vacantie. Zij, die in de kortste tijd het
grootste, het mooiste en het enige willen
zien, keren meestal terug met wat ver
warde herinneringen uit een vermoeien
de tijd. In Gaasterland moet men door
dringen om te ervaren, dat het zijn inti
miteit is, die elke bezoeker bekoort en
die jaarlijks tachtigduizend toeristen naar
Rijs doet komen,
RIJS wordt van de zee gescheiden door
een prachtig zeventiende eeuws boscom-
plex, waar de blauwe reigers eendrachtig
broeden en in de avond tal van zangvogels
concerteren. Gelukkig zijn de sporen van
de V-I startbaan, die de Duitsers er in de
oorlog aanlegden, weggewist en staat het
rustieke Vredestempeltje uit 1814 er nog
altijd ongeschonden. Wanneer men dit bos
is doorgewandeld in Westelijke richting
het is niet onmogelijk daarbij plotseling
een paar reeën te zien rondscharrelen
kan men tussen de stammen door weldra
het IJselmeer zien glinsteren en aan de
overkant de Dromedaris van Enkhuizen
waarnemen. Dat betekent volgens de vis
sers altijd slecht weer, men behoort deze
toren namelijk niét te kunnen zien
Rijs kan het vreemdelingenverkeer tot
nu toe wel aan met zijn drie hotels, zijn
pensions en zijn zomerhuisjes. En mocht
het nog een speciale trekpleister verlangen,
dan biedt zijn renbaan daar zeker gelegen
heid toe. Vogelliefhebbers (en wie heeft
vogels nu eigenlijk niét lief, ook al kent
hij ze niet nauwkeurig uit elkaar?) moeten
het Rijsterbos óók weer uitgaan en zich
Noordwaarts begeven, want daar ligt de
„Mokkenbank", een grote, door het „Fryske
Gea" beschermde nederzetting van allerlei
vogelsoorten. De grote stern heeft hier de
absolute meerderheid, maar het ontbreekt
ook niet aan schollevaars, visdiefjes en
grutto's. Door het opwerpen van hoge ster
vormige takkenbossen tracht men hier ook
een aantrekkelijk woonoord voor lepelaars
te maken en de kwartiermakers zijn al ge
weest. Helemaal onbezorgd leven al deze
vogels overigens niet, want iedere dag vlie
gen kiekendieven onderzoekend over. In
het achterland liggen de diluviale hoogten
van Bakhuizen in prachtige harmonie met
het omringende weidelandschap, waarin de
zwarte bovenlanders, een brillant Fries
paardenras, dat de koe gedienstig na
sjouwt, voor treffende kleurcontrasten.
Mochten die diluviale verhevenheden uw
geologische interesse prikkelen, dan zou u
ten Zuiden van Rijs het Oude Mirdummer
Klif eens kunnen gaan zien. Aan de zee
kant langs deze steilten wandelend een
beetje voorzichtig om niet over zwerf
stenen te struikelen kan men hier en
daar een doorsnee van de aardlagen zien,
waaruit deze diluviale hoogten zijn opge
bouwd. De zee heeft deze heuvels afgekalfd
tot steile hoogten en de Vereniging tot Be
houd van Natuurmonumenten tracht deze
zo goed mogelijk te bewaren. Dat valt haar
overigens niet mee, vooral sinds het IJsel
meer zoet is geworden, de hele flora hier
is veranderd en de bodemlagen door een
dichte gras-„afzetting" grotendeels niet
meer zichtbaar zijn. Maar dat geeft juist
iets vriendelijks aan dit oord. Het ijs van
het glaciale tijdperk is allang gebroken.
Men hoeft heus niet louter geoloog te zijn