Het hart van Europa
heet Frankrijk
MONTROND
Nieuwsgierigheid naar de complete mens
Missie ie Villeeerf
WKm
VERSCHEIDENHEID VAN PARADIJZEN
OP EEN VERTROUWDE LANDKAART
Met drie tekeningen van Poppe Damave
émrnmeÈm--
Meer dan welke andere litteratuur
streeft de Franse naar totaliteit
door Adriaan Morriën
(Van een medewerker)
HET GEBEURDE op een winternacht met weinig
geluid aan een grens waarvan aan weerszijden
plaatsen lagen met namen als Mons, Lille, Camr
brai, Arras en andere, waaruit zelfs de sneldraaien-
de tijd nooit meer geheel de littekens weg had kun
nen slijpen. Steden waaraan de haast ouderwetse,
maar daarom niet minder beangstigende herinne
ringen van de eerste wereldoorlog kleefden. Huizen
waarin de ramen als donkere, grimmige ogen ston
den.
Voor deze steden was het nu de tweede keer,
want het was December 1943. Het was pas de
eerste keer voor de vijf Nederlanders op weg naar
Engeland, die vertrokken waren in de overmoed
van vrijwilligers, nog niet de wezenlijke verschrik
kingen kennende, maar nu de eerbied lerende voor
hen die de ervaring van het leed droegen en des
ondanks opnieuw waren begonnen. Tussen die twee
soorten vrijwilligheid ligt het verschil, dat men mis
schien moed mag noemen. Of ernst.
De overmoed was trouwens snel gezakt, toen ons
gezegd werd, dat de vlotte, veilige combine om de
Belgisch-Franse grens te passeren uiteengeslagen
was. Dat wij in het wilde weg de grens over zouden
moeten, hopend op de goede wil van vreemden,
ZO IS VOOR MIJ de kennismaking met
Frankrijk begonnen. En nu de tijden ver
anderd zijn, is het goed hieraan te denken.
Misschien zijn de tijden trouwens niet zo
veel veranderd als men wel zegt. Er zijn
meer dingen zo die waard zijn terug
gebracht te worden in de herinnering, voor
al nu de tijd verwijten meevoert jegens het
land, dat ik de eer heb te bewonderen en
lief te hebben. Daar zijn de Fransen, die ik
van dichtbij heb kunnen zien, toen zij, even
als ik, op een kwade dag uit hun huizen
werden gesleept, omdat hun verzet ontdekt
was. De oude gravin, die zwijgend haar
duim liet breken en toen uit een oneindige
hoogte tegen haar beulen zei: „Het is mij
een genoegen in dit tijdsgewricht niet in
bed te hoeven sterven". Het lichte meisje,
dat principieel geweigerd had haar beroep
met de vijand uit te oefenen. De mannen
die, weerloos uitgeleverd, de gezichten on
der de petten met de doodskop uitlachten
er die, wanneer zij met geweerkolven te
gen de grond waren geslagen, opstonden
en wéér lachten. Het jongetje van dertien
jaar dat meegenomen was, omdat men
zijn vader zocht en dat verkoos zijn ver
hoorders toe te voegen: „Ik weet waar hij
is, maar ik zal het u niet zeggen". Ook niet
toen men zijn smalle rug kapot sloeg. En
dat, toen men het daarna met snoep en be
loften wilde kopen, één antwoord had: „On
vous aura'. Wij zullen jullie krijgen
Er is in vroeger jaren nog zo'n jongetje
geweest: Joseph Bara. Er heet een straat
naar hem in Parijs, deze hoofdstad van de
menselijke vrijheid, die voor de zoveelste
keer met de rug tegen de muur de vlag
van de rebellie uitstak en haar hooghield
ondanks het striemen van de vreemde
zweep.
Het is goed om thans aan deze dingen
te denken, die het werkelijke Frankrijk
uitmaken, nu dit land van zovele zijden
wordt gelaakt, beschuldigd van twijfel en
zwakte. Van decadentie zelfs door vele van
zijn vroegere belagers en erger nog
door sommige van zijn bondgenoten, die
zelf hun vrijheid aan Franse bron hebben
ontleend.
die wij tegen zouden komen. Van'Franse douaniers,
van mensen in uniform.
