De melodie van het Wilhelmus kind van Fransen bloede FRANKRIJK IS OVERAL Franse paragraaf Kou in Parijs Coty populair in Montmartre €en JLieDrtEen op te ttotjfe |i-4,n 1 h l_t-=!=f4pRj Het verhaal van de prins die geld liet groeien Muzikale naturalisatie ZATERDAG 17 JULI 1954 11 Sas H Is er werkelijk van het hedendaagse Frankrijk niets anders te vertellen dan politieke verwikkelingen en sociale tegenstel lingen? Moeten Frankrijks talloze vrienden, die het behouden heeft en zal, alle tegenwerkende krachten ten spijt, zich troosten met de zekerheid, dat de onuitputtelijke schat, die zijn dichters en denkers ons hebben nagelaten, een nimmer verzakende bron van schoonheid en inspiratie vormt? Dat wij ons moeten verge noegen met de zekerheid, dat geestkracht en welvaren uit vroe- ger eeuwen, ons gebleven in steden en landschappen, luidruchtige en stille ge tuigen van een nobele beschaving? Wie zo denkt, heeft, met de beste bedoe lingen, Frankrijk reeds ingedeeld bij de levende musea. En hij zal zijn vergissing pas merken door een toevallige ontmoeting met een Franse ingenieur, die geheel op gaat in de bouw van een viaduct over een Venezolaans ravijn of met een fabrieks directeur, die over de opening van een dochteronderneming in Italië vertelt. Voor ons ligt een dit voorjaar uitgegeven plaat werk. Het demonstreert overduidelijk hoe het hedendaagse Frankrijk overal in de wereld tegenwoordig is, waar gewerkt en gedacht wordt. Van Afghanistan tot Zweden getuigen talloze fraaie foto's van de activiteit welke Frankrijk in technisch, industrieel en eco nomisch opzicht ontwikkelt. In Nederland kan men dat dagelijks ervaren, wanneer men de lichtgroene electrische locomotie ven van de Alsthomfabreiken onze snel treinen ziet trekken, of wanneer men op Schiphol de landings-radarinstallatie van Thomson-Houston aanschouwt. Maar ook een linnenifabriek in Gronau, de Peugeot 203 welke de Ronde van Australië won, de waterkrachtwerken in de Congo, in Portugal, in Egypte, de mé tro's van Rio de Janeiro en Montevideo, de machtige installaties van zuurstoffabrie- ken in België, Canada en Japan, de haven werken van Ceylon en Angola, het stede- bouwkundig project voor Bogota.de weten schappelijke expedities naar Groenland, een ammoniakfabriek in Mississippi, een vuurtoren in Finland, vliegtuigen voor En gelse maatschappijen, een glasfabriek in Italië, irrigatiewerken in Pakistan, katoen weverijen in Argentinië, hoogspannings kabels in Zweden, de verlichting van een operatiekamer in Lausanne, een telefoon centrale in Turkije of koeltorens voor het energiebedrijf van Pretoria: het is allemaal door Fransen ontworpen, ondernomen, ver vaardigd, gebouwd. „Présence de la France" heet dit boek. Inderdaad: tegenwoordigheid van een na tie, overal waar in de wereld wat te doen Hoog in de blauwe Griekse lucht verheft zich deze parabolische reflector-antenne bij het plaatsje Araxos. In 1952 bestelde de Griekse regering bij de „Société fran- gaise de matériel téléphonique een volledig telefoon- en telegraafnet ter verzekering van de telecommunicatie niet alleen op het Griekse vasteland, maar ook met eilanden in de Engelse en Ionische zeeën, met de Cycladen, de Dodekanesus en Kreta. Parijs, Juli - -. De winter is hier schan delijk koud geweest. En nu is de zomer het opnieuw. Niet dat de kou naar Hollandse maatstaven veel bijzonders is. Als de win keliers zeggen: „Het is niet warm van daag", is men geneigd glimlachend te ant woorden: „Ach, wij van het Noorden groeien in zulk weer", op dezelfde toon waarop zeelieden tegenover de passagiers een stormpje kleineren. Dat er in de win kels de aandacht op gevestigd wordt, geeft in ieder geval aan, dat het voor Parijs on gewoon is. De Hollandse en nog meer En gelse vaste toegift over het weer is hier niet bekend, alleen aan buitensporige af wijkingen wordt het woord geleend. 