De melodie van het Wilhelmus
kind van Fransen bloede
FRANKRIJK IS OVERAL
Franse paragraaf
Kou in Parijs
Coty populair in Montmartre
€en JLieDrtEen op te ttotjfe
|i-4,n 1 h l_t-=!=f4pRj
Het verhaal van de prins
die geld liet groeien
Muzikale naturalisatie
ZATERDAG 17 JULI 1954
11
Sas
H Is er werkelijk van het hedendaagse Frankrijk niets anders te
vertellen dan politieke verwikkelingen en sociale tegenstel
lingen? Moeten Frankrijks talloze vrienden, die het behouden
heeft en zal, alle tegenwerkende krachten ten spijt, zich troosten
met de zekerheid, dat de onuitputtelijke schat, die zijn dichters
en denkers ons hebben nagelaten, een nimmer verzakende bron
van schoonheid en inspiratie vormt? Dat wij ons moeten verge
noegen met de zekerheid, dat geestkracht en welvaren uit vroe-
ger eeuwen, ons gebleven in steden en
landschappen, luidruchtige en stille ge
tuigen van een nobele beschaving?
Wie zo denkt, heeft, met de beste bedoe
lingen, Frankrijk reeds ingedeeld bij de
levende musea. En hij zal zijn vergissing
pas merken door een toevallige ontmoeting
met een Franse ingenieur, die geheel op
gaat in de bouw van een viaduct over een
Venezolaans ravijn of met een fabrieks
directeur, die over de opening van een
dochteronderneming in Italië vertelt. Voor
ons ligt een dit voorjaar uitgegeven plaat
werk. Het demonstreert overduidelijk hoe
het hedendaagse Frankrijk overal in de
wereld tegenwoordig is, waar gewerkt en
gedacht wordt.
Van Afghanistan tot Zweden getuigen
talloze fraaie foto's van de activiteit welke
Frankrijk in technisch, industrieel en eco
nomisch opzicht ontwikkelt. In Nederland
kan men dat dagelijks ervaren, wanneer
men de lichtgroene electrische locomotie
ven van de Alsthomfabreiken onze snel
treinen ziet trekken, of wanneer men op
Schiphol de landings-radarinstallatie van
Thomson-Houston aanschouwt.
Maar ook een linnenifabriek in Gronau,
de Peugeot 203 welke de Ronde van
Australië won, de waterkrachtwerken in
de Congo, in Portugal, in Egypte, de mé
tro's van Rio de Janeiro en Montevideo,
de machtige installaties van zuurstoffabrie-
ken in België, Canada en Japan, de haven
werken van Ceylon en Angola, het stede-
bouwkundig project voor Bogota.de weten
schappelijke expedities naar Groenland,
een ammoniakfabriek in Mississippi, een
vuurtoren in Finland, vliegtuigen voor En
gelse maatschappijen, een glasfabriek in
Italië, irrigatiewerken in Pakistan, katoen
weverijen in Argentinië, hoogspannings
kabels in Zweden, de verlichting van een
operatiekamer in Lausanne, een telefoon
centrale in Turkije of koeltorens voor het
energiebedrijf van Pretoria: het is allemaal
door Fransen ontworpen, ondernomen, ver
vaardigd, gebouwd.
„Présence de la France" heet dit boek.
Inderdaad: tegenwoordigheid van een na
tie, overal waar in de wereld wat te doen
Hoog in de blauwe Griekse lucht verheft
zich deze parabolische reflector-antenne
bij het plaatsje Araxos. In 1952 bestelde
de Griekse regering bij de „Société fran-
gaise de matériel téléphonique een volledig
telefoon- en telegraafnet ter verzekering
van de telecommunicatie niet alleen op het
Griekse vasteland, maar ook met eilanden
in de Engelse en Ionische zeeën, met de
Cycladen, de Dodekanesus en Kreta.
