Kerk in Parijs De Kunst van de Billetist Franse film altijd iets boven de normale populariteit Het theater als kathedraal Chainbord Vermaardheid vooral te danken aan regisseurs Elke Zaterdag acht pagina s bij alle edities van Haarlems Dagbladj Oprechte Haarlemsche Courant Zij i. is de Franse mens Kastelen verlicht Dit keer geheel aan Frankrijk gewijd door Robert Escarpit Het Franse toneel is de laatste tyd zo veelvuldig onderwerp van beschou wingen geweest, dat het bijna teveel van het goede zou worden daar thans nogmaals uitvoerig op in te gaan. Daarom volstaan wy ditkeer met een kort commentaar by de boven staande foto, die zo voor treffelijk het beginsel illu streert, waarop het Thé&tre National Populaire van Jean Vilar berust het T.N.P. dat in het zojuist verstreken Holland Festival zo'n enorme indruk heeft gemaakt. Op de afbeelding ziet men Gérard Philipe, wiens reputatie als favoriet van het publiek vooral aan zyn optreden in films te danken is, na afloop van een voor stelling van „De Prins van Homburg" van Heinrich von Kleist buigen voor het hem geestdriftig toejui chende publiek, dat voor een groot deel uit jonge mensen bestaat. Hy bevindt zich als het ware tussen de toeschouwers: het toneel is met een proscenium tot vlak voor de stalles uitge bouwd, het voetlicht ont breekt, evenals het voor doek. Want Vilar wil breken met het oude systeem, dat het theater tot een kykkast heeft verlaagd. Hy poogt de kunstmatige scheiding te overwinnen om een toneel voorstelling weer te maken tot een eensgezinde feeste lijke gebeurtenis, waar bei de partijen gezameniyk aan deelnemen. De schouwburg als kathedraal ziedaar zijn romantisch ideaal. Men kan zyn theater kenschetsen als episch, be ter nog als epolyrisch, om een term van Vestdyk te gebruiken, want zijn ac teurs spelen in een brede, verhalende trant, die de wezeniyke inhoud helder en schitterend aan het licht doet treden. Maar dit alles hebben wij in dergelyke ter men van enthousiasme reeds eerder geschreven, er te vens op wijzend dat deze „vernieuwing" alleen moge- lyk is in een land, dat over een ryke geschiedenis be schikt, op de stevige bodem der traditie. Vilar heeft de waarde van de edelste verworven heden der toneelspeelkunst in de stralenbundels van zijn schijnwerpers geplaatst en daarom was het, dat de Franse couranten een half jaar geleden schreven, dat zijn gezelschap en niet de Comédie Frangaise naar Moskou had moeten gaan om de cultuur van het land uit te dragen D. K. Omdat ik in Parijs inplaats van in Haar lem was, ben ik niet in Haarlem, maar in Parijs naar de kerk geweest. De kerk een van de niet zeer talrijke protestantse kerken in Parijs staat in het zesde arrondissement, links van de Seine, aan een van die lange, stille straten waarvan de enige charme de grijze melan cholie van een verouderd burgerdom is. die over de hoge gevels hangt. Vreemde lingen komen daar niet. Op deze Zondagochtend was het er zee* stil. In de bakkerswinkel op de hoek en in de melk-en-kaaswinkel er tegenover ston den wat vrouwen inkopen te doen. In het kleine café op een derde hoek stond een man aan de bar te ontbijten met een glas zwarte koffie, een croissant en een hard gekookt ei. Op het trottoir aan de rechter kant van de straat liepen enkele kerkgan gers: een oude dame, een man en een vrouw op leeftijd en een jongere vrouw drie generaties van één familie. Aohter hen ging ik naar binnen. In de kerkzaal zat de kleine gemeente: midden standers met een leeftijdsgemiddelde boven de vijftig, weinig jonge mensen, vijf negers. Er wonen veel negers in Parijs. Er speelde een klein huisorgel en na enige tijd kwam de predikant binnen, begeleid door twee leden van de kerkeraad. De pre dikant beklom de kansel, de kerkeraads- leden gingen zitten terzijde van de preek stoel. De predikant was een man met een •rnstig, intelligent gezicht, dat door zijn grijze haren en een grijs puntbaartje oud leek boven zijn jaren. We zongen, begeleid door het orgeltje. F,n toen het uit was, luisterden wc naar het gebed. Een vreemdeling luistert anders dan de gemeente. Voor de gemeente is de taal van