Raadsel der Grote Pyramide na 5000jaar ontsluierd VREEMDE VISVANGST -5 Een roman van kille knapheid OVER DODECAPHONIE VREEMDE HISTORIE De Waterval „Dag der glorie" Litteraire Kanttekeningen SPAANSE HUMOR Kruithuis muziekcentrum Geen brood in muziek Hoe een jonge Egyptenaar bij toeval de zonneboot van Cbeops ontdekte Dierbare vrienden kostbare inhoud van het ge welf schade zouden doen. Tweemaal sinds die gedenk waardige 26ste Mei is het sindsdien opnieuw korte tijd geopend geweest voor een ge zelschap deskundigen en beide malen bevestigden dezen, dat het hier inderdaad een authentieke zonneboot betreft. De oude Egyptenaren geloof den dat de overleden vorsten in deze schepen naar hun god en vader, de zon. reisden en zij gaven de pharao's daartoe twee soorten schepen mee in hun graf: open barken voor de reis gedurende de uren van de dag en overdekte schepen voor de nachttrajecten op hun weg naar de Euwigheid. El Malakh gelooft nu, een „nachtboot" gevonden te hebben. ELDERS IN EGYPTISCHE koningsgraven heeft men vroe ger reeds een drietal restanten van zulke zonneboten blootge legd, maar deze waren dus danig door de tand des tijds en door plunderaars gehavend, dat de archeologen er niet veel wijzer van geworden zijn. El Malakh's schip daaren tegen schijnt de eeuwen met succes getrotseerd te hebben, hetgeen dan te danken zou zijn aan het voortreffelijk vakman schap van Cheop's bouwlieden. Het gewelf waarin de boot rust, was namelijk zo herme tisch verzegeld, dat er geen stofje in kon doordringen. Het houten dek, het van linnen repen gevlochten want en al les wat verder binnen het ge zichtsveld ligt, lijkt volkomen gaaf en ongeschonden en zelfs de wierookgeur was bewaard gebleven. Die geur heeft El Malakh overigens alleen zelf waargenomen, want toen zijn beide collega's ook eens gin gen snuiven, was het „aroom der eeuwen" blijkbaar al door het kijkgat vervlogen.... Buitenlandse experts hebben overigens misschien gedre ven door een begrijpelijke „ja lousie de métier" verklaard, dat die wierooklucht wel een archeologische vrijheid van El Malakh geweest zal zijn en dat zij zich hun oordeel over de betekenis van de vondst wensen voor te behouden tot dat het zonneschip grondig en in hun bijzijn onderzocht is. Maar de gelukkige vinder zelf is er rotsvast van over tuigd dat zijn zonneboot onver gelijkelijke schatten aan beel den, papyri, mummies, kronie ken en gebruiksvoorwerpen uit de tijd van Cheops bevat en dat die vele raadselen van een der oudste beschavingen ter wereld kunnen worden opge helderd. „Over enkele weken", zo schrijft hij in de New York Times, zal ik als eerste mens na vijfduizend jaar in het ge welf afdalen, de riemen der koninklijke roeiers opnemen en, misschien, in het doden masker van de grote Pharao blikken. EI Malakh gelooft stellig ach ter een tussenmuur in'het door hem gevonden gewelf nog een zonneboot te zullen vinden. Hij beweert dat de boten twee riemen van zeven meter, 20 kleinere en een roer hebben. Ooik staat een heiligdom in het midden van het dek. De wanden van de kelder en het plafond dragen drie kruisen die kennelijk een aanwijzing zijn voor de sterrenkoers voor de roeiers van de zonneboot. H. C. Het prachtig gevormd blad van een roei riem op het dek van Cheops' zonneboot. De witte plekken zijn stukken gips die uit de kalkstenen zoldering gevallen zijn, waar zij als metselspecie dienden. De Spaanse auteur J. A. Zunzunegui werd omdat hij de humoristische roman „De zweer van Don Lucas" geschreven heeft, beloond met de Premio Nacional de Literatura, de hoogste Spaanse onderschei ding voor letterkunde. De reden tot deze bekroning is ons echter in het geheel niet duidelijk geworden. Het