's Ochtends lijkt het nog wel iets, dan is de lucht meestal blauw met ronde witte wolken en legt de wind donkere openingen in de zonnige boomkruinen; er is een lichte geur van de bladeren in de lucht en een van gebrande koffie men waant zich een ogenblik op een hoge hotelkamer in plaatsen, die men nooit bezocht heeft, Kaapstad, Melbourne of Athene, waar een pas uitgeslapen kellner binnen zal komen, de ogen op het blad gericht met toast en sinaasappelsap. In werkelijkheid zijn er alleen de katten, vijf verdiepingen omlaag. Drie katten, die half misnoegd maar altijd waardig eikaars gezelschap delen in de cour van de huizen rechts achter. Er staat een klein schuurtje, op het dak daarvan is het beter dan ergens anders van de zon genieten; maar als één van de drie er zit en er komt een andere, duurt het niet meer dan een minuut voordat een van beide naar beneden springt; welke, dat hangt af van een wilskrachtmeting die men achter de gereserveerde voorkomens alleen ver moeden kan. Zij laten hun schoonheid niet door drift bezoedelen; pas laat in de avond verraden beestachtige kreten, dat de na tuur met hun onaantastbaarheid solt. 's Middags gaat het regenen en 's avonds regent het opnieuw. St. Germain des Prés om een uur of acht, onder een hardnekkige gietbui: in de ingang van de kerk, in het wachthuisje van de bus en onder de para sol van de kammetjes-verkoper schuilen de „wachters". Sommigen wachten op de bus, anderen op de vervulling van hun af spraken. De laatsten zijn het slechtst af, want niemand is in Frankrijk ooit op tijd. Men went daar spoedig aan, als men zelf iemand verwacht slooft men zich niet uit om op de afgesproken tijd aanwezig te zijn en wanneer men verwacht wordt, loopt men een blokje om als dat de enige manier is om punctualiteit te vermijden. Onder het scherm van de kammetjesverkoper staan zes wachters, mannelijke en vrouwe lijke; dan komt dwars door de bui de ver koper zelf aanhollen. Zijn wp">n heeft hij al eerder ingepakt, nu gaat hij het scherm losmaken; om te beginnen schudt hij het fors heen en weer. „O, wilt u dat niet doen," roept een van de vrouwelijke wach ters. De verkoper buigt zich naar voren over zijn tafel alsof hij zijn oren niet ge loven kan: „Staat u mij misschien toe naar huis te gaan, om acht uur!" „Naar huis gaan. dat wel, maar niet schudden alstublieft". „Ik moet hier zeker tot twaalf uur blij ven staan, omdat men onder mijn scherm wenst te staan". „U wilt toch misschien ook liever wach ten tot de regen over is". „Wachten! Weet u hoelang ik hier al sta? Sinds vanochtend tien uur. Dan mag ik zeker nu nog niet naar huis!" De zes wachters lachen en mompelen on der elkaar, om zich van de redelijkheid van hun standpunt te overtuigen; dan vluchten zij naar het wachthuisje van de bus. De verkoper zet het morrelen voort aan de standaard van zijn scherm; een kwartier later, als de bui is opgehouden, steekt het scherm nog steeds overeind en hij staat achter zijn lege tafel, strak en licht veront waardigd voor zich uitziend. De huizen aan de vijfsprong van St. Ger