ZO'N TERRASJE IN PARIJS
Kostbare herinneringen aan
het ene Europese rijk
Deense kind leert op school
geheimen der catalogi
De Kweker
Engelse Paragraaf
Herkenningstekens
EEN OPERA VOOR EEN ERFENIS
Het donkerste tijdperk
der dichtkunst
Tentoonstelling „D.P."
De koppensnellers van
het Amazonegebied
GOEDE KANS
HITLER PRONKTE ALS EEN O.W.'ER
MET HET MAURITIUSZWAARD
VAN DE VELE dwaasheden, die men op
de lagere school te leren krijgt, is wel een
van de grootste dat Parijs alleen maar de
hoofdstad van Frankrijk zou zijn. Nu ja,
ineer behoeft men kinderen ook niet wijs
te maken, zullen wellicht sommige ouders
zeggen, die alleen maar van horen zeggen
weten dat de Seine zich hier tot een poel
des verderfs verbreedt. Maar als men er
eenmaal geweest is, beseft men de schro
melijke onderschatting van de aardrijks
kundige terminologie en de buitensporige
overdrijving van de gesignaleerde levens
beschouwing in den vreemde. Want Parijs
blijft in de eerste plaats het hart van ons
Oude Europa, waar alles tezamen vloeit wat
ons daarvan dierbaar is. om er vernieuwd
en verjongd weer vandaan te komen.
Men voelt zich, vanwaar men ook komt,
In Parijs onmiddellijk thuis. En waarlijk
niet alleen omdat het in de sele (maar ook
in de zachtblauwe) wagentjes van de Mé
tro zo knus naar knoflook ruikt. Het is keer
Op keer dat haast onmerkbaar in elkaar
overgaan van cosmopolitische allure en
dorpse gezelligheid, waarvan wij als bij
toverslag onder de indruk komen. Sla de
hoek van zo'n boulevard met warenpalei-
zen en ondoorgrondelijk snelverkeer om
en men staat plotseling voor een roodkope
ren toonbank, waar de staande bezoekers
elkaar de dorpse achterklap uitdelen. De
Cafés houden altijd alle deuren open om
de met roddel gekruide oolitiek van de dag
binnen te laten. Het ruikt er naar wijn en
koffie. Misschien is de bekoring vooral
hieraan te danken, dat men al het vliegens
vlug gezegde maar half verstaat. Want
een van de merkwaardigheden van Parijs
is, dat de inboorlingen goochelen met sub-
jonctieven en de passé défini als de
belastinglieden met cijfers: men begrijpt
er niets van, doch zij weten het altijd beter
dan men in zijn onnozelheid vermoedt.
Zelfs de kinderen spreken hier Frans en
daar kosteren wij een diep respect voor.
HOE DAN OOK, wij hadden een plaatsje
gevonden op zo'n terrasje tegenover het
kerkje van Saint Germain des Prés, waar
wij onze tevredenheid lekker wilden laten
sudderen in de midvoorjaarszon. Na lang
zoeken waren wij aan een tafeltje terecht
gekomen, in de buurt waarvan zich geen
Amerikanen bevonden, althans geen lieden
met bedrukte overhemden, die de schijn
van ongeremde levensvreugde uithangen.
Tot dusver hebben wij altijd de omgang
met de hier kamperende volgelingen van
Sartre vermeden, maar eindelijk wilden
wij, voor het te laat was, de existentialisti
sche folklore toch wel eens van naderbij
beschouwen.
Aan het tafeltje naast ons was een op
gewonden conversatie aan de gang. Zo'n
echte gezellige ruzie, waarbij de grond
slagen van het bestaan krachtig worden
omgeploegd. Maar helaas, de terminologie
kwam ons zo bekend voor alsof wij ons op
het Rembrandtsplein bevonden. Een vrouw
met een omslachtige bloemetjeshoed was
kennelijk aan een hevig misverstand ten
prooi gevallen, getuige de tot haar metgezel
(ongetwijfeld haar man) gerichte uitlating:
„Jij smoest ook altijd zo onduidelijk....
Als ik in je mond stond vaten te wassen,
dan zou ik je nog niet kunnen verstaan!"