Wij dachten allemaal precies hetzelfde toen wij
voorzichtig de tocht door de nacht begonnen. Voor
op de Belgische passeur, daarachter wij, in ganzen
mars op afstanden van een twintig meter. Wij lie
pen over de zachtglooiende heuvels, dezelfde waar
in vroeger de loopgraven gekerfd lagen, waarin al
eerder om Europa was gevochten. En we waren
bang. Het heeft een uur, misschien ook twee uur
geduurd en wij hadden in de stilte van de nacht
allemaal wel willen schreeuwen of hard terug lopen
in de duisternis, die op ons ging drukken als een
klam dak. Tot, erger nog, het donker werd door
stoken van schelle lichten. Zaklantaarns. En daar
achter, af en toe een glimp van eigen licht op
vangend, mensen in vreemde uniformen. Een pani
sche schrik verlamde onze spieren, die hadden wil
len reageren in een onbeheerste vlucht.
Het was onnodig. De Belgische passeur zei met
een half-overslaande stem van eigen nervositeit: „Ik
heb hier vijf Hollandse patriotten, die naar uw land
willen". Toen draaiden drie Franse douaniers niet
zonder plechtigheid de slagboom omhoog. Zij
gingen ernstig en zeer rechtop in de houding staan.
Hun handen stegen in een scherp saluut naar drie
képi's. En zij zeiden haast als uit één mond: „Mijne
Heren, gij zijt welkom in Frankrijk".
HET KOST EIGENLIJK zo weinig moeite
zich in Frankrijk te vergissen. Temeer daar
de Fransen bepaald niet de gewoonte heb
ben met hun deugden te koop te lopen. In
tegendeel, met opgewekt scepticisme stel
len zij hun echte of vermeende ondeugden
ten toon. Maar daarentegen wantrouwe
men die volken, die voortdurend mt hun
nationale voortreffelijkheid leuren. Hun op
zichtige reclame dekt doorgaans i mmers
enige gapende gebreken. Zou het werkelijk
nodig zijn om de Franse uitvinders, kun
stenaars, geleerden, koks en wijnbouwers
mitsgaders hun vrouwen te loven Zou het
werkelijk noodzakelijk zijn met kracht van
historischt argumenten aan te tonen wat
de wereld aan Frankrijk te danken heeft,
hoe zij zich gretig gelaafd heeft aan deze
bruisende bron van helder initiatief, van
bewegelijke geest en van een leven zoals
men het gaarne leven zou?
Het is na het begin van dit stuk
geen oneerbiedig compliment wanneer ik
opmerk, dat Frankrijk ook te léven weet.
En daarmee doel ik niet op de wat groe
zelige attracties van de Parijse toeristen
industrie, waarin de gulzige buitenstaander
gerede aanleiding vindt om zijn bewering
van decadentie te staven. Want oh, zy kun
nen zo geestA-iftig „Foei" roepen, die Duit
sers en Amerikanen bijvoorbeeld, die in
dichte drommen spoorslags naar de Place
Pigalle trekken om daar op aangename
wijze bevestigd te zien, dat de Fransen
toch werkelijk niet deugen!
Nee, veel eerder gaan mijn gedachten
naar de vertrouwde landkaart met de
scherpe Gallische neus, die een geweldige
verscheidenheid van aarde paradijzen toont:
Normandië, rijk land van melk en honing,
Bretagne ruig en weemoedig, het land van
de Gironde waar de wind in de wingerden
van zon en wijn zingt, de woest, torenende
alpen of de Provence, waar het werk be
gint wanneer het spel teneinde is, Bour
gogne, royaal en goedlachs, de Touraine,
het zoete hart van Frankrijk en Parijs,
waar alles is samengekomen wat deze we
reld bezit aan liefde en eenzaamheid, aan
groten en verschoppelingen, aan glorie en
verdraagzaamheid.
Er is een verrukking aan dit Franse
land, die met de vriendelijke eenzijdigheid
van de „la douce France" onvoldoende is
getekend. Want Frankrijk is niet alleen
zoet en zacht. Gelukkig niet. Het is boven
al wijd en helder en groot. De lange wegen,
afgelijnd met hoge populieren, onderstre
pen die klare, golvende ruimte. De enorme
luchten erboven zijn haar onbereikbare be
grenzing. Er is de innemende mate van
royale slordigheid die een zo wijde blik
vraagt.