Parijs, Juli - -. De winter is hier schan
delijk koud geweest. En nu is de zomer het
opnieuw. Niet dat de kou naar Hollandse
maatstaven veel bijzonders is. Als de win
keliers zeggen: „Het is niet warm van
daag", is men geneigd glimlachend te ant
woorden: „Ach, wij van het Noorden
groeien in zulk weer", op dezelfde toon
waarop zeelieden tegenover de passagiers
een stormpje kleineren. Dat er in de win
kels de aandacht op gevestigd wordt, geeft
in ieder geval aan, dat het voor Parijs on
gewoon is. De Hollandse en nog meer En
gelse vaste toegift over het weer is hier
niet bekend, alleen aan buitensporige af
wijkingen wordt het woord geleend.
's Ochtends lijkt het nog wel iets, dan is
de lucht meestal blauw met ronde witte
wolken en legt de wind donkere openingen
in de zonnige boomkruinen; er is een lichte
geur van de bladeren in de lucht en een
van gebrande koffie men waant zich
een ogenblik op een hoge hotelkamer in
plaatsen, die men nooit bezocht heeft,
Kaapstad, Melbourne of Athene, waar een
pas uitgeslapen kellner binnen zal komen,
de ogen op het blad gericht met toast en
sinaasappelsap. In werkelijkheid zijn er
alleen de katten, vijf verdiepingen omlaag.
Drie katten, die half misnoegd maar altijd
waardig eikaars gezelschap delen in de
cour van de huizen rechts achter. Er staat
een klein schuurtje, op het dak daarvan is
het beter dan ergens anders van de zon
genieten; maar als één van de drie er zit
en er komt een andere, duurt het niet meer
dan een minuut voordat een van beide
naar beneden springt; welke, dat hangt af
van een wilskrachtmeting die men achter
de gereserveerde voorkomens alleen ver
moeden kan. Zij laten hun schoonheid niet
door drift bezoedelen; pas laat in de avond
verraden beestachtige kreten, dat de na
tuur met hun onaantastbaarheid solt.
's Middags gaat het regenen en 's avonds
regent het opnieuw. St. Germain des Prés
om een uur of acht, onder een hardnekkige
gietbui: in de ingang van de kerk, in het
wachthuisje van de bus en onder de para
sol van de kammetjes-verkoper schuilen
de „wachters". Sommigen wachten op de
bus, anderen op de vervulling van hun af
spraken. De laatsten zijn het slechtst af,
want niemand is in Frankrijk ooit op tijd.
Men went daar spoedig aan, als men zelf
iemand verwacht slooft men zich niet uit
om op de afgesproken tijd aanwezig te zijn
en wanneer men verwacht wordt, loopt
men een blokje om als dat de enige manier
is om punctualiteit te vermijden. Onder
het scherm van de kammetjesverkoper
staan zes wachters, mannelijke en vrouwe
lijke; dan komt dwars door de bui de ver
koper zelf aanhollen. Zijn wp">n heeft hij
al eerder ingepakt, nu gaat hij het scherm
losmaken; om te beginnen schudt hij het
fors heen en weer. „O, wilt u dat niet
doen," roept een van de vrouwelijke wach
ters. De verkoper buigt zich naar voren
over zijn tafel alsof hij zijn oren niet ge
loven kan: „Staat u mij misschien toe naar
huis te gaan, om acht uur!"
„Naar huis gaan. dat wel, maar niet
schudden alstublieft".
„Ik moet hier zeker tot twaalf uur blij
ven staan, omdat men onder mijn scherm
wenst te staan".
„U wilt toch misschien ook liever wach
ten tot de regen over is".
„Wachten! Weet u hoelang ik hier al sta?
Sinds vanochtend tien uur. Dan mag ik
zeker nu nog niet naar huis!"
De zes wachters lachen en mompelen on
der elkaar, om zich van de redelijkheid van
hun standpunt te overtuigen; dan vluchten
zij naar het wachthuisje van de bus. De
verkoper zet het morrelen voort aan de
standaard van zijn scherm; een kwartier
later, als de bui is opgehouden, steekt het
scherm nog steeds overeind en hij staat
achter zijn lege tafel, strak en licht veront
waardigd voor zich uitziend.
