D.e ïïlolalauAuó OF MAASHAGEDIS
foridag,
Onze Puzzle
Gastvrijheid een heilige wet
Brulez ie zijn jeugdjaren
IN ROTTERDAM
Terugblik op
Het Zwanenmeer
FOSSIELEN IN TEYLERS MUSEUM
„André Terval"
een onvolprezen debuut
Met de term „schoonschrift" keurig
volgens de regels, maar met dat al vrij saai
heb ik in de bespreking van de door het
Sadler's Wells Ballet in het Holland Festi
val gegeven voorstellingen van ..Het Zwa
nenmeer" mijn eerste indruk van het weer
zien met het in Engeland zo hooggeprezen
gezelschap van Covent Garden geformu
leerd. Over het algemeen hebben mijn col
lega's van andere bladen soortgelijke
woorden gebruikt om hun lichte teleur
stelling hoffelijk tot uitdrukking te bren
gen. Misschien is het voor deze groep wel
eens goed geweest aan andere normen van
beoordeling blootgesteld te zijn, dan die
welke men in Londen pleegt aan te leggen.
Toevalligerwijze kwam ik dezer dagen in
een Engels danstijdschrift een bespreking
van deze reprise tegen: de enige aanmer
king betrof het overigens zeer gewaardeer
de décor van Lesly Hurry, waarvan gezegd
werd dat de bladeren op de voorgrond het
Prins Siegfried en zijn jachtgenoten onmo
gelijk maakten de voorbijgaande vlucht
zwanen te zienHet leek of zij naar
een vogelnestje stonden te zoeken, voegde
de recensent daar niet onaardig aan toe.
Maar niemand heeft blijkbaar een po
ging gewaagd de voorkeur voor deze in
tegrale vertoning van een romantisch werk
(muziek van Tsjaikofski, choreografie van
Petipa en Ivanov) te verklaren. Van een
groot deel hiervan is immers de glorie ver
gaan. Het is een curiositeit geworden. De
pantomimische stukken zijn lang en ouder
wets, de diverse volksdansen (vooral de
Spaanse en de czardas) nog maar ter
nauwernood als kinderlijk divertissement
aanvaardbaar. Maar wat in de voorstelling
vooral ontbrak, was de geest die dit
6prookje van de in een zwaan veranderde
prinses had kunnen bezielen met het
leven, dat er bij de ons zoveel beter beken
de verkorte versies toch altijd in voelbaar
bleef. Men kan op deze constatering maar
één uitzondering maken, namelijk voor
Margot Fonteyn, inderdaad een prima
ballerina assoluta, die met haar gave en
Uiterst genuanceerde fraseringen inderdaad
poëzie verwekte.
Margot Fonteyn vertolkte de dubbelrol
van OdetteOdile voor het eerst in 1937,
toen haar ster nog maar pas aan het opko
men was en alleen ingewijden haar huidi
ge grootheid voorzagen. Intussen hebben
haar techniek en persoonlijkheid zich met
gelijke tred ontwikkeld en daardoor kan
zij het zich veroorloven haar virtuositeit
volkomen ondergeschikt te maken aan de
eisen van de figuur, die zij moet uitbeel
den. Een dubbele figuur in dit geval: de
aandoenlijke Odette en de duivels-geraf-
fineerde Odile, welke tegenstelling zij bij
zonder scherp markeerde, zonder ook maar
één moment de gelijkenis te verspelen. Het
is intussen merkwaardig, dat men bij de
beoordeling van haar kwaliteiten in de
eerste plaats denkt aan de artiste, niet aan
de danseres in engere zin hetgeen we
derom bewijst hoezeer de Engelse dansers
een spelsituatie van node hebben.
Prachtig is haar evolutie in het tweede
bedrijf de eerste ontmoeting met Prins
Siegfried van angst via ontwakend ver
trouwen tot waarachtige liefde, waardoor
het tafreel van de scheiding in de vierde
acte een zeldzame climax kon bereiken.
Niet licht zal men die grote smekende ogen
vergeten, die trillende armen en handen
bij de thans definitieve terugkeer tot de
vogelgedaante. De daaropvolgende apotheo
se had men beter achterwege kunnen la
ten! Hier was inderdaad sprake van een
harmonische conceptie van de rol, waarbij
de techniek in engere zin een altijd be
schikbaar hulpmiddel ter expressie was.