Wij hebben hierover zo lang zitten na
denken. waarbij wij tot de conclusie kwa
men dat wij maar nooit bij die dame moes
ten gaan eten, dat een j*root deel van het
vervolg van het gesprek ons ontging. Toen
wij weer luisterden, was de aangesprokene
tot het inzicht gekomen, dat de aanval de
beste verdediging is. Hij zei tenminste,
zonder enige opwinding te verraden, maar
toch met een treffende ernst: „Ach mens,
je bent weer eens met het verkeerde been
uit bed gestapt. Je slechte humeur staat
op je gezicht geschreven. Je hoeft alleen
nog maar je ogen dicht te doen om dood te
gaan!"
Nu ziet men, hoe besmettelijk het exis
tentialisme is. Wij wisten er weer alles
van. O Sartre, hoe goed begrijpen wij uw
walging. Parijs is een heerlijke stad, maar
er moesten geen Hollandse toeristen komen,
behalve dan u en wij en (om een gezegde
van Heine te moderniseren) alle andere
mensen die in het telefoonboek staan.
OM DEZE teleurstelling te overwinnen
begaven wij ons, na omvangrijk gedineerd
te hebben, naar het Théatre Sarah Bern
hardt om daar Pierre Brasseur als zijn
grote voorganger Kean te aanschouwen in
een heerlijk-ouderwets melodrama. Doch
helaas de voorstelling was allang be
gonnen en de kassa gesloten. In zijn ver
heven balie voor de plaatsbespreking zat
een martiale portier, die er uitzag alsof hij
in de eerste wereldoorlog de snor van Kai
ser Wilhelm veroverd had, waar hij nog
steeds trots mee rond liep. Beslist en ver
ontwaardigd weigerde hij ons de toegang
onder ieder beding. Hij liet zich zelfs niet
omkopen.Dreigend verhief hij zijn in blauw
kamgaren verpakte lichaam en zijn even
geweldige stem: „U kunt hier niet zo maar
binnengaan. Ze zijn al bijna een uur aan
de gang. Wat denkt u wel? Het is hier geen
kerk
Dit was de tweede teleurstelling op één
dag. Maar wij voelden ons weer verzoend
met het leven, met Parijs, met het Europa
dat de kunst als een product van bescha
ving beschouwt.
KO BRUG BIER.
KNOLLEN VOOR CITROENEN
De lijfspreuk van een plantenkweker
tussen het Maasdal en de Jeker
is: er bestaat een nauw verband
tussen mijn hoofdhaar en een plant.
Vandaar dat hij van vroeg tot laat
de groei der haren gadeslaat,
die hij zijn eigen hoofd ontrukt
en rechtop in de aarde drukt.
Soms noodt hij kennissen en buren
met hem het groeien te begluren.
Dan prefereert hij hoogst voldaan:
„De roos komt er vanzelf wel aanl"
Piet Zoethout
NEW YORK (U.P.). De Engelse dich
ter Lord Dunsany, die dezer dagen met
de „Queen Mary" naar zijn vaderland
terugkeerde na een verblijf van vier
maanden in de Verenigde Staten, ver
klaarde bij zijn vertrek, dat men op het
moment leeft „in het donkerste tijdperk,
dat de dichtkunst ooit gekend heeft".
„Lange, dorre regels van rhythmeloos
proza ziet men aan voor poëzie. Dit
alles heeft niets met verzen uit te staan
en ik geloof, dat de mensen gewoon
bang zijn om voor ongeletterden te wor
den uitgemaakt, wanneer zij zouden
toegeven, dat zij geen syllabe van deze
klinkklare nonsens begrijpen", aldus zijn
ongezouten mening.
TO:>:,300l>D000CXXXXKO0000Q000000000eX>30C»a»»0CO^a»KX>
Van 10 tot 19 September wordt op de
Markt te Delft een tentoonstelling gehou
den onder de titel „Delft Presenteert"
kortweg aangeduid „D.P.". Deze expositie,
die is georganiseerd door de plaatselijke
middenstandsfederatie, zal tweeduizend
vierkante meter beslaan en wordt onder
gebracht in vier houten paviljoens, die op
de markt worden opgebouwd. Aan de ten
toonstelling wordt een amusementscentrum
verbonden. Des avonds zal een feestver
lichting branden.
