ZOMERMODE VOOR HEREN m Jubileum Oey Tjeng Sït KAARS VERTAALDE GEDICHTEN Het Zwijn 1.500.000 boeken en NEON Anti-slip-over De laatste snufjes uit Frankrijk 14.000 handschriften Zwart eti Wit KORT VERHAAL door Verdwenen kurk Ferdinand Langen EEN CHINESE wijsgeer, men zal het zich ongetwijfeld herinneren, heeft eens ge zegd: „De kleding van een vrouw is altijd een compromis tussen wat zij graag aan zou willen trekken en wat zij graag uit zou willen laten". De herenkleding is veel moeilijker in regels vast te leggen. Mannen dragen het liefst hun oudste klofje, waar schijnlijk omdat zij bang zijn door een ringetje te worden gehaald. Het aankleden is voor hen eigenlijk nauwelijks een pro bleem te noemen. Veel moeilijker is het uit kleden, dat zij zich figuurlijk gesproken moeten laten welgevallen. Als u dit laat ste niet begrijpt, moet u zich maar eens bedenken, wat de schrijver Ambrose Bierce waarschuwenderwijs heeft gezegd: „Valt men een vrouw in de armen, dan valt men tevens in haar handen!" Niet dan met enige schroom, maar toch ook met grote blijdschap om met alle Nederlandse radiowauwelaars te spreken vragen wij daarom ditkeer uw gewaar deerde aandacht voor de laatste snufjes op het gebied van de zomerkleding voor heren van het hier of daar zeker wel bekende modehuis Henri Dumoulin uit Parijs, welke enige weken geleden al in Haarlems Cultu reel Centrum voor de leden van Teister- bant werden getoond. Met zeer veel moeite zijn wij erin geslaagd enige nieuwe teke ningen en patronen machtig te worden. Wij hopen dat u daar uw voordeel mee kunt doen, ook al is Vaderdag al lang en breed voorbij. HEEFT U wel eens een uitnodiging ge kregen vooral gemeentebesturen, maar ook toneelgezelschappen zijn daar bijzonder sterk in waarop gedrukt stond: „Wan- delcostuum verzocht" of iets dergelijks? Wij hebben eens een enquête gehouden, waaruit blijkt dat niemand precies weet wat daarmee bedoeld wordt. Wij kunnen u zenuwartsen of psychiaters bedacht. In een witte jas doen zij aan een slager denken, in een gewoon pak aan een mens. En dat kan niet. Daarom heeft Henri Dumoulin voor hen een zeer complex costuum uitge dacht, zoals men ziet (op figuur 3) volge- stikt met knopen, die zij ontzenuwen moe ten. Bijzonder interessant is hierbij het Oedipusboordje, dat bij klassieke gevorm- den overigens reeds lang bekend stond als de vadermoordenaar. De afbeelding toont duidelijk welk een droom van een broekje er bij aangetrokken dient te worden. Het is een speciale nouveauté uit de laatste col lectie onderbewustzijnskleding. De linkse modeprent toont weer eens iets geheel anders voor de ouderwetse heren in het verkeer, de voetgangers. Deze be horen gekleed te gaan in een pandjesjas. Hebben zij deze op afbetaling gekocht, dan spreekt men van de onderpandjesjas. Zoals men ziet is de heuplijn terwille van het vei- Voor automobilisten ontwierp Henri Dumoulin, speciaal voor de koude avon den, een aardig anti-slip-overtje. De bijzondere remvoering gaat het maken van slippertjes tegen. Het verheugt ons, dat wij toestemming hebben gekregen het breipatroon hier over te nemen, zodat u het zelf kunt maken. Dat is heel eenvoudig. U begint met 365 steken op te zetten, voor iedere dag van het jaar één. Daarna begintmen onmiddellijk met het beurtelings laten afglijden en minderen, net zolang tot men is waar men wezen wil. Men kan gerust af en toe een steek laten vallen, dan zijn meteen de armsgaten een eindje op weg. Natuurlijk dient er ook een opening te zijn om het hoofd door te steken. Daarvoor kan