ZO'N TERRASJE IN PARIJS Kostbare herinneringen aan het ene Europese rijk Deense kind leert op school geheimen der catalogi De Kweker Engelse Paragraaf Herkenningstekens EEN OPERA VOOR EEN ERFENIS Het donkerste tijdperk der dichtkunst Tentoonstelling „D.P." De koppensnellers van het Amazonegebied GOEDE KANS HITLER PRONKTE ALS EEN O.W.'ER MET HET MAURITIUSZWAARD VAN DE VELE dwaasheden, die men op de lagere school te leren krijgt, is wel een van de grootste dat Parijs alleen maar de hoofdstad van Frankrijk zou zijn. Nu ja, ineer behoeft men kinderen ook niet wijs te maken, zullen wellicht sommige ouders zeggen, die alleen maar van horen zeggen weten dat de Seine zich hier tot een poel des verderfs verbreedt. Maar als men er eenmaal geweest is, beseft men de schro melijke onderschatting van de aardrijks kundige terminologie en de buitensporige overdrijving van de gesignaleerde levens beschouwing in den vreemde. Want Parijs blijft in de eerste plaats het hart van ons Oude Europa, waar alles tezamen vloeit wat ons daarvan dierbaar is. om er vernieuwd en verjongd weer vandaan te komen. Men voelt zich, vanwaar men ook komt, In Parijs onmiddellijk thuis. En waarlijk niet alleen omdat het in de sele (maar ook in de zachtblauwe) wagentjes van de Mé tro zo knus naar knoflook ruikt. Het is keer Op keer dat haast onmerkbaar in elkaar overgaan van cosmopolitische allure en dorpse gezelligheid, waarvan wij als bij toverslag onder de indruk komen. Sla de hoek van zo'n boulevard met warenpalei- zen en ondoorgrondelijk snelverkeer om en men staat plotseling voor een roodkope ren toonbank, waar de staande bezoekers elkaar de dorpse achterklap uitdelen. De Cafés houden altijd alle deuren open om de met roddel gekruide oolitiek van de dag binnen te laten. Het ruikt er naar wijn en koffie. Misschien is de bekoring vooral hieraan te danken, dat men al het vliegens vlug gezegde maar half verstaat. Want een van de merkwaardigheden van Parijs is, dat de inboorlingen goochelen met sub- jonctieven en de passé défini als de belastinglieden met cijfers: men begrijpt er niets van, doch zij weten het altijd beter dan men in zijn onnozelheid vermoedt. Zelfs de kinderen spreken hier Frans en daar kosteren wij een diep respect voor. HOE DAN OOK, wij hadden een plaatsje gevonden op zo'n terrasje tegenover het kerkje van Saint Germain des Prés, waar wij onze tevredenheid lekker wilden laten sudderen in de midvoorjaarszon. Na lang zoeken waren wij aan een tafeltje terecht gekomen, in de buurt waarvan zich geen Amerikanen bevonden, althans geen lieden met bedrukte overhemden, die de schijn van ongeremde levensvreugde uithangen. Tot dusver hebben wij altijd de omgang met de hier kamperende volgelingen van Sartre vermeden, maar eindelijk wilden wij, voor het te laat was, de existentialisti sche folklore toch wel eens van naderbij beschouwen. Aan het tafeltje naast ons was een op gewonden conversatie aan de gang. Zo'n echte gezellige ruzie, waarbij de grond slagen van het bestaan krachtig worden omgeploegd. Maar helaas, de terminologie kwam ons zo bekend voor alsof wij ons op het Rembrandtsplein bevonden. Een vrouw met een omslachtige bloemetjeshoed was kennelijk aan een hevig misverstand ten prooi gevallen, getuige de tot haar metgezel (ongetwijfeld haar man) gerichte uitlating: „Jij smoest ook altijd zo onduidelijk.... Als ik in je mond stond vaten te wassen, dan zou ik je nog niet kunnen verstaan!" Wij hebben hierover zo lang zitten na denken. waarbij