DUINKONUNTJE
Bloemenland
Voor de meisjes
n-
Ontmoeting tussen
Kerk en Kunst
Elke Zaterdag acht pagina s bij alle edities van
Haarlems Dagbladj Oprechte Haarlemsche Courant
ONZE PUZZLE
KERKELIJK LEVEN
in Amsterdam
Demonstraties
met vergelijkingen
Continuïteit opent perspectieven
voor Nederlandse speelfilm"
Acteurs moeten leren
zich te bewegen
OVER BERT HAANSTRA
Wonen en wonen
Al was hij nog maar een heel klein
musje, van nog geen maand oud, Manus
had verbeelding voor tien. Toen hij nog
maar net uit het ei gekropen was, na
tuurlijk als eerste van zijn vijf broer
tjes en zusjes, had hij al een grote
mond. „Je zult eens zien wat er van
mij wordt" zei hij, toen ze de eerste
avond onder hun moeders vleugel gin
gen slapen.
„Wat word je dan?" vroeg zijn klein
ste zusje nieuwsgierig.
„Iets groots", zei Manus, „iets
enorms!" Tegen iedereen die het maar
horen wilde vertelde hij wat hij wel niet
allemaal doen zou als hij groot was. „Ik
hoef mijn vleugels maar uit te slaan en
ik ben meteen uit het gezicht verdwe
nen", zei hij nog, voor hij ooit uit het
nest was geweest.
„Van wie die jongen dat opscheppen
toch heeft", zeiden zijn vader en moe
der tegen elkaar en ze schudden hun
hoofdjes.
Eindelijk kwam de dag dat de zes
kleine musjes hun eerste vliegles kre
gen. Alle families uit de buurt waren
uitgenodigd om te komen kijken. Ze
brachten zelf ook hun kinderen mee, die
al een stapje verder waren. Tedereen
was nieuwsgierig om de kleine Manus te
zien uitvliegen, want over de rand van
het nest heen had hij al aan de hele
buurt verteld van alle daden, die hij
zou gaan verrichten zo gauw zijn vleu
gels sterk genoeg waren.
Hun nest was vlak tegenover de die
rentuin. Op het hoge hek dat daar langs
liep, zou de eerste vliegles zijn. Vader
Mus wees het van de rand van het nest
af nog één keer heel goed aan.
„Kijk", zei hij, „dadelijk gaan jullie
hier zitten, waar ik nu zit, zie je wel?
Moeder en ik geven je een zetje en je
spreidt je vleugeltjes maar uit tot je op
dat hek daar terechtkomt. Denk er om,
ga niet verder dan daar, want anders
kunnen we je misschien niet meer te
rugbrengen naar huis. Niet verder dus!"
Manus luisterde niet eens. Hij zat te
springen om maar uit te kunnen vlie
gen. Nou, jij dan maar eerst", zei vader
en hij maakte plaats voor de kleine
eigenwijze Manus.
Een speelgoedolifant voor je kleine
broer of zus. Vind je dat niet leuk?
Knip van stevig goed 2 x de vorm van
de olifant na en knip van dezelfde stof
een lange reep van 3 centimeter breed
en ongeveer 40 centimeter lang. Deze
reep naai je met een klein steekje tus
sen de twee vormen van de olifant. Laat
een klein stukje open en vul de olifant
met kapok of watten en naai het stukje
ook dicht..
Nu nog 2 oren, 2 ogen en 2 slagtanden
van een andere kleur stof. Naai deze
dingen erop, zoals op de tekening aan
gegeven en je olifant is klaar.
Die wipte op de rand van het nest,
wachtte niet eens tot vader of moeder
hem een zetje gaf, maar zette zich met
zijn pootjes af, spreidde zijn vleugeltjes
wijd uit en liet zich zeilen op de wind.
„Hoho", riep zijn familie achter hem
en de andere mussen op het hek van de
dierentuin. Maar Manus trok zich ner
gens iets van aan. Hij zeilde piepend
over de mussen op het hek heen, die
met uitgestrekte halsjes hem nakeken.
„Dat loopt nooit goed af", zeiden de oude
mussen, toen Manus helemaal uit het
gezicht verdween.
Precies zoals vader en moeder Mus
gezegd hadden, vlogen de vijf broertjes
en zusjes van Manus van de rand van
het nest naar het hek van de dierentuin.