do predikant dezelfde waarin zij spreekt met de bakker, de slaeer, de wijn handelaar en de visite. Voor de vreemde ling is de taal een vreemde taal. Het gebed in de vreemde taal klinkt voor hem anders De predikant bad eerst voor de enkelingen, de leden van de gemeente afzonderlijk en vooral voor de eenzamen, de zieken, de mensen in zorg en kommer, daarna voor de gehele gemeente, dan voor de stad en haar bestuur, het land en zijn regering, de Volken der wereld. Van trede bot trede klom het gebed hoger en op iedere trede eindigde hij met een eerbiedig refrein: nou* te prions Dieu.... Voor de enkelen, voor ïle gemeente, voor de stad, voor de rege er* - onr het volk, voor de volken der wereld bidden wij u God nous te prions Dieu.... Het was een schoon en innig gebed. De predikant preekte over Efeze 4 „Ik vermaan u dan u te gedragen uw roeping waardig." In de Franse Bijbel staat het anders. Daar staat „1 o p e n" inplaats van „gedragen". En daarover preekte de domi nee. Ik vermaan u „4 marcher d'une ma- nière digne de la vocation qui vous a été adressée" te lopen uw roeping waardig. De predikant legde de nadruk op het lopen. Lopen is niet wandelen, lopen veronderstelt een doel, waar men fier en bewust van zijn roeping op afgaat. De gemeente luisterde. Aan geen der ge zichten was te zien of zij straks opweg naar huis of naar het café (voor een pernod of een coupe de rouge) zou lopen of wandelen. Aan het einde van de dienst daalde de predikant van de kansel af en stond in de zaal. De gemeente vertrok en ieder gaf hem in hot voorbijgaan de hand. Het trof mij als een ceremonieel met diepe zin, een symbolische belofte om te lopen en niet te wandelen. Tot ik mii herinnerde, dat men in Parijs de „patron" in de kleine cafés, waar men met een glas zwarte koffie, een croissant en een hard gekookt ei ontbijt, bij het vertrek ook de hand drukt. Niet als een belofte, maar uit gewoonte. Toen ik buiten stond in de grijze, melan cholieke straat, dacht ik. dat de toekomst van de protestantse kerk in Parijs afhangt van het verschil tussen de handdruk voor de predikant en de handdruk voor de „pa tron" in het kleine café. In Parijs. En in Haarlem? Kom, kom waar praat ik over. In Haar lem geven we de dominee immers geen hand na de dienst. En de caféhouder ook niet. V. IN WEINIG WOORDEN een karakteristiek geven van de Franse film betekent zoveel als een beschrijving van de deugden van uw beminde met de dierbare gelegenheid haar gebreken te ver zwijgen. De deugden zijn zonder tal. Ze liggen bezonken in de namen van de regisseurs, aan wie de Franse film haar vermaardheid dankt. René Clair de lichtvoetige, Julien Duvivier de fijnzinnige, Henri Clouzot, de sceptische met zijn weergaloze tekening van karakters, Marcel Carné de gevoelige, die „Quai des brumes" en „Hotel du Nord" maakte naast „Les Enfants du Paradis", waarin hij de filmnormen doorbrak om ze (even als de litteraire Pagnol in „Manon des Sources") grandioos te bevestigen. De deugden zijn ook te herkennen in Jean Renoir, dichter en filosoof, in Jean Cocteau, artistiek jager op beelden in „La belle et la béte", in Claude Autant Lara, wiens „Le diable au corps" een meesterstuk is van sfeer gelijk „Un si joli petit plage". En dan komen er nog namen om uw aandacht vragen van René Clement, André Cayatte, Jacques Becker, Nicole Védrès, Robert Bresson, Sacha Guitry, Jacques Feyder.... En dan spreek ik niet van de Franse filmspclcrs, die gij wellicht beter kent, al is het opvallend dat van de filmmakers, die al gemene bekendheid geniet, het meestal de Franse zijn, wier namen het beste in het geheugen liggen. Een gevolg van de wijze waarop men hun creaties étaleert? Mogelijk. De Franse film is altijd graag gemeten naar de regisseur, die haar maakt. De Franse film heeft altijd iets boven de normale populariteit gelegen. Zij was doorgaans wat zij met lang niet zoveel bom barie pretendeerde te zijn: goed. Prachtig van fotografie en camerawerk. Knap en kunstig van montage. En zij vermeed de we reld van schijn en klatergoud om zich veelvuldig te richten op de realiteit van het alledaagse