Brillant ook met het harde van het ju
weel was haar kwaadaardige Odile,
heel karakteristiek en volledig aangepast
bij de grandeur van de omgeving.
Men hoort (terecht) zo vaak critiek op
het uitvoeren van de befaamde pas-de-
deux als paradenummer zonder meer. In
deze integrale zetting had het schitterende
duet inderdaad een zeer treffende drama
tische betekenis, die door mimische inter
mezzi (met de tovenaar Von Rothbart) nog
versterkt werd. Daarom was het temeer
bevreemdend, dat bij het uitvoeren van
haar variaties, bedoeld om hem te impo
neren en te vereveren, de Prins in het ge
heel niet op het toneel aanwezig was. Maar
hoe dan ook, alle hulde voor het contrast
van deze gehuichelde tederheid met het
mysterieuze en de noblesse van de tegelijk
betoverde en betoverende zwanenkoningin.
Van de weinig meer dan plichtmatige
prestaties der anderen heb ik in mijn voor-
'opige bespreking reeds genoeg gezegd.
Persoonlijk geef ik, alle waardering voor
Margot Fonteyn ten spijt, verre aan het
veel interessantere „Giselle" boven dit
„Zwanenmeer" de voorkeur. Maar Engel
sen....? Hun koele gereserveerdheid doet
vermoeden, dat zij de absolute bewegings
kunst wantrouwen en het liefst anders
dan als feestelijk divertissement vermij
dt DAVID KONING
Nog niet lang geleden maakten krantenberichten melding van een nieuwe Neder
landse vondst van Mosasaurus, waarschijnlijk het indrukwekkendste en bekendste
fossiel, dat ooit uit Nederlandse bodem werd opgedolven. Dit lijkt mij een goede
aanleiding nog eens de aandacht te vestigen op de vooral uit historisch oogpunt zo
belangwekkende resten van dit grote uitgestorven reptiel, die in Teylers Museum
worden bewaard en tentoongesteld.
Wij moeten ons dan allereerst verplaatsen naar het einde van de achttiende eeuw,
de eeuw van de naturaliënkabinetten waarin men niet alleen exotische planten en
dieren, doch ook gaarne mineralen en fossielen bijeenbracht. De mening dat fos
sielen stenen waren, die door een speling der natuur aan schelpen of geraamten
deden denken, of wel de eerste mislukte producten, die door de Schepper mistroostig
waren weggeworpen, was al verlaten. Men begon zich te realiseren dat het ontstaan
van de op zo vele plaatsen en op zo verschillend niveau aangetroffen, vaak tientallen
meters dikke gesteenten, waarin fossielen voorkwamen, moeilijk alleen aan het
geweld van de zondvloed kon worden toegeschreven, die immers slechts enkele
weken had geduurd. Het besef, dat de meeste- fossiele resten, al toonden zij soms ook
sterke overeenkomsten met nog levende planten en dieren, aan uitgestorven dier
soorten hadden behoord, begen zich baan te breken. Daarmee werd het duidelijk
dat voor een beter inzicht in de aardgeschiedenis nauwkeurig onderzoek nodig was.
Iedere nieuwe vondst kon daarbij een nieuwe onthulling betekenen.
Zo is het te begrijpen dat ook het vinden van de overblijfselen van twee schedels
van een reusachtig dier in de St. Pietersberg respectievelijk in 1766 en 1780, opzien
baarde. Weliswaar waren deze schedels verre van gaaf, maar de afmetingen van de
kaken met hun grote stevige tanden waren indrukwekkend: zij moesten toebehoord
hebben aan dieren met een kop van meer dan een meter lengte.
lieconsiructie van een
Krijtperiode door
palaeontoloog
Mosasaurus uil
de Belgische
L. Dollo.
De twee schedels kwamen
respectievelijk in het bezit
van de Maastrichtse verzame
laars majoor Drouin en gar
nizoensgeneesheer Hoffman.
Laatstgenoemde verwierf het
in 1770 gevonden stuk, het
fraaiste van de twee, maar hij
had er niet lang plezier van.
