D.e ïïlolalauAuó OF MAASHAGEDIS foridag, Onze Puzzle Gastvrijheid een heilige wet Brulez ie zijn jeugdjaren IN ROTTERDAM Terugblik op Het Zwanenmeer FOSSIELEN IN TEYLERS MUSEUM „André Terval" een onvolprezen debuut Met de term „schoonschrift" keurig volgens de regels, maar met dat al vrij saai heb ik in de bespreking van de door het Sadler's Wells Ballet in het Holland Festi val gegeven voorstellingen van ..Het Zwa nenmeer" mijn eerste indruk van het weer zien met het in Engeland zo hooggeprezen gezelschap van Covent Garden geformu leerd. Over het algemeen hebben mijn col lega's van andere bladen soortgelijke woorden gebruikt om hun lichte teleur stelling hoffelijk tot uitdrukking te bren gen. Misschien is het voor deze groep wel eens goed geweest aan andere normen van beoordeling blootgesteld te zijn, dan die welke men in Londen pleegt aan te leggen. Toevalligerwijze kwam ik dezer dagen in een Engels danstijdschrift een bespreking van deze reprise tegen: de enige aanmer king betrof het overigens zeer gewaardeer de décor van Lesly Hurry, waarvan gezegd werd dat de bladeren op de voorgrond het Prins Siegfried en zijn jachtgenoten onmo gelijk maakten de voorbijgaande vlucht zwanen te zienHet leek of zij naar een vogelnestje stonden te zoeken, voegde de recensent daar niet onaardig aan toe. Maar niemand heeft blijkbaar een po ging gewaagd de voorkeur voor deze in tegrale vertoning van een romantisch werk (muziek van Tsjaikofski, choreografie van Petipa en Ivanov) te verklaren. Van een groot deel hiervan is immers de glorie ver gaan. Het is een curiositeit geworden. De pantomimische stukken zijn lang en ouder wets, de diverse volksdansen (vooral de Spaanse en de czardas) nog maar ter nauwernood als kinderlijk divertissement aanvaardbaar. Maar wat in de voorstelling vooral ontbrak, was de geest die dit 6prookje van de in een zwaan veranderde prinses had kunnen bezielen met het leven, dat er bij de ons zoveel beter beken de verkorte versies toch altijd in voelbaar bleef. Men kan op deze constatering maar één uitzondering maken, namelijk voor Margot Fonteyn, inderdaad een prima ballerina assoluta, die met haar gave en Uiterst genuanceerde fraseringen inderdaad poëzie verwekte. Margot Fonteyn vertolkte de dubbelrol van OdetteOdile voor het eerst in 1937, toen haar ster nog maar pas aan het opko men was en alleen ingewijden haar huidi ge grootheid voorzagen. Intussen hebben haar techniek en persoonlijkheid zich met gelijke tred ontwikkeld en daardoor kan zij het zich veroorloven haar virtuositeit volkomen ondergeschikt te maken aan de eisen van de figuur, die zij moet uitbeel den. Een dubbele figuur in dit geval: de aandoenlijke Odette en de duivels-geraf- fineerde Odile, welke tegenstelling zij bij zonder scherp markeerde, zonder ook maar één moment de gelijkenis te verspelen. Het is intussen merkwaardig, dat men bij de beoordeling van haar kwaliteiten in de eerste plaats denkt aan de artiste, niet aan de danseres in engere zin hetgeen we derom bewijst hoezeer de Engelse dansers een spelsituatie van node hebben. Prachtig is haar evolutie in het tweede bedrijf de eerste ontmoeting met Prins Siegfried van angst via ontwakend ver trouwen tot waarachtige liefde, waardoor het tafreel van de scheiding in de vierde acte een zeldzame climax kon bereiken. Niet licht zal men die grote smekende ogen vergeten, die trillende armen en handen bij de thans definitieve terugkeer tot de vogelgedaante. De daaropvolgende apotheo se had men beter achterwege kunnen la