main des Prés zien er hoger uit dan ge woonlijk en donker van de regen; de wind rimpelt de plassen en zelfs voor die van het Noorden is het nu koud, maar toch zijn de terrassen 's avonds vol, al regent het telkens weer. Een jongmens in een ge scheurd wit hemd komt een blad van de jeugd verkopen; voor het terras staand brult hij een speech over de bedoelingen van de redactie „dat de jeugd niet zal ver vallen in de dwalingen van de ouderen." Hij lijkt een fanaticus uit één stuk, maar als hij klaar is lacht hij op zijn charmantst, als een race-kampioen. Een verlegen jon gen met een baard helpt hem bij het ver kopen van het blad. De chansonnière Lys Gauty, die in vier jaar niet in Nederland is opgetreden, zal op Dinsdag 20 Juli in de Kurzaal te Sche- veningen een programma van Franse chan sons ten gehore brengen. Frankrijk staat aan de spits van de water krachttechniek. Niet alleen in eigen land men denke aan Donzère-Mondragon maar in de gehele wereld werden stuw dammen ontworpen door Franse hoofden en gebouwd door Franse handen, staan turbines en transformatoren van Franse makelij. Een foto van de stuwdam in de Portugese Rio Pampilhosa bij Santa Luzia. valt. Meei uog dan van ondernemingslust getuigen deze bladzijden van ongebroken geestkracht. Frankrijk is overal. Niet al leen \r. de concrete vorm van handel en industrie. Ook, nog steeds, gelukkig, in de ons zo vertrouwde vorm van draagster van een beschaving, als beschermster van kunst en letteren. Fr.nse archaeologen zijn aan het werk soms al tientallen jaren in Afghani stan en Turkije, in Delphi even goed als in Karnak, Franse acteurs bereisden vijf con tinenten, Franse instituten en lycea zijn de graag bezochte scholen van Mexico en Te heran, van Tokio en Osorno, Mainz en Bremen, Bogota en Heliopolis. Franse kunstwerken zijn elk jaar de grote trek pleisters van befaamde en onbekende mu sea, Franse boekhandels centra van cul turele activiteit vindt men in Mexico en Montevideo, in Buenos Aires en Belgrado. In Franse ziekenhuizen in Aleppo, Addis Abeba, Beyrouth en Lima wordt de lijden de mens liefderijk verpleegd. Volstaan wij met deze vluchtige opsom ming. Dat men ziel, geest en lichaam her- kenne van een scheppend, bouwend, onder zoekend, werkend land en volk. J. H. B. ooccoccoococcoccococccccccccooccccccccccccooccccccccocco Ook in Nederland wordt de Franse cul tuur en het Franse geestesleven uitge dragen. De basis daartoe vormen de vele Franse cursussen in taal en litte ratuur onder auspiciën van het Maison Descartes, de Alliance Frangaise of het Genootschap Nederland-Frankrijk, die in brede kringen in ons land zeer worden gewaardeerd. 99 Het volkslied is een eerlijke spiegel, waarin we het leven en streven en vooral de karakteristieke eigenschappen van een volk weerkaatst vinden. De tijd is reeds lang voorbij, waarin men het ontstaan van volksliederen meende te mogen toeschrijven aan een collectieve gemeenschap. Zeker heeft die gemeenschap er deel aan gehad, echter niet in scheppende zin, maar vervormend, aanpassend, naar eigen aard en karakter wijzigend. En het is juist die vervorming, die het karakter en de physiono- mie van een volksliedmelodie bepaalt. Wat de kern betreft kent zo'n populaire zang wijs doorgaans geen staatkundige grenzen: men vindt ze vaak in ver van elkaar lig gende landen terug, maar anders getypeerd door bijvoeging of weglating van ver sieringen, door uitbreiding of inkrimping, door grotere of kleinere