Het laatste kwamen vader en moeder
Mus zelf. Manus was nog altijd niet te
zien. „Misschien komt hij wel hier heen
als hij uitgevlogen is", zeiden ze.
Maar Manus kwam niet. Ze wachtten
een kwartier, een half uur, een uur.
Geen Manus.
„We zullen hem moeten gaan zoe-
Oef, zei een duinkonijntje,
ik weet niet wat ik wil.
Mijn holletje verveelt me zo,
't is hier altijd zo stil.
Ik wil meer vogels om me heen,
ik ga maar naar het hos.
Daar hoor ik ze de hele dag
als 'k stilzit op het mos.
Oef. zei het na drie dagen,
die vogels is me wat!
Ik kan ze niet verdragen,
ik ga maar naar de stad!
Ha, zei 't konijntje, hier is 't goed,
toen het de stad doorging.
Toet doen de auto's, toet, toet, toet,
de fietsen ting, ting, ting.
Een man ving het onder zijn hoed.
Haha, een duinkonijn!
Dat zal, zei hij, vast. met de Kerst
wel vet en lekker zijn!
Wat ivas het duinkonijntje bang!
't Zat in een schoenendoos,
maar 's nachts groef het een grote gang.
Waar kwam het na een poos?
Was dat zijn eigen duinpan niet?
En daar zijn eigen huis!
Het is, zei het, zoals je ziet,
toch maar het beste thuis!
MIES BOUHUYS.
ken", zeiden ze. In een grote zwerm
gingen ze er op uit. De vijf broertjes en
zusjes wachtten op het hek. De anderen
vlogen van boom tot boom en tuurden
op de grond en overal.
„Vader, moeder!" hoorden ze opeens
sen mussenstem. „Heb ik teveel ge
zegd?"
De mussen streken neer. Daar op de
grond zat Manus. Zijn borst trots voor
uit, zijn vleugels gespreid alsof hij een
adelaar was.
„Kóm nou", riep zijn vader. „We
wachten allemaal op je."
„Komen?" zei Manus. „Ik denk er
niet over. Zie je dan niet dat ik iets
heel bijzonders ben? Kijk eens naar die
mensen daar."
De mussen keken. Voor het hek waar
Manus achter zat, stonden wel honderd
mensen en kinderen. „Zie je hoe ze
naar me kijken?" zei Manus. „Ze zijn
zelfs bang voor me. Ze lachen wel, maar
ze durven eigenlijk niet goed dichterbij
te komen."
Manus had gelijk De mensen achter
dat hek keken met grote ogen, waren
een beetje bang, al lachten ze wel en
durfden niet dichterij te komen.
„Wat zou dat kind van ons hebben?
Hij lijkt toch sprekend op mij", zei vader
Mus tegen zijn vrouw „En staat er
iemand stil om naar mii te kijken? Is
er iemand bang voor mij?"
Ze begrepen het niet. Niemand. Er
kwamen telkens andere mensen. Ze
bleven staan en keken door het hek,
waar Manus achter zat. „Onbegrijpe
lijk", tsjilpten de mussen.
Eindelijk werd het stiller. Er kwa
men geen mensen meer bij en de ande
ren gingen weg.
Er gebeurde wel iets anders. Een man
in een blauwe kiel met een stok in de
hand liep tot vlak bij Manus.
Manus keek om. Achter hem bewoog
iets, iets groots, dat hij aldoor voor een
grote rots had aangezien. Maar die rots
rekte zich uit en maakte een vreselijk
lawaai. De andere mussen zagen het nu
ook. „Wat is dat?" zeiden ze.
Met zijn stok joeg die man de grote
rots, die opeens vier poten en een staart
bleek te hebben, door een poortje in een
hok. Manus hipte mee. „Weg jij, mus",
zei de man met de stok, „wat moet jij
in de leeuwenkooi?"
Toen begreep Manus waarom ieder
een naar hem had staan kijken, of lie
ver, hij begreep dat niemand naar hèm
gekeken had maar naar de leeuw. En
het nare voor Manus was dat de andere
mussen dat ook begrepen. Toen Manus
naar ze toewipte hield hij zijn kopje
van schaamte naar de grond en als een
mus een kleur zou krijgen, had Manus
nu van zijn staart tot zijn kopje vuur
rood gezien.