IN DEZE RUIMTE van heuvels en luchten
liggen de steden en dorpen: de Hemel zy
dank, geen nieuwe. Zij schamen er zich niet
voor dat er hevig geleefd, gewerkt en ge
vochten is. Zij zijn er door getekend en fier
door geworden. Zelfs de stenen van de
straten en de huizen hebben er een wezen
lijke bezieling door gekregen. Vindt gij ze
oud en vies? Kom, ga op het dak zitten
van uw propere nieuwbouw. Een volk van
hardnekkige enkelingen huist niet in orde
lijke, schoongepoetste en eenvormige op
bergdozen.
Zoals de landstreken zijn, zo zijn de men
sen; de mijnwerkers van het Noorden lij
ken op hun grimmige, zwarte straten, de
boeren in Normandië zijn potig als hun
oude hofsteden en zwijgzaam al3 de stille
bossen, de meisjes uit de Provence rank
en recht als de torens van haar oude ste-
rijk alleen. Maar
zoals ge het vindt,
restaurant met muziek, maar tafel in
provincie in het établissement waar
den en de bank
werker van Renault
i is even snel en
grillig als zijn Fran
se buurt. Maar
Frans zijn ze allen,
vol Latijnse „vo-
lonté" - waarvoor
bereidwilligheid
toch wel een èrg
Germaans woord
is.
Mocht ge deze
mensen nog niet
ontmoet hebben op
uw vacantiereizen,
dan hebt ge toch
wel erg verkeerd
gereisd. Hetgeen ei
genlijk onbegrijpe
lijk is, want er lopen
maar een paar met
'n vervelende over
maat aan comfort
geplaveide toeris
tenroutes door dit
land. Daarbuiten
hebt ge het Frank-
neem het dan ook
Eet niet in het dure
de
de
plaatselijke notabelen 's Zondags te gast
gaan, waar de schotels liefderijk bemoederd
zijn door iemand, die met genoegen een uur
of vijf achter een heet fornuis staat. Drink
er in de kleine „auberge" langs de stoffige
weg de gezegende wijnen van dit gezegen
de land teneinde uw fraaie dorst te lessen.
Wijnen, veeltallig en veelzinnig, gereed om
ieder moment, iedere inval, iedere stem
ming te bevestigen, te koesteren of te wij
zigen, zoals u dat uitkomt.
MIJN HEMEL, het zij mij vergeven. Nu
heb ik recht in de kaart gespeeld van de
zware puriteinen, die alle goed eten en
drinken als zondig zwelgen zien, die bij de
aanblik van een ampele tafel zwartgallig
de vinger heffen en roepen: „De mens leeft
niet van brood alleen". Hetgeen geen enke
le Fransman trouwens zal ontkennen.
Men hoeft daarom nog niet te duchten
dat ik nu de Franse geestelijke cultuur zal
èn geest, heeft eens gezegd„Cultuur is dat
wat men overhoudt, als men alles wat men
geleerd heeft, weer vergeten is". De neer
slag dus van het werk van schilders, ar
chitecten, staatslieden, predikers, musici,
geleerden en denkers in de geest van het
Franse volk, maakt de Franse cultuur uit
met haar wezenlijke bestanddelen: helder
heid, voorstellingsvermogen, brillante
scherpte en hoge intelligentie. Hoe die dan
ook gebruikt mogen worden
Dat zij sinds de oorlog niet altijd in
kaarsrechte lijn ten gerieve van Frankrijk
en Europa zijn aangewend, kan zelfs de
vurigste bewonderaar van Frankrijk niet
ontkennen. Hij, juist hij, is er door vervuld
met zorg, met afkeer ook, afkeer van die
mensen, die als een laagje kim op de op
pervlakte zijn komen drijven van dit vat
vol gistende wijn. Maar tegelijk zal hij we
ten, dat deze gisting de wijn weer gezond
en fonkelend zal maken. Het is een nood
zakelijk procesEn men hoeft er zich
ook niet teveel zorgen over te maken.