wij tot de conclusie kwa men dat wij maar nooit bij die dame moes ten gaan eten, dat een j*root deel van het vervolg van het gesprek ons ontging. Toen wij weer luisterden, was de aangesprokene tot het inzicht gekomen, dat de aanval de beste verdediging is. Hij zei tenminste, zonder enige opwinding te verraden, maar toch met een treffende ernst: „Ach mens, je bent weer eens met het verkeerde been uit bed gestapt. Je slechte humeur staat op je gezicht geschreven. Je hoeft alleen nog maar je ogen dicht te doen om dood te gaan!" Nu ziet men, hoe besmettelijk het exis tentialisme is. Wij wisten er weer alles van. O Sartre, hoe goed begrijpen wij uw walging. Parijs is een heerlijke stad, maar er moesten geen Hollandse toeristen komen, behalve dan u en wij en (om een gezegde van Heine te moderniseren) alle andere mensen die in het telefoonboek staan. OM DEZE teleurstelling te overwinnen begaven wij ons, na omvangrijk gedineerd te hebben, naar het Théatre Sarah Bern hardt om daar Pierre Brasseur als zijn grote voorganger Kean te aanschouwen in een heerlijk-ouderwets melodrama. Doch helaas de voorstelling was allang be gonnen en de kassa gesloten. In zijn ver heven balie voor de plaatsbespreking zat een martiale portier, die er uitzag alsof hij in de eerste wereldoorlog de snor van Kai ser Wilhelm veroverd had, waar hij nog steeds trots mee rond liep. Beslist en ver ontwaardigd weigerde hij ons de toegang onder ieder beding. Hij liet zich zelfs niet omkopen.Dreigend verhief hij zijn in blauw kamgaren verpakte lichaam en zijn even geweldige stem: „U kunt hier niet zo maar binnengaan. Ze zijn al bijna een uur aan de gang. Wat denkt u wel? Het is hier geen kerk Dit was de tweede teleurstelling op één dag. Maar wij voelden ons weer verzoend met het leven, met Parijs, met het Europa dat de kunst als een product van bescha ving beschouwt. KO BRUG BIER. KNOLLEN VOOR CITROENEN De lijfspreuk van een plantenkweker tussen het Maasdal en de Jeker is: er bestaat een nauw verband tussen mijn hoofdhaar en een plant. Vandaar dat hij van vroeg tot laat de groei der haren gadeslaat, die hij zijn eigen hoofd ontrukt en rechtop in de aarde drukt. Soms noodt hij kennissen en buren met hem het groeien te begluren. Dan prefereert hij hoogst voldaan: „De roos komt er vanzelf wel aanl" Piet Zoethout NEW YORK (U.P.). De Engelse dich ter Lord Dunsany, die dezer dagen met de „Queen Mary" naar zijn vaderland terugkeerde na een verblijf van vier maanden in de Verenigde Staten, ver klaarde bij zijn vertrek, dat men op het moment leeft „in het donkerste tijdperk, dat de dichtkunst ooit gekend heeft". „Lange, dorre regels van rhythmeloos proza ziet men aan voor poëzie. Dit alles heeft niets met verzen uit te staan en ik geloof, dat de mensen gewoon bang zijn om voor ongeletterden te wor den uitgemaakt, wanneer zij zouden toegeven, dat zij geen syllabe van deze klinkklare nonsens begrijpen", aldus zijn ongezouten mening. TO:>:,300l>D000CXXXXKO0000Q000000000eX>30C»a»»0CO^a»KX> Van 10 tot 19 September wordt op de Markt te Delft een tentoonstelling gehou den onder de titel „Delft Presenteert" kortweg aangeduid „D.P.". Deze expositie, die is georganiseerd door de plaatselijke middenstandsfederatie, zal tweeduizend vierkante meter beslaan en wordt onder gebracht in vier houten paviljoens, die op de markt worden opgebouwd. Aan de ten toonstelling wordt een amusementscentrum verbonden. Des avonds zal een feestver lichting branden. Drie jonge Fransen: Flornoy, Matter en De Guébriant, samen nauwelijks 77 jaar oud, hebben de gevaren, die aan een be zoek aan het Amazonegebied verbonden zijn getrotseerd en maakten een langduri ge tocht naar deze nog steeds niet geheel ontdekte streek. Zij bleven niet aan de randen van dit uitgestrekte Zuid-Ameri kaanse oerwoud. Integendeel, zij trokken met een grote groep helpers dieper de wil dernis in en zetten, ook toen hun volgers uit angst voor de wilden de diensten op zegden, met enkele trouwe dragers de avontuurlijke tocht voort. Het drietal was namelijk op zoek naar een der gevaarlijkste Indianen-stammen, de Jivaro-koppensnellers en ondanks de grote moeilijkheden, die daaraan verbon den waren, sloten zij vriendschap met de ze ook door de meer menslievende stam men gevreesde Indiaanse wilden. Zij woonden de ceremoniën van de me dicijnmannen bij, gingen met de Indianen het oerwoud in en waren getuige van een mensenjacht, welke eindigde met het kop- pensnellersritueel, waarbij men, volgens oude magische voorschriften, het hoofd van het slachtoffer ineen doet schrompelen. Dit alles staat beschreven in het boeien de reisverhaal „Jivaro" uitgegeven door Scheltens en Giltay in Amsterdam. Uit voerig besteedt de schrijver, Bertrand Flornoy, aandacht aan de zeden en ge woonten van de Indianen, maar nergens wordt hij te wetenschappelijk en te zake lijk. Mede wellicht door de voortreffelijke vertaling van J. F. Kliphuis zal dit inte ressante boek, dat bovendien nog een groot aantal foto's bevat, dankbaar ontvangen worden. H. de Gr. De openbare bibliotheek neemt 'n belangrijke plaats in het leven van de Denen in. De meeste bibliotheken in de grote steden zijn dan ook centraal gelegen, aan trekkelijk gehuisvest en dikwijls omgeven door vriendelijke tuinen met spelende kinderen, spui tende fonteinen en zonnige zitjes, die als het ware een uitnodiging vormen om het zojuist geleende boek maar direct ter plaatse te gaan lezen. De inrichting, voor al van de grote bibliothe ken, maakt de indruk, dat er kosten noch moeite ge spaard zijn om het geheel zo practisch en plezierig mogelijk te maken. Kopenhagen (want we moeten toch met de vrien delijke hoofdstad van dit gastvrije land beginnen), heeft wel een zeer bijzon dere hoofdbibliotheek, die gevestigd is in de Nicolai- kerk, die nog steeds ge bruikt wordt voor het hou den van godsdienstoefe ningen. In het middenschip is de openbare leeszaal ge vestigd. De tijdschriften tafel staat middenin, aan weerszijden daarvan zijn de leestafels geplaatst en de uitleenbibliotheek is boven gevestigd De filialen van Kopenhagen liggen over de hele stad verspreid en zijn natuurlijk niet zo onge woon behuisd. Midden in Kopenhagen, als een eiland in deze stad, ligt de zelfstandige ge meente Frederiksberg, die over een prachtig modern bibliotheekgebouw beschikt. De centrale bibliotheek van Frederiksberg werd op 1 October 1935 geopend en is een typisch voorbeeld van het galerijsysteem. Het effect van veel ruimte wordt versterkt door een goede lichtverdeling, door moderne, strakke meubels in lichte houtsoorten. Alles is even zorgvuldig afge werkt en maakt de indruk of het er net neergezet is en nog nooit gebruikt werd. Toch doet deze bi bliotheek al negentien jaar dienst in een gemeente van meer dan honderdduizend inwoners. In het jaar 1952-1953 werden er 603.603 boeken aan volwassenen uitgeleend en 226.366 aan kinderen. Men zou het niet zeggen, als men binnenkomt, want het is er stil, rustig, zeer schoon en