Het fossiel was namelijk ge
vonden onder een terrein dat
aan de Maastrichtse kanunnik
Godin toebehoorde, waardoor
deze na een proces over de
eigendom rechtmatig eigenaar
van de schedel werd. Welk
een roep er van dit fossiel uit
ging blijkt uit het feit dat
toen in 1795 Maastricht voor
de Franse troepen had geca
pituleerd, de Franse bevel
hebber een premie van zes
honderd flessen wijn uitloof
de voor wie hem de schedel
zonder verdere beschadigin
gen zou brengen. Sinds die
tijd berust zij in het Nationale
Museum voor Natuurlijke
Historie te Parijs. De in 1766
gevonden kaken werden ech
ter in 1784 met de gehele
verzameling Drouin door Mar-
tinus van Marum, de eerste
directeur van Teylers Mu
seum, voor deze instelling
aangekocht.
Oorspronkelijk werden deze
en meer resten (vooral wer
vels, maar ook beenderen
van de ledematen) van het
grote dier uit het kalkge-
steente van de omtrek van
Maastricht geacht afkomstig
te zijn van een grote krokodil.
Deze opvatting is het eerst
bestreden door de beroemde
medicus Petrus Camper, ach
tereenvolgens hoogleraar te
Franeker, Amsterdam en Gro
ningen, die niet alleen op ge
neeskundig gebied zijn tijd
ver vooruit, maar tevens een
brillant anatoom was. Boven
dien hanteerde hij met grote
bekwaamheid de tekenstift,
wat hem bij het illustreren
van zijn verhandelingen op
zeer uiteenlopend gebied zeer
te pas kwam.
Na de dood van Hoffman
reisde Camper naar Maas
tricht om de fossiele beende
ren uit Hoffmans verzame
ling voor zijn vermaard kabi
net aan te kopen. Op grond
van het onderzoek vooral van
deze fossiele resten kwam hij
tot de conclusie dat het geen
krokodil doch een walvisach
tig dier was geweest, een op
vatting waarin zijn leerling
Van Marum hem bij de be
schrijving van de kaken uit
de verzameling Drouin steun
de. De hierbij gereproduceer
de afbeelding van deze kaken
is ontleend aan Van Marums
verhandeling uit 1790. Zij is
door de Haarlemmer Schweg-
man gegraveerd naar een te
kening van W. Hendriks, de
toenmalige kastelein van Tey
lers Stichting.
Het was voor Camper's zoon
Adriaan Gilles weggelegd vast
te stellen, aan wat voor soort
dier de Limburgse fossiele res
ten nu werkelijk hadden be
hoord. Na de dood van zijn
vader stelde hij het zich tot
taak verscheidene door deze
niet beëindigde onderzoekin
gen te voltooien. P. Camper
had slechts enkele beenderen
ken in het kabinet dat hem
was nagelaten, in de verwach
ting zijn vaders opvatting met
meer argumenten te zullen
kunnen staven. Het kwam
echter anders uit. Nauwkeurig
vergelijken, zowel van de
schedelstukken als van de
wervels en ledemaatsbeende
ren met recente skeletten,wees
uit dat men weliswaar niet
met een krokodil, maar toch
wel met een reptiel, eerder
verwant aan de hagedissen, te
doen had. Het dier moest ech
ter veel groter zijn geweest
dan welke thans levende hage
dis ook en in zee hebben ge
zwommen, waartoe het van een
vertikaal afgeplatte staart
voorzien was. Tevens toonde
.Tr aan dat de ver-
Gravure van de gevonden kaken door H. Schwegman naar een
tekening van W. Hendriks.
van het dier, dat later Mosa
saurus „Maashagedis"
genoemd zou worden, beschre
ven en afgebeeld. Daarom zet
te de zoon zich tot het be
schrijven van de overige stuk-
zameling Hoffman de resten
van twee aan elkaar verwante
soorten dezer reptielen, een
grote en een kleine, bevatte.
In zijn tijd werden A. G.
Camper's twee verhandelingen
aan Mosasaurus gewijd reeds
door de grote Franse anatoom
Cuvier geprezen. Zij zijn nu
nog om hun meesterlijk betoog
het lezen ten volle waard en
behoren zeker tot het beste
wat op palaeontologisch gebied
door Nederlanders is geschre
ven. De Limburgse fossielen,
die aan de Campers hebben
toebehoord, zijn sinds 1861
eigendom van Teyler's Stich
ting en worden in haar mu
seum tentoongesteld.