gegeven is overigens, voor de Ne derlandse lezer althans, orgineel: een in Zuid-Amerika rijk geworden Spaanse emigrant keert naar zijn geboorteplaats terug en wordt daar vereerd als een halve godheid. Hij vindt het leven in het dorpje echter hoe langer hoe saaier, wordt het slachtoffer van de intrigerende aristocra ten, krijgt een maagzweer „omdat het in de mode is" en sterft tenslotte uit verve ling. De auteur heeft dit geheel echter op een dermate verwarrende wijze weergegeven, dat men er, op de helft van het boek geko men, geen touw aan vast kan- knopen. Het zou overdreven zijn om al deze on- volkomendheden aan de af en toe zeer ge brekkige vertaling te wijten. De uitgevers maatschappij N.V. Standaard-Boekhandel stuurde het werk het Nederlands taalge bied in. H. d. G. Volgens een mededeling van de dirigent van het Brabants Orkest, de heer Hein Jorcïans, is het de bedoeling het Kruithuis te s-Hertogenb osch te maken tot een cen trum van hedendaagse muziek. Zo zullen onder meer werken worden uitgevoerd van Spruyt, Van der Velden, De Vreeze (uit België). Ciry (uit Frank rijk), Jan Koetsier en Robert de Roos. Volgens een rapport, uitgebracht door Henry Kaiser voor de Amerikaanse Federatie van Musici op een vergade ring te New York, staat het er met de Amerikaanse muziek „als een culturele kunst" slecht voor. Volgens dit rapport zouden grote orkesten aan het verdwij nen zijn, een omstandigheid die wordt toegeschreven aan de „muziek in blik". Henry Kaiser zette uiteen dat 52 van de belangrijkste symphonie-nrkesten in Amerika en Canada minder dan 2270 musici werk geven tegen een gemiddeld jaarloon van ongeveer 1814 dollar. Slechts 72.000 personen kunnen hun brood met de muziek verdienen, er zijn er echter 175.000 die er nog een baantje naast moeten nemen om in leven te blij ven, aldus de rapporteur. Meer dan tachtig per honderd van operazangers, dansers en concertartisten verdienen minder dan tweeduizend dollar per jaar. Een waterval viel jaar op jaar de diepte in met veel misbaar, want altijd stootte hij zijn schenen tenen een aarttal ruwe stenen. Hij richtte eindelijk een petitie tot de organen der justitie, opdat het leed hem toegebracht werd weggenomen of verzacht. Hierop ontving hij tot bescheid: „Daar gij natuurverschijnsel zijt en naar de wet zelfs monument, is uw bezwaarschrift niet erkend". PIET ZOETHOUT TWEE VONDSTEN van grote betekenis hebben in de afge lopen weken de oeroude Egyp tische koningsgraven weer in het brandpunt der belangstel ling geplaatst. Begin Mei was het de ontdekking van een tot dusver onbekende pyramide van het „getrapte" type bij Sakkara, die onder meer de 4700 jaar oude pharao-mum- mie in een albasten sarco- phaag, ontelbare juwelen en prachtig vaatwerk opleverde. En alsof dat nog niet genoeg was, legde men twee weken later, op 26 Mei, aan de Zuid kant van de grote pyramide in Gizeh een zeldzame vijftig eeuwen oude „zonne boot" van koning Cheops bloot. Deze laatste ontdekking is zuiver toeval geweest. Kamal- el-Malakh,een 34-jarige Egyp tische amateur-oudheidkun dige. die van vele markten thuis is hij heeft onder meer naam gemaakt als ingenieur, architect en kunstcriticus had van de regering in Cairo de leiding gekregen bij de aan leg van een autoweg rond de gigantische pyramide, waar over men onlangs in ons blad nog vele belangwekkende bij zonderheden heeft kunnen lezen. Het werk vlotte goed en toen het Zuidelijke gedeelte van de weg voltooid was, had El Ma lakh nog vijfhonderd gulden over van het hem toegewezen budget. Enige dagen tevoren waren zijn arbeiders bij het opruimen van een stuifzand heuvel gestuit op een vreemd fundament van ongeveer 45 meter lengte, dat samenge steld