Hij zit nu weer onder zijn moeders
vleugels in het nest. Hij slaapt al. Maar
ik denk dat hij morgen als de tweede
vliegles is wel niet zoveel praats zal
hebben als de eerste keer. En over het
bekijks dat hij dacht te hebben in die
leeuwenkooi zal hij vast nog wel eens
horen. Misschien zijn hele leven lang
wel. MIES BOUHUYS
"tBesle (^reetj
Uoafs je ureek.Zijo ure een
ureeê uiè fi,amperen We fcefjfcen
Ciek reuze fijn O. Itefc ojenfcCi.fi
staan on« tenten aan d. rand
i/u.n een mooi êos v.afc Crj een Heer.
dertj ifiCl je ureten urtCt. uraar ure
op tëeè ojenfcfczijn moet je ,e
inkCretiende fetters lo deze érief
maar acflker efêaar ven
che jroete. aan allemaaC
en tot ziens
cAnne&e
Als je telkens een letter invult op de
plaatsen, waar nu een stip staat en je
schrijft die letters achter elkaar, dan
kun je lezen in welk stadje Anneke haar
vacantie heeft doorgebracht.
Het vormen en in stand houden van een
ontmoetingscentrum van kerk en kunst in
de breedste zin van het woord.
Dit is in het kort gezegd het doel van
de door de Oecumenische Raad van Ker
ken in Nederland onlangs in het leven ge
roepen Prof. Dr. G. van der Leeuwstich
ting.
We willen ditmaal daarom de bedoeling
van deze nieuwe stichting eens wat nader
bezien, waarbij we een dankbaar gebruik
maken van de gegevens, die „Woord en
Dienst" hiervoor in haar laatste nummer
geeft. Vooraf zij er op gewezen, dat reeds
eerder door het „Instituut voor religieuze
en kerkelijke kunst" te Utrecht en de
reeds weer opgeheven „Vereniging voor
protestantse kerkmuziek" is geëxperimen
teerd.
Officiële banden met kerken ontbraken
echter geheel. In grote trekken was het
destgds zo, dat bij velen de ware belang
stelling voor de verhouding tussen Kerk
en kunst öf geheel ontbrak óf slechts zeer
flauwtjes aanwezig was. Deze situatie is
thans aan het veranderen. Vooral de nood
zaak van kerkbouw en restauratie na de
oorlog heeft hieraan meegewerkt. Zo lang
zamerhand gaan we nu naar de tijd toe,
dat men het er over eens wordt dat de
protestantse kerken wel degelijk met al
lerlei kwesties van vormgeving hebben te
maken. Tussen twee haakjes: hoe actief
een actueel men van R.K. zijde op dit ge
bied is, heeft men vorige week nog in
„Erbij" kunnen lezen in een bericht over
de Europese week die dit jaar in Maas
tricht plaats heeft.
De stichting, waarover we het vandaag
willen hebben, is eigenlijk ontstaan als ge
volg van een aantal initiatieven, die voort
gekomen zijn uit een congres, dat vorig
jaar door het „Instituut voor religieuze en
kerkelijke kunst" in Amsterdam werd ge
houden. Het gevolg hiervan is geweest,
dat net zowat een jaar later de acte van
de door de Oecumenische Raad in het le
ven geroepen stichting werd gepasseerd.
Als naam werd gekozen „Prof. Dr. G. van
der Leeuwstichting".
Hiermee stimuleerde men een werk,
waarmee de protestantse kerken zich tot
dusver practisch nog niet officieel hadden
bemoeid. Wel bezat de Nederlands Her
vormde Kerk de laatste jaren een culture
le commissie van haar Raad voor de zaken
van „Kerk en Samenleving".
Lange lgst van taken
Wanneer men de statuten doorleest,
komt men tot de conclusie, dat de stich
ting wel heel veel taken op zich neemt. De
Oecumenische Raad staat echter op het
standpunt, dat al deze doelen, die toch
eigenlijk één groot complex vormen, in
eens aan de orde dienen te worden gesteld,
opdat de zo noodzakelijke bundeling van
krachten wordt verkregen. Een versnippe
ring van krachten acht men in een klein
land als het onze beslist onverantwoord.
Welke taken neemt men nu op zich?