Het moderne onderzoek van
Mosasaurus en verwanten
heeft zich geheel buiten onze
grenzen ontwikkeld. Intussen
is ook onze kennis van de
aardgeschiedenis in het alge
meen zeer toegenomen. Wij
weten thans dat Mosasaurus-
achtige dieren in vele soorten
in zeeën over de gehele wereld
tijdens de Krijtperiode voor
kwamen. De Limburgse kalk
steen is aan het einide van deze
periode gevormd, volgens de
best gefundeerde dateringen
een zestig millioen jaren ge
leden. Vooral in België en de
U.S.A. zijn veel vondsten van
deze dieren gedaan en onze
kennis er van steunt nu op
het onderzoek van honderden
skeletten. Verscheidene soor
ten kent men zo goed, dat men
zich een denkbeeld heeft kun
nen vormen hoe zij er moeten
hebben uitgezien.
De Belgische palaeontoloog
L. Dollo heeft de hier gere
produceerde reconstructie ge
geven van een Mosasaurus
soort uit iets oudere Krijt-
lagen in België. Men mac aan
nemen dat het grote dier uit
de St. Pietersberg er ongeveer
zo heeft uitgezien. Dollo heeft
ook kunnen bevestigen dat
naast de grote Mosasaurus, die
meer dan twaalf meter lang
werd, een tweede (kleinere)
soort voorkwam van vijf me
ter lengte: Plioplatecarpus. Bo
vendien heeft hij kunnen vast
stellen dat deze twee een zeer
verschillende levenwwiize had
den. Bijvoorbeeld bleek hem
uit de bouw van het oor dat
Plioplatecarpus in tegenstel
ling tot Masosaurus in staat
was tot grote diepten te dui
ken, daar zijn verbeende trom
melvlies het hem mogelijk
maakte de aldaar heersende
grote druk van het water te
verdragen.
Tot zulke resultaten heeft
het onderzoek, dat de Campers
op grond van thans in Teylers
Museum bewaarde fossielen
begonnen, dus tenslotte geleid.
(Van onze correspondent in Rome)
Toen de vermaarde Franse toneelspeel
ster Edwige Feuillère te Napels vertoefde,
is zij bestolen van al haar kleren en al
haar toneelcostuums haar volledige ba
gage, met uitzondering van een handkof
fertje
Even leek het of de voorstelling te Rome
niet kon doorgaan of althans moest worden
uitgesteld tot nieuwe costuums uit Parijs
zouden zijn gestuurd. Er kwam een oproep
in alle Napolitaanse bladen, een oproep van
Vittorio de Sica, de Zuid-Italiaanse film
regisseur: „Niemand kan willen dat een
grote, een heel grote kunstenares naar
haar verre vaderland een zo slechte her
innering aan Italië, aan ons mooie Napels,
meeneemt. Het is niet mogelijk dat zulk
een schande onze zoete grond zal bevlek
ken, waar de gastvrijheid een eeuwenoude,
heilige wet is
Twee dagen later was Edwige Feuillère
in het bezit van al haar costuums en kle
ren met een verontschuldigend briefje van
de dief. En te Rome vond zij in haar hötel
drie uitnodigingen van de voornaamste mo
dehuizen der stad om uit hun collectie zo
veel costuums te komen uitzoeken als zij
slechts wilde aangezien zij in Napels be
stolen was.
Edwige Feuillère, zelf van Italiaanse af
komst, was nog meer getroffen door deze
laatste gebaren dan, door de diefstal.
„KLEIN SONSBEEK".
Gisteren is in de miniatuurstad Maduro-
dam te 's Gravenhage de beeldhouwten-
toonstelling „Klein Sonsbeek" geopend, die
wordt gehouden door het bestuur van de
Stichting tot bijstand van het Nederlands
Studentensanatorium.