tentoonstellings- achtig netjes. De vakmen sen beweerden dan ook al lemaal, dat het in ons land niet zo volmaakt mag zijn, maar dat onze bibliothe ken meer „leven". Gelijkvloers bereikt men via een ruime, lichte vesti bule, waarin de inlichtin genafdeling is gevestigd, de grote uitleenzaal, waar de boeken langs de vier wan den in open kasten van licht hout staanHet pu bliek heeft altijd vrije toe gang tot de boeken, kan naar hartelust snuffelen en de boeken doorbladeren voordat men een keuze doet, dat is natuurlijk een groot voordeel. Hoe dik wijls gaat men niet alleen op titel en schrijver af en blijkt het boek achteraf toch een miskeus geweest te zijn. Die kans wordt veel geringer als het pu bliek op zijn gemak het boek eens nader kan bel lij ken. In de lange zijzalen vindt men de tijdchriften- afdeling en de kinderbibli otheek, op de eerte verdie ping de techniche en we tenschappelijke werken. Zowel kasten als ver dere meubilering zijn van hout, de stoelen veelal met leer gestoffeerd, wat de sfeer van gezelligheid ver hoogt, want stalen kasten doen koud aan. Alle meu bels zijn goed van lijn en Typisch voorbeeld van een filiaalbibliotheek in een grote Deense stad. Op de voorgrond de inschrijf- en inlichtingen afdeling, op de achtergrond de uitleenzaal, waar de boeken vrij voor het publiek toegankelijk zijn. mooi van afwerking. Han dige, verplaatsbare steu nen aan de planken beves tigd, houden de boeken op hun plaats. Mooie lampen zorgen voor de juiste ver lichting. De ramen zijn hoog aangebracht en geven een goed verdeeld licht door alle zalen en kamers. Aan de verdere stoffen is veel zorg besteed, vooral de gordijnen vallen hier en ook in andere bibliotheken op: licht en vrolijk zonder onrustig te werken. Zij zijn vervaardigd van mooie stoffen, door Deense kun stenaars bedrukt of gewe ven. Achter de boekenkasten, op de galerij, liggen kleine magazijnen waarin - ter zelfder hoogte als op de boekenplanken, dus vlak er achter - de duplicaten staan, zodat een boek on middellijk en zonder enige moeite vervangen kan wor den, zodra het uitgeleend is. Vrolijk en fris is de kin derleeszaal. Aankondigin gen van nieuwe boeken hangen, voorzien van fleu rige en soms dwaze illu straties, aan muren en pi laren. De muren zijn be schilderd met bekende fi guren uit sprookjes en avonturenverhalen. Het jonge volkje voelt zich hier best op zijn gemak, blij kens de rustige, zelfverze kerde manier, waarop de Deense jeugd de kinderbi bliotheek gebruikt. In De nemarken bestaat ver plicht onderricht in de zesde klasse van lagere scholen in de geheimen van de catalogi. Het kind leert hoe de boeken gerangschikt zijn en waar het dus kan vinden wat het zoekt. Ver der worden er voor de jeugd lezingen gehouden en films vertoond om haar op alle mogelijke manie ren vertrouwd te maken met het boek en het huis der boeken. Ook leert de Deense jeugd op deze cur sussen hoe zij met het boek moet omgaan en ook dat is heel nodig. Het gebeurde onlangs in een der klei nere plaatsen, dat de organisatoren van een concert door het onder leiding van Hein Jordans staande Brabants Orkest niet voldoende actief waren geweest, zodat het uitermate slecht was bezocht. De lege zaal gaf onder de fnusici, die op hun dirigent wachtten, uiteraard aanlei ding tot commentaar. Een lid van het orkest, onder zijn collega's bekend om zijn rake humor, maakte de opmerking: „Jongens als het vanavond knokken wordt, dan maken wij in elk geval een goeie kans". (Van onze correspondent in