Bergen, vissershaven van Noorwegen g drijvigheid in en langs de haven
HET WITTE PAARD
Amerika
Cosmopolitische trefplaats
Elke Zaterdag acht pagina's bij alle edities van
Haarlems Dagblad (Opréchte Haarlemsche Courant
Oude Hanzepakhuizen naast
ultramoderne fabrieken
J
KERKELIJK LEVEN
Een takshond en een
hondje dat mooi zit
8
Maastrichts Mannenkoor
naar Scandinavië
Er was eens een prins, die alles wilde
hebben wat hij zag. Dat was al begon
nen toen hij nog een heel klein prinsje
was. Ieder stukje speelgoed, dat een
ander kind had, ieder dropje dat een
jongetje van zijn moeder kreeg, ieder
bosje bloemen dat een meisje plukte,
moest hij hebben. Hij liep altijd met zijn
hoofd naar de grond omdat hij bang was
dat hij anders iets voorbij zou kunnen
lopen, dat hij hebben wJJe. Toen hij
groter werd kocht hij een olifant en nu
stak hij hoog boven alles uit, zodat hem
niets meer ontging. Maar dacht je dat
hij blij was als hij één keer zo'n ding
had, dat hij hebben wilde? Helemaal
niet. Zo gauw hij het had, kon het hem
niets meer schelen. Hij vergat het meteen.
Op het laatst was er niets meer dat hij
niet had. Hij kon reizen en zoeken zoveel
hij wilde, hij kon met zijn neus langs de
grond gaan lopen speuren, alles wat hij
tegen kwam of zag, had hij al eens eer
der gezien en cadeau gekregen.Want om
dat hij een prins was, durfde natuurlijk
nooit iemand nee te zeggen als hij om
iets vroeg. Maar nu was er niets, hele
maal niets meer te vinden, dat hij nog
nooit gehad had. Hij ging op reis. Maar
alles wat hij in andere landen zag, kende
hij ook al. Tot hij op een avond een jon
getje zag zitten aan de voet van een
berg. Precies andersom als de prins altijd
deed, keek dit jongetje helemaal niet
naar de grond, maar recht omhoog naar
boven. „Hé", zei de prins, „dat is merk
waardig, waarom kijkt hij niet om zich
heen of naar de grond"?
Voor het eerst in zijn leven tilde de
prins zijn hoofd op om te zien waar het
jongetje naar keek. Zijn mond ging open
van verbazing, want wat zag hij? Boven
hem was een hele nieuv/e wereld vol
dingen, die hij nog nooit in zijn leven
had gezien. Zeilschepen, hele kudden
schapen, paleizen met wel honderd
torens en vreemde beesten, die hij nooit
gezien had, wandelden, zeilden of ston
den in een blauw land. De prins kreeg
tranen in zijn ogen van blijdschap, om
dat hij al die dingen zou bezitten. Hij
wist ook meteen wat hij het eerst wilde
hebben. Dat witte paard, dat reusach
tige witte paard, dat voor alle andere
beesten uitdxaafde. „Haal me dat paard",
riep hij tegen zijn bedienden en hij wees
omhoog.
„Maar hoogheid", zeiden ze, „dat
kunnen we toch niet. Het is een wolk".
„Wat het is kan me niet schelen",
zei de prins, „maar ik zal het hebben"!
„Het gaat echt niet, hoogheid", zei
den ze, „ook al konden we zo hoog
komen als dat paard. Niemand kan het"!
.De prins werd helemaal rood van
kwaadheid. Dat was hem nog nooit ge
beurd. Iets dat hij hebben wilde en waar
zijn bedienden niet bij konden, stel je
voor!
„Dan ga ik zelf", zei hij, „want héb
ben zal ik het".
Hij liep naar het jongetje toe en wees
naar boven: „Kun je daarbij komen"?
zei hij. „Bij dat paard"?
Het jongetje lachte. „Het is een wolk",
zei hij, „een wolk die op een paard
lijkt. Maar als u wilt kan u er wel bij.
Dan moet u tot boven op de hoogste
berg klimmen. Daar komen de wolken
voorbij".
„Wil je me erheen brengen?", vroeg
de prins.
„Volgt u me maar", zei het jongetje.
Daar ging de prins. Zijn olifant, waar
hij altijd op zat, moest hij achterlaten,
want die kon niet klimmen. Na vijf
minuten hijgde de prins en kon hij al
bijna niet meer. Maar hij moest en hij
zou het paard hebben, dus klom hij
door. Telkens keek hij omhoog of het
er nog was. Het leek wel of het steeds
mooier en steeds groter werd. „Straks
ben je van mij", fluisterde de prins.
Halverwege de berg stond het jonge
tje stil. „Dit is het pad omhoog", zei hij,
„tot aan de top. U kunt zich niet ver
gissen. Ik moet terug, want mijn moe
der wacht met eten".
„Dat geeft niet", zei de prins, „ik
vind