MET RAYMOND BRULEZ is het zo gesteld: óf men is van eenzelfde geestelijk kli
maat als het zijne en ziet in hem zijn man óf men kan er niet in tieren. Een compro
mis met Brulez is niet mogelijk. Wie hem ik bedoel natuurlijk zijn werk niet
gehéél aanvaardt, mét zijn sceptische levensbeschouwing, zijn „heidendom", zijn Don
Quichotterie, zijn Voltairiaanse spot, zijn speelsheid en zijn dit alles doortrekkende
liefde voor wat helder is, waar en oprecht, moet hem verwerpen. En men hééft
hem verworpen, niet alleen van benepen zijde. In het derde deel van zijn cyclische
mémoirenfantasie „Mijn woningen" dat als voorlaatste verscheen onder de titel
„De Haven"*) kan men er zich nog eens van overtuigen, hoe het destijds let
wel Gerard Walschap en Marnix Gijsen waren, die zich met „ethische en religieuze
bezwaren" tegen zijn debuut „André Terval" keerden.
Wie wil kan zelf oordelen: dit eerste-
lingswerk „André Terval" is onlangs, na
een kwarteeuw bijna, ook in een Noord-
Nederlandse uitgave**) verschenen. Nu,
als men het zo noemen wil: het is liber
tijns, het is van een onvervaarde openhar
tigheid. Het heeft alle kwaliteiten van
zijn jeugd: alle uitdagende overmoed, maar
ook alle frisheid, het heeft alle opstandige
voorkeur om de brave burger voor de
voeten te lopen, maar ook alle ernst van
een man, die met zichzelf, met het leven,
met de onvervalstheid van het leven, in
het reine wil komen. Mag het daarom
zoals dat tegenwoordig heet „nihilis
tisch" genoemd worden, enkel omdat het
sommige „heilige huisjes" te na komt? En
onzedelijk, omdat het weigert de schijn
voor de waarheid te doen doorgaan?
Natuurlijk, 1954 is niet 1930. Sinds het
zo hier en daar voor een brevet van gees
telijke volwassenheid wordt gehouden bij
het existentialisme kind in huis en met de
psycho-analyse „frère en compagnon" te
zijn. sinds men Lawrence heeft verzwol
gen en Sartre in zijn zak heeft, is de open
hartigheid, de gewaagde mededeelzaam
heid. zoiets als gemeengoed geworden. Re
den te meer om te vrezen, dat ook nu nog,
nu juist, Brulez misverstaan zal worden.
Wie hem voor een „nihilist" mocht houden,
heeft hem óf onvolledig óf slecht gelezen.
Want er is, voor zover men hem al niet als
zodanig heeft erkend in de ironische Bru
lez, nog een andere: één die van een zeer
positieve, doordachte, doorleefde levens
houding blijk geeft: van een levenswijs
heid, die de bestendige moed heeft, het er
nog altijd, evenals de jonge Terval, voor
te houden dat uit één enkele korrel be
proefde waarheid meer levensoogst kiemt
dan uit zakkenvol twijfelachtige illusies.
In zijn „Sheherazade" en zijn in ons land
zo goed als onbekende „De laatste ver
zoeking van Antonius" kan men deze Bru
lez ontmoeten.
Met die jeugdillusies dan heeft „André
Terval" radicaal afgerekend. Alle speelse
gratie ervan kan niet verbergen, dat dit
boek uit noodzaak werd geschreven: Bru
lez moest schoonschip maken. Hij wiedde
er zijn verleden in met de herwaarderende
reserve van een terugblik, om orde op zijn
innerlijke zaken te stellen. Wie zal de moed
daartoe gering achten? Hij waagde zich
dan toch maar, na de traditionele schepen
achter zich verbrand te hebben, in het
moeras van de twijfel, om ergens een vaste
grond, een hand breed desnoods, te ver
overen waarop hij rechtop kon staan, elk
ontij trotserend. Ontleent André Terval
daóraan zijn actuele betekenis?
Ik weet niet of de eerste druk al de
ondertitel droeg, die zo ondubbelzinnig be
scheid geeft omtrent hetgeen de auteur met
zijn André Terval voorhad: hij wilde hem
rijp maken voor „een leven van gelijkmoe
digheid" (een „sierlijke gelijkmoedigheid",
heet het in de tekst), voor een onverstoor
bare gratie. Werd een motto zoal ge
lezen niet zo vaak als een overbodige
franje, in plaats van als een leidende ge
dachte, als een „beginselverklaring" be
schouwd, het door Brulez gekozen citaat
van Maurice Rollinat had menig kopschuw
lezer Walschap en Gijsen incluis de
weg kunnen wijzen, die regelrecht naar
het hart gaat van dit jeugdwerk, naar
het hart trouwens van alles wat Brulez
heeft geschreven. Het is waar, wat daar
te lezen staat is de belijdenis van de skep-
sis, van het waakzaam voorbehoud van
hoofd en hart. Maar het is een skepsis, die
besluit met een getuigenis van liefde:
en toch houd ik nog van dit land".