ten! Hier was inderdaad sprake van een harmonische conceptie van de rol, waarbij de techniek in engere zin een altijd be schikbaar hulpmiddel ter expressie was. Brillant ook met het harde van het ju weel was haar kwaadaardige Odile, heel karakteristiek en volledig aangepast bij de grandeur van de omgeving. Men hoort (terecht) zo vaak critiek op het uitvoeren van de befaamde pas-de- deux als paradenummer zonder meer. In deze integrale zetting had het schitterende duet inderdaad een zeer treffende drama tische betekenis, die door mimische inter mezzi (met de tovenaar Von Rothbart) nog versterkt werd. Daarom was het temeer bevreemdend, dat bij het uitvoeren van haar variaties, bedoeld om hem te impo neren en te vereveren, de Prins in het ge heel niet op het toneel aanwezig was. Maar hoe dan ook, alle hulde voor het contrast van deze gehuichelde tederheid met het mysterieuze en de noblesse van de tegelijk betoverde en betoverende zwanenkoningin. Van de weinig meer dan plichtmatige prestaties der anderen heb ik in mijn voor- 'opige bespreking reeds genoeg gezegd. Persoonlijk geef ik, alle waardering voor Margot Fonteyn ten spijt, verre aan het veel interessantere „Giselle" boven dit „Zwanenmeer" de voorkeur. Maar Engel sen....? Hun koele gereserveerdheid doet vermoeden, dat zij de absolute bewegings kunst wantrouwen en het liefst anders dan als feestelijk divertissement vermij dt DAVID KONING Nog niet lang geleden maakten krantenberichten melding van een nieuwe Neder landse vondst van Mosasaurus, waarschijnlijk het indrukwekkendste en bekendste fossiel, dat ooit uit Nederlandse bodem werd opgedolven. Dit lijkt mij een goede aanleiding nog eens de aandacht te vestigen op de vooral uit historisch oogpunt zo belangwekkende resten van dit grote uitgestorven reptiel, die in Teylers Museum worden bewaard en tentoongesteld. Wij moeten ons dan allereerst verplaatsen naar het einde van de achttiende eeuw, de eeuw van de naturaliënkabinetten waarin men niet alleen exotische planten en dieren, doch ook gaarne mineralen en fossielen bijeenbracht. De mening dat fos sielen stenen waren, die door een speling der natuur aan schelpen of geraamten deden denken, of wel de eerste mislukte producten, die door de Schepper mistroostig waren weggeworpen, was al verlaten. Men begon zich te realiseren dat het ontstaan van de op zo vele plaatsen en op zo verschillend niveau aangetroffen, vaak tientallen meters dikke gesteenten, waarin fossielen voorkwamen, moeilijk alleen aan het geweld van de zondvloed kon worden toegeschreven, die immers slechts enkele weken had geduurd. Het besef, dat de meeste- fossiele resten, al toonden zij soms ook sterke overeenkomsten met nog levende planten en dieren, aan uitgestorven dier soorten hadden behoord, begen zich baan te breken. Daarmee werd het duidelijk dat voor een beter inzicht in de aardgeschiedenis nauwkeurig onderzoek nodig was. Iedere nieuwe vondst kon daarbij een nieuwe onthulling betekenen. Zo is het te begrijpen dat ook het vinden van de overblijfselen van twee schedels van een reusachtig dier in de St. Pietersberg respectievelijk in 1766 en 1780, opzien baarde. Weliswaar waren deze schedels verre van gaaf, maar de afmetingen van de kaken met hun grote stevige tanden waren indrukwekkend: zij moesten toebehoord hebben aan dieren met een kop van meer dan een meter lengte. lieconsiructie van een Krijtperiode door palaeontoloog Mosasaurus uil de Belgische L. Dollo. De twee schedels kwamen respectievelijk in het bezit van de