men het beste een stuk of dertig halsbrekende toeren uithalen. Wil men er een trui van maken, dan moet men gewoon de mouwen aanknip pen. Dat is duidelijk. lig oversteken gegarneerd met spijker paden. De pandjes van de jas dienen niet alleen als spatborden, maar tevens ter be vestiging van het achterlichtje, dat met een batterijtje in de vestzak brandende kan worden gehouden. Ongediplomeerde voet gangers doen er verstandig aan een zwem vest te dragen. Voor vaders van grote ge zinnen ontwierp Henri Dumoulin een bij zonder aardig kinderhuisvest. HET IS MERKWAARDIG, dat er op het gebied van de sportkleding tot dusver vrij wel alleen aan openluchtspelen is gedacht. Het doet ons daarom genoegen ook iets ten behoeve van de liefhebbers van de binnen- huissport te kunnen laten zien. Neem nu een schaker: wat moet zo'n man op wed strijden aantrekken? Wij hebben het Euwe gevraagd, maar die wist het niet. „Nu ik erover nadenk, besef ik al die tijd voor gek te hebben gezeten! thans gelukkig van deze kwellende on zekerheid verlossen. Figuur 1 iaat u zo'n eenvoudig wandel- costuum zien, geschikt voor tal van offi ciële gelegenheden, zoals recepties in stad huizen of musea. Men kan er alle culturele paden mee bewandelen en alle artistieke lanen rnee uitvliegen. Dit costuum wordt ook wel een pak ran sel genoemd. Zoals men ziet, wordt er tegenwoordig in het ransel turf gedragen, want strozak is geen mode meer. In goed kopere uitvoering spreekt men van een mooi pak slaag, in de confectievorm van een pak voer een arme donder. Een kleine variatie daarop (figuur 2) is het zoge naamde slaapwandelcostuum, dat men heel goed kan dragen tijdens de jaarlijkse voor stelling van de Gysbreght van Aemstel, ook wel het klein avondtoilet genoemd. In zeer vele gevallen, waarin deze kleding ge vraagd werd, zagen wij het probleem op gelost door het optrekken van de pantalon tot iets beneden kniehoogte. Om aestheti- sche redenen hebben wij daar echter be zwaar tegen. Théophile Gautier schreef het reeds in de orige eeuw: „Niets is zo lelijk als een man met zijn rode nek van een stier, zijn transpirerend bovenlijf en zijn kuiten van een dorpskruidenier". Het voor dit costuum uitgegeven geld is zeker niet weggegooid, want het kan nog allerlei andere diensten bewijzen. Zo is het bijvoorbeeld heel aantrekkelijk voor brom fietsers. Men lette hierbij speciaal op het interlockmiddeltje. Men kan het voorts als onderkleding dragen. Als ondergoed voldoet het zo goed, dat het zelfs uitstekend is. In de catalogus staat het dan ook vermeld als de onder-uit-stekend-pantalon. Men kan er een nèt-hemdje bij dragen. Tenslotte kun nen wij dit costuum nog aanbevelen voor heren musici, speciaal voor cellisten, die soms de gewoonte niet kunnen onderdruk ken een valse streek uit te halen. OVER BEROEPSKLEDING gesproken: wij hebben ook een aardige oplossing voor Geheel links: figuur 1. Hierboven de modellen 2 en 4. Een zwijn sprak laatst tot een mevrouw. „Mijn ziel verkeert in diepe rouw, verklaarde hij na daar niemand ooit, de spreuk ten spijt, zoveel gepieker, dat zijn gehele bedenktijd naar mij ook maar één parel smijt". vrijwel verstreken was. „Biljarters hebben het veel gemakkelijker, zo voegde hij eraan De dame, teder van gemoed, toe, „want die staan gewoon in hun hemd", beheerste slechts haar tranenvloed Omdat schakers wel graag een offer door schielijk rechtsomkeert te maken brengen en ondanks tijdnood altijd iets voor een mooie combinatie blijven voelen, durven wij het in figuur 4 gereproduceerde costuum hartelijk