Drie jonge Fransen: Flornoy, Matter en
De Guébriant, samen nauwelijks 77 jaar
oud, hebben de gevaren, die aan een be
zoek aan het Amazonegebied verbonden
zijn getrotseerd en maakten een langduri
ge tocht naar deze nog steeds niet geheel
ontdekte streek. Zij bleven niet aan de
randen van dit uitgestrekte Zuid-Ameri
kaanse oerwoud. Integendeel, zij trokken
met een grote groep helpers dieper de wil
dernis in en zetten, ook toen hun volgers
uit angst voor de wilden de diensten op
zegden, met enkele trouwe dragers de
avontuurlijke tocht voort.
Het drietal was namelijk op zoek naar
een der gevaarlijkste Indianen-stammen,
de Jivaro-koppensnellers en ondanks de
grote moeilijkheden, die daaraan verbon
den waren, sloten zij vriendschap met de
ze ook door de meer menslievende stam
men gevreesde Indiaanse wilden.
Zij woonden de ceremoniën van de me
dicijnmannen bij, gingen met de Indianen
het oerwoud in en waren getuige van een
mensenjacht, welke eindigde met het kop-
pensnellersritueel, waarbij men, volgens
oude magische voorschriften, het hoofd
van het slachtoffer ineen doet schrompelen.
Dit alles staat beschreven in het boeien
de reisverhaal „Jivaro" uitgegeven door
Scheltens en Giltay in Amsterdam. Uit
voerig besteedt de schrijver, Bertrand
Flornoy, aandacht aan de zeden en ge
woonten van de Indianen, maar nergens
wordt hij te wetenschappelijk en te zake
lijk. Mede wellicht door de voortreffelijke
vertaling van J. F. Kliphuis zal dit inte
ressante boek, dat bovendien nog een groot
aantal foto's bevat, dankbaar ontvangen
worden. H. de Gr.
De openbare bibliotheek
neemt 'n belangrijke plaats
in het leven van de Denen
in. De meeste bibliotheken
in de grote steden zijn dan
ook centraal gelegen, aan
trekkelijk gehuisvest en
dikwijls omgeven door
vriendelijke tuinen met
spelende kinderen, spui
tende fonteinen en zonnige
zitjes, die als het ware een
uitnodiging vormen om het
zojuist geleende boek maar
direct ter plaatse te gaan
lezen. De inrichting, voor
al van de grote bibliothe
ken, maakt de indruk, dat
er kosten noch moeite ge
spaard zijn om het geheel
zo practisch en plezierig
mogelijk te maken.
Kopenhagen (want we
moeten toch met de vrien
delijke hoofdstad van dit
gastvrije land beginnen),
heeft wel een zeer bijzon
dere hoofdbibliotheek, die
gevestigd is in de Nicolai-
kerk, die nog steeds ge
bruikt wordt voor het hou
den van godsdienstoefe
ningen. In het middenschip
is de openbare leeszaal ge
vestigd. De tijdschriften
tafel staat middenin, aan
weerszijden daarvan zijn
de leestafels geplaatst en de
uitleenbibliotheek is boven
gevestigd De filialen van
Kopenhagen liggen over de
hele stad verspreid en zijn
natuurlijk niet zo onge
woon behuisd.
Midden in Kopenhagen,
als een eiland in deze stad,
ligt de zelfstandige ge
meente Frederiksberg, die
over een prachtig modern
bibliotheekgebouw beschikt.
De centrale bibliotheek
van Frederiksberg werd op
1 October 1935 geopend en
is een typisch voorbeeld
van het galerijsysteem.
Het effect van veel ruimte
wordt versterkt door een
goede lichtverdeling, door
moderne, strakke meubels
in lichte houtsoorten. Alles
is even zorgvuldig afge
werkt en maakt de indruk
of het er net neergezet is
en nog nooit gebruikt
werd. Toch doet deze bi
bliotheek al negentien jaar
dienst in een gemeente van
meer dan honderdduizend
inwoners.