Men acht het om te beginnen nodig de
taak en de verantwoordelijkheid der ker
ken te bestuderen ten aanzien van de
schone kunsten (ook de toegepaste) in het
algemeen en ten opzichte van de beoefe
naars in het bijzonder. Verder wil men do
cumentatiemateriaal ten behoeve van deze
studie verzamelen en voor zover nodig ook
een museum, een bibliotheek en een disco
theek oprichten. Men gaat het cultuurle
ven op de daarvoor in aarmerking komen
de terreinen critisch begeleiden, met het
oog op de vorming en voorlichting van de
leden der kerk enerzijds en de kunste
naars anderzijds, waarbij gestreefd zal
worden naar toenadering tussen deze bei
de. Ten behoeve van publicaties en volks
uitgaven zal fondsvorming worden bevor
derd.
Men gaat eventueel colleges geven, voor
drachten houden aan universiteiten of se
minaria en aan hogescholen of andere on
derwijsinstellingen voor artistieke vor
ming, terwijl verder lezingen, congressen,
excursies, tentoonstellingen en uitvoerin
gen op het programma staan. Voorts wil
men overleg plegen, adviezen geven en
coördinatie bereiken inzake het verstrek
ken van kerkelijke opdrachten op het ter
rein der schone kunsten. Er zal naar wor
den gestreefd om werkverbanden te vor
men met het oog op de terreinen waarop
Kerk en Kunst elkaar ontmoeten.
Men hoopt vooral dat de bedoelde werk
verbanden gestimuleerd zullen worden.
Hierdoor zal worden bereikt, dat de reeds
jaren werkende studiekring „Eredienst en
Kerkbouw", die bestaat uit architecten en
theologen, andere werkgroepen naast zich
krijgt. Men denkt in het bijzonder aan de
terreinen van muziek, toneel en beeldende
kunsten. In deze richting gaat ook de sug
gestie tot het oprichten van een ,,Dr. R.
Miedemafonds", waaruit kerkelijke op
drachten aan bijvoorbeeld schilders en gla
zeniers betaald zouden kunnen worden in
dien de betrokken kerkbesturen over te
weinig geld beschikken. O
10 JULI 1954
Er staat sinds kort een stevige houten
stelling tegen twee gevels van het Stede
lijk Museum te Amsterdam, maar de Van
Baerlestraat is al zo lelijk, dat het niet
hindert. Men kan de steiger comfortabel
beklimmen en vandaar de remproeven van
het Amsterdamse Vervoerbedrijf gade
slaan. Is men daarop uitgestudeerd, dan
wende men de blik naar de andere zijde.
Op dat ogenblik hebben de museumdirec
tie, het Amsterdams Vacantiecomité en de
stichting „Goed wonen" u precies gekregen
waar ze u hebben willen: bij de tentoon
stelling „Wonen en wonen".
Het propageren van een nieuwe, meer
verantwoorde woonstijl wordt door de drie
organisatoren wel zo belangrijk geacht, dat
zij, niet beschikkende over de machtsmid
delen om wie dan ook tot ingaan te dwin
gen, niet geschroomd hebben de „buiten
staanders" vrijwel dezelfde rechten te
gunnen als hen die twee kwartjes voor een
toegangskaartje hebben uitgeteld.
Het voornaamste recht dat de kijkers
wordt toegekend bestaat hierin dat ze
mogen vertellen welke vertrekken zij het
mooist vinden. Als ze het in 35 welgekozen
woorden nog kunnen motiveren ook de
keuze legt daarbij geen gewicht in de
schaal maken ze nog kans op een prijs.
De samenstellërs van de expositie heb
ben het publiek aan het denken willen
zetten door het simpelste middel dat daar
toe bestaat: het opdringen van vergelijkin
gen. En inzonderheid hebben zij het daar
bij voorzien op de verderfelijke imitatie
van vroegere of hedendaagse woonstijlen.
Eerlijk gezegd: niet de authentiek-moderne
woonkamers en slaapvertrekken hebben
ons zo getroffen door hun doeltreffender
indeling van de ruimte, de juiste dosering
van kleur en wandversiering, de aan de
praktijk van het gezinsleven aangepaste
vorm en de daarbij gebruikte materialen
als juist de, laten we zeggen, traditionele
meubileringen door het tegendeel van die
eigenschappen.