aanbevelen. Dit schaak- costuum is een ware creatie. Het is een pseudo-Spaans dame-gambiet met een zeer sterke opening. Het slaat alles, van e4 tot a7. Men kan het te paard dragen, want het is tegen vreemde sprongen bestand, men met fel opeengeklemde kaken. Geroerd door zoveel sympathie, zuchtte het zwijn: „De paarlen die te blinken hingen om haar hals, waren, dat is wel zeker, vals". Piet Zoethout De Leidse Rijksuniversiteitsbibliotheek, die tot de oudste van ons land behoort, dateert uit het jaar 1587. Van een kleine bcekenrij in de gewelfkamer van de Uni versiteit, groeide zij uit tot de grootste van Nederland, aanzienlijk groter dan de Ko ninklijke Bibliotheek in Den Haag. Het aantal boeken bedraagt anderhalf millioen, dat aaneengezet een lengte van vijfentwin tig kilometer zou bereiken. Bovendien bevat deze bibliotheek veertienduizend hand schriften, waarvan ruim negenduizend Oosterse. Het vertrek waarin zich langs de wanden de catalogi bevinden, heeft alleen al de grootte van een grote zaal. Conservator van deze Oosterse hand schriften is dr. P. Voorhoeve. Het grootste deel van de onder hem ressorterende af deling wordt gevormd door het Legatum Varnerianum, een collectie die in 1668 in het bezit van Leiden kwam en door Levinus Warner bijeen werd gebracht. Deze ver tegenwoordigde de Republiek der Verenig de Nederlanden in Constantinopel en gaar de daar ongeveer duizend Arabische, He breeuwse, Perzische en Turkse handschrif ten bijeen. De oudste verzameling is die van Scaliger, een universeel geleerde, die een grote belangstelling voor Westerse en Oosterse handschriften had. In de acht tiende eeuw kreeg de hoogleraar in de Oos terse talen aan de Leidse Rijksuniversiteit de titel „Interpres Legati Warneriani". Tot 1951 was dit professor J. H. Kramers, na wiens dood nog geen opvolger werd be noemd. De negentiende en de twintigste eeuw brachten voor de bibliotheek vele nieuwe aanwinsten, waaronder die uit de collectie van de hoogleraren Hazeu en Snouck Hurgronje. In het totaal heeft de Leidse boekerij thans ongeveer 4500 hand schriften van Indonesische talen en 3500 uit het Nabije Oosten in zijn bezit, de meeste verkregen door particuliere schen kingen. Een honderd jaar geleden samengestelde catalogus in zes delen door Dozy en De Goeje, wordt nog steeds gebruikt. Hierin zijn handschriften in de Indonesische talen nog niet opgenomen, omdat die toen nog niet geschonken waren. Het op peil houden van de collectie vaklitteratuur en tekstuit gaven in talrijke Oosterse talen en de be studering van deze verzameling is opge dragen aan een wetenschappelijk geschool de assistent. De conservator staat echter alleen voor het beheer, de beschrijving en de bewerking van de verzameling. Een be langrijk onderdeel van zijn taak is de laat ste tijd geworden het uitoefenen van toe zicht op het maken van microfilms van de handschriften, ten behoeve van een eigen schaduwarchief en buitenlandse aanvraag. De origenele leent de bibliotheek namelijk slechts bij hoge uitzondering uit. Dr. P. Voorhoeve, die een aanvulling op de Arabi sche handschriftencatalogus bijna persklaar heeft, verklaarde, dat als men over de nodige financiële middelen kon beschikken, niet alleen voor de bibliotheek belangrijke manuscripten konden worden aangekocht, maar bovendien een aantal hulpkrachten aangesteld zouden kunnen worden om de grote hoeveelheid materiaal te bewerken en te catalogiseren. De Leidse Rijksuniversiteitsbibliotheek bezit het oudste op papier geschreven ma nuscript in Europa. De datum