leven, dat zij verhief boven zichzelf, omdat ze liet zien, dat het leven niet zo alledaags is, noch onder de daken van Parijs noch ergens in een dorp in de Provence. De Franse film is de Franse mens. Ge leert hem zien in alle toonaarden en verscheidenheden. Ge peilt hem Dieu a besoin des hommes. De zeven hoofdzonden, Farrébique, Wij zijn allen moordenaars, tot in zijn verborgen diepten, een tikje nonchalant soms, maar ook fel en aggressief. Altijd is het de mens, die voorop staat. Het is deze zin voor de realiteit, gesublimeerde realiteit in' de vorm, waarin de Fransen haar gieten, die u een minnaar maakt van de Franse film zoals van de Franse wijn in „Cochemerle". Van het Franse leven, dat in alle schakeringen voor u wordt ten toon gesteld. DE GEBREKEN van de Franse film? Sinds Lumière op de 28ste December 1895 de eerste voorstelling gaf van de eerste film heeft de cinematografie een lange leerschool doorgemaakt, rijk aan revolutionnaire ontwikkelingen. De Fransen hebben de film niet in hun greep gehouden, ook al was hun grond haar geboortegrond. Men kan zich verbazen om de vondsten van George Méliès, de grollen van Max Linder, al spoedig gaven Scandinavië en Duitsland de toon aan en het duurde tot de twintiger jaren eer de avant-garde zich ook in Frankrijk op de filmvorm ging bezinnen. Het was de gouden tijd van de stomme film, die met „La Passion de Jeanne d'Arc" van Carl Dreycr, in Frankrijk gemaakt met Franse acteurs, een harer hoogtepunten bereikte en waaraan René Clair ook zijn werk zaam aandeel had, tezamen met Mare Allégret, Jean Vigo, Mar cel l'Hcrbier. De komst van de geluidsfilm heeft Frankrijk niet verdreven van het plan, waarop het voorgoed zijn reputatie had gevestigd. De jongste fase in de geschiedenis van de Franse film is die van een vruchtbare co-productie met de Italianen, waarvan zij in „Don Camillo" en „Lucretia Borgia" getuigenis aflegt. Een vruchtdragende samenwerking inderdaad, die het aanzien van de Franse cinemato grafie in niets te kort doet. Want zij behoudt haar karakter, haar eigen onvervalste artistieke waarde, welke zelfs door haar kenmerkendste eigenschappen, het druk ge bruik van de dialoog en haar neiging naar het pathos, nooit blijvend worden ge schaad. Men dacht dat zij het Franse creatieve vermogen op het terrein der cinemato grafie in de weg stonden. Maar de Franse film is er om te bewijzen, dat zij, eenmaal onderkend en beheerst, in het beeld vervloeien in de schoonst denkbare harmonie en tot rhythme worden: de driftige klop van het eigen grote hart. P. W. FRANSE Een scène uit de film „Dieu a besoin des hommes" (God heeft de mensen nodig), waarin de moeder-moordenaar tijdens een hevig noodweer aan de koster zijn misdaad bekent. De smalle strook toont een reeks beeldjes uit een van de eerste proeven met het vijftig jaar geleden nieuwe medium: de cinematografie. 0 Er 17 JULI 1954 LANGS DE RIVIER de Loire, niet zo ver Zuidelijk van Parijs, liggen de schoon ste kastelen van Frankrijk. Daar ligt dus ook het Chateau de Chambord, dat mis schien niet tot de mooiste, maar zeker tot de meest fascinerende en wonderlijkste bouwwerken van dit land behoort. Langs die Loire zochten enkele eeuwen geleden Frankrijks rijkste en althans naar titel edelste inwoners hun heil als zij de ver moeienissen van het Parijse leven te boven wilden komen, als zij wilden jagen, of als het te warm was in de hoofdstad. Soms woonden zij er zelfs het hele jaar en gin gen maar af en toe naar Parijs. In elk ge val waren die enkele honderden kilometers langs de rivier een belangrijk centrum van Frankrijks bezit cn cultuur. Chambord was dat ook. Het kasteel, dat een kilometer of veertig vóór Tours ligt, werd in het begin van de zestiende eeuw gebouwd door Frangois Premier. De koning had zeer eigen wensen voor zijn buitenverblijf. Hij gaf het dimen sies, die nauwelijks onderdoen voor die van het Rotterdamse Groothandelsgebouw. En eigenlijk maar mogelijk is dit commen taar architectonisch niet verantwoord bouwde hij twee kastelen. De eerste vier verdiepingen hebben weinig bijzonders te bieden. Zij herinneren aan het