Want onder het dunne laagje kim bruisen
de krachten van het eeuwige Frankrijk,
werkt die wonderlijke neerslag van de
Franse cultuur, die het grondbestanddeel
is van onze beschaving.
Men bedenke wel, dat die beschaving
zonder Frankrijk verdort of op vreemde
grond krom groeit en degenereert. Er is
geen verdediging denkbaar van de vrije
wereld, wanneer zij Frankrijk niet aan
haar zijde zou vinden. Men zou een leegte
verdedigen.
Het is waarschijnlijk niet nodig, juist
in Nederland dit te onderstrepen. Want
ondanks alle politieke remmingen staan
Frankrijk en Nederland het dichtst bij dc
brug die tussen Latijnen en niet-Latijnen
in Europa wordt geslagen, schept de
warmte van wederzijdse waardering en
herkenning het klimaat waarin die brug
ééns zal worden voltooid. Er zijn tien
duizenden Fransen die de spreuk van
Willem de Zwijger kennen: „Het is niet
nodig te hopen om te ondernemen, noch
te slagen om te volharden". Er zijn tien
duizenden Nederlanders voor wie de
gaan aanprijzen door bijvoorbeeld al haar Marseillaise ook hun triomfantelijke uit-
grote dragers op te sommen: krantenpa- j Q(m iedere tymnnie is 0mdat
pier is nog steeds met onbeperkt voorhan- h J 1
den. En daarenboven: wat is cultuur? «oor dit geweldige lied de storm van de
Edouard Herriot, groot man van lichaam vrijheid raast.
DE FRANSE LITTERATUUR is om twee redenen een benijdenswaardig nationaal
bezit. Alleereerst vanweg haar rijkdom, daarna door de plaats die zij in het leven
van het Franse volk inneemt. Alleen een groot volk (en dan nog een groot volk met
onverzadigbare drang naar zelfkennis) is in staat een litteratuur voort te brengen
als de Franse, zo rijk aan talent, verbeelding en genie, zo omvattend in haar scha-
keringen en niveaus. Het zou begrijpelijk zijn wanneer de Fransman zich in zijn
lectuur uitsluitend tot de schrijvers van zijn eigen volk zou beperken, een indruk
die men bij een oppervlakkige beschouwing misschien krijgt. Toch is de Franse let
terkunde, die veel vollediger het Franse geestesleven weerspiegelt dan de litteratuur
van ons eigen land, lang niet zo in zichzelf besloten als men wel eens meent. Wan
neer wij de geschiedenis nagaan, dan zien wij dat er voortdurend invasies van
vreemde oorsprong optreden, die nieuw bloed aanvoeren en de inspiratie met
nieuwe gedachten en idealen bevleugelen. In vroeger eeuwen vindt men niet
slechts antieke, maar ook Moorse, Italiaanse en Spaanse invloeden. In de moderne
litteraire stromingen spelen Germaanse, Slavische en Angelsaksische invloeden een
rol. Het aandeel van schrijvers, die van „buiten" kwamen, is in de Franse litteratuur
van de laatste halve eeuw bijzonder groot geweest, een verschijnsel dat zich bijvoor
beeld ook in de schilderkunst voordoet. Altijd is de Franse geest in staat geweest
vreemde elementen in zich op te nemen en te naturaliseren. Het is dan ook geen
overdrijving wanneer men zegt, dat de Franse litteratuur niet alleen het wezen van
het eigen volk tot uitdrukking brengt, maar dat zij tegelijk stem geeft aan wat er in
ons werelddeel leeft. Alleen al om die reden is het voor een Hollander, die nog iets
anders zoekt dan de weerkaatsing van zijn beeld in het water van onze fraaie
grachten, onontbeerlijk kennis te nemen van wat zich in het Franse litteraire levon
afspeelt.
HET IS moeilijk
en als ik eerlijk
wil zijn ook on
mogelijk om het
karakter van de
Franse litteratuur
met een enkel be
grip te typeren.