Wenen) LONDEN, Juni, In Engeland is bijna alles typisch Engels. Het theeuur mis schien het meest van alles, vooral aan don kere gewreven tafels in een oud klein huis je ergens aan een autoweg. Naast de voor deur staan de struiken en de bloemen, nog nat van de vorige regenbui; zij glinsteren r.u in de zon en ruiken zoet, maar over een half uur zal het weer gieten. Binnen lave ren de drie dames van middelbare leeftijd, die het zaakje drijven tussen de vijf nauw opeenstaande tafeltjes door met grote thee potten en schalen toast en koekjes. Men went altijd weer snel aan deze Engelse extra-maaltijd: na een paar dagen kan er van overslaan geen sprake meer zijn. Alles ziet er trouwens zeer lekker uit. En het is, vooral voor iemand die uit Frankrijk komt, verbazend goedkoop. Wel is alles erg zoet: de bloemen ruiken zoet, de thee is zoet, de jam is zoet, de dames zijn zoet, de kinderen aan de andere tafels zijn zoet, en achter in het vertrek staat dan nog een tafel beladen r.iet doosjes en potjes vol zoetigheid, die te koop zijn. Bovendien hangt er naast de schouw een prentje van een ombloemd huisje, met er onder de woorden: „Home the place where we grumble most and are treated the best." Het weer zelf is natuurlijk ook typisch. In Brighton lopen dc mensen die daar de Pinksterdagen zijn komen doorbrengen tegen de wind geleund langs de zee. Niet dat het er somber is: de wolken laten af en toe wat zonlicht door en de blauw-en-gele lantaarnpalen zijn met roze bloemen ver sierd. Wel is het er koud, maar men kan zich toch al slecht voorstellen dat een Erightonse badgast zich tot zijn genoegen zcu kunnen uitstrekken op het kiezelstrand en de regen belet hem niet om het .Pa lace of Fun" op te zoeken, dat op een van de twee wandelpieren is aangelegd. In de bar van een hotel legt de barkeeper uit dat het weer van Brighton toch eigenlijk veel beter is dan van bijvoorbeeld Londen; op de Kroningsdag was het hier ook heerlijk (..Coronation weather" is een soort staande uitdrukking geworden voor hondenweer) Hij zegt dit op een manier alsof daarmee iedere grief tegen het Pinksterfeest ongel dig is geworden; wie zou denken dat heL hier geen mooi weer was. heeft zich door zijn oppervlakkige waarneming laten be driegen. En dan de twee vrouwelijke politie-agenten, die langs King's Road in het Londense stadsdeel Chelsea liepen. De auto had langs een parkerende andere auto geschramd; toen wij gestopt waren, kwa men zij toelopen op een manier alsof zij vreesden dat hun aanwezigheid niet op prijs zou worden gesteld. Er kwam een ge sprek van over de vraag of een schram op de geparkeerde auto er al van tevoren ge weest was; waarschijnlijk wel, zeiden de agenten. Wij dachten van niet en tenslotte boden zij aan om, als dat tenminste in de smaak viel, in het restaurant tegenover te gaan horen of de eigenaar daar toevallig zat. Toen die verscheen, vroegen zij verlof om verder te marcheren. De een had een spits gezicht en blonde krulletjes om de oren heen, de andere grote vage ogen en goedige tanden, en zo stapten zij de straat af. Soms gaat het al te makkelijk, in de voldane stemming van wat-zijn-wij-toch- Engels, die men kent uit een film als „Pass port to Pimlico". Naast het cricketveld Lord's is een nog nieuw uitziend cricket-; museum ingericht. De armoede aan reli- quieën van het oude spel is teleurstellend, er is er eigenlijk maar een: een opgezette mus. op een versleten cricketbal. Op het bordje: deze mus is op die-en-die datum in 1936 gedood