Zelden hebben we zoiets affreus gezien
als die eerste woonkamer met namaak-
oud-Hollandse stoelen, die dan toch maar
voor het gemak van de bezitter van
licht achterover hellende ruggen waren
voorzien. Aan de wand ontbrak het koe
koeksklokje al evenmin als het Veluwse
lapdschap. Op de grond lag het obligate
Wiltonkarpet. Het kan, wat ons betreft,
best Axminster zijn geweest.
Een der geëxposeerde slaapkamers was
gewild-modern. Op het eerste gezicht zou
men nog even twijfelen, zodra men de
tierelantiinige spiegel op de toilettafel had
gezien, wist men wel beter. Trouwens op
een nachtkastje lag „De Lach": de samen
stellers zijn ook door hun keuze aan tijd
schriften en boeken in de kamers in stijl
gebleven.
Er is ook nog een imitatie-gothische ka
mer te zien (op allergoedkoopst surrogaat-
linoleuirrt met als twintigste-eeuwse afwis
seling radiotafeltjes met een overdaad aan
chroom. Dat een te veel aan „kleur" de
sfeer in een kamer volledig kan dood slaan,
wordt met volgend appartement bewezen.
Men zal wellicht tegenwerpen dat dit
dan toch wel caricaturen van woningin
richting zuden zijn: Toch niet: zeven van
de tien Nederlandse huizen zien er van
binnen zo uit en misschien is die schatting
nog te geflatteerd. Maar we zien die kamers
altijd tezamen met hun bewoners en het
zijn tenslotte de laatsten die er de sfeer
van beoalen. Het volmaaktste meubilair
van „Goed wonen" zal weinig indruk ma
ken wanneer de gebruikers ervan er niet
bij passen. Daarom zijn de in het Stedelijk
Museum getroffen vergelijkingen tè objec
tief: de bastaard-ratjetoe-stijlen maken
zonder het menselijk element een deplora-
beler indruk dan in de werkelijkheid, hun
tegenvoeters zijn als schone, maar harte
loze vrouwen.
Maar het is een aardig initiatief.
J. H. B.
Men moet naar de geciviliseerde
wereld gaan om in parken en weel
derige tuinen de Magnolia te ont
moeten. Tulpenbomen, zegt Jan
Publiek, maar dat is natuurlijk hele
maal mis. Deze on-Hollandse sier-
boom vraagt veel zon en ruimte en
geeft er een overdadige bloei van de
prachtige, witte bloemen voor terug'.
Nevenstaande foto en boven
staande toelichting hebben wij ont
leend aan het zojuist bij Lankamp
Brinkman te Amsterdam in royale
uitvoering verschenen foto-album
van „Heybroek uit Sassenheim met
tekst van Charlotte Noë, waarvan
Yge Foppema voor buitenlands ge
bruik de Engelse vertaling leverde.
Dit ruim zestig bladzijden tellende
boek bevat 27 x 2 foto's: een serie
close-ups van in Nederland bloei
ende bloemen, met ernaast hetzelfde
gewas in het natuurlijke of aange
legde landschap. Voor botanisch ge
schoolde liefhebbers bevat het uiter
aard weinig nieuws, al zullen deze
misschien met de schrijfster verbaasd
zijn de Margriet in Giethoorn en de
Rolklaver op Schiermonnikoog aan
te treffen. Er is meer naar originali
teit van visie dan naar volledigheid
gestreefd en dat is een goed ding.
Vooral bij wijze van geschenk aaj
vrienden overzee, dunkt ons, zal
deze uitgave goede diensten kunnen
bewijzen. Als het waar is, wat Oscar
Wilde heeft gezegd, dat men de
natuur pas via de kunst leert waar
deren, dan kunt u trouwens met
deze foto's de schoonheid van dotters
en paardenbloem ontdekken.
De Nederlandse cineast Bert Haanstra
bevindt zich op het ogenblik in Afrika,
waar hij in opdracht van een grote olie
maatschappij bezig is een film te vervaar
digen over het gevaar van insecten voor de
mens. In beelden zal hij trachten duidelijk
te maken, hoe groot dat gevaar is: insecten
veroorzaken namelijk per jaar meer doden
dan een wereldoorlog en verwoesten een
derde deel van de in totaal te velde staande
oogst. In Afrika filmt Haanstra een sprink
hanenplaag. Hij zal voor het maken van
deze film ook andere werelddelen bezoe
ken, uithoeken van Europa daarvan niet
uitgezonderd. De film zal begin 1955 ge
reedkomen. Het zal de eerste kleurenfilm
zijn van deze internationaal bekende land
genoot.