De huizen aan de vijfsprong van St. Ger
main des Prés zien er hoger uit dan ge
woonlijk en donker van de regen; de wind
rimpelt de plassen en zelfs voor die van
het Noorden is het nu koud, maar toch zijn
de terrassen 's avonds vol, al regent het
telkens weer. Een jongmens in een ge
scheurd wit hemd komt een blad van de
jeugd verkopen; voor het terras staand
brult hij een speech over de bedoelingen
van de redactie „dat de jeugd niet zal ver
vallen in de dwalingen van de ouderen."
Hij lijkt een fanaticus uit één stuk, maar
als hij klaar is lacht hij op zijn charmantst,
als een race-kampioen. Een verlegen jon
gen met een baard helpt hem bij het ver
kopen van het blad.
De chansonnière Lys Gauty, die in vier
jaar niet in Nederland is opgetreden, zal
op Dinsdag 20 Juli in de Kurzaal te Sche-
veningen een programma van Franse chan
sons ten gehore brengen.
Frankrijk staat aan de spits van de water
krachttechniek. Niet alleen in eigen land
men denke aan Donzère-Mondragon
maar in de gehele wereld werden stuw
dammen ontworpen door Franse hoofden
en gebouwd door Franse handen, staan
turbines en transformatoren van Franse
makelij. Een foto van de stuwdam in de
Portugese Rio Pampilhosa bij Santa Luzia.
valt. Meei uog dan van ondernemingslust
getuigen deze bladzijden van ongebroken
geestkracht. Frankrijk is overal. Niet al
leen \r. de concrete vorm van handel en
industrie. Ook, nog steeds, gelukkig, in de
ons zo vertrouwde vorm van draagster van
een beschaving, als beschermster van kunst
en letteren.
Fr.nse archaeologen zijn aan het werk
soms al tientallen jaren in Afghani
stan en Turkije, in Delphi even goed als in
Karnak, Franse acteurs bereisden vijf con
tinenten, Franse instituten en lycea zijn de
graag bezochte scholen van Mexico en Te
heran, van Tokio en Osorno, Mainz en
Bremen, Bogota en Heliopolis. Franse
kunstwerken zijn elk jaar de grote trek
pleisters van befaamde en onbekende mu
sea, Franse boekhandels centra van cul
turele activiteit vindt men in Mexico en
Montevideo, in Buenos Aires en Belgrado.
In Franse ziekenhuizen in Aleppo, Addis
Abeba, Beyrouth en Lima wordt de lijden
de mens liefderijk verpleegd.
Volstaan wij met deze vluchtige opsom
ming. Dat men ziel, geest en lichaam her-
kenne van een scheppend, bouwend, onder
zoekend, werkend land en volk.
J. H. B.
ooccoccoococcoccococccccccccooccccccccccccooccccccccocco
Ook in Nederland wordt de Franse cul
tuur en het Franse geestesleven uitge
dragen. De basis daartoe vormen de
vele Franse cursussen in taal en litte
ratuur onder auspiciën van het Maison
Descartes, de Alliance Frangaise of het
Genootschap Nederland-Frankrijk, die
in brede kringen in ons land zeer
worden gewaardeerd.
99
Het volkslied is een eerlijke spiegel, waarin we het leven en streven en vooral de
karakteristieke eigenschappen van een volk weerkaatst vinden. De tijd is reeds lang
voorbij, waarin men het ontstaan van volksliederen meende te mogen toeschrijven
aan een collectieve gemeenschap. Zeker heeft die gemeenschap er deel aan gehad,
echter niet in scheppende zin, maar vervormend, aanpassend, naar eigen aard en
karakter wijzigend. En het is juist die vervorming, die het karakter en de physiono-
mie van een volksliedmelodie bepaalt. Wat de kern betreft kent zo'n populaire zang
wijs doorgaans geen staatkundige grenzen: men vindt ze vaak in ver van elkaar lig
gende landen terug, maar anders getypeerd door bijvoeging of weglating van ver
sieringen, door uitbreiding of inkrimping, door grotere of kleinere spanningen in de
melodische welvingen, door karakteristieke rhythmen en tempo-opvattingen.