vermeldt het jaar 252 van de Moslimse jaartelling, dat correspondent met ons jaar 866. Het is een Arabisch geschrift, handelend over zeld zame woorden, die voorkomen in uitspra ken van Mohammed en zijn tijdgenoten. Hieronder: figuur 3. Rechtsmodel 5 en kle ding voor voetganger. i kan er vrolijk mee roqueren, als men er maar aan denkt dat het nogal gauw mat wordt. Men ziet, dat het model een ladder bij zich heeft, doch deze wordt voor het gemak meestal in de kous gedragen. Dit voorwerp kan bij het schaken goede dien sten bewijzen, evenals het hoedje. Dat is om haar onder te vangen, die men schaken wil. De hoogste troef speelt Henri Dumoulin uit met het kaartjasje voor uw wekelijks avondje bridge of canasta. Wij durven wed den, dat u daar al lang op hebt zitten azen. Welnu: hier is (5) het pak van uw hart. Een aardig klaver jasje met een paar schop pen onder de broek. Uw partner hoeft geen moment meer na te gaan in welke kleur hij moet uitkomen, want een kleine vinger wijzing is al voldoende. Het costuum is speciaal ontworpen voor houders van een pokerface. De grondkleur is miezemausgrijs. WIJ MOETEN de bloemlezing uit deze Parijse keurcollectie hiermede besluiten. Bij wijze van losse tips voor de komende zomer kunnen v/ij u nog meedelen, dat voor zakenlieden enkele onverwachte stropdassen in omloop zullen komen. Als schoeisel wordt nog steeds iets van Molière het meest passend geacht, bij voorkeur iets uit één van zijn beste bedrijven. Wij had den u als klap op de vuurpijl gaarne ook nog het nieuwste Adamscostuum willen tonen, doch dit is helaas door de autoritei ten in beslag genomen. KO BRUGBIER Oey Tjeng Sit is een van de oprichters van het tekentijdschrift „Zwart en Wit". Hij heeft zich in Amsterdam gevestigd op een gracht achteraf, oorspronkelijk niet als tekenaar, maar als student. Hij werd geboren op Java en bleef daar tot 1938. In dat jaar reisde hij naar Amsterdam, omdat hij wilde studeren en deze wens liet hij het liefst in West- Europa in vervulling gaan. Hij verdiep te zich in de pharimacie. Hoewel zijn belangstelling ervoor bijzonder groot was, kon hij toch niet verhelpen, dat zijn gedachten zich meer en meer gin gen richten op de waarneming, sterker: op het vastleggen van de waarneming, het tekenen. Als kind tekende hij veel, alleen als uiting, zonder de neiging er zich zodanig in te bekwamen, dat het eens de basis van zijn bestaan zou wor den. Enige jaren vergat hij hef tekenen helemaal. Maar in Amsterdam kreeg hij voor deze kunst echter weer zoveel hart, dat zijn belangstelling voor de pharmacie op de achtergrond raakte, maar nooit verdween, want hoewel hij nu dag-in dag-uit door Amsterdam zwerft met een open oog voor alles wat deze stad een tekenaar te vertellen heeft, leeft in hem nog onverminderd het voornemen zijn oorspronkelijke stu die af te maken. „Het tekenen houdt me eigenlijk alleen maar op", meent hij nu. In de redactie van „Zwart en Wit" bezet hij een belangrijke plaats. „Niet ieder nummer is van dezelfde kwali teit", zegt hij. „Maar ieder nummer komt wel tot stand met de bedoeling een zo nauwkeurig mogelijke weer spiegeling te geven van hetgeen er in onze tekenaars leeft". Hoe hij werkt kan men op bijgaande tekening zien. Een scherpe pen, die de essentie van zijn waarneming noteert. De pen en het dunne penseel hadden altijd zijn grootste aandacht. Met an dere materialen werkt hij tegenwoordig vrijwel niet meer. In deze keuze mani festeert zich zijn Chinese afkomst. Als hij zegt: „Ik verkies een persoonlijke mislukking boven een