was uit zware rechthoe kige met rose gips aaneenge- metselde blokken kalksteen. Nu zijn zulke vondsten niet zeldzaam in de doden-steden der oude pharao's en aanvan kelijk werd er dan ook weinig aandacht aan besteed. El Ma lakh zelf echter herinnerde zich, op een stenen scarabee die twee jaar geleden in de zelfde buurt gevonden was, een inscriptie ontcijferd te hebben waarin vermeld stond dat koning Cheops die om streeks 2800 vóór Christus re geerde aan de Zuidkant van zijn machtige pyramide begra ven was. Honderden jaren lang bad men vergeefs gespeurd naar de plaats van 't konings graf in het binnenste van het immense bouwwerk, maar het enige dat oojt gevonden werd, was een lege roodgranieten doodkist, voorzien van alle koninklijke symbolen. Van Cheop's mummie echter geen spoor. ZOU DE KALKSTENEN VLOER nu eindelijk het ge heim van het onvindbare ko ningslijk openbaren? El Ma lakh durfde het nauwelijks ho pen, maar hij besloot toch, er zijn resterende vijfhonderd gulden aan te wagen. Met twee van zijn voormannen beitelde hij uiterst voorzichtig door een van de 15 ton zware steenblok ken heen en na drie dagen van bijna ondragelijke spanning kon men eindelijk een brok ter grootte van enkele decimeters uit het oppervlak lichten. „Trillend van emotie", zo zegt El Malakh in een inter view met de New York Times, „knielde ik neer voor het don kere gat en drukte mijn ge zicht er tegenaan om te zien of mijn vermoedens juist ge weest waren. Geruime tijd zag ik niets in de duisternis daar onder, maar wei rook ik een zwakke geur de geur van wierook, cederhout en mus kus. „De geur der eeuwen", riep ik met een stem die ik nauwelijks meester was. mm Iemand gaf mij een spiegel tje, waarmee ik het zonlicht weerkaatste in de ruimte on der mij. Toen onderscheidde ik een bruinachtig oppervlak van zeker vijftien meter lengte en daarop een ovaalvormig voor werp. Plotseling bedacht ik, dat dit een roeiriem moest zijn vijftig eeuwen geleden neer gelegd moeten hebben! U kunt begrijpen, wat ik voelde, toen twee experts van de Oudheid kundige Dienst, dr. Amer en dr. Mahdi, mijn vermoedens bevestigden. Dr. Mahdi zei mij, nadat ook zij een blik in het keldergewelf geworpen had- De pyramide van Cheops met aan welker voet Kamal-el-Malakh dekking deed, waaraan op de voorgrond de Sfinx op 26 Mei de verrassende ont- dit artikel is gewijd. Landschap in Sakkara met op de achtergrond de drie pyramiden van Gizeh, die van Cheops, van Khefren en van Menkewre. en terzelfdertijd realiseerde ik mij, wat ik gevonden had. Ik was ontzettend nerveus en schreeuwde tegen de mensen die om mij heen stonden: „Het is een schip een zonneboot van de Pharao!" Daarna zag ik langzamerhand meer: zeilen, touwen die op het dek lagen, nog meer roeiriemen en dat alles leek volkomen intact precies zoals de priesters van de Vierde Dynastie het daar den: „Deze ontdekking lijkt mij oneindig veel belangrijker dan die van Toet Ank Amens graf in 1923 u bent wel een zeer bijzondere geluksvogel!" DIRECT NADAT AMER EN MAHDI een blik op het zonne schip geworpen hadden, werd het gat in het kalksteen weer met grote zorgvuldigheid dicht gemetseld om te voorkomen, dat stof en buitenlucht de Een getrapte pyramide nabij Sakkara. Begin vorige maand is in dezelfde omgeving een dergelijk bouwwerk ontdekt. VOOR DE TWEEDE KEER sta ik, na een aandachtig lezen en herlezen, tegenover een werk van Theo J. van der Wal met aarzelende gevoelens, met een ja en een neen. Mijn critische lezerservaring zegt me dat ik het moet waarderen, geeft me de over tuiging dat het van te onmiskenbare, baanbrekende schrijverskwaliteiten blijk geeft om het, afgezien van enkele bijkomstige bezwaren, niét te