door een bal van een Indische bowler (met name genoemd), toen die bowlde op een Engelse (ook met name ge noemde) batsman. Overtuigender was het in de toiletten van de Waterloo Air Terminal, waar een benige jongeman op een kastje naast de wasbak ken wees, met „For Shavers" er op. Nie mand was zich aan het scheren, of maakte er aanstalten toe. Wat was dat kastje? De jongen mompelde iets, maar stotterde zwaar en was moeilijk te verstaan. Het bleek tenslotte een soort super-stekker voor electrische scheerapparaten te zijn. O juist, heel mooi. „M-maar het is erg onb-be- o trouwbaar," zei de jongen glimlachend en verliet de toiletten. Na jarenlange omzwervingen en ondanks de aanvankelijke sabotage van een paar Neurenbergse gemeenteraadsleden bevinden zich de kostbare en beroemde insignia van het Heilige Roomse Rijk weer in Wenen, waar zij thuis horen en waar ze door net publiek kunnen worden bezichtigd. Reeds in 1933 hadden de nazi's, dromend van een duizendjarig rijk, pogingen in het werk gesteld om deze unieke schatten uit een werkelijk grootse tijd in handen te krijgen en uit Wenen te ontvoeren. Ondanks het mislukken van deze pogingen kregen de aanhangers van Hitler in 1934 op de partijdag van Neurenberg toch de rijksschat te zien. Zij keken hun ogen uit, maar slechts weinigen van hen wisten, dat het prachtige imita ties waren van de eigenlijke schatten. Vier jaar later had echter de overrompeling van Oostenrijk plaats en gelukte de diefstal. Terwijl de SS en SA de winkels leeg kochten, gingen de ingewijde trawanten van Hitier rechtstreeks naar het oude keizerlijke paleis van Wenen (de zogenaamde „Hofburg") en haalden er de echte rijksattributen alsmede de waardevolste gobelins weg. De gobelins hingen een paar dagen later in de Rijkskanselarij te Berlijn en in Neurenberg organiseerde Hitier een „show" van de insignia voor zijn naaste vrienden en mede werkers. Zonder enig gevoel voor geschiedenis en traditie pronkte hij als een O.W.'er met deze rijkdom en als een apache schermde hij met het oude Mauritiuszwaard onder de neus van Goering en brulde hem toe: „Dat zou je wel willen, kijk niet met zulke be gerige ogen". De rijksattributen en in signia vormen een schat van ongeveer dertig aller kostbaarste voorwerpen, die werden gebruikt bij de kroning van de keizers van het Heilige Roomse Rijk. Er ontbreek geen enkel stuk aan: men kan de be roemde rijkskroon, het rijkszwaard (ook Mauri tiuszwaard genoemd) en het zogenaamde zwaard van Karei dc Grote, een aantal reliquieën uit de lijdens geschiedenis van Christus, de paramenten of liturgi sche gewaden, die de keizer bij de kroning droeg, be nevens het prachtige Evan gelieboek, waarop hij de eed van trouw aflegde, be wonderen. Niet alleen in de middeleeuwen, maar ook later nog beschouwde men het grootste gedeelte van deze schatten als afkomstig van Karei de Grote, de eer ste keizer van het Heilige Roomse Rijk, die op Kerst mis van het jaar 800 in Rome werd gekroond. Het modern wetenschappelijke onderzoek heeft echter uit gemaakt, dat ze iets jonger zijn, met uitzondering van het Evangelieboek op pur per gekleurd perkament, dat inderdaad uit de zo genaamde Karolingische tijd stamt. De materiële waarde van deze kostbaarheden is niet te schatten, daar ze uit de edelste metalen en stoffen zijn vervaardigd en bovendien rijk zijn bezet met prachtige stenen. Het zijn dan ook „unica". Deze materiële waarde wordt echter verre overtroffen door de geestelijke. Zij vertegenwoordigen