Bert Haanstra, thans 37 jaar, behoort met
Joris Ivens en Herman van der Horst tot
de Nederlandse documentaire cineasten, die
zich in betrekkelijk korte tijd een wereld
naam verwierven. In zijn geval was die in
het bijzonder te danken aan „Spiegel van
Holland" een bijzonder poëtische repor
tage van het Nederlandse landschap en
stedeschoon. Deze film werd enige jaren
geleden, zoals men zich herinneren zal, op
het festival te Cannes met de hoofdprijs
bekroond. Verder maakte hij onder meer
documentaires over Nederlandse beeld
houwkunst in de Middeleeuwen en over
nieuwe methoden van dijkbouw met bitu
men. Zijn bekende „Pantha Rei" werd kort
geleden voor de televisie vertoond.
Zijn laatste opdracht was het maken van
vier films over de oliewinning, waarvoor
hij vijf maanden in Indonesië werkte. Max
Vredenburg en Jan Mul hebben er de mu
ziek voor gemaakt. Van deze films zijn
honderden copieën voor vertoning over de
gehele wereld gemaakt. Er zijn thans reeds
zeker vijftien versies van in omloop. Als
„producer" is Sir Arthur Elton opgetreden.
Verder moet nog „Shiva" worden genoemd,
een onlangs voltooide korte film over de
Javaanse dans met medewerking van Ra
den Mas Jodjana, in opdracht van de
Slichting voor Culturele Samenwerking
vervaardigd.
Wij hebben Bert Haanstra, kort voor zijn
vertrek, gevraagd welke perspectieven hij
voor de Nederlandse speelfilm aanwezig
acht. Hier is zijn antwoord: „Waarom zou
het hier niet kunnen, als het wel kan in
landen als Denemarken, Zweden en Noor
wegen, waarvan het taalgebied veel kleiner
is dan het onze? Men moet hier streven
naar een continu-productie, dan worden de
mogelijkheden groter en kan er een team
groeien, waarbij technici en artisten ge
legenheid krijgen zich beter met het
medium vertrouwd te maken. Alleen op die
manier kan de film beter worden. Vooruit
gang is er trouwens al: ik vond „Rechter
Thomas" alweer een tikkeltje sterker dan
„Sten-en stralen overal."
Door verdere productie zullen ook de
acteurs veel kunnen leren, vooral wat be
treft de manier waarop zij zich voor de
camera moeten bewegen, hetgeen toch be
langrijk is voor films waarin gespeeld
wordt. Ik geloof overigens, dat men het
voorlopig voornamelijk zal dienen te zoe
ken in de gespeelde documentaires denk
maar eens aan de eerste na-oorlogse
Italiaanse films. Er heeft bij de Nederland
se cineasten (en ik vorm daar zelf geen
uitzondering op) teveel de neiging bestaan
alles zelf te doen. Draaiboek, productielei
ding, regie, camerawerk, montage, alles
hield men in één hand in plaats van tot een
werkverdeling te komen. De vorming van
een goed team is echter zeer belangrijk, dat
heeft de ervaring mij geleerd!"
JAN KOOMEN
Bert Haanstra werd te Holten in Overijsel ge
boren, kreeg een opleiding voor onderwijzer, maar
werd persfotograaf in Amsterdam en begon toen
te filmen. Hij is afkomstig uit een schildersfamilie.
Dat verklaart misschien waarom hij de Academie
voor Beeldende Kunsten bezocht, welke opleiding
hij voor cineasten van de grootste betekenis acht.
Als cameraman heeft hij aan „Myrthe en de
demonen" meegewerkt, in 1949 op het landgoed
Huis te Manpad opgenomen. Daarna maakte hij
zijn eerste documentaire, met het Muiderslot als
onderwerp. Hiervoor moest hij alles zelf doen, het
tekenen van de titels incluis. Met „Spiegel van
Holland" bereikte hij internationale erkenning. Bij
het laatste filmfestival teCannes heeft hij deel
van de jury uitgemaakt.