Maastrichtse verzame laars majoor Drouin en gar nizoensgeneesheer Hoffman. Laatstgenoemde verwierf het in 1770 gevonden stuk, het fraaiste van de twee, maar hij had er niet lang plezier van. Het fossiel was namelijk ge vonden onder een terrein dat aan de Maastrichtse kanunnik Godin toebehoorde, waardoor deze na een proces over de eigendom rechtmatig eigenaar van de schedel werd. Welk een roep er van dit fossiel uit ging blijkt uit het feit dat toen in 1795 Maastricht voor de Franse troepen had geca pituleerd, de Franse bevel hebber een premie van zes honderd flessen wijn uitloof de voor wie hem de schedel zonder verdere beschadigin gen zou brengen. Sinds die tijd berust zij in het Nationale Museum voor Natuurlijke Historie te Parijs. De in 1766 gevonden kaken werden ech ter in 1784 met de gehele verzameling Drouin door Mar- tinus van Marum, de eerste directeur van Teylers Mu seum, voor deze instelling aangekocht. Oorspronkelijk werden deze en meer resten (vooral wer vels, maar ook beenderen van de ledematen) van het grote dier uit het kalkge- steente van de omtrek van Maastricht geacht afkomstig te zijn van een grote krokodil. Deze opvatting is het eerst bestreden door de beroemde medicus Petrus Camper, ach tereenvolgens hoogleraar te Franeker, Amsterdam en Gro ningen, die niet alleen op ge neeskundig gebied zijn tijd ver vooruit, maar tevens een brillant anatoom was. Boven dien hanteerde hij met grote bekwaamheid de tekenstift, wat hem bij het illustreren van zijn verhandelingen op zeer uiteenlopend gebied zeer te pas kwam. Na de dood van Hoffman reisde Camper naar Maas tricht om de fossiele beende ren uit Hoffmans verzame ling voor zijn vermaard kabi net aan te kopen. Op grond van het onderzoek vooral van deze fossiele resten kwam hij tot de conclusie dat het geen krokodil doch een walvisach tig dier was geweest, een op vatting waarin zijn leerling Van Marum hem bij de be schrijving van de kaken uit de verzameling Drouin steun de. De hierbij gereproduceer de afbeelding van deze kaken is ontleend aan Van Marums verhandeling uit 1790. Zij is door de Haarlemmer Schweg- man gegraveerd naar een te kening van W. Hendriks, de toenmalige kastelein van Tey lers Stichting. Het was voor Camper's zoon Adriaan Gilles weggelegd vast te stellen, aan wat voor soort dier de Limburgse fossiele res ten nu werkelijk hadden be hoord. Na de dood van zijn vader stelde hij het zich tot taak verscheidene door deze niet beëindigde onderzoekin gen te voltooien. P. Camper had slechts enkele beenderen ken in het kabinet dat hem was nagelaten, in de verwach ting zijn vaders opvatting met meer argumenten te zullen kunnen staven. Het kwam echter anders uit. Nauwkeurig vergelijken, zowel van de schedelstukken als van de wervels en ledemaatsbeende ren met recente skeletten,wees uit dat men weliswaar niet met een krokodil, maar toch wel met een reptiel, eerder verwant aan de hagedissen, te doen had. Het dier moest ech ter veel groter zijn geweest dan welke thans levende hage dis ook en in zee hebben ge zwommen, waartoe het van een vertikaal afgeplatte staart voorzien was. Tevens toonde .Tr aan dat de ver- Gravure van de gevonden kaken door H. Schwegman naar een tekening van W. Hendriks. van het dier, dat later Mosa saurus „Maashagedis" genoemd zou worden, beschre ven en afgebeeld. Daarom zet te de zoon zich tot het be schrijven van de overige stuk- zameling Hoffman de resten van twee aan elkaar verwante soorten dezer reptielen, een grote en een kleine, bevatte. In zijn tijd