spanningen in de melodische welvingen, door karakteristieke rhythmen en tempo-opvattingen. &-Z Ilhe!muiv«nNtf- foawc.Benictranduyïfchcbloef,, Prince van O- ran)enBcaïck_ (Van onze correspondent in Parijs) AL IS René Coty ein de 1953, als nieuw staats hoofd, vopr Frankrijk men vergunne ons de uit drukking dan ook uit de lucht komen vallen, dat wil nochtans niet zeggen, dat hij zelf zich op deze hoog ste functie in den lande al niet sinds lang had voorbe reid. Zoals een musicus of een toneelspeler meestal in zijn jeugd al weet wat hij later worden wil en zijn streven al heel vroeg op dat levensdoel richt, zo scheen René Coty wel als politicus in de wieg te zijn gelegd. Hij kwam trouwens voort uit een familie, waar men zich van vader op zoon ge durende verscheidene ge neraties aan de publieke zaak had gewijd. Madame Coty vertelde ons hoe haar man, als klein jongetje, geen groter genoegen kende dan de verkiezingsaffiches te bekijken en de namen der verschillende candida- ten uit het hoofd te leren. Zo'n bijzondere belangstel ling bij een kind wijst bijna altijd op een speciale gave en ook bij de huidige pre sident is dat later uitgeko men. In zijn hart is hij al tijd in de gunstige zin van het woord politicus geweest, al weerhield een zekere verlegenheid en een behoefte aan intimiteit hem er dan misschien ook van grote rollen op het eerste plan te spelen. Om die beeldspraak nog even vol. te houden: René Coty is ty pisch een voorbeeld van een man die gedurende zijn hele carrière op voortreffe lijke wijze figurantenrollen had vervuld om dan plotse ling, bij zijn levensavond, zich de hoofdrol in de po litieke bezetting van zijn land te zien toebedeeld. DE betrouwbaarste graad meters van de populariteit van publieke persoonlijk heden in Frankrijk zijn nog altijd de chansonniers van Montmartre: dat zijn grap penmakers, die voor geen enkele hoogheid knielen en die een onfeilbaar oog heb ben voor de menselijke zwakheden, maar ook de menselijke kwaliteiten van alle dignitarissen kennen. Natuurlijk vuren ze ook hun mopjes op de Coty's af, maar alle kwaadaardigheid is daarbij afwezig en de on dertoon wordt bepaald door een onmiskenbare sympa thie. Dat zijn wel de gevoe lens die heel Frankrijk de Coty's toedraagt, sedert de weinige maanden, dat ze aan het hoofd van de repu bliek zijn geplaatst. Een treffend voorbeeld van dergelijke aanpassing in verschillende landen vinden wij in de melodie van het fraaie lied „Fre- drik Hendrik van Nassou" uit 1633, met als aangegeven wijze „Bayse moy ma Jeanneton" Deze vinden wij in vrij luch tige vorm in het Franse kerstlied „Quand Dieu naquit a Noël" terug, doch herken nen wij tevens in een Spaans „Canzon de Nadal", maar dan met beduidend grotere intervallen, die een expansiever tempera ment verraden dan dat der Hollandse lezing, welke al leen maar vloeiend melo dieus is en iedere grotere sprong vermijdt. Men zou de curven van de drie me lodievormen haast willen verklaren naar de golvin gen van het landschap en er, als uiterste contrast, de Pyreneeën en ons vlakke polderland in afgebeeld willen zien. Maar het zijn vooral de temperamentsver- schillen, die men er in uit gedrukt vindt. Dat Frankrijk, het land der troubadours en later van chansonniers, „oü tout finit par une chanson" (waar alles op een lied je uitdraait) zoals een geestig schrijver zich eens uitdrukte ons menig maal de kern verschafte van een melodie, die in ons land volkseigen werd, is met vele