Men moet nu zijn
toevlucht nemen
tot betrekkelijk
vage omschrijvingen als gevoel voor maat,
nieuwsgierigheid naar de mens en een be
wonderenswaardige begaafdheid om de
fijnste roerselen van 't menselijke gemoeds
leven onder woorden te brengen. Misschien
typeert men haar het best wanneer men
zegt dat de Franse litteratuur vooral be
zield wordt door een drang naar volledig
heid, een verlangen de mens in al zijn
gedaanteverwisselingen en met alles wat
hij aan gedachten, gevoelens en ervaringen
in zichzelf heeft opgehoopt, te weerspie
gelen. Meer dan welke andere litteratuur
streeft de Franse naar een totaliteit. Men
behoeft slechts aan schrijvers als Mon
taigne, Molière, Chamfort, Stendhal, Bal
zac en Gide te denken om duidelijk te
maken hoezeer deze nieuwsgierigheid
naar de „complete" mens en zijn gedra
gingen het Franse litteraire leven heeft
beheerst en alle litteraire stromingen
heeft overleefd.
Vandaar dat de Franse litteratuur niet
slechts een litteratuur is van gedichten,
toneelstukken, romans en novellen, zoals
de onze, maar ook van essays, biografieën,
documenten, brieven en herinneringen aan
schrijvers en tijdperken, die in een onon
derbroken stroom van de Franse persen
komen. Dergelijke boeken verlevendigen
een litteratuur in hoge mate, bevrijden
haar uit het isolement waarin zij anders
gemakkelijk komt te verkeren en brengen
haar op een veel gewoner, menselijker
niveau. Men kan daarom in Frankrijk
spreken van een litteraire cultuur, een
litterair klimaat, terwijl bij ons de littera
tuur meestal in de lucht blijft hangen. Lit
teraire gebeurtenissen, die in ons land on
opgemerkt zouden voorbijgaan, kunnen in
Frankrijk, waar iedereen die zichzelf res
pecteert aan de litteraire discussies deel
neemt, tot in de huiskamers en in elk
geval tot in de café's doordringen. Een
breuk in de vriendschap, zoals die enkele
Wij komen laat in de middag in Monlrond aan. Dit ge
huchtje, dat even onder het geografische midden van Frank
rijk ligt, telt nauwelijks honderd inwoners en wacht, ver van
de grote verkeersweg naar het Zuiden, verscholen achter
heuvels en bossen, stil op zijn definitieve ondergang. Eens
is hel een welvarend stadje geweest, maar na de eerste
wereldoorlog zijn de bewoners er vrijwel allen uit wegge
trokken. Nu dommelen de enkele overgebleven huisjes in de
lage middagzon.
Een hotel is er wel degelijk. Weliswaar vervult de herbergier
in dit dorpje tevens de rol van bakker, koster, chauffeur en
doodgraver en heeft hij slechts één logeerbed, maar de ka
mer is proper en de lichte landwijn kost slechts enkele francs.
Wij schrijven officieel de naam in het gastenboek en mer
ken daarbij, dat de laatste bezoeker een vluchteling uit de
Spaanse burgerloorlg is geweest. Sinds 1938, zestien lange
jaren, waren hier geen gasten en wij vragen aan de waard
wat de reden wel mag zijn. Hij glimlacht een tikje schamper
en haalt de schouders op. „Och, misschien omdat hier geen
electrisch licht is, of geen stromend water. Enfin, u begrijpt
het". We knikken en vragen niet verder, maar 's avonds bui
ten na het overvloedige maal, dat wij temidden van de fa
miliekring gebruikten, begint hij er zelf toch weer over.
„Enkele kilometers naar het Noorden ligt Saint Amand.
Tot 1918 een stadje even klein, even lieflijk als Montrond.
Na de oorlog kwam er een nieuwe burgemeester, een jonkie.
Natuurlijk wilde hij Saint Amand tot grotere bloei brengen.
Hij liet betere wegen aanleggen, hij stichtte scholen en er
kwamen grotere huizen".
De herbergier zwijgt even, in gedachten verzonken schopt
hij een steentje weg, kijkt naar de gele ondergaande zon en
trekt de grote baret iets dieper in zijn ogen.
„En Montrond?" willen wij weten.
Hij kijkt ons aan en maakt dan een moe gebaar om zich
heen. In de snel vallende avond staan de weggezakte huisjes.