werden A. G. Camper's twee verhandelingen aan Mosasaurus gewijd reeds door de grote Franse anatoom Cuvier geprezen. Zij zijn nu nog om hun meesterlijk betoog het lezen ten volle waard en behoren zeker tot het beste wat op palaeontologisch gebied door Nederlanders is geschre ven. De Limburgse fossielen, die aan de Campers hebben toebehoord, zijn sinds 1861 eigendom van Teyler's Stich ting en worden in haar mu seum tentoongesteld. Het moderne onderzoek van Mosasaurus en verwanten heeft zich geheel buiten onze grenzen ontwikkeld. Intussen is ook onze kennis van de aardgeschiedenis in het alge meen zeer toegenomen. Wij weten thans dat Mosasaurus- achtige dieren in vele soorten in zeeën over de gehele wereld tijdens de Krijtperiode voor kwamen. De Limburgse kalk steen is aan het einide van deze periode gevormd, volgens de best gefundeerde dateringen een zestig millioen jaren ge leden. Vooral in België en de U.S.A. zijn veel vondsten van deze dieren gedaan en onze kennis er van steunt nu op het onderzoek van honderden skeletten. Verscheidene soor ten kent men zo goed, dat men zich een denkbeeld heeft kun nen vormen hoe zij er moeten hebben uitgezien. De Belgische palaeontoloog L. Dollo heeft de hier gere produceerde reconstructie ge geven van een Mosasaurus soort uit iets oudere Krijt- lagen in België. Men mac aan nemen dat het grote dier uit de St. Pietersberg er ongeveer zo heeft uitgezien. Dollo heeft ook kunnen bevestigen dat naast de grote Mosasaurus, die meer dan twaalf meter lang werd, een tweede (kleinere) soort voorkwam van vijf me ter lengte: Plioplatecarpus. Bo vendien heeft hij kunnen vast stellen dat deze twee een zeer verschillende levenwwiize had den. Bijvoorbeeld bleek hem uit de bouw van het oor dat Plioplatecarpus in tegenstel ling tot Masosaurus in staat was tot grote diepten te dui ken, daar zijn verbeende trom melvlies het hem mogelijk maakte de aldaar heersende grote druk van het water te verdragen. Tot zulke resultaten heeft het onderzoek, dat de Campers op grond van thans in Teylers Museum bewaarde fossielen begonnen, dus tenslotte geleid. (Van onze correspondent in Rome) Toen de vermaarde Franse toneelspeel ster Edwige Feuillère te Napels vertoefde, is zij bestolen van al haar kleren en al haar toneelcostuums haar volledige ba gage, met uitzondering van een handkof fertje Even leek het of de voorstelling te Rome niet kon doorgaan of althans moest worden uitgesteld tot nieuwe costuums uit Parijs zouden zijn gestuurd. Er kwam een oproep in alle Napolitaanse bladen, een oproep van Vittorio de Sica, de Zuid-Italiaanse film regisseur: „Niemand kan willen dat een grote, een heel grote kunstenares naar haar verre vaderland een zo slechte her innering aan Italië, aan ons mooie Napels, meeneemt. Het is niet mogelijk dat zulk een schande onze zoete grond zal bevlek ken, waar de gastvrijheid een eeuwenoude, heilige wet is Twee dagen later was Edwige Feuillère in het bezit van al haar costuums en kle ren met een verontschuldigend briefje van de dief. En te Rome vond zij in haar hötel drie uitnodigingen van de voornaamste mo dehuizen der stad om uit hun collectie zo veel costuums te komen uitzoeken als zij slechts wilde aangezien zij in Napels be stolen was. Edwige Feuillère, zelf van Italiaanse af komst, was nog meer getroffen door deze laatste gebaren dan, door de diefstal. „KLEIN SONSBEEK". Gisteren is in de miniatuurstad Maduro- dam te 's Gravenhage de beeldhouwten- toonstelling „Klein Sonsbeek" geopend, die wordt gehouden door