gemakkelijk suc ces", accentueert hij hoezeer het tekenen hem ernst is geworden. J. V. Ik ken een auteur, die alleen maar met potlood wenst te schrijven en zich laat bijlichten door een kaars, althans wanneer de dag ver genoeg gevorderd is. In hoeverre potlood en kaars met mechanische middelen geproduceerd zijn, kan buiten beschouwing blijven, 's Mans bedoeling is duidelijk: hij streeft naar primitiviteit. Indien hij zich daar wel bij bevindt, moet hij het zelf maar weten. Voor hem echter, even min als voor wie ook be staat er een weg terug. Men kan de techniek verwen sen, men kan de massa pogen te ontvluchten, zij zijn in toenemende mate de verschijningsvormen der maatschappij. Ik zou zeg gen, dat de mens in diepste wezen daardoor niet kan worden geraakt, omdat hij nu eenmaal geen liefde kan voelen voor kille metalen voorwerpen, noch voor dui zendkoppige menigten. Wat dit laatste betreft, hebben de moderne dictaturen ons geleerd, dat men de mens tot op angstwekkende hoog- DE ONTWIKKELING van de industrie heeft er toe ge leid, dat grote aantallen mensen in één ruimte bij eenkomen om ieder hun aandeel in de werkzaam heden te verrichten. Overi gens moeten er in alle tijden grote groepen aan gemeenschappelijke arbeid hebben deelgenomen. Men denke aan het grootste bouwwerk ter wereld, de Chinese Muur, aan de pyramiden, de tempels, om maar te zwijgen van legers en vloten. De negentiende eeuw en speciaal de twintigste heb ben het massale echter onverbrekelijk verbonden met het gemechaniseerde. Men kan zich geen groot organisme meer voorstellen, waarbij niet de techniek een belangrijke of zelfs overheersende functie ver vult. Zelfs de huisvrouw, die individuele werkster bij uitnemendheid, bedient zich van technische hulpmidde len en een eenzame scri bent van stukjes als dit zou 5 zonder zijn schrijfmachine maar een half mens zijn. Ter gelegenheid van het 26ste PEN- congres dat te Amsterdam werd gehouden, hebben een aantal uitgevers een boekje met in het Frans, Duits en Engels vertaal de Nederlandse verzen doen verschijnen, onder de titel „Lyrisch Holland". De aan deze uitgave toegevoegde korte inleiding, waarin wordt medegedeeld dat deze publi catie onder auspiciën van het Nederlandse PEN-centrum werd samengesteld, bevat een tegenstrijdigheid, welke ook enigszins in de keuze van de verzen tot uiting is ge komen. In de tweede alinea wordt gezegd: „Deze keuze omvat werken van nog leven de dichters en van een paar reeds jong ge storven auteurs, omdat hun werk onmis baar scheen voor dit beeld van de heden daagse Nederlandse poëzie". Vervolgens merkt men op dat men niet in staat was een vollediger beeld van de Nederlandse poëzie te geven, omdat men heeft gezocht naar gedichten, die zowel in het origineel als in de vertaling opmerkelijk zijn. Men heeft dus enerzijds een beeld willen geven, waarin bepaalde auteurs als onmisbaar aanwezig dienden te zijn en anderzijds zegt men uitdrukkelijk dat volledigheid niet bereikt kon worden. De samenstellers heb ben dus een zeer critische keuze moeten maken. Het is daarom ons inziens jammer, dat men geen enkel vers van de verleden jaar overleden dichter Martinus Nijhoff heeft opgenomen, die toch zeker in deze drietalige bloemlezing aanwezig had be horen te zijn. Het argument, dat er van hem geen goede vertalingen zouden be staan, kan moeilijk aangevoerd worden, aangezien het letterkundig tijdschrift „Maatstaf" enige tijd geleden nog een Duit se vertaling publiceerde van „Moeder de vrouw". Ook in het Engels zijn vertalingen van enkele