Een kerktorentje in de verte steekt wazig af tegen de nu
grimmige heuvels „Voila", zegt hij, „onze burgemeester wilde
niet, ik vergeef het hem nooit". En even later vervolgt hij:
„In die nieuwe huizen voel je je trouwens toch niet geluk
kiger. Wij zijn maar gebleven, je kunt toch niet allemaal
weggaan. Bovendien is het hier ons geboortedorp".
Als wij de volgende morgen over het ongelijke pad weg-
hobbelen kijkt hij ons lang na, de baret iets schuin op het
hoofd, zijn handen in de zakken van zijn blauwe overall,,
totdat wij om een hoek verdwijnen. Snel rijden wij door het
nieuwe Saint Amand en bij het stadhuis op de markt kijken
we niet op of om.
Voor de rest van ons leven hebben wij iets tegen die stad.
H. DE GR.
IN ONZE PLUSFOURS-JAREN hebben wij ons eens ernstig
bezorgd gemaakt over Aliettes afglijden naar de dictatuur van
het proletariaat. Temidden van de verbluffende goodwill, die
ons toestroomde via alle draden van het correspondentieweb.
dat wij over West-Europa hadden gesponnen en die zich bij
Rosemary uit Clitheroe in Lancashire zelfs uitte in lange rijen
kruisjes onder de brieven, was Aliette de rauwe noot. Zij uitte
felle beschuldigingen tegen kerkelijke en wereldlijke overheden
en bepleitte een gematigd bolsjewistische aanpak van zaken.
Maar het veelvuldig gebruik van het woord „destinée" in wee
moediger regelen bewees, dat zij zich ter afwisseling verlek
kerde in het noodlot.
Het was niet alleen dat dualisme, dat ons aangreep, maar
ook de min of meer omsluierde, bijna mysterieuze blik, waar
mee zij ons uit haar in rose en smaragd gevatte foto aanzag.
Wij verheelden ons niet dat er zekere gevaren aan zulk een
missie waren verbonden, maar dat maakte ons voornemen des
te stelliger om bij onze eerste vacantie in Frankrijk ook Aliette
in Villeeerf op te zoeken en het leven eens flink met haar door
te praten.
HET FEIT DAT WIJ in de trein reeds een compliment boekten
toen wij bij het passeren van een fabriek van suikerwerken
tegen een dame opmerkten „vous faites de bóns-bónböns" (wij
konden net zo goed de cadans van de trein op de rails bedoeld
hebben) versterkte ons vertrouwen, dat wij Aliette in haar
landstaal wel ongeveer uiteen konden zetten, hoe wij al deze
dingen aanvoelden.
Onze gastheer, die
maar vijftig a zestig
kilometer bij Ville
eerf vandaan woon
de moest voor een
relaties tóch die kant
uit en kon ons we'
in de auto hebben
Daartoe moesten wij
om vijf uur reeds
ontbijten en ander
halve liter pap, later
in ons binnenste
aangemengd met
een liter café-noir,
deden ons de dag al
minder gemakkelijk
tegemoet gaan. Bij
elke relatie werden
daarenboven in een
kwartier tijd twee
apératieven genuttigd, die op onze binnenzee ongeveer een
tegenovergesteld werking hadden als olie op de golven. Om
streeks half tien in de morgen, toen wij languit op de achter
bank lagen te betogen, dat wij voortaan alleen nog maar ge
wone „vin-blub" (wij bedoelden vin-blanc) wilden hebben, zei
onze gastheer met enig leedvermaekt, dat wij Villeeerf binnen
reden. In de voormiddag zou hij zich weer toeterend op deze
plaats bevinden en thans dienden wij de wagen te verlaten.
DE BUITENLUCHT en de stilte van het gehucht gaven ons
weer enig inzicht in onze bedoelingen en een postbode, aan wie
wfj niet konden horen of hij mopperde, dan wel zijn tevreden
heid betuigde, leidde ons naar het huis van Aliette, waar wij
onmiddellijk in een druk familieleven werden opgenomen.
Daaruit had zich een jong, ietwat spichtig meisje losgemaakt
om zich spoorslags te gaan nettoyeren, waaruit wij
jaren geleden tussen Sartre en Camus
ontstond, met lange polemieken in de tijd
schriften en uitvoerige artikelen in de
kranten, zou bij ons niemand van zijn stuk
brengen. In Frankrijk betekende dit einde
van een litteraire vriendschap een sen
satie van de eerste orde, slechts te ver
gelijken met gebeurtenissen op een politiek
of nationaal vlak.