&-Z
Ilhe!muiv«nNtf- foawc.Benictranduyïfchcbloef,,
Prince van O- ran)enBcaïck_
(Van onze correspondent in Parijs)
AL IS René Coty ein
de 1953, als nieuw staats
hoofd, vopr Frankrijk
men vergunne ons de uit
drukking dan ook uit de
lucht komen vallen, dat wil
nochtans niet zeggen, dat
hij zelf zich op deze hoog
ste functie in den lande al
niet sinds lang had voorbe
reid. Zoals een musicus of
een toneelspeler meestal
in zijn jeugd al weet wat
hij later worden wil en zijn
streven al heel vroeg op dat
levensdoel richt, zo scheen
René Coty wel als politicus
in de wieg te zijn gelegd.
Hij kwam trouwens voort
uit een familie, waar men
zich van vader op zoon ge
durende verscheidene ge
neraties aan de publieke
zaak had gewijd. Madame
Coty vertelde ons hoe haar
man, als klein jongetje,
geen groter genoegen kende
dan de verkiezingsaffiches
te bekijken en de namen
der verschillende candida-
ten uit het hoofd te leren.
Zo'n bijzondere belangstel
ling bij een kind wijst bijna
altijd op een speciale gave
en ook bij de huidige pre
sident is dat later uitgeko
men. In zijn hart is hij al
tijd in de gunstige zin
van het woord politicus
geweest, al weerhield een
zekere verlegenheid en een
behoefte aan intimiteit hem
er dan misschien ook van
grote rollen op het eerste
plan te spelen. Om die
beeldspraak nog even vol.
te houden: René Coty is ty
pisch een voorbeeld van een
man die gedurende zijn
hele carrière op voortreffe
lijke wijze figurantenrollen
had vervuld om dan plotse
ling, bij zijn levensavond,
zich de hoofdrol in de po
litieke bezetting van zijn
land te zien toebedeeld.
DE betrouwbaarste graad
meters van de populariteit
van publieke persoonlijk
heden in Frankrijk zijn nog
altijd de chansonniers van
Montmartre: dat zijn grap
penmakers, die voor geen
enkele hoogheid knielen en
die een onfeilbaar oog heb
ben voor de menselijke
zwakheden, maar ook de
menselijke kwaliteiten van
alle dignitarissen kennen.
Natuurlijk vuren ze ook
hun mopjes op de Coty's af,
maar alle kwaadaardigheid
is daarbij afwezig en de on
dertoon wordt bepaald door
een onmiskenbare sympa
thie.
Dat zijn wel de gevoe
lens die heel Frankrijk de
Coty's toedraagt, sedert de
weinige maanden, dat ze
aan het hoofd van de repu
bliek zijn geplaatst.
Een treffend voorbeeld van dergelijke
aanpassing in verschillende landen vinden
wij in de melodie van het fraaie lied „Fre-
drik Hendrik van Nassou" uit 1633, met
als aangegeven wijze „Bayse moy ma
Jeanneton" Deze vinden wij in vrij luch
tige vorm in het Franse kerstlied „Quand
Dieu naquit a Noël" terug, doch herken
nen wij tevens in een Spaans „Canzon de
Nadal", maar dan met beduidend grotere
intervallen, die een expansiever tempera
ment verraden dan dat der
Hollandse lezing, welke al
leen maar vloeiend melo
dieus is en iedere grotere
sprong vermijdt. Men zou
de curven van de drie me
lodievormen haast willen
verklaren naar de golvin
gen van het landschap en
er, als uiterste contrast, de
Pyreneeën en ons vlakke
polderland in afgebeeld
willen zien. Maar het zijn
vooral de temperamentsver-
schillen, die men er in uit
gedrukt vindt.