aanvaarden. Maar mijn hart, om het maar zo te noemen, mijn intuïtie, een waarschuwend orgaan in me, belet me om het zonder voorbehoud aan te nemen, om ervan te houden. Er is iets in deze nieuwe roman, in „Dag der glorie" dat me, evenals in het voorafgaande „Zon der theater", vreemd blijft, ondanks alle begrip. Iets, waarbij ik wel geïnteresseerd ben betrokken, waardoor ik me telkens onieuw geboeid heb gevoeld, maar dat mij als geheel niet raakt. Iets dat me tenslotte ontglipt en ontnuchtert. CC<XXXXKX:CC<X>OC<XX<XCOOCOCX>X3COCXXXXX3GOOOÖOtXXXX"<XXXXXX:COCXXOOCXXX>COCOOC<XXXCCOCOOCOOOCOOOOOOCXOOCOOCiüOCO cocoooocco xooooocca ccoocooooc Een merkwaardig en vrij zeldzaam natuurverschijn sel wil, dat er soms op onze stranden grote hoe veelheden vis aanspoelen. De verklaring van dit ver schijnsel zij aan deskundi gen overgelaten. Ik kan slechts verhalen wat ik er van heb gezien. Mijn vrouw deed mij uit avondlijke bezigheden op schrikken met de mede deling dat, naar zij zojuist had gehoord, de vis aan het strand voor het opscheppen lag. Een jongen met een gevulde emmer was haar overtuigende zegsman ge weest. Ik had er geen be zwaar tegen op mijn beurt een emmer te nemen en zeewaarts te gaan, hoewel ik mijzelf geen enkel succes voorspelde. Op het gebied van jacht en visserij heb ik nog nooit één enkel resul taat mogen boeken, het geen wel mede moet wor den toegeschreven aan het feit, dat ik er nog nooit moeite voor heb gedaan. Maar de avond was mooi en rustig, met een tamelijk zwaar bewolkte hemel, die nog wat daglicht vasthield. Er was misschien een paar honderd meter zicht op zee. Aan het strand hadden de mensen een bijzondere be koring. Zij stonden of lie pen heen en weer langs het terugvloeiende water. Zij maakten kleine geluiden in de stille ruimte. De woor den uit hun nauwelijks meer te onderscheiden mond, de gebaren van hun vervagend lichaam leken diepzinniger en sierlijker dan in de klare, harde dag. De lege emmer aan de hand houdend, praatte ik even met deze en gene. bij voor baat reeds voldaan met het loutere feit van dit vluch tige contact in de scheme ring. Maar het sprookje was vanavond werkelijkheid. De vis werd niet duur betaald, zij betaalde zelf. met haar leven, voor een gril van de natuur. Zilverachtig blin kend lagen hier en daar en overal in het zand makre len en kleine, spieringach tige visjes, soms nog sprin gend, meestal roerloos. En telkens wanneer een bran- dingsgolf terugstroomde, zag men vissen op het vochtige zand achterblijven. De stem der menselijk heid zweeg niet op deze avond. Enige meisjes waad den door het water en poogden het bezwijken der vissen te keren door de dieren weer in zee te wer pen. Ik zag in de scheme ring het water van hun benen spatten, ik hoorde haar medelijdende uitroe pen en ofschoon ik het kin- dierlijke van haar streven duidelijk genoeg inzag, kwam er een vage ontroe ring in mij boven om hun goedbedoelde pogingen. Mijn taak bestond inmid dels uit het vullen van de emmer. Enige minuten wa ren genoeg om ons meer vis te verschaffen dan wij in weken zouden kunnen verorberen. Bovendien was de emmer vol. Bovenop lag een grote makreel, die nog schokkende bewegingen maakte en enige malen over de rand dreigde te glippen. Uit zijn bek hing een van de spieringaehtige visjes, die hij stervend nog buit had weten te maken. De natuur is genadeloos, maar desondanks torste ik mijn halflevende last met gemengde gevoelens. De wetenschap, dat ik aan stonds enige mensen met een deel van mijn eerste visvangst gelukkig zou ma ken, drong echter alle ge wetenskwesties op de ach tergrond. Toen wij het strandpad weer hadden bestegen, ble ven wij nog even staan, keken naar de intussen nog meer