Vrij vertaald: ik heb het leven geproefd
toen het bitter gine smaken, maar de men
selijke waardigheid, die ik mezelf opleg,
'•erbood me, mij te laten verbitteren. „Hu
manisme" zou men dit kunnen noemen, als
er met dit woord niet zo jammerlijk was
gesold.
Nu, dit „humanisme" is het, dunkt me,
dat Brulez in zijn eersteling de toon heeft
doen vinden van een „scherzando", van
een lichte, arabeskische, onhollandse en
onvlaamse elegantie, van een hoofs-narrige
wellevendheid. Het zijn niet meer dan al
ledaagse feitelijkheden, die tot de roman
tische uitrusting van iedere jongeman dier
jaren behoorden: ouderhuis en eerste dwe
pende verliefdheid, angst en verlangen,
kinderlijke devotie en kwellende twijfel,
manhaftige ascese en ontgoochelende „zon
deval", caleidoscopisch afgewisseld door
spiegelgevechten met provinciale benepen
heid en rhetorische humbug, politieke pa
thetiek en demonstratief burgermansfat
soen. Maar wat een kruidige pittigheid!
Wat een puntig, kleurig, rank en bewege
lijk proza, tóén al! Wat een spitse geestig
heid, een brille van zegging, een overvloed
van gloednieuwe beelden!
Allicht het werk van de vijftiger Ray
mond Brulez. van de „directeur der Vlaams
gesproken uitzendingen van het Belgisch
Nationaal Instituut voor Radio-Omroep",
van de schrijver van „Mijn woningen", is
oneindig rijker, wijzer, vaster van vorm.
Maar hoe fragmentarisch, hoe tastend nog
dit jeugdwerk ook mag zijn, men vraagt
zich met verbazing af, hoe het mogelijk is
geweest, dat men in dat „André Terval"
niet aanstonds de Brulez heeft herkend,
die het Vlaamse proza verrijkte met werk
van een zo duurzame, een zo representa
tieve betekenis.
De t'jd zal wel leren, dat anno 1930 het
verschiinen van „André Terval" eigenlijk
een gebeurtenis was, alle tekorten van een
debuut ten spijt.
C. J. E. DINAUX.
„Litteraire Kanttekeningen" van 17-1-1953.
Salamanderreeks, Querido's Uitgeversmaat
schappij, Amsterdam.
Horizontaal:
I. het vieren van een
heuglijk feit; 4.
bezem; 7. meisjes
naam; 8. vernis; 9.
rund; 10. gerucht;
II. kleefmiddel; 13.
hemelgeest; 15.
groente; 17. graan;
19. opschrift van een
boek; 22. spijstafel;
24. slot; 26. aardsoort:
27. boom; 28. zware
smidshamer: 30.
lichaamsdeel; 32.
rang; 35. vlaskam;
37. zoon van Noach;
39. in elkaar gevloch
ten ring van bloe
men; 40. stuk hout;
42. vermoeid; 43.
achting: 44. water
kering: 45. priem;
46. rijzig; 47. meu
belstuk.
Verticaal:
1. bril; 2. lichaams
deel; 3. meisjesnaam;
4. verscheidenheden;
5. fortuin; 6. latwerk;
8. schoen vorm; 12.
tandvormig bovendeel
v. e. kasteelmuur; 14.
zwart agaatsteen; 16.
kan men op schrij
ven; 18. kippenloop;
KOM ROTTERDAM niet aan zijn
trams, zijn Groothandelsgebouw, zijn
haven en zijn Lijnbaan, want dan speelt
ge met vuur. De Rotterdammer is zo
trots, dat hij, als ge hem vraagt waar
hij vandaan komt, Rotterdam in plaats
van Nederland zegt. In Rotterdam rijden
de modernste travis, staat het mooiste
handelsgebouw, bevindt zich het beste
winkelcentrum en is de grootste haven
gesitueerd. Ge doet er heel goed aan om
dat van tevoren even in te studeren,
voordat ge derwaarts reist. En vooral
op Zondag.