Dat Frankrijk, het land
der troubadours en later
van chansonniers, „oü
tout finit par une chanson"
(waar alles op een lied
je uitdraait) zoals een
geestig schrijver zich eens
uitdrukte ons menig
maal de kern verschafte
van een melodie, die in ons
land volkseigen werd, is
met vele voorbeelden aan
te tonen. Het is een van de
eigenschappen van de Noord-Nederlander
om zich vrij open te stellen voor al wat
over zijn grenzen komt, waarbij een voor
liefde voor de Franse cultuur, misschien
juist omdat deze in menig opzicht zo ver
af staat van de zijne, in menige periode aan
de dag is getreden. De invloed van de
Franse cultuurstromingen op Nederland is
door de eeuwen heen groot geweest, maar
de Hollanders hebben die invloeden steeds
op eigen wijze verwerkt; zij pasten zich er
niet bij aan maar kleedden het gegeven
naar hun inzichten en deden er zo op hun
eigen manier hun voordeel mee. Onze door
en door eerlijke volksliederen, die vaak
van een Franse moledie uitgingen, leveren
er ons het bewijs van.
En menigeen, die thuis is in de reeks
prachtige historieliederen van Valerius'
„Gedenckclanck", wèet wellicht niet eens
hoeveel Franse liedmelodieën en tot zang-
vooize omgewerkte Franse danswijzen hij
in de mond neemt in de vaste veronder
stelling dat dit nu eens iets echt-Hollands
is. Ik tel er zo in de „Gedenckclanck" niet
BanConöe.
$eöt boe ttonöftWtwii ff «t gb* otw «Wen bj>
alle conlnttöchcn/metb
3Rs me tt d ritli mtaraiMnn tMlOafeuttf
(Uit: „French Cartoons")
Er was eens een land waar de men
sen niet anders deden dan snoepen.
Ieder huis was een snoepwinkel
andere winkels waren er niet, want er
werd nooit iets anders gegeten. Ieder
een deed er aan mee, behalve de oude
koning, maar die was dan ook zó oud
dat hij niets meer te zeggen had. Hij
moest alleen maar ieder jaar al het
snoep betalen, dat met grote wagens
werd binnengereden in het land. Zijn
schatkist werd er steeds maar leger van
en er kwam natuurlijk nooit iets bij.
Als hij erover begon te praten met zijn
zeven zonen, die de ergste snoepers van
het land waren, lachten ze hem uit.
„Als er geen geld meer is. snoepen
we voor niets", zeiden ze en verder
dachten ze er nooit over na. Maar op
een goede dag was de schatkist echt
leeg, helemaal leeg. De koning keek
nog eens in de hoekjes. Nee hoor, er
was niets meer, hij kon de mannen die
de grote zakken snoép van de wagens
laadden, niet meer betalen. Daar keken
die mannen raar van op.
„Maar koning", zeiden ze, „wij kun
nen het snoep toch niet voor niets ma
ken en het naar uw land brengen? We
zullen de zakken achterlaten, maar als
u het de volgende week niet betalen
kan, nemen we het weer mee".
Toen de koning er met zijn zeven
zonen over sprak, lachten ze weer.
„Natuurlijk nemen ze het niet mee
terug. Ze kunnen ons toch niet zonder
snoep laten zitten", zeiden ze.
Maar toen de mannen van het snoep
de week daarop zagen dat er geen geld
voor ze was, wilden ze het snoep echt
mee terugnemen. Toen had je de mensen
in dat snoepland eens moeten horen. Met
de zeven prinsen voorop trokken ze
naar het paleis van de koning. Daar
bleven ze woedend staan roepen om
geld, net zolang tot de koning op zijn
balkon kwam. „Geef ons geld", riepen
ze. „Of zorg dat er nieuwe snoep komt
als die mannen dat van ons weer mee
nemen!
„Ik heb niets, alleen maar een zakje
drop tegen de hoest", zei de koning.
„Als jullie willen mag je dat hebben".
„Nee", riepen ze terug, „wij willen
snoep. Zakken vol, bergen snoep willen
wij, net als anders".
„Daar kan ik je niet aan helpen", zei
de koning.
„Geef ons dan geld", schreeuwden ze.
„Er zit vast nog wel iets in die schat
kist".
Van het balkon af liet de koning ze
de lege schatkist zien. „Ik zou jullie
wel willen helpen", zei hij, „maar het
geld groeit me toch niet op mijn rug!"
„Op zijn rug! Natuurlijk groeit het
hem niet op zijn rug", zeiden ze tegen
elkaar.