verduisterde zee en hoorden de kleine stemmen van de waterkant. Mijn handen zaten vol zand en roken naar vis. Wij moes ten onze vracht naar haar bestemming brengen en enige minuten later tover den wij, als laatste helden daad op deze sprookjesach tige avond, een dankbare trek op bevriende ge zichten. Aldus geschiedde in de avond van de 8ste Juni 1954 ergens aan de Neder landse kust. M. MOK Dodecaphonie is een woord, waarvan de koerswaarde in de laatste jaren onmisken baar enige punten is gestegen. De musici bezien het öf met enige wantrouwen, soms zelfs met lichte spot öf omgekeerd met de overtuiging, dat dit woord de ver lossing betekent onzer muziek uit een oud en versleten harnas. Ik zou eens een zo eenvoudig mogelijke uiteenzetting willen geven betreffende wezen en ontwikkeling van het theoretische systeem, dat met dit geleerd en gewichtigklinkende woord wordt aangeduid. Ter inleiding daarvan echter eerst het volgende: Voor velen onder de componisten en theoretici, vooral in Oostenrijk en Duits land, betekenden indertijd de harmonische resultaten, waartoe Richard Wagner geko men was in zijn Tristan-partituur, een hoogtepunt. Maar een hoogtepunt, dat volgens hen de kiemen van ontbinding in zich droeg. Wagners chromatiek, tastte meenden zij, de vastheid der tonaliteit zodanig aan, dat een verdergaan in deze richting de opheffing er van onontkoom baar ten gevolge zou hebben. Ter verdui delijking: tonaliteit wil niets anders zeg gen dan toepassing van de toonladder als melodisch en harmo nisch uitgangspunt. De zeven tonen daarvan worden be schouwd in een zeke re melodische en har monische waardever houding tot elkaar te staan. Eén dezer tenen, de grondtoon (de eerste van de reeks) vormt het centrale punt, het zoge naamd tonale centrum. De tonaliteit is dus een subtiel spel van verhoudingen, een klankgemeenschap, die haar rijkdom, evenals de menselijke gemeenschap, onder andere dankt aan de verscheidenheid harer deelgenoten. Na Wagner zou het tijdperk zijn aange broken, waarin het begrip tonaliteit te gronde moest gaan. Gevolg: de atonaliteit ontstond. Maar atonaliteit is een negatief begrip. Geen totaal centrum meer, geen evenwicht van waarden tussen de tonen der uiteengevallen toonladder: de twaalf tonen, waaruit de chromatische scala bestaat, hebben allen gelijke betekenis gekregen. De artistieke zin van componisten als Arnold Sehönberg en Alban BeTg drong, dit negativisme beseffend, naar positieve richtlijnen, en uit de atonaliteit groeide het zogenaamd twaalftoons-systeem, de dodecaphonie. Een der belangrijkste uitgangspunten dezer theorie is: om elk overwicht van be tekenis tussen de tonen te voorkomen, mag geen toon uit de rij van twaalf weer op treden, voordat de elf anderen zijn aange wend. De componist kan een twaalftoonsrij opstellen en gebruik maken van allerlei crmpositiemiddelen: omkering, kreeften gang en nog veel meer, maar voor de ortho doxen in de leer blijft het straks genoemde uitgangspunt wet. Ik ben mij er van bewust, hier slechts de hoofdlijnen der ontwikkeling te hebben aangegeven. Het lijkt allemaal een bedenk sel, hersenwerk, dat alle spontaniteit doden moet. Inderdaad, zo lijkt het. Maar daar is Alban Berg, die op deze grond slagen bouwend, zeer emotionele muziek wist te scheppenEn daarom zou ik iets minder ver willen gaan dan Hugo Leich- tentritt, die in een belangrijk opstel „Uber die Dauerwerte des musikalischen Kunst" heeft gezegd: „Muziek zonder tonaliteit is in tegenspraak met zichzelf, een zinloos hersenproduct." Een andere vraag is, of de Weense school gelijk had door te stellen, dat na Wagner de tonaliteit zou moeten sterven aan uit putting. Het is denkbaar, dat degenen, die