paleis van Versailles, iets simpeler, iets rechter en hoekiger. Maar de daklijst boven de vierde verdieping besluit het eerste kasteel. Daar bovenop staat het tweede: een wonderlijke wirwar van Gothische en Romaanse toren tjes, kleine koepeltjes, een kapel en daar tussendoor een ingewikkeld systeem van nauwe straatjes. Men kan er een hele wan deling maken en zich bijna in de stad voe len maar telkens als men de hoek van een van die straatjes omslaat, spreidt zich het kostelijke en onafzienbare landgoed van Chambord uit. Van hier volgden de dames van het koninklijk gezelschap de jacht. De muren rond het kasteel zagen zij hier nooit. Die staan er nog steeds en ze zijn 32 kilometer lang. Het intérieur van Chambord moet rijk en mooi geweest zijn. Daar is nu niets meer van te zien. Want de grote revolutie heeft, in de reeds bewogen historie van het kas teel Chambord, een einde gemaakt aan al wat er in was. Er is nog slechts een tafel over. die wat weggeschoven stond, toen het volk het kasteel binnenrukte en de vernietiging begon. Het is geen bijzondere tafel. Maar de gids een dame op middel bare leeftijd blijft er eerbiedig voor stil staan. Dan begint zij vol reverentie te ver halen, wat deze tafel allemaal zou kunnen mededelen als tafels slechts de gave van observatie, herinnering en spraak hadden. Een levendige afschuw klinkt in haar stem Het kasteel van Voüte-Polignac, op dertien kilometer van Pvy-en-Velay ge legen. zal verlicht worden. Dit kasteel bezit een prachtige verzameling histo rische souvenirs, speciaal die van Yolan- de de Polignac (vriendin ran Marie- Antoinette) en van Jules de Polignac de laatste voorzitter van de minister raad onder Karei de Tiende. Het kasteel de Bussy Rabutin in Bour- gondié werd onlangs eveneens voor het eerst verlicht. Tenslotte zal ook het kasteel van Luneville zijn beurt krijgen. j-oxooxoooooaxxxxaoo ZIJ BEHOREN tot een niet onbelang rijke groep in Frankrijk; de gidsen zijn daar maar een klein onderdeel van. Er is een royalistische organisatie, die van tijd tot tijd uitermate onvriendelijk gestelde, anti-republikeinse aanplakbiljetten ver spreidt. Het onbetwistbare feit van revo lutie en republiek is hun ene grote grief in dit leven. Hun andere, niet veel minder belangrijk, is meer gerechtvaardigd en be grijpelijk: dat niemand in Frankrijk hen erg ernstig neemt. De gemiddelde Frans man deelt met hen slechts de liefde voor een periode in de geschiedenis van zijn land, toen Frankrijk een glorietijd beleefde en machtig was. Dat blijkt iedere Zaterdagavond in Chambord, als duizenden samenstromen voor het „Historisch feest van licht en ge luid". In een onvergelijkbaar knappe „show" wordt clan met belichtingseffecten en stereofonisch geluid de geschiedenis van het kasteel opgehaald. Het publiek ziet meer dan de show alleen: het leeft een uur lang met de grootsheid van zijn land. Het is stil als het tegen middernacht weer m auto's en bussen zit, klaar om te worden teruggebracht naar een minder glorieus heden. A. S. H. St. Emilion, Sauternes, Entre deux Mersals deze namen u iets zeggen, dat; weet ti meteen waar deze foto gemaakt is: in de kelders van Bordeaux HET „billet" is het Klein Duimpje van de Franse journalistiek. Dit jongste broertje van artikel, feuilleton en kroniek is nooit groot geworden. Ge lijk het kleine bericht, dat handige mid del bij de opmaak, dient het als tekst stopper op pagina één. Het vervult daarmee een nederige maar nut tige taak. Laat men zich er ech ter niet in vergissen: het billet heeft ander stre ven en andere plicht. Als schalks vlekje op het aangelaat der courant beidt het een glimlach als de pagina grimmig is, is het schelms als zij van ernst is vervuld, dichterlijk als zij alledaags is, verlei delijk als zij verveelt. Zijn omlijningen moeten klaar zijn en zijn verhoudingen volmaakt. Het moet opvallen zonder zch ooit op te dringen. Dertig tot veertig regels, een feit, een verrassende wending aan het eind van een zin ziedaar de formule. En let op het fijne trekje aan het slot! Daar van hangt al het overige af. Dit gezegd zijnde bestaat er geen recept