„Maar waar groeit het dan?" vroeg
één van de prinsen. „Waar komt geld
eigenlijk vandaan?"
Niemand wist het, want het goud
waarmee het snoep nu al zoveel jaren
uit de schatkist was betaald, was een
geheime schat geweest, die de groot
vader van deze oude koning had ge
vonden.
De koning wist geen raad met al die
boze mensen, die geld en snoep wilden.
Hij dacht na en zei: „Als jullie zo graag
willen weten waar het geld groeit, ga
er dan op uit. Ik heb zeven zonen, ik
stuur ze naar zeven landen, waar ze
kunnen vragen waar het geld vandaan
komt. Ga maar".
De mannen van het snoep beloofden
te wachten tot ze terug kwamen. De
zeven prinsen gingen er op uit, elk naar
een ander land. Ze gingen dadelijk naar
het paleis van de koning in het land,
dat ze hadden uitgezocht. Die zal het
ons wel kunnen zeggen, dachten ze.
Maar de koningen zeiden dat ze niet
wisten waar geld groeide en zei dat ze
het zelf maar uit moesten vissen.
Toen ze een week weg waren, kwam
de eerste terug. De mensen wachtten
hem op. „En"? vroegen ze.
De prins schudde zijn hoofd. „Ik weet
het niet", zei hij.
De tweede dag kwam de tweede prins
terug, de derde dag de derde enzovoorts.
Zes prinsen zaten nu heel treurig voor
zich uit te kijken en wachtten tot de
zevende zou terugkomen. Maar die
kwam niet. Ze wachtten en wachtten:
een dag, nog een dag, de derde dag
kwam hij. Maar waar waren zijn mooie
koets en zijn prachtige paarden, waar
waren zijn lakeien en de honden, die
altijd om hem heen sprongen? En wat
het ergste was: waar waren zijn prach
tige fluwelen mantel en zijn kroon?
De zes prinsen en alle mensen die
stonden te wachten, schrokken ervan,
maar de prins zelf zag er helemaal niet
treurig uit. „Ik weet het", riep hij al
uit de verte' „Ik weet hoe je geld moet
laten groeien'..
Met grote ogen keken de mensen
toe. De prins zat op een raar soort
wagen en er liepen twee dikke lelijke
paarden voor.
„Ik heb alles wat ik had geruild voor
dit, zei de prins en hij zwaaide met
twee kleine zakjes, die hij omhoog hield.
In dat boek stond iets, dat je vast erg
fijn vindt, maar een kleine, stoute jon
gen knipte er vier letters uit. Weet jij,
waar die letters horen te staan?
Je zult het vast wel vinden en dan
moet je maar eens zeggen, of het waar
is of niet, dat je dat zo fijn vindt.
Met die rare wagen begon hij meteen
door het hoge onkruid te rijden, waar
nog nooit iemand naar had omgeke
ken. „Dit is een ploeg", vertelde de
prins, „die maakt het land geschikt om
er geld in te zaaien".
Toen hij klaar was met ploegen,
strooide hij de zakjes uit op het land.
De mensen bleven dagenlang wachten
om te weten wat ervan terecht zou
komen. Eindelijk kwamen de eerste
sprietjes boven de grond. Daarna ging
het vlugger en vlugger en op een goeie
dag zei de prins, dat het nou genoeg
gegroeid had. Hij haalde een zeis, die
hij ook had meegebracht, voor de dag
en maaide.
„Waar blijft nou dat geld"? zeiden de
mensen. „Dit ziet er net uit als on
kruid".
Ze liepen boos weg, maar toen kwa
men net de mannen van de snoepwa-
gens kijken of er al geld was.
„Wat zie ik"? zeiden ze. „Heeft u daar
koren? Dat willen we wel kopen".
Met open mond zagen de mensen,
dat er geld werd betaald voor dat on
kruid. „Geef ons ook zo'n zakje", vroe
gen ze aan de prins.