het bestuur van de Stichting tot bijstand van het Nederlands Studentensanatorium. MET RAYMOND BRULEZ is het zo gesteld: óf men is van eenzelfde geestelijk kli maat als het zijne en ziet in hem zijn man óf men kan er niet in tieren. Een compro mis met Brulez is niet mogelijk. Wie hem ik bedoel natuurlijk zijn werk niet gehéél aanvaardt, mét zijn sceptische levensbeschouwing, zijn „heidendom", zijn Don Quichotterie, zijn Voltairiaanse spot, zijn speelsheid en zijn dit alles doortrekkende liefde voor wat helder is, waar en oprecht, moet hem verwerpen. En men hééft hem verworpen, niet alleen van benepen zijde. In het derde deel van zijn cyclische mémoirenfantasie „Mijn woningen" dat als voorlaatste verscheen onder de titel „De Haven"*) kan men er zich nog eens van overtuigen, hoe het destijds let wel Gerard Walschap en Marnix Gijsen waren, die zich met „ethische en religieuze bezwaren" tegen zijn debuut „André Terval" keerden. Wie wil kan zelf oordelen: dit eerste- lingswerk „André Terval" is onlangs, na een kwarteeuw bijna, ook in een Noord- Nederlandse uitgave**) verschenen. Nu, als men het zo noemen wil: het is liber tijns, het is van een onvervaarde openhar tigheid. Het heeft alle kwaliteiten van zijn jeugd: alle uitdagende overmoed, maar ook alle frisheid, het heeft alle opstandige voorkeur om de brave burger voor de voeten te lopen, maar ook alle ernst van een man, die met zichzelf, met het leven, met de onvervalstheid van het leven, in het reine wil komen. Mag het daarom zoals dat tegenwoordig heet „nihilis tisch" genoemd worden, enkel omdat het sommige „heilige huisjes" te na komt? En onzedelijk, omdat het weigert de schijn voor de waarheid te doen doorgaan? Natuurlijk, 1954 is niet 1930. Sinds het zo hier en daar voor een brevet van gees telijke volwassenheid wordt gehouden bij het existentialisme kind in huis en met de psycho-analyse „frère en compagnon" te zijn. sinds men Lawrence heeft verzwol gen en Sartre in zijn zak heeft, is de open hartigheid, de gewaagde mededeelzaam heid. zoiets als gemeengoed geworden. Re den te meer om te vrezen, dat ook nu nog, nu juist, Brulez misverstaan zal worden. Wie hem voor een „nihilist" mocht houden, heeft hem óf onvolledig óf slecht gelezen. Want er is, voor zover men hem al niet als zodanig heeft erkend in de ironische Bru lez, nog een andere: één die van een zeer positieve, doordachte, doorleefde levens houding blijk geeft: van een levenswijs heid, die de bestendige moed heeft, het er nog altijd, evenals de jonge Terval, voor te houden dat uit één enkele korrel be proefde waarheid meer levensoogst kiemt dan uit zakkenvol twijfelachtige illusies. In zijn „Sheherazade" en zijn in ons land zo goed als onbekende „De laatste ver zoeking van Antonius" kan men deze Bru lez ontmoeten. Met die jeugdillusies dan heeft „André Terval" radicaal afgerekend. Alle speelse gratie ervan kan niet verbergen, dat dit boek uit noodzaak werd geschreven: Bru lez moest schoonschip maken. Hij wiedde er zijn verleden in met de herwaarderende reserve van een terugblik, om orde op zijn innerlijke zaken te stellen. Wie zal de moed daartoe gering achten? Hij waagde zich dan toch maar, na de traditionele schepen achter zich verbrand te hebben, in het moeras van de twijfel, om ergens een vaste grond, een hand breed desnoods, te ver overen waarop hij rechtop kon staan, elk ontij trotserend. Ontleent André Terval daóraan zijn actuele betekenis? Ik weet niet of de eerste druk al de ondertitel droeg, die zo ondubbelzinnig be scheid