namelijk een werkelijk duizendjarige geschiedenis van het Avondland en herinneren ons aan een tijd, toen het ideaal van het ene Europa nog een levende werkelijkheid was.. Oorspronkelijk waren deze kostbare stukken niet het eigen dom van een of ander koningshuis, maar behoorden zij toe aan „het rijk". Ze werden alleen gebruikt bij de kroning van de keizer, die door de rijksgroten werd gekozen. Om nu diefstal en strijd om deze kostbaarheden te voorkomen, kreeg de vrije rijksstad Neurenberg aan het einde van de middeleeuwen het privilege, dat zij deze schatten mocht bewaren. Zodoende hebben zij daar van 1424 tot 1796 berust. Telkens wanneer een keizer in Aken, Frankfort of Augsburg zou worden gekroond, begaf zich een speciale delegatie uit Neurenberg met de rijksinsignia naar de kroningsstad. Na de plechtigheid bracht zij de schat weer terug. Toen nu Napoleon zichzelf in 1804 tot keizer van de Fransen had uitgeroepen, kwam er een einde aan het ene keizerrijk. Frans de Tweede van Oostenrijk verklaarde zich, onder druk, bereid hem te erkennen, op voorwaarde dat Napoleon het Oostenrijkse (dus niet meer het Heilige Roomse) keizerrijk zou erkennen en erfelijk verklaren. Dit gebeurde en daarmede had men ook juridisch het oude rijk van Karei de Grote definitief ten grave gedragen. Daar echter het huis Habsburg onafge broken van 1438 tot 1804 de keizerskroon had gedragen, kwam De monumentale keizerskroon, symbool van het ene verenigde en Christelijke Europa. het in het bezit van de rijksinsignia, waarmee de Duitse rijks groten zich op het Wecnse congres van 1815 accoord verklaar den. Sinds 1804 zijn deze schatten dus nog slechts een her innering aan het niet. meer bestaande keizerrijk. Zij werden tot 1938 in Wenen bewahrd. Toen Nazi-Duitsland in 1945 was vernietigd, gingen Amerikaanse soldaten in Neurenberg dadelijk op zoek naar de kostbaarheden. Twee gemeenteraadsleden, die wisten waar de schatten verbor gen waren, trachtten het terugvinden daarvan te saboteren, maar toen zij door een Amerikaanse krijgsraad tot een hogeI geldboete waren veroordeeld, verklaarde een van hen, dr. Fries, zich bereid de schuilplaats bekend te maken. Het proces-verbaal', dat hierover werd opgemaakt, lijkt op een detective-geschiede nis: „Door de kelder van een lagere school kwam men langs een trap van dertig meter in een labyrinth van gangen, die zich als een spinneweb onder de gebombardeerde straten van Neuren berg uitstrekten. In een klein vertrek aangekomen, bleef dr. Fries staan. Hij zei met hese stem: „Hier is het". Op ladders staande hakten de arbeiders drie uur lang een gat in de muur vlak onder het plafond. In de nu vrij gekomen holte, die nauwe lijks een halve meter hoog was, bevond zich de erfenis van het Heilige Roomse rijk in koperen kisten, die hermetisch waren afgesloten. De kisten werden naar de crypte onder de burcht gebracht en daar onder toezicht van kunstkenners geopend. De insignia waren zorgvuldig in gesponnen glas verpakt en bevon den zich in een prima toestand", Onder de schatten, die daarna door de Amerika nen naar Wenen werden gebracht, valt onmiddellijk de rijkskroon op, een schep ping van het keizerlijke kunstatelier in Reichenau. De beugel, die de voorkant met de achterkant verbindt, draagt in pareis de naam van keizer Konrad, maar deze beugel en het kruis voorop zijn niet oorspron kelijk. Zij stammen uit de tijd van Konrad de Tweede (1024—1039). De eigen lijke diadeem, bestaande uit acht gouden platen, die door