WANT OP DIE DAG neemt iedere
Roterdammer zijn vrouw, zijn kinderen,
zijn buitensteedse vrienden mee uit, de
stad in. Om de wederopbouw te contro
leren. „Dat stond er verleden week nog
niet," zegt hij dan tegen zijn vrouw,
terwijl hij op een wolkenkrabber wijst,
„het gaat goed, het gaat snel." Daarna
begint hij met brede armgebaren uit te
leggen hoe het nu nog worden gaat,
compleet met het verkeersplan, de ont
worpen plantsoenen en nog te projec
teren flatgebouwen. „Het gaat goed, het
gaat snel," zegt hij nog eens en daarna
zoekt hij een terras uit met uitzicht op
een gevel in aanbouw, aan de voet
waarvan betonmolens en cementzakken
staan.
Wij zaten daar ook en durfden nau
welijks in ons boek te kijken, uit angst
dat er zo'n Rotterdammer zou opstaan
en zeggen: „Meneer, daar staat een ge
vel, daar wordt gebouwd, daar wordt
gewerkt. Rotterdam in opbouw, me
neer." Toen wij er weggingen, vroegen
wij de weg naar de Maastunnel. Het
hele terras stond als één man op. „Lijn
10, bij het belastingkantoor uitstappen,
iedereen kan u vertellen waar het is,"
zei het terras. Nog later vroegen wij een
ober de naam van een park bij de Wes
terkade. Hij keek alsof er een afschu
welijke grap met hem werd uitgehaald.
„Meneer," zei hij en in zijn toon school
een zee van minachting, „menéér, dit is
het Rotterdamse Stadspark Het grootste
van Nederland, meneer."
WEEST DUS voorzichtig des Zondags
in Rotterdam, want achter de schijnbare
rust gaat een opgekropte energie schuil,
die ieder moment tot uitbarsting kan
komen. Ge hebt trouwens voortdurend
het gevoel dat de Rotterdammer zich
met nauw verholen onrust zit te verbij
ten. omdat het werk stil ligt, de beton
molens de stad niet met hun geruis vul
len en de doffe klappen van de heipalen
niet te horen zijn, alsof hij in start
houding staat om de Maandag in te
stormen. Ge wilt bewijzen? Ge zegt:
„Ach wat" en „Kom, kom"? Wel, indien
ge een Zondagmiddag hebt doorgebracht
aan de Westerkade, waar de oorlogs
schepen liggen en waar ge aan de over
kant de kranen ziet al? vingers van de
hand, die de haven u toesteekt, dan
struikelt ge ijlings over uw woorden
terug. Want uit de scheepspijpen stijgen
onrustige roetwolken op, over de Maas
schuifelen ook vandaag de driftige
sleepbootjes, er zijn zelfs enkele kranen
in lome beweging en langs de kade,
waar toevallig een Britse jager en drie
Britse onderzeeboten liggen gemeerd,
ziet het zwart van de mensen.
Een groepje jongens staat om een
Engelse matroos geschaard en laten zich
het nodige diets maken. Over de railing
van de jager heen, wordt een soort ruil
handel in knipoogjes gedreven tussen
matrozen, de petten extra scheef op het
oor en gichelende meisjes. Maar dan,
om vier uur: Een fluitje klinkt. Binnen
drie seconden zitten kleine belhamels
op de brug van het schip. Het wordt
duidelijk dat de Engelsen de zeeoorlogen
tegen ons niet prettig hebben gevonden,
want de scheepsofficieren zien met
groeiende onrust toe, hoe de jeugd met
handen en voeten het schip entert, over
de railing heen, de steile trapjes met
twee, drie treden tegelijk nemend. En
dan hangt er nog ergens in een Engels
museum een schilderij van het schip,
dat onder Michiel de Ruyter de ketting
op de Theems srtuk voer, en wat staat
daar onder: „More by luck than by
skill". Jawel, maar deze Zondag boeten
de Engelsen daarvoor.