geeft omtrent hetgeen de auteur met zijn André Terval voorhad: hij wilde hem rijp maken voor „een leven van gelijkmoe digheid" (een „sierlijke gelijkmoedigheid", heet het in de tekst), voor een onverstoor bare gratie. Werd een motto zoal ge lezen niet zo vaak als een overbodige franje, in plaats van als een leidende ge dachte, als een „beginselverklaring" be schouwd, het door Brulez gekozen citaat van Maurice Rollinat had menig kopschuw lezer Walschap en Gijsen incluis de weg kunnen wijzen, die regelrecht naar het hart gaat van dit jeugdwerk, naar het hart trouwens van alles wat Brulez heeft geschreven. Het is waar, wat daar te lezen staat is de belijdenis van de skep- sis, van het waakzaam voorbehoud van hoofd en hart. Maar het is een skepsis, die besluit met een getuigenis van liefde: en toch houd ik nog van dit land". Vrij vertaald: ik heb het leven geproefd toen het bitter gine smaken, maar de men selijke waardigheid, die ik mezelf opleg, '•erbood me, mij te laten verbitteren. „Hu manisme" zou men dit kunnen noemen, als er met dit woord niet zo jammerlijk was gesold. Nu, dit „humanisme" is het, dunkt me, dat Brulez in zijn eersteling de toon heeft doen vinden van een „scherzando", van een lichte, arabeskische, onhollandse en onvlaamse elegantie, van een hoofs-narrige wellevendheid. Het zijn niet meer dan al ledaagse feitelijkheden, die tot de roman tische uitrusting van iedere jongeman dier jaren behoorden: ouderhuis en eerste dwe pende verliefdheid, angst en verlangen, kinderlijke devotie en kwellende twijfel, manhaftige ascese en ontgoochelende „zon deval", caleidoscopisch afgewisseld door spiegelgevechten met provinciale benepen heid en rhetorische humbug, politieke pa thetiek en demonstratief burgermansfat soen. Maar wat een kruidige pittigheid! Wat een puntig, kleurig, rank en bewege lijk proza, tóén al! Wat een spitse geestig heid, een brille van zegging, een overvloed van gloednieuwe beelden! Allicht het werk van de vijftiger Ray mond Brulez. van de „directeur der Vlaams gesproken uitzendingen van het Belgisch Nationaal Instituut voor Radio-Omroep", van de schrijver van „Mijn woningen", is oneindig rijker, wijzer, vaster van vorm. Maar hoe fragmentarisch, hoe tastend nog dit jeugdwerk ook mag zijn, men vraagt zich met verbazing af, hoe het mogelijk is geweest, dat men in dat „André Terval" niet aanstonds de Brulez heeft herkend, die het Vlaamse proza verrijkte met werk van een zo duurzame, een zo representa tieve betekenis. De t'jd zal wel leren, dat anno 1930 het verschiinen van „André Terval" eigenlijk een gebeurtenis was, alle tekorten van een debuut ten spijt. C. J. E. DINAUX. „Litteraire Kanttekeningen" van 17-1-1953. Salamanderreeks, Querido's Uitgeversmaat schappij, Amsterdam. Horizontaal: I. het vieren van een heuglijk feit; 4. bezem; 7. meisjes naam; 8. vernis; 9. rund; 10. gerucht; II. kleefmiddel; 13. hemelgeest; 15. groente; 17. graan; 19. opschrift van een boek; 22. spijstafel; 24. slot; 26. aardsoort: 27. boom; 28. zware smidshamer: 30. lichaamsdeel; 32. rang; 35. vlaskam; 37. zoon van Noach; 39. in elkaar gevloch ten ring van bloe men; 40. stuk hout; 42. vermoeid; 43. achting: 44. water kering: 45. priem; 46. rijzig; 47. meu belstuk. Verticaal: 1. bril; 2. lichaams deel; 3. meisjesnaam; 4. verscheidenheden; 5. fortuin; 6. latwerk; 8. schoen vorm; 12. tandvormig bovendeel v. e. kasteelmuur; 14. zwart agaatsteen; 16. kan men op schrij ven; 18. kippenloop; KOM ROTTERDAM niet aan zijn trams, zijn Groothandelsgebouw, zijn