voor het schrijven van een billet. Ieder op zijn manier. Er zijn er die men in tien minuten samenstelt. Er zijn an dere, die urenlang polijsten vergen om een weldoordachte frisheid van geest te bereiken. Maar de kern van het billet, de vonk die het doet sprankelen, komt ineens. Een „kop" in een krant, iets dat een kind gezegd heeft, enkele op straat opgevangen woorden, en de idee verrijst in volle klank der vervulling. Het billet is er; rest alleen het te schrijven. Bescheiden als het is, streeft-het naar geen andere onsterfelijkheid dan die van het epigram. Geschapen aan de lopende band, van dag tot dag, verwelkt het snel en verdraagt geen lang wachten op de stenen tafelen der drukkerij. Als het nog kans op voortbestaan heeft moge die verklaard worden uit de omstandig heid, dat niets eeuwigcr is dan het da gelijks leven. Deze albedil kan politiek zijn of mon dain, litterair of „ge woonweg moralise rend", zoals men zegt. maar bovenal behoeft hij de vrijheid. Hij past zich bij geen enkel voorschrift, geen enkel wachtwoord aan. Schier immer zijn de onderwerpen, die hem aanlokken, juist diegene die men zou teillen verzwijgen. Het billet stelt zich in niemands dienst, zelfs niet in de dienst van hem die het schrijft. Wee degene die van de plaats, waarover hij beschikt, zou pro fiteren om aan een persoonlijke wrok of zelfzuchtige begeerte te voldoen. Met loomheid en zwaarte zou hij gestraft worden: er is geen ware humor zonder enige onbevangenheid. De humor, dat weet iedereen, is een vorm van ernst en dit geldt in het bij zonder voor het billet. Vitriool die zou smaken als champagne, dat is overigens zijn beste omschrijving. Niet iedereen houdt van champagne en vitriool wordt soms kwalijk verwerkt. Daarom is onder de lieden die schrij ven de billetiste de man, die de meest belangwekkende post ontvangt. Hij meet zijn populariteit af naar het tandenknar sen dat hij bij zijn lezers verwekt. Als soms de postbode hem niet zijn ge bruikelijke rantsoen critiek en smaad toedient schudt hij peinzend het hoofd. „Gut, gut", zegt hij bedenkelijk tot zich zelf, „het schijnt dat zij deze week alle maal tevreden zijn. Ik moet wel erg vermoeid wezen". den. Maar die kennis gaat in de meeste ge vallen niet verder dan 1789; voor alles dat daana is gebeurd hebben zij slechts schou derophalen en een gebaar met beide han den: „Wat wilt u door, elke keer dat zij het woord „revolu tie" zorgvuldig als een giftige vrucht in de mond neemt. Zij is royaliste. Voor haar heeft de revolutie geen goed gebiacht, de republiek veracht zij. Haar geest begint pas weer te leven als zij zichzelf zonder enige merkbare moeite honderdtachtig jaar terug plaatst. Zij doet dat tien keer per dag, zes dagen per weeek, Zij heeft dat gemeen met al haar col- legac-gidsen in alle Franse nationale mo numenten, die uit de tijd van het koning schap van dit land dateren. Ge kunt gaan luisteren naar de gidsen in de Parijse Con- ciergerie, in Versailles, in Fontainebleau of in Chenonceau: zij hebben slechts bittere woorden voor de revolutie en dat de koning en de koningin werden vermoord geeft hun nu, vandaag, nog een trieste blik in de ogen. Het zijn vaak voortreffelijk belezen mensen, die als men er in slaagt door hun harnas van rondleidingsroutine te dringen een niet geringe kennis van Frankrijks historie ten toon kunnen sprei- In een achterstraat van het mondaine Nice zijn de huizen geen kastelen, maar schilderachtig zijn ze wel. Wij hebben onze Franse collega Ro bert Escarpit, wiens puntige „billets" in het Parijse dagblad Le Monde wij ple gen te bewonderen wegens zuiverheid van stijl, voortreffelijkheid van vorm en verrassing van vondst, uitgenodigd om in dit aan Frankrijk gewijde num mer van „Erbij" over zijn journalistieke genre te schrijven. Het heet „le billet" en de schrijver is dus „le billetiste". Beide woorden zijn in deze betekenis onvertaalbaar. Maar hem lezend zult gy ontdekken, wat zij betekenen. Een vleug Parijse geur en sfeer zal xxxoc»ooooüQoa>coo<x langs u strijken. XJOOOOOOOOOO

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1954 | | pagina 13