Het traditionele bezoekuur wordt een
orgie van geschreeuw en gegil van op
gewonden jongens die het vaartuig van
boven tot onder wel eventjes zullen in
specteren. Bij de onderzeeërs gaat het
uiteraard wat rustiger toe. Aan de
ene kant erin, aan de andere eruit. In
het Rotterdamse Stadspark het groot
ste van Nederland, meneer ligt een
zeeofficier te slapen, het hoofd op de
pet. de hand in zijn broekzak. Hij heeft
gelijk. Het is Zondag.
TEGEN DE SCHEMER lopen de zeil-
jachtjes, die des daags op de Maas heen
en weer kruisten, het jachthaventje aan
de Veerhaven binnen. In de kajuitjes
wordt een stevige borrel geschonken.
Aan de Blaak valt laat licht op Zadkine's
beeld, dat als een schreeuw in Rotter
dam staat een prachtige, krachtige oer-
schreeuw. De stoeltjes aan de Kralingse
Plas worden ontruimd. De lichten van
de Lijnbaan gaan aan, de Rotterdam
mers staan er zuchtend van verrukking
naar te kijken. Erasmus staat op de
Coolsingel nog gauw, voordat het hele
maal donker is, zijn bladzij uit te lezen.
Uit het station komen voetbalsuppor
ters. met papleren mutsen.Ze heffen voor
het laatst nog een yell aan. De uitkijk
toren boven het dierenpark Blijdorp
staat als een holle naald in de avond.
Rotterdam zuigt zich de longen vol voor
de stormloop op de Maandag. Maar in
Katendrecht duurt de Zondag nog even
voort, al is dat een andere, een groeze
lige Zondag. L.
oonnctocxxyrmmncK «ocrxxxxxxr>coacxxx»cccooooocooococor>;xx>
20. wereldtaal: 21. oude lap; 22. spoedig;
23. optelling; 24. badplaats in Duitsland:
25. boom; 28. vogel; 29. hoofddeksel; 31.
stok; 33. papegaai: 34. deeg: 36. devies;
37. gemeente in Friesland; 38. overtref
fende trap van veel; 39. likeurfles; 41.
stapel; 44. draaibare roeipen.
Om mee te dingen naar de drie geldprijzen
ad 7.50, 5.en 2.50 moeten olpos-
singen onder de aanduiding „Oplossing
Puzzle" uiterlijk Dinsdag 17 uur ontvangen
zijn aan een van onze kantoren in Haar
lem: Grote Houtstraat 93 en Soendaplein
37 of IJmuiden: Kennemerlaan 186.
Winnaars van de vorige puzzle zijn:
J. GulikerBruinenberg, Zomervaart
128 rd., Haarlem 7.50; Mevrouw R. van
WouwSchillemans, Zeestraat 80, Bever
wijk 5.L. J. van het Kaar, Franz
Schubertlaan 56, Heemstede 2.50.
Oplossing van de vorge puzzle:
Horizontaal: 1. bal; 4. kat; 6. aan;
8. vla; 11. ratel; 13. oer; 14. erven;
16. reet; 18. made; 20. adonis: 23.
tender; 26. pens; 27. Parma; 30. Turk;
31. ets; 33 per; 34 nee; 36 terreur: 40. els;
43. straal; 45. rennen; 47. apis; 49. Rika;
50. edele; 52. Ida; 53. epode; 56. sen; 57.
lok; 58. pen; 59. pel.
Verticaal: 1. br.; 2. aarde: 3. Lt;
4. klei; 5. tot: 6. arm; 7. Nede; 8. v.v.;
9. lever; 10. An; 12. ernst; 15. rente; 17.
esp; 19. ata; 20. A.P.; 21. oneer: 22. er;
24. Duren: 25. R.K.; 28. Aar; 29 mee;
32. stapel; 33. preken; 34. N.S., 35.
étude; 37. Eli; 38. rij: 39. Uri; 41. lende;
42. Sn; 44. aal; 46. nap; 48. sik; 49. rap;
50. es; 51. en; 54. op; 55. el.
MOUVEMENTS SYMPHONIQUES
De compositie „Mouvements Sympho-
niques" van Marius Monnikendam, zal als
uiting van de culturele samenwerking
tussen Nederland en België op Vrijdag 2
Juli worden uitgevoerd door het Groot
Symphonie-Orkest van het N.I.R. te Brus
sel onder leiding van Daniel Sternefeld.