voorbeelden aan te tonen. Het is een van de eigenschappen van de Noord-Nederlander om zich vrij open te stellen voor al wat over zijn grenzen komt, waarbij een voor liefde voor de Franse cultuur, misschien juist omdat deze in menig opzicht zo ver af staat van de zijne, in menige periode aan de dag is getreden. De invloed van de Franse cultuurstromingen op Nederland is door de eeuwen heen groot geweest, maar de Hollanders hebben die invloeden steeds op eigen wijze verwerkt; zij pasten zich er niet bij aan maar kleedden het gegeven naar hun inzichten en deden er zo op hun eigen manier hun voordeel mee. Onze door en door eerlijke volksliederen, die vaak van een Franse moledie uitgingen, leveren er ons het bewijs van. En menigeen, die thuis is in de reeks prachtige historieliederen van Valerius' „Gedenckclanck", wèet wellicht niet eens hoeveel Franse liedmelodieën en tot zang- vooize omgewerkte Franse danswijzen hij in de mond neemt in de vaste veronder stelling dat dit nu eens iets echt-Hollands is. Ik tel er zo in de „Gedenckclanck" niet BanConöe. $eöt boe ttonöftWtwii ff «t gb* otw «Wen bj> alle conlnttöchcn/metb 3Rs me tt d ritli mtaraiMnn tMlOafeuttf (Uit: „French Cartoons") Er was eens een land waar de men sen niet anders deden dan snoepen. Ieder huis was een snoepwinkel andere winkels waren er niet, want er werd nooit iets anders gegeten. Ieder een deed er aan mee, behalve de oude koning, maar die was dan ook zó oud dat hij niets meer te zeggen had. Hij moest alleen maar ieder jaar al het snoep betalen, dat met grote wagens werd binnengereden in het land. Zijn schatkist werd er steeds maar leger van en er kwam natuurlijk nooit iets bij. Als hij erover begon te praten met zijn zeven zonen, die de ergste snoepers van het land waren, lachten ze hem uit. „Als er geen geld meer is. snoepen we voor niets", zeiden ze en verder dachten ze er nooit over na. Maar op een goede dag was de schatkist echt leeg, helemaal leeg. De koning keek nog eens in de hoekjes. Nee hoor, er was niets meer, hij kon de mannen die de grote zakken snoép van de wagens laadden, niet meer betalen. Daar keken die mannen raar van op. „Maar koning", zeiden ze, „wij kun nen het snoep toch niet voor niets ma ken en het naar uw land brengen? We zullen de zakken achterlaten, maar als u het de volgende week niet betalen kan, nemen we het weer mee". Toen de koning er met zijn zeven zonen over sprak, lachten ze weer. „Natuurlijk nemen ze het niet mee terug. Ze kunnen ons toch niet zonder snoep laten zitten", zeiden ze. Maar toen de mannen van het snoep de week daarop zagen dat er geen geld voor ze was, wilden ze het snoep echt mee terugnemen. Toen had je de mensen in dat snoepland eens moeten horen. Met de zeven prinsen voorop trokken ze naar het paleis van de koning. Daar bleven ze woedend staan roepen om geld, net zolang tot de koning op zijn balkon kwam. „Geef ons geld", riepen ze. „Of zorg dat er nieuwe snoep komt als die mannen dat van ons weer mee nemen! „Ik heb niets, alleen maar een zakje drop tegen de hoest", zei de koning. „Als jullie willen mag je dat hebben". „Nee", riepen ze terug, „wij willen snoep. Zakken vol, bergen snoep willen wij, net als anders". „Daar kan ik je niet aan helpen", zei de koning. „Geef ons dan geld", schreeuwden ze. „Er zit vast nog wel iets in die schat kist". Van het balkon af liet de koning ze de lege schatkist zien. „Ik zou jullie wel willen helpen", zei hij, „maar het geld groeit me