hardnekkig en zonder omzien zouden willen voortgaan op de weg, door Wagner zo ver afgelegd, tenslotte het spoor zouden bijster raken. Maar al acht jaar vóór Sehönberg was, Claude Debussy geboren, die óók door Wagners kunst was getroffen. Hij echter kwam tot een regene ratie der muziek, die niet op negatieve beginselen berustte. Er waren dus toch nog andere mogelijkheden om uit de impasse te geraken. In de Maart-aflevering van de Schweize- rische Musikzeitung" plaatste de componist Willy Burkhard een „Versuch einer Aus- einandersetzung mit der Zwölftontechnik", waarin hij het vraagstuk van verschillen de kanten belicht. „Ik weet van meeT dan één geval hoe een jong componist van officiële zijde de raad kreeg twaalftoons- muziek te schrijven. Dit zou de enige rich ting zijn die toekomst heeft," vertelt Burk hard. Nu weet ik niet, welke officiële zijde hier bedoeld wordt, maar die zijde heeft het in ieder geval mis. Zó open liggen de kaarten nu eenmaal niet! Terecht zegt Burkhard dan ook, dat hier de idée. waar een Sehönberg zijn gehele leven mee ge worsteld heeft, tot een conjunctuur-aan gelegenheid dreigt af te dalen. Kan de dodecaphonie, maar dan slechts gehanteerd door wezenlijke kunstenaars, niet beter worden beschouwd als een der vele middelen, die de moderne compositie techniek ten dienst staan? Ik geloof het zeker. En dat nog maar alleen, omdat er een Alban Berg is geweest WILLEM ANDR1ESSEN ,Pavlova? Nooit van gehoord!' Niet zonder bedoeling, dunkt me, heeft Van der Wal zijn „Dag der glorie" laten beginnen op een tijdstip, dat door de loop der gebeurtenissen een scherpe scheidings lijn trekt tussen verleden en heden: het afscheid der laatste bevrijdingstroepen van een Frans stadje. Hun vertrek is de sanctie op de vrede. De oorlog is ten einde, de vrijheid herwonnen, de „dag der glorie" aangebroken, het feest kan be ginnen. Onbelemmerd schijnt het leven weer naar alle kanten open te staan. In- derdóód zo onbezwaard en ongebonden? Van de drie hoofdfiguren, die Van der Wal bij het na-oorlogs weerzien introdu ceert, torsen er twee hun „verleden". Ro bert Théret, teruggekeerd partisaan, ge schonden uit het verzetswerk opgedoken, is, waakzaam door zijn ervaringen, een critisch-verstild man geworden, gewapend met een soort van stoïcijnse levensbe schouwing, gereserveerd naar buiten, eenzaam van binnen, dankbaar voor de opvlammende liefde van zijn vroegere speelkameraadje Anne. André Breton, levenslustige vriend, vitaal, „vrolijk en oppervlakkig", een daad-mens, gevallen aan Roberts zijde, is op dit ogenblik al een legende geworden, een volstrekt verleden, niet meer dan een herinnering, maar niet temin actief medespeler en wel als repre sentant van een door Robert gemiste le venskans: te leven bü het ogenblik. Con stance, Anne's rivale, een drenkelinge in de zee van machteloze eenzaamheid, werpt zich na een mislukte verloving en een ont nuchterend erotisch avontuur met al haar passie op de herovering van haar jeugd vriend Robert, in een hongerige en onstil bare begeerte het verlorene terug te winnen. Aldus de inzet van krachten, waarvan het „wisselspel" zich voltrekt binnen het tijdsbestek van een enkele dag: lot tegen lot, haat tegen liefde, liefdesverlangen tegen onvermogen om lief te hebben, ver leden tegen heden, mens tegen mens, in een steeds wisselend stramien van opeen volgende handelingen en psychische reac ties: een wedijver om het geluk, waaruit Anne wel glorieus te voorschijn moet treden, omdat zij het is die, door het ver leden ongedeerd, met haar schuchter-ont- luikende, onbevangen, natuurlijke liefde de „gevende" is, in tegenstelling tot de in zichzelf verstrikte, tragische figuur van