In het jaar 1952-1953
werden er 603.603 boeken
aan volwassenen uitgeleend
en 226.366 aan kinderen.
Men zou het niet zeggen,
als men binnenkomt, want
het is er stil, rustig, zeer
schoon en tentoonstellings-
achtig netjes. De vakmen
sen beweerden dan ook al
lemaal, dat het in ons land
niet zo volmaakt mag zijn,
maar dat onze bibliothe
ken meer „leven".
Gelijkvloers bereikt men
via een ruime, lichte vesti
bule, waarin de inlichtin
genafdeling is gevestigd, de
grote uitleenzaal, waar de
boeken langs de vier wan
den in open kasten van
licht hout staanHet pu
bliek heeft altijd vrije toe
gang tot de boeken, kan
naar hartelust snuffelen en
de boeken doorbladeren
voordat men een keuze
doet, dat is natuurlijk een
groot voordeel. Hoe dik
wijls gaat men niet alleen
op titel en schrijver af en
blijkt het boek achteraf
toch een miskeus geweest
te zijn. Die kans wordt
veel geringer als het pu
bliek op zijn gemak het
boek eens nader kan bel lij
ken. In de lange zijzalen
vindt men de tijdchriften-
afdeling en de kinderbibli
otheek, op de eerte verdie
ping de techniche en we
tenschappelijke werken.
Zowel kasten als ver
dere meubilering zijn van
hout, de stoelen veelal met
leer gestoffeerd, wat de
sfeer van gezelligheid ver
hoogt, want stalen kasten
doen koud aan. Alle meu
bels zijn goed van lijn en
Typisch voorbeeld van een filiaalbibliotheek in een
grote Deense stad. Op de voorgrond de inschrijf- en
inlichtingen afdeling, op de achtergrond de uitleenzaal,
waar de boeken vrij voor het publiek toegankelijk zijn.
mooi van afwerking. Han
dige, verplaatsbare steu
nen aan de planken beves
tigd, houden de boeken op
hun plaats. Mooie lampen
zorgen voor de juiste ver
lichting. De ramen zijn
hoog aangebracht en geven
een goed verdeeld licht
door alle zalen en kamers.
Aan de verdere stoffen is
veel zorg besteed, vooral
de gordijnen vallen hier en
ook in andere bibliotheken
op: licht en vrolijk zonder
onrustig te werken. Zij zijn
vervaardigd van mooie
stoffen, door Deense kun
stenaars bedrukt of gewe
ven.
Achter de boekenkasten,
op de galerij, liggen kleine
magazijnen waarin - ter
zelfder hoogte als op de
boekenplanken, dus vlak
er achter - de duplicaten
staan, zodat een boek on
middellijk en zonder enige
moeite vervangen kan wor
den, zodra het uitgeleend
is.
Vrolijk en fris is de kin
derleeszaal. Aankondigin
gen van nieuwe boeken
hangen, voorzien van fleu
rige en soms dwaze illu
straties, aan muren en pi
laren. De muren zijn be
schilderd met bekende fi
guren uit sprookjes en
avonturenverhalen. Het
jonge volkje voelt zich hier
best op zijn gemak, blij
kens de rustige, zelfverze
kerde manier, waarop de
Deense jeugd de kinderbi
bliotheek gebruikt. In De
nemarken bestaat ver
plicht onderricht in de
zesde klasse van lagere
scholen in de geheimen van
de catalogi. Het kind leert
hoe de boeken gerangschikt
zijn en waar het dus kan
vinden wat het zoekt. Ver
der worden er voor de
jeugd lezingen gehouden
en films vertoond om haar
op alle mogelijke manie
ren vertrouwd te maken
met het boek en het huis
der boeken. Ook leert de
Deense jeugd op deze cur
sussen hoe zij met het
boek moet omgaan en ook
dat is heel nodig.
Het gebeurde onlangs in een der klei
nere plaatsen, dat de organisatoren van
een concert door het onder leiding van
Hein Jordans staande Brabants Orkest
niet voldoende actief waren geweest,
zodat het uitermate slecht was bezocht.