van Nijhoff's verzen bekend. Het is voorts opvallend, dat de in het Frans vertaalde verzen vrijwel alle van de hand van jongere dichters zijn,-indien men Gerrit Achterberg van wie er zeven in deze afdeling staan onder hen rekent. Ondanks de critiek, welke men op deze uitgave kan hebben, moet in ieder geval deze poging om Nederlandse poëzie ook in het buitenland ter kennis te brengen, zeer gewaardeerd worden. Men mag slechts hopen dat in de toekomst een dergelijke uitgave ruimer van opzet zal zijn en indien mogelijk regelmatig haar weg naar buiten landse lezers zal vinden. H. L. L. (Uit „The New Yorker") te van zijn persoonlijkheid kan beroven en hem doen opgaan in een organisme, dat met vage, maar ener giek geuite leuzen in be weging wordt gebracht. En wat technische middelen aangaat, zou ik niet durven zweren, dat er geen harten bestaan, die van liefde kloppen voor gemotoriseer de voertuigen en dergelijke. DUS GAAT de mens ver loren? Ik geloof er niets van, tenminste niet op grond van deze verschijn selen. Waar persoonlijkheid aanwezig is, zal zij zich laten gelden. Wat niet wil zeggen, dat er voorlopig geen verlies moet worden geboekt aan verscheiden heid, aan kleur, aan dit vooral aandacht van de enkeling voor het werk zijner handen. En als tegen wicht is het daarom mis schien maar goed, dat er lieden zijn, die de kaars van hun tegendraadsheid brandende houden in een tijd, die laait van neonlicht en natriumlampen. M. MOK HET IS laat in de avond. De kellner steekt de sleutel in het slot van de deur en sloft even later naar boven. Hij hangt zijn hoed aan de kapstok, trekt zijn jas uit en loopt op zijn tenen naar de slaapkamer. Hij wil zijn vrouw niet wakker maken. „O ben je daar?", zegt zijn vrouw. „Ja," antwoordt hij. „Enslaap je nog niet?" „Nee," zegt zij, „nee ik kan niet. ik kan maar niet in slaap komen met de gedachte aan morgen. Het windt mij verschrikkelijk op „Och vergeet het maar," zegt de kellner vermoeid. Hij opent de klerenkast en doet pogingen in het donker een klerenhanger te vinden. „Doe de lamp toch aan," zegt zijn vrouw. „Toeik slaap immers toch niet." „Je kunt werkelijk beter gaan slapen," zegt hij, „werkelijk het heeft geen zin.Hij rommelt nog een ogenblik in de klerenkast en draait daarna het licht aan. Zijn vrouw richt zich half op in het bed. „Heb je niets kunnen merken?", vraagt ze. „Hebben ze nog niets los gelaten?" „Wat denkt je wel," antwoordt hij. Ze zullen het toch niet vergeten?", vraagt ze verder. De kellner valt zwaar op een stoel neer voor het bed. Hij begint lang zaam zijn schoenen uit te trekken. „NOU," zegt hij, „ik wil je wel precies vertellen hoe dat morgen toe zal gaan. Op de gewone tijd ga ik naar de zaak. Ik kom gewoon binnen. Niks aan de hand." „Zullen ze je niet een beetje feestelijk in halen?", vraagt zijn vrouw. „Niks daarvan," zegt hij. „Daar ken ik ze te goed voor. Alles gaat z'n gewone gang. Trouwens wie zou het ook moeten weten? Wie zou nou nog weten dat het vijfentwin- Kunt u zich voorstellen dat iemand de stop van een fles steelt? Toch is dat in Rome gebeurd. Het was nu wel niet een doodgewone kurk, waarmee men bijvoor beeld de azijnfles afsluit en ook niet de glazen stop van een alledaagse water karaf. Maar op die laatste leek hij toch heel veel. Het was een glazen stop, niet opvallend van vorm en te groot om voor een normale karaf te kunnen dienen. Het bekroonde een heel bijzondere fles, een kunstwerk als men wil, uit Venetiaans glas gemaakt te Murano. Vermaarde kunstenaars uit alle lan den ter