toch niet op mijn rug!" „Op zijn rug! Natuurlijk groeit het hem niet op zijn rug", zeiden ze tegen elkaar. „Maar waar groeit het dan?" vroeg één van de prinsen. „Waar komt geld eigenlijk vandaan?" Niemand wist het, want het goud waarmee het snoep nu al zoveel jaren uit de schatkist was betaald, was een geheime schat geweest, die de groot vader van deze oude koning had ge vonden. De koning wist geen raad met al die boze mensen, die geld en snoep wilden. Hij dacht na en zei: „Als jullie zo graag willen weten waar het geld groeit, ga er dan op uit. Ik heb zeven zonen, ik stuur ze naar zeven landen, waar ze kunnen vragen waar het geld vandaan komt. Ga maar". De mannen van het snoep beloofden te wachten tot ze terug kwamen. De zeven prinsen gingen er op uit, elk naar een ander land. Ze gingen dadelijk naar het paleis van de koning in het land, dat ze hadden uitgezocht. Die zal het ons wel kunnen zeggen, dachten ze. Maar de koningen zeiden dat ze niet wisten waar geld groeide en zei dat ze het zelf maar uit moesten vissen. Toen ze een week weg waren, kwam de eerste terug. De mensen wachtten hem op. „En"? vroegen ze. De prins schudde zijn hoofd. „Ik weet het niet", zei hij. De tweede dag kwam de tweede prins terug, de derde dag de derde enzovoorts. Zes prinsen zaten nu heel treurig voor zich uit te kijken en wachtten tot de zevende zou terugkomen. Maar die kwam niet. Ze wachtten en wachtten: een dag, nog een dag, de derde dag kwam hij. Maar waar waren zijn mooie koets en zijn prachtige paarden, waar waren zijn lakeien en de honden, die altijd om hem heen sprongen? En wat het ergste was: waar waren zijn prach tige fluwelen mantel en zijn kroon? De zes prinsen en alle mensen die stonden te wachten, schrokken ervan, maar de prins zelf zag er helemaal niet treurig uit. „Ik weet het", riep hij al uit de verte' „Ik weet hoe je geld moet laten groeien'.. Met grote ogen keken de mensen toe. De prins zat op een raar soort wagen en er liepen twee dikke lelijke paarden voor. „Ik heb alles wat ik had geruild voor dit, zei de prins en hij zwaaide met twee kleine zakjes, die hij omhoog hield. In dat boek stond iets, dat je vast erg fijn vindt, maar een kleine, stoute jon gen knipte er vier letters uit. Weet jij, waar die letters horen te staan? Je zult het vast wel vinden en dan moet je maar eens zeggen, of het waar is of niet, dat je dat zo fijn vindt. Met die rare wagen begon hij meteen door het hoge onkruid te rijden, waar nog nooit iemand naar had omgeke ken. „Dit is een ploeg", vertelde de prins, „die maakt het land geschikt om er geld in te zaaien". Toen hij klaar was met ploegen, strooide hij de zakjes uit op het land. De mensen bleven dagenlang wachten om te weten wat ervan terecht zou komen. Eindelijk kwamen de eerste sprietjes boven de grond. Daarna ging het vlugger en vlugger en op een goeie dag zei de prins, dat het nou genoeg gegroeid had. Hij haalde een zeis, die hij ook had meegebracht, voor de dag en maaide. „Waar blijft nou dat geld"? zeiden de mensen. „Dit ziet er net uit als on kruid". Ze liepen boos weg, maar toen kwa men net de mannen van de snoepwa- gens kijken of er al geld was. „Wat zie ik"? zeiden ze. „Heeft u daar koren? Dat willen we wel kopen". Met open mond zagen de mensen, dat er geld werd betaald voor dat on kruid. „Geef ons ook zo'n zakje", vroe gen ze aan de prins. De prins deelde de korenhalmen uit die nog over waren en vertelde ze hoe ze die moesten zaaien. Ze hadden het