De lege zaal gaf onder de fnusici, die op
hun dirigent wachtten, uiteraard aanlei
ding tot commentaar. Een lid van het
orkest, onder zijn collega's bekend om
zijn rake humor, maakte de opmerking:
„Jongens als het vanavond knokken
wordt, dan maken wij in elk geval een
goeie kans".
(Van onze correspondent in Wenen)
LONDEN, Juni, In Engeland is
bijna alles typisch Engels. Het theeuur mis
schien het meest van alles, vooral aan don
kere gewreven tafels in een oud klein huis
je ergens aan een autoweg. Naast de voor
deur staan de struiken en de bloemen, nog
nat van de vorige regenbui; zij glinsteren
r.u in de zon en ruiken zoet, maar over een
half uur zal het weer gieten. Binnen lave
ren de drie dames van middelbare leeftijd,
die het zaakje drijven tussen de vijf nauw
opeenstaande tafeltjes door met grote thee
potten en schalen toast en koekjes. Men
went altijd weer snel aan deze Engelse
extra-maaltijd: na een paar dagen kan er
van overslaan geen sprake meer zijn. Alles
ziet er trouwens zeer lekker uit. En het is,
vooral voor iemand die uit Frankrijk komt,
verbazend goedkoop. Wel is alles erg zoet:
de bloemen ruiken zoet, de thee is zoet, de
jam is zoet, de dames zijn zoet, de kinderen
aan de andere tafels zijn zoet, en achter in
het vertrek staat dan nog een tafel beladen
r.iet doosjes en potjes vol zoetigheid, die te
koop zijn. Bovendien hangt er naast de
schouw een prentje van een ombloemd
huisje, met er onder de woorden: „Home
the place where we grumble most and are
treated the best."
Het weer zelf is natuurlijk ook typisch.
In Brighton lopen dc mensen die daar de
Pinksterdagen zijn komen doorbrengen
tegen de wind geleund langs de zee. Niet
dat het er somber is: de wolken laten af en
toe wat zonlicht door en de blauw-en-gele
lantaarnpalen zijn met roze bloemen ver
sierd. Wel is het er koud, maar men kan
zich toch al slecht voorstellen dat een
Erightonse badgast zich tot zijn genoegen
zcu kunnen uitstrekken op het kiezelstrand
en de regen belet hem niet om het .Pa
lace of Fun" op te zoeken, dat op een van
de twee wandelpieren is aangelegd. In de
bar van een hotel legt de barkeeper uit dat
het weer van Brighton toch eigenlijk veel
beter is dan van bijvoorbeeld Londen; op
de Kroningsdag was het hier ook heerlijk
(..Coronation weather" is een soort staande
uitdrukking geworden voor hondenweer)
Hij zegt dit op een manier alsof daarmee
iedere grief tegen het Pinksterfeest ongel
dig is geworden; wie zou denken dat heL
hier geen mooi weer was. heeft zich door
zijn oppervlakkige waarneming laten be
driegen. En dan de twee vrouwelijke
politie-agenten, die langs King's Road in
het Londense stadsdeel Chelsea liepen. De
auto had langs een parkerende andere auto
geschramd; toen wij gestopt waren, kwa
men zij toelopen op een manier alsof zij
vreesden dat hun aanwezigheid niet op
prijs zou worden gesteld. Er kwam een ge
sprek van over de vraag of een schram op
de geparkeerde auto er al van tevoren ge
weest was; waarschijnlijk wel, zeiden de
agenten. Wij dachten van niet en tenslotte
boden zij aan om, als dat tenminste in de
smaak viel, in het restaurant tegenover
te gaan horen of de eigenaar daar toevallig
zat. Toen die verscheen, vroegen zij verlof
om verder te marcheren. De een had een
spits gezicht en blonde krulletjes om de
oren heen, de andere grote vage ogen en
goedige tanden, en zo stapten zij de straat
af. Soms gaat het al te makkelijk, in de
voldane stemming van wat-zijn-wij-toch-
Engels, die men kent uit een film als „Pass
port to Pimlico". Naast het cricketveld
Lord's is een nog nieuw uitziend cricket-;
museum ingericht. De armoede aan reli-
quieën van het oude spel is teleurstellend,
er is er eigenlijk maar een: een opgezette
mus. op een versleten cricketbal. Op het
bordje: deze mus is op die-en-die datum in
1936 gedood door een bal van een Indische
bowler (met name genoemd), toen die
bowlde op een Engelse (ook met name ge
noemde) batsman.