wereld, waaronder Picasso, Bra- que, Le Corbusier, De Chirico en anderen, hebben ontwerpen gemaakt voor de glas blazers van Murano en de vaak meer eigenaardige dan mooie producten van deze samenwerking tussen kunst en hand werk, zijn te Rome tentoongesteld. Bij de openingsplechtigheid, in tegenwoordigheid van de president van de republiek, van ministers en allerlei andere autoriteiten, waaronder het hoofd der politie, is de stop van Picasso's fles verdwenen. En dan te bedenken dat degene, die dit voorwerp heeft meegenomen, enkele jaren gevange nisstraf riskeerde. Trouwens, zijn buit zal hij nooit met trots kunnen vertonen, daargelaten of een glazen stop mooier is wanneer de glasbla zer een ontwerp van Picasso voor ogen heeft gehad, dan wanneer het maar een werktekening van een vakman is geweest. tig jaar geleden is dat ik bij de zaak kwam? Bertus, oude Bertus soms? Die heeft, genoeg met zichzelf te stellen. Nee, d'r zal niks bizonders aan de hand zijn. Dat zeg ik je." „Geen enkele versiering of zo?", vraagt zijn vrouw. „Niks," zegt hij. „Maar de baas zal het toch wel weten?" „Natuurlijk. En nou zal ik je precies ver tellen hoe dat toegaat. Let op mijn woor den.. 's Middags, al ver in de middag, dan zal de jonge baas op zijn agenda kijken. En dan zal hij denken: ja, dat is waar ook, die Gorzel, die is hier nou vijfentwintig jaar, die zal ik nog moeten feliciteren, dat was ik al bijna glad vergeten. En dan word ik bij de baas, de jonge baas wel te verstaan, geroepen en dan gaat de jonge baas een toespraakje houdendat wordt ook al niks. Nee, als het de oude baas nou nog was „En dan krijg je toch je gouden horloge?", veert zijn vrouw plotseling op. „Mocht wat. Een gouden horloge.... Een kale enveloppe, dat wordt het, wat ik je zeg. En dat is nou alles. Daarvoor heb je al die jaren trouw gewerkt. Ja soms vraag ik mij wel eens af: waarvoor werk ik eigen lijk. voor die zaak. Hij kleedt zich uit, draait het electrisch knopje om en valt moe in bed. DE VOLGENDE MORGEN staat hij een kwartier te laat op. Als hij vlak bij de zaak is, ziet hij dat er wat bijzonders aan de hand is. Het hele personeel staat in een rij opgesteld. En waarachtig, ze zingen hem toe. Daarna treedt de oude Bertus uit de rij om hem als eerste te feliciteren. Ja, die oude Bertus, hij is het nog niet vergeten. En dan wordt hij naar de ontvangzaal ge leid. Daar is een podium gemaakt, versierd metv laggen. En hij moet het podium op. En er worden hem bloemstukken aange boden. Niet één, maar wel vijf. En de oude baas spreekt hem toe de oude baas wel te verstaan en niet de jonge en de oude baas doet het prachtig. Dat duurt wel een met vlaggen. En hij moet het podium op. horloge ja toch en óók nog een enve loppe met inhoud en een dag vacantie. Het kan niet op. En dan moet hij ook wat zeggen, daar op het podium, vol bloemstukken en vlaggen. En zijn keel is droog en zijn ogen branden. En alles wat hij te zeggen weet is: „Baas...." en nog eens „Baasik zal mij voortaan kapot werken voor deze zaakkapot, zeg ik." Ja, dat is alles wat hij weet te zeggen. En er lopen waarachtig tranen over zijn wangen. EXPOSITIE VAN ARRESLEDEN. Vrijdagavond is door de burgemeester van Purmerend, mr. R. Kooiman, in de Stadstekenschool een tentoonstelling van arreslcden geopend. Het „Purmerender Museum" heeft deze collectie, die uniek is in Europa, onlangs aangekocht. Het ligt in de bedoeling de verzameling later in een nieuw, permanent expositiegebouw onder te brengen.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1954 | | pagina 16