Constance. Hiermee is alleen het „thema" aange geven, door Van der Wal tot in de fijnste finesses en met de grootst-mogelijke toe wijding uitgewerkt, door hem bespeeld in een chromatiek van zielstonen die, zoals ik al zei, bewondering afdwingt bewon dering niet het minst voor de soberheid van taal en verbeelding maar voor mij toch eindigt met de pijnlijke vraag, waar om toch dit knappe, zorgzaam geschreven boek met zijn rijkdom van motieven me tenslotte onberoerd laat. Is het dan toch de menselijke warmte, die ik er in mis? C. J. E. DINAUX. LThl° J- vaTjer WaI: -DaR der Glorie". (Nijgh en Van Ditmar, 's-Gravenihage). VOCALISTEN NAAR ZUID-AFRIKA Op 23 Juni vertrekken de alt Thérèse Steinmetz en de tenor Arjan Blanken, die zo juist zijn afgestudeerd aan het Amster dams Conservatorium, naar Zuid-Afrika voor een rondreis, die drie maanden duurt. Heeft, vraag ik me af, Van der Wal zich zo ver van zijn stof, van zijn romanfiguren gedistanciëerd, dat hij het menselijk con tact ermee verspeelde? Fixeerde hij zijn gestalten met een dusdanig critisch-ana- lyserende blik, dat het leven in hun aderen en botten stagneerde, verkoelde, verstarde? Is misschien zijn constructie te welbewust, is zijn overigens bewonderenswaardige compositietechniek te knap, te nauw sluitend, te knellend, om nog speelruimte te laten voor het warmbloedige, het tast bare, het menselijk-nabije? Ik overweeg het een en het ander, maar ik kan niet tot een slotsom komen. Temeer niet, om dat Van der Wals schrijverschap mij te spiritueel voorkomt om het voor intellec tualistisch te houden. Hij is intelligent, zonder twijfel. Maar zijn intelligentie is zeker niet allereerst van een verstandelijke, veeleer van een psychische orde. Van der Wal heeft een speurorgaan voor het verborgene, het on- bewust-meespelende in de mens. Voor de mens-in-de-mens, dat tweede ik, de ge heime regisseur van ons doen en laten. Voor het innerlijke leven van heimelijke (ten dele gevreesde en daarom gretig ont kende) driften en reacties, die smeltkroes van vergeten ervaringen en verdrongen herinneringen, van geërfde eigenschappen en geboortecondities. Dit gistende bezink sel van het verleden, deze zuurdesum van ons lot, levert hem de stof voor zijn ro mans, die men dus eenvoudig-weg „psy chologisch" zou kunnen noemen, als er in dit romanprocédé niet iets anders werd aangewend dan de gangbare „zielsont- leding". „Dag der glorie" evenals trouwens de vorige roman, maar nu in de heel wat zekerder greep van een rijpend auteur beweegt zich op tweeërlei plan: op de voorgrond het dagelijks tafereel, het schouwspel van onze voorgewende han- lingen, voor ieder toeschouwer op het eerste gezicht waarneembaar; daarachter (eigenlijk daaronder): de verborgen motie- venwereld, het krachtenspel van ieders persoonlijke verleden, dat gereedstaat om zich op de vloed van komende gebeurtenis sen, op het voorbijtrekkend levenspatroon te werpen, ermee te worstelen, er zich mee te verweven of van te verwijderen. De wijze nu, waarop Van der Wal dit ver leden op het heden betrekt, wordt en daarom noemde ik hem baanbrekend bepaald door zijn even ongewone als ver rassende romantechniek. Hij laat namelijk, door het chronologisch verloop van zijn verhaal hoofdstuksgewijs te onderbreken, het verleden actief aan het heden deel nemen. Hij actualiseert het als het ware door het te synchroniseren in een soort simultaanspel van het leven met het on- herroepelijk-voorbije. In die synchronisatie schuilt het vernieuwende van zijn roman- bouw, van zijn schrijfwijze: de tijd-zelf gaat meeschrijven, onthult en beslist met een onwrikbare noodwendigheid.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1954 | | pagina 14