er zo druk mee, dat ze vergaten om te snoepen. En toen dét koren rijp was en ze ook leerden hoe ze er brood van kon den bakken, toen kregen ze alleen nog maar een kleur als ze er aan dachten, hoe ze vroeger geleefd hadden. Ze wer den een rijk volk en natuurlijk werd de prins, die geld kon laten groeien, hun koning. Ze leefden nog lang en ge lukkig. MIES BOUHUYS We 5o fcnöf wn bonen #et n bft eettfcfc biS. De oudst-bekende gedaante van de wijze van Condé, de melodie waarop het oor spronkelijke Wilhelmusgedicht werd. (Uit „Wilhelmus van Nassouwe" door dr. Fr. Kossmann, Den Haag, 1923). In het opschrift van dit artikel is het „Wilhel mus" verwerkt, zoals Valerius het in zijn Gedenckclanckvan 1626 opnam. minder dan achttien liedmelodieën plus nog een groter aantal voor zangstem be werkte danswijzen van Franse oorsprong, waaronder het stoere „O Nederland, let op uw saeck" en het opgewekte „Comt nu met sang". Maar ze zijn door hun adaptie op het strakke rhythme van het Nederlands, door aanpassing bij de geest van de tekst en door het gebruik volkomen verhollandst. En bijzonder treffend voorbeeld van een dergelijke naturalisatie van een vreemde melodiedit keêr van Franse oorsprong is ons Wilhelmus, het Nederlandse volks lied bij uitnemendheid, dat met de „Mar seillaise" onder de nationale hymnen een van de karakteristiekste is naar volksaard en temperament. Het Wilhelmus schijnt in de zestiger ja ren van de zestiende eeuw te zijn ontstaan. In het Geuzenliedboek van 1581 komt het voor met aanduiding van de zangwijze „van Chartres". Vermoedelijk een jaar la ter verscheen het lied in planodruk in Franse vertaling: „Guillaume l'on m'ap- pelle de Nassau sans remord" met aanwij zing van dezelfde melodie: „se chante sur la mesme vois, a sgavoir de Chartre". Die „wijze van Chartres" is gebleken de melo die te zijn van een spotlied op de Hugeno ten, ontstaan naar aanleiding van de be legering van Chartres door de Prins van Condé, aldus aanvangende: „O la folie en- treprise du Prince de Condé". De Vlaamse musicoloog Florimond van Duyse ontdekte deze melodie, als zang wijze gebruikt bij een Marialied uit 1619 en tenslotte heeft (in 1921) dr. Fr. Koss mann in een Antwerpse verzameling van rederijkersgedichten uit 1574 een nog oudere notering van de wijze van Condé gevonden, die heel waarschijnlijk wel de originele Franse „voyse" weergeeft,welke kennelijk uit een trompetsignaal is ont staan. Maar bovendien bezitten wij de melodie van het Wilhelmus, zoals ze door Valerius in zijn „Gedenckclanck" werd opgenomen. Daarin zien wij de aanpassing in merk waardige afronding voltooid. Het karakter van het Franse trompetsignaal is nagenoeg geheel verdwenen het lied heeft vloeien de lijnen gekregen, het is het Wilhelmus geworden, dat onze smaak bevredigt. Men zou kunnen vermoeden, dat Valerius het lied aldus bewerkte, maar er is ook veel voor te zeggen dat die afronding naar het statig melodieuze grotendeels het werk ge weest is van de zingende gemeenschap en dat de notaris van Veere, zich noemende Valerius, slechts opgetekend heeft wat hij om zich heen hoorde klinken. Maar ondertussen blijft de melodie van ons heerlijke nationale lied een kind van Fransen bloede, dat in Holland opgroeide en er het karakter van het volk aannam. JOS. DE KLERK XOOOCOOOOOOOCXXWOOCOOOCXXÏOOCOClOCODOOOOOCOKJCOCOOSaXlOOCOOOOOOOCOCXXOXCC^ (Uit: „French Cartoons")

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1954 | | pagina 11