haven en zijn Lijnbaan, want dan speelt ge met vuur. De Rotterdammer is zo trots, dat hij, als ge hem vraagt waar hij vandaan komt, Rotterdam in plaats van Nederland zegt. In Rotterdam rijden de modernste travis, staat het mooiste handelsgebouw, bevindt zich het beste winkelcentrum en is de grootste haven gesitueerd. Ge doet er heel goed aan om dat van tevoren even in te studeren, voordat ge derwaarts reist. En vooral op Zondag. WANT OP DIE DAG neemt iedere Roterdammer zijn vrouw, zijn kinderen, zijn buitensteedse vrienden mee uit, de stad in. Om de wederopbouw te contro leren. „Dat stond er verleden week nog niet," zegt hij dan tegen zijn vrouw, terwijl hij op een wolkenkrabber wijst, „het gaat goed, het gaat snel." Daarna begint hij met brede armgebaren uit te leggen hoe het nu nog worden gaat, compleet met het verkeersplan, de ont worpen plantsoenen en nog te projec teren flatgebouwen. „Het gaat goed, het gaat snel," zegt hij nog eens en daarna zoekt hij een terras uit met uitzicht op een gevel in aanbouw, aan de voet waarvan betonmolens en cementzakken staan. Wij zaten daar ook en durfden nau welijks in ons boek te kijken, uit angst dat er zo'n Rotterdammer zou opstaan en zeggen: „Meneer, daar staat een ge vel, daar wordt gebouwd, daar wordt gewerkt. Rotterdam in opbouw, me neer." Toen wij er weggingen, vroegen wij de weg naar de Maastunnel. Het hele terras stond als één man op. „Lijn 10, bij het belastingkantoor uitstappen, iedereen kan u vertellen waar het is," zei het terras. Nog later vroegen wij een ober de naam van een park bij de Wes terkade. Hij keek alsof er een afschu welijke grap met hem werd uitgehaald. „Meneer," zei hij en in zijn toon school een zee van minachting, „menéér, dit is het Rotterdamse Stadspark Het grootste van Nederland, meneer." WEEST DUS voorzichtig des Zondags in Rotterdam, want achter de schijnbare rust gaat een opgekropte energie schuil, die ieder moment tot uitbarsting kan komen. Ge hebt trouwens voortdurend het gevoel dat de Rotterdammer zich met nauw verholen onrust zit te verbij ten. omdat het werk stil ligt, de beton molens de stad niet met hun geruis vul len en de doffe klappen van de heipalen niet te horen zijn, alsof hij in start houding staat om de Maandag in te stormen. Ge wilt bewijzen? Ge zegt: „Ach wat" en „Kom, kom"? Wel, indien ge een Zondagmiddag hebt doorgebracht aan de Westerkade, waar de oorlogs schepen liggen en waar ge aan de over kant de kranen ziet al? vingers van de hand, die de haven u toesteekt, dan struikelt ge ijlings over uw woorden terug. Want uit de scheepspijpen stijgen onrustige roetwolken op, over de Maas schuifelen ook vandaag de driftige sleepbootjes, er zijn zelfs enkele kranen in lome beweging en langs de kade, waar toevallig een Britse jager en drie Britse onderzeeboten liggen gemeerd, ziet het zwart van de mensen. Een groepje jongens staat om een Engelse matroos geschaard en laten zich het nodige diets maken. Over de railing van de jager heen, wordt een soort ruil handel in knipoogjes gedreven tussen matrozen, de petten extra scheef op het oor en gichelende meisjes. Maar dan, om vier uur: Een fluitje klinkt. Binnen drie seconden zitten kleine belhamels op de brug van het schip. Het wordt duidelijk dat de Engelsen de zeeoorlogen tegen ons niet prettig hebben gevonden, want de scheepsofficieren zien met groeiende onrust toe, hoe de jeugd met handen en voeten het schip entert, over de railing heen, de steile trapjes met twee, drie treden tegelijk nemend. En dan