Overtuigender was het in de toiletten van
de Waterloo Air Terminal, waar een benige
jongeman op een kastje naast de wasbak
ken wees, met „For Shavers" er op. Nie
mand was zich aan het scheren, of maakte
er aanstalten toe. Wat was dat kastje? De
jongen mompelde iets, maar stotterde
zwaar en was moeilijk te verstaan. Het
bleek tenslotte een soort super-stekker voor
electrische scheerapparaten te zijn. O juist,
heel mooi. „M-maar het is erg onb-be-
o trouwbaar," zei de jongen glimlachend en
verliet de toiletten.
Na jarenlange omzwervingen en ondanks de aanvankelijke
sabotage van een paar Neurenbergse gemeenteraadsleden
bevinden zich de kostbare en beroemde insignia van het
Heilige Roomse Rijk weer in Wenen, waar zij thuis horen
en waar ze door net publiek kunnen worden bezichtigd.
Reeds in 1933 hadden de nazi's, dromend van een duizendjarig
rijk, pogingen in het werk gesteld om deze unieke schatten
uit een werkelijk grootse tijd in handen te krijgen en uit
Wenen te ontvoeren. Ondanks het mislukken van deze pogingen
kregen de aanhangers van Hitler in 1934 op de partijdag van
Neurenberg toch de rijksschat te zien. Zij keken hun ogen uit,
maar slechts weinigen van hen wisten, dat het prachtige imita
ties waren van de eigenlijke schatten. Vier jaar later had
echter de overrompeling van Oostenrijk plaats en gelukte de
diefstal. Terwijl de SS en SA de winkels leeg kochten, gingen
de ingewijde trawanten van Hitier rechtstreeks naar het oude
keizerlijke paleis van Wenen (de zogenaamde „Hofburg") en
haalden er de echte rijksattributen alsmede de waardevolste
gobelins weg. De gobelins hingen een paar dagen later in de
Rijkskanselarij te Berlijn en in Neurenberg organiseerde Hitier
een „show" van de insignia voor zijn naaste vrienden en mede
werkers. Zonder enig gevoel voor geschiedenis en traditie
pronkte hij als een O.W.'er met deze rijkdom en als een apache
schermde hij met het oude Mauritiuszwaard onder de neus van
Goering en brulde hem toe:
„Dat zou je wel willen,
kijk niet met zulke be
gerige ogen".
De rijksattributen en in
signia vormen een schat
van ongeveer dertig aller
kostbaarste voorwerpen, die
werden gebruikt bij de
kroning van de keizers van
het Heilige Roomse Rijk.
Er ontbreek geen enkel
stuk aan: men kan de be
roemde rijkskroon, het
rijkszwaard (ook Mauri
tiuszwaard genoemd) en het
zogenaamde zwaard van
Karei dc Grote, een aantal
reliquieën uit de lijdens
geschiedenis van Christus,
de paramenten of liturgi
sche gewaden, die de keizer
bij de kroning droeg, be
nevens het prachtige Evan
gelieboek, waarop hij de
eed van trouw aflegde, be
wonderen. Niet alleen in
de middeleeuwen, maar ook
later nog beschouwde men
het grootste gedeelte van
deze schatten als afkomstig
van Karei de Grote, de eer
ste keizer van het Heilige
Roomse Rijk, die op Kerst
mis van het jaar 800 in
Rome werd gekroond. Het
modern wetenschappelijke
onderzoek heeft echter uit
gemaakt, dat ze iets jonger
zijn, met uitzondering van
het Evangelieboek op pur
per gekleurd perkament,
dat inderdaad uit de zo
genaamde Karolingische
tijd stamt.
De materiële waarde van
deze kostbaarheden is niet
te schatten, daar ze uit
de edelste metalen en stoffen zijn vervaardigd en bovendien
rijk zijn bezet met prachtige stenen. Het zijn dan ook „unica".