In Frankrijk kan een schrijver werkelijk
bekend worden. De beroemdheid is niet
alleen afhankelijk van een hoge oplage,
maar dikwijls ook van het prestige dat een
schrijver door zijn werk en persoonlijkheid
geniet, terwijl men in ons land als schrij
ver slechts bekend wordt wanneer men
zich aan de smaak van het grote publiek
aanpast, of door allerlei bijkomstige repre
sentatieve functies die met litteratuur wei
nig te maken hebben.
DE FRANSE litteratuur is in ons land
weinig bekend en soms krijg ik de indruk
dat hoe langer hoe minder mensen de
moeite nemen zich in haar te verdiepen.
Dat is voor een deel te wijten aan de
moeilijkheid van het Frans en de daaruit
voortvloeiende gebrekkige kennis, die men
van deze taal bij ons op de middelbare
scholen opdoet. Voor iemand met een
einddiploma van de H.B.S. of het Gymna
sium is het veel gemakkelijker, gesteld
dat hij litteraire belangstelling heeft, boe
ken in de Engelse of Duitse taal te lezen,
waarvoor hij niet telkens woordjes moet
opzoeken en waarvan de grammatica meer
overeenkomst vertoont met de spraak
kunst van zijn eigen taal. Men krijgt van
de Franse litteratuur evenwel een zeer on
volledige voorstelling wanneer men op de
Nederlandse vertalingen van Franse boe
ken is aangewezen „Le Rouge et le Noir",
de beroemde roman van Stendhal, die
langer dan een eeuw geleden verscheen,
werd pas tien jaar geleden voor het eerst
in een Nederlandse vertaling gepubliceerd.
Anders dan in Duitsland, waar men de
volledige Stendhal, Balzac, Gide en Sartre
in vertaling lezen kan, heeft de Hollandse
lezer slechts enkele boeken vari deze schrij
vers tot zijn beschikking.
Ik beklaag daarom de mensen die geen
Frans lezen. Zij lezen en leven maar half.
Zij doen zichzelf tekort, juist omdat zij de
„totaliteit" missen, die ik hierboven als
een kenmerk van de Franse litteratuur
heb beschreven. Voor een ambitieuze lezer
ligt er in de Franse litteratuur een levens
taak, een bron van genot en kennis die
nooit teleurstelt.
concludeerden, dat zij Aliette moest zijn.
Het frappante verschil met haar foto heb
ben wij pas achteraf beseft. Wij probeer
den enkele van de vele vragen te beant
woorden en hoopten maar, dat men onze
merkwaardige houding aan onze vreemde
landaard zou toeschrijven. Enfin, zolang
ge bezorgd zijt, dat ge het zijt, zijt ge het
nog niet, is ons geleerd.
Een beetje plechtig verwees men ons
vervolgens naar boven, waar Aliette haar
kamer had. Zij wachtte verlegen gichelend
aan een ijl tafeltje. Zij had zich in zoverre
genettoyeerd, dat zij thans, naar wij even
eens pas achteraf beseften, een ietsje meer
op .haar foto leek. „Warm", zei Aliette, bier
inschenkend. „Drukkend", antwoordden
wij. dit bier óók alweer opdrinkend. Daar
op bedacht zij opeens, dat er beneden ook
nog banket voor ons was.
Toen zij weg was, kregen wij een on
weerstaanbare behoefte om ons even, héél
even maar, in een nevenstaande crapaud
uit te strekken.
WIJ WERDEN WAKKER van een aan
houdend en doordringend getoeter. Aliette
zat geboeid naar ons te kijken.
„Excusez", zeiden wij, beschaamd over
eind komend, „het is mijn tijd". Dc daar
opvolgende stilte verbraken wij kundig
met de woorden „C'est la vie". Toen lachte
Aliette en zij toonde alle begrip, dat tus
sen de volken maar mogelijk is.
Zij was klein, maar zij had een oneindig
wijze lach, vonden wij. KO BRUGBIER