hangt er nog ergens in een Engels museum een schilderij van het schip, dat onder Michiel de Ruyter de ketting op de Theems srtuk voer, en wat staat daar onder: „More by luck than by skill". Jawel, maar deze Zondag boeten de Engelsen daarvoor. Het traditionele bezoekuur wordt een orgie van geschreeuw en gegil van op gewonden jongens die het vaartuig van boven tot onder wel eventjes zullen in specteren. Bij de onderzeeërs gaat het uiteraard wat rustiger toe. Aan de ene kant erin, aan de andere eruit. In het Rotterdamse Stadspark het groot ste van Nederland, meneer ligt een zeeofficier te slapen, het hoofd op de pet. de hand in zijn broekzak. Hij heeft gelijk. Het is Zondag. TEGEN DE SCHEMER lopen de zeil- jachtjes, die des daags op de Maas heen en weer kruisten, het jachthaventje aan de Veerhaven binnen. In de kajuitjes wordt een stevige borrel geschonken. Aan de Blaak valt laat licht op Zadkine's beeld, dat als een schreeuw in Rotter dam staat een prachtige, krachtige oer- schreeuw. De stoeltjes aan de Kralingse Plas worden ontruimd. De lichten van de Lijnbaan gaan aan, de Rotterdam mers staan er zuchtend van verrukking naar te kijken. Erasmus staat op de Coolsingel nog gauw, voordat het hele maal donker is, zijn bladzij uit te lezen. Uit het station komen voetbalsuppor ters. met papleren mutsen.Ze heffen voor het laatst nog een yell aan. De uitkijk toren boven het dierenpark Blijdorp staat als een holle naald in de avond. Rotterdam zuigt zich de longen vol voor de stormloop op de Maandag. Maar in Katendrecht duurt de Zondag nog even voort, al is dat een andere, een groeze lige Zondag. L. oonnctocxxyrmmncK «ocrxxxxxxr>coacxxx»cccooooocooococor>;xx> 20. wereldtaal: 21. oude lap; 22. spoedig; 23. optelling; 24. badplaats in Duitsland: 25. boom; 28. vogel; 29. hoofddeksel; 31. stok; 33. papegaai: 34. deeg: 36. devies; 37. gemeente in Friesland; 38. overtref fende trap van veel; 39. likeurfles; 41. stapel; 44. draaibare roeipen. Om mee te dingen naar de drie geldprijzen ad 7.50, 5.en 2.50 moeten olpos- singen onder de aanduiding „Oplossing Puzzle" uiterlijk Dinsdag 17 uur ontvangen zijn aan een van onze kantoren in Haar lem: Grote Houtstraat 93 en Soendaplein 37 of IJmuiden: Kennemerlaan 186. Winnaars van de vorige puzzle zijn: J. GulikerBruinenberg, Zomervaart 128 rd., Haarlem 7.50; Mevrouw R. van WouwSchillemans, Zeestraat 80, Bever wijk 5.L. J. van het Kaar, Franz Schubertlaan 56, Heemstede 2.50. Oplossing van de vorge puzzle: Horizontaal: 1. bal; 4. kat; 6. aan; 8. vla; 11. ratel; 13. oer; 14. erven; 16. reet; 18. made; 20. adonis: 23. tender; 26. pens; 27. Parma; 30. Turk; 31. ets; 33 per; 34 nee; 36 terreur: 40. els; 43. straal; 45. rennen; 47. apis; 49. Rika; 50. edele; 52. Ida; 53. epode; 56. sen; 57. lok; 58. pen; 59. pel. Verticaal: 1. br.; 2. aarde: 3. Lt; 4. klei; 5. tot: 6. arm; 7. Nede; 8. v.v.; 9. lever; 10. An; 12. ernst; 15. rente; 17. esp; 19. ata; 20. A.P.; 21. oneer: 22. er; 24. Duren: 25. R.K.; 28. Aar; 29 mee; 32. stapel; 33. preken; 34. N.S., 35. étude; 37. Eli; 38. rij: 39. Uri; 41. lende; 42. Sn; 44. aal; 46. nap; 48. sik; 49. rap; 50. es; 51. en; 54. op; 55. el. MOUVEMENTS SYMPHONIQUES De compositie „Mouvements Sympho- niques" van Marius Monnikendam, zal als uiting van de culturele samenwerking tussen Nederland en België op Vrijdag 2 Juli worden uitgevoerd door het Groot Symphonie-Orkest van het N.I.R. te Brus sel onder leiding van Daniel Sternefeld.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1954 | | pagina 14