Deze materiële waarde wordt echter verre overtroffen door de
geestelijke. Zij vertegenwoordigen namelijk een werkelijk
duizendjarige geschiedenis van het Avondland en herinneren
ons aan een tijd, toen het ideaal van het ene Europa nog een
levende werkelijkheid was..
Oorspronkelijk waren deze kostbare stukken niet het eigen
dom van een of ander koningshuis, maar behoorden zij toe
aan „het rijk". Ze werden alleen gebruikt bij de kroning van de
keizer, die door de rijksgroten werd gekozen. Om nu diefstal
en strijd om deze kostbaarheden te voorkomen, kreeg de vrije
rijksstad Neurenberg aan het einde van de middeleeuwen het
privilege, dat zij deze schatten mocht bewaren. Zodoende
hebben zij daar van 1424 tot 1796 berust. Telkens
wanneer een keizer in Aken, Frankfort of Augsburg zou worden
gekroond, begaf zich een speciale delegatie uit Neurenberg met
de rijksinsignia naar de kroningsstad. Na de plechtigheid bracht
zij de schat weer terug.
Toen nu Napoleon zichzelf in 1804 tot keizer van de Fransen
had uitgeroepen, kwam er een einde aan het ene keizerrijk.
Frans de Tweede van Oostenrijk verklaarde zich, onder druk,
bereid hem te erkennen, op voorwaarde dat Napoleon het
Oostenrijkse (dus niet meer het Heilige Roomse) keizerrijk zou
erkennen en erfelijk verklaren. Dit gebeurde en daarmede had
men ook juridisch het oude rijk van Karei de Grote definitief
ten grave gedragen. Daar echter het huis Habsburg onafge
broken van 1438 tot 1804 de keizerskroon had gedragen, kwam
De monumentale keizerskroon, symbool van het ene verenigde
en Christelijke Europa.
het in het bezit van de rijksinsignia, waarmee de Duitse rijks
groten zich op het Wecnse congres van 1815 accoord verklaar
den. Sinds 1804 zijn deze schatten dus nog slechts een her
innering aan het niet. meer bestaande keizerrijk. Zij werden tot
1938 in Wenen bewahrd.
Toen Nazi-Duitsland in 1945 was vernietigd, gingen Amerikaanse
soldaten in Neurenberg dadelijk op zoek naar de kostbaarheden.
Twee gemeenteraadsleden, die wisten waar de schatten verbor
gen waren, trachtten het terugvinden daarvan te saboteren,
maar toen zij door een Amerikaanse krijgsraad tot een hogeI
geldboete waren veroordeeld, verklaarde een van hen, dr. Fries,
zich bereid de schuilplaats bekend te maken. Het proces-verbaal',
dat hierover werd opgemaakt, lijkt op een detective-geschiede
nis: „Door de kelder van een lagere school kwam men langs een
trap van dertig meter in een labyrinth van gangen, die zich als
een spinneweb onder de gebombardeerde straten van Neuren
berg uitstrekten. In een klein vertrek aangekomen, bleef dr.
Fries staan. Hij zei met hese stem: „Hier is het". Op ladders
staande hakten de arbeiders drie uur lang een gat in de muur
vlak onder het plafond. In de nu vrij gekomen holte, die nauwe
lijks een halve meter hoog was, bevond zich de erfenis van het
Heilige Roomse rijk in koperen kisten, die hermetisch waren
afgesloten. De kisten werden naar de crypte onder de burcht
gebracht en daar onder toezicht van kunstkenners geopend. De
insignia waren zorgvuldig in gesponnen glas verpakt en bevon
den zich in een prima toestand",
Onder de schatten, die
daarna door de Amerika
nen naar Wenen werden
gebracht, valt onmiddellijk
de rijkskroon op, een schep
ping van het keizerlijke
kunstatelier in Reichenau.
De beugel, die de voorkant
met de achterkant verbindt,
draagt in pareis de naam
van keizer Konrad, maar
deze beugel en het kruis
voorop zijn niet oorspron
kelijk. Zij stammen uit de
tijd van Konrad de Tweede
(1024—1039). De eigen
lijke diadeem, bestaande
uit acht gouden platen, die
door scharnieren met el
kaar zijn verbonden, is
ouder en werd reeds bij de
kroning van Otto de Grote
in 962 gebruikt.