De prins deelde de korenhalmen uit
die nog over waren en vertelde ze hoe
ze die moesten zaaien. Ze hadden het
er zo druk mee, dat ze vergaten om te
snoepen. En toen dét koren rijp was en
ze ook leerden hoe ze er brood van kon
den bakken, toen kregen ze alleen nog
maar een kleur als ze er aan dachten,
hoe ze vroeger geleefd hadden. Ze wer
den een rijk volk en natuurlijk werd
de prins, die geld kon laten groeien,
hun koning. Ze leefden nog lang en ge
lukkig. MIES BOUHUYS
We 5o fcnöf wn bonen #et n bft eettfcfc biS.
De oudst-bekende gedaante van de wijze
van Condé, de melodie waarop het oor
spronkelijke Wilhelmusgedicht werd.
(Uit „Wilhelmus van Nassouwe" door dr.
Fr. Kossmann, Den Haag, 1923). In het
opschrift van dit artikel is het „Wilhel
mus" verwerkt, zoals Valerius het in zijn
Gedenckclanckvan 1626 opnam.
minder dan achttien liedmelodieën plus
nog een groter aantal voor zangstem be
werkte danswijzen van Franse oorsprong,
waaronder het stoere „O Nederland, let op
uw saeck" en het opgewekte „Comt nu met
sang". Maar ze zijn door hun adaptie op
het strakke rhythme van het Nederlands,
door aanpassing bij de geest van de tekst
en door het gebruik volkomen verhollandst.
En bijzonder treffend voorbeeld van een
dergelijke naturalisatie van een vreemde
melodiedit keêr van Franse oorsprong
is ons Wilhelmus, het Nederlandse volks
lied bij uitnemendheid, dat met de „Mar
seillaise" onder de nationale hymnen een
van de karakteristiekste is naar volksaard
en temperament.
Het Wilhelmus schijnt in de zestiger ja
ren van de zestiende eeuw te zijn ontstaan.
In het Geuzenliedboek van 1581 komt het
voor met aanduiding van de zangwijze
„van Chartres". Vermoedelijk een jaar la
ter verscheen het lied in planodruk in
Franse vertaling: „Guillaume l'on m'ap-
pelle de Nassau sans remord" met aanwij
zing van dezelfde melodie: „se chante sur
la mesme vois, a sgavoir de Chartre". Die
„wijze van Chartres" is gebleken de melo
die te zijn van een spotlied op de Hugeno
ten, ontstaan naar aanleiding van de be
legering van Chartres door de Prins van
Condé, aldus aanvangende: „O la folie en-
treprise du Prince de Condé".
De Vlaamse musicoloog Florimond van
Duyse ontdekte deze melodie, als zang
wijze gebruikt bij een Marialied uit 1619
en tenslotte heeft (in 1921) dr. Fr. Koss
mann in een Antwerpse verzameling van
rederijkersgedichten uit 1574 een nog
oudere notering van de wijze van Condé
gevonden, die heel waarschijnlijk wel de
originele Franse „voyse" weergeeft,welke
kennelijk uit een trompetsignaal is ont
staan.
Maar bovendien bezitten wij de melodie
van het Wilhelmus, zoals ze door Valerius
in zijn „Gedenckclanck" werd opgenomen.
Daarin zien wij de aanpassing in merk
waardige afronding voltooid. Het karakter
van het Franse trompetsignaal is nagenoeg
geheel verdwenen het lied heeft vloeien
de lijnen gekregen, het is het Wilhelmus
geworden, dat onze smaak bevredigt. Men
zou kunnen vermoeden, dat Valerius het
lied aldus bewerkte, maar er is ook veel
voor te zeggen dat die afronding naar het
statig melodieuze grotendeels het werk ge
weest is van de zingende gemeenschap en
dat de notaris van Veere, zich noemende
Valerius, slechts opgetekend heeft wat hij
om zich heen hoorde klinken.
Maar ondertussen blijft de melodie van
ons heerlijke nationale lied een kind van
Fransen bloede, dat in Holland opgroeide
en er het karakter van het volk aannam.
JOS. DE KLERK
XOOOCOOOOOOOCXXWOOCOOOCXXÏOOCOClOCODOOOOOCOKJCOCOOSaXlOOCOOOOOOOCOCXXOXCC^
(Uit: „French Cartoons")