scharnieren met el kaar zijn verbonden, is ouder en werd reeds bij de kroning van Otto de Grote in 962 gebruikt. De voorplaat boven het voorhoofd is verreweg het kostbaarst versierd en wel met twaalf grote edelstenen, waarschijnlijk in navolging van het borstschild van de hoge priester uit het Oude Testament, waarop even eens twaalf edelstenen wa ren gemonteerd als symbool van de stammen van Is raël. Men kan nu nog zien, dat de grote smaragd vlak onder het kruis later is ingezet en dat zij eigenlijk niet past in de zetting. Deze steen is dan ook de rem- plaqant van de oorspron kelijke „steen der wijzen" die hier was aangebracht en die in de middeleeuwen is zoek geraakt. Alle edel stenen hebben bijzonder mooie en zuivere kleuren, maar men heeft ze onge slepen gelaten. Ook de parels zijn opvallend groot. Men vindt op deze kroon nog geen diamanten of brillanten. Op vier van de acht gouden platen zijn afbeeldingen in émail aangebracht, namelijk van Koning Salomo (zie foto), van David, Koning Ezechias en Christus als al-beheerser. Waneer wij, mensen uit de twintigste eeuw voor deze schatten staan, zijn we verbaasd over zoveel monumentale pracht, maar al spoedig bekruipt ons een gevoel van leegte en van een gemis. Wij beseffen dat wij geestelijke waarden hebben verloren, de idee namelijk van de ene keizer over het gehele Christelijke Westen als de plaatsbekleder van God in tijdelijke zaken. In de Middeleeuwen werd er nog om het bezit van deze insignia gestreden, niet omdat ze zo kostbaar waren, doch omdat zij een geestelijke waarde vertegenwoordigen en de waarborg vormden van de keizerlijke waardigheid. Dat gevoel is reeds vroeger verloren gegaan. Toen Goethe in Frankfort de kroning van Josef II van Oostenrijk meemaakte, noemde hij deze plechtigheid een groot spektakel, een schouwspel dus. De Oostenrijkers zijn dankbaar, dat zij door Amerikaanse bemiddeling het bezit herkregen van deze rijkskostbaarheden en dat zij ze dagelijke in de wereldlijke schatkamer kunnen bewonderen. De Oostenrijkers weten dat zij de klok niet kunnen terugzetten, maar dat neemt niet weg, dat zij graag aan de vroegere glorietijd van de monarchie terugdenken. Daarom houden zij van de prachtige keizerlijke paleizen. Daarom ook vereren zjj deze insignia en kostbaarheden, die de zeldzaam indrukwekkende getuigenissen vormen van een groots Europees verleden. NEW YORK (U.P.) De Metropolitan Opera heeft een legaat van 125.000 dollar van de hand gewezen, waarop nu achter eenvolgens Londen, Parijs en Wenen een kans krijgen. Aan het legaat van wijlen McNair Ilgen- fritz was de voorwaarde verbonden dat één van zijn opera's door de Metropolitan Opera zou worden uitgevoerd. De direc teuren hebben bekend gemaakt dat zij het allen eens waren met de aanbeveling van manager Rudolf Bing het legaat niet te accepteren. Ilgenfritz, die houder van box nummer 1 van de Metropolitan Opera is geweest, overleed in April 1953, op 66- jarige leeftijd. Hij had grote bezittingen en schreef muziek in zijn vrije tijd. Een woordvoerder van de Metropolitan zeide dat zijn opera's, hoewel competent geschre ven, de norm van deze instelling niet halen. Volgens de bepalingen van Ilgenfritz' testament, komt nu de Londense Covent Garden aan bod. Als die weigert de Parijse Opéra en vervolgens de Weense Staats- opera. Als binnen 21 jaar geen van de vier toehapt, zal het geld gebruikt worden voor een herinneringsstichting.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1954 | | pagina 15