De voorplaat boven het
voorhoofd is verreweg het
kostbaarst versierd en wel
met twaalf grote edelstenen,
waarschijnlijk in navolging
van het borstschild van de
hoge priester uit het Oude
Testament, waarop even
eens twaalf edelstenen wa
ren gemonteerd als symbool
van de stammen van Is
raël. Men kan nu nog zien,
dat de grote smaragd vlak
onder het kruis later is
ingezet en dat zij eigenlijk
niet past in de zetting. Deze
steen is dan ook de rem-
plaqant van de oorspron
kelijke „steen der wijzen"
die hier was aangebracht
en die in de middeleeuwen
is zoek geraakt. Alle edel
stenen hebben bijzonder
mooie en zuivere kleuren,
maar men heeft ze onge
slepen gelaten. Ook de parels zijn opvallend groot. Men vindt
op deze kroon nog geen diamanten of brillanten. Op vier van
de acht gouden platen zijn afbeeldingen in émail aangebracht,
namelijk van Koning Salomo (zie foto), van David, Koning
Ezechias en Christus als al-beheerser.
Waneer wij, mensen uit de twintigste eeuw voor deze schatten
staan, zijn we verbaasd over zoveel monumentale pracht, maar
al spoedig bekruipt ons een gevoel van leegte en van een gemis.
Wij beseffen dat wij geestelijke waarden hebben verloren, de
idee namelijk van de ene keizer over het gehele Christelijke
Westen als de plaatsbekleder van God in tijdelijke zaken.
In de Middeleeuwen werd er nog om het bezit van deze
insignia gestreden, niet omdat ze zo kostbaar waren, doch omdat
zij een geestelijke waarde vertegenwoordigen en de waarborg
vormden van de keizerlijke waardigheid. Dat gevoel is reeds
vroeger verloren gegaan. Toen Goethe in Frankfort de kroning
van Josef II van Oostenrijk meemaakte, noemde hij deze
plechtigheid een groot spektakel, een schouwspel dus.
De Oostenrijkers zijn dankbaar, dat zij door Amerikaanse
bemiddeling het bezit herkregen van deze rijkskostbaarheden
en dat zij ze dagelijke in de wereldlijke schatkamer kunnen
bewonderen. De Oostenrijkers weten dat zij de klok niet
kunnen terugzetten, maar dat neemt niet weg, dat zij graag
aan de vroegere glorietijd van de monarchie terugdenken.
Daarom houden zij van de prachtige keizerlijke paleizen.
Daarom ook vereren zjj deze insignia en kostbaarheden, die de
zeldzaam indrukwekkende getuigenissen vormen van een groots
Europees verleden.
NEW YORK (U.P.) De Metropolitan
Opera heeft een legaat van 125.000 dollar
van de hand gewezen, waarop nu achter
eenvolgens Londen, Parijs en Wenen een
kans krijgen.
Aan het legaat van wijlen McNair Ilgen-
fritz was de voorwaarde verbonden dat één
van zijn opera's door de Metropolitan
Opera zou worden uitgevoerd. De direc
teuren hebben bekend gemaakt dat zij het
allen eens waren met de aanbeveling van
manager Rudolf Bing het legaat niet te
accepteren. Ilgenfritz, die houder van box
nummer 1 van de Metropolitan Opera is
geweest, overleed in April 1953, op 66-
jarige leeftijd. Hij had grote bezittingen en
schreef muziek in zijn vrije tijd. Een
woordvoerder van de Metropolitan zeide
dat zijn opera's, hoewel competent geschre
ven, de norm van deze instelling niet halen.
Volgens de bepalingen van Ilgenfritz'
testament, komt nu de Londense Covent
Garden aan bod. Als die weigert de Parijse
Opéra en vervolgens de Weense Staats-
opera.
Als binnen 21 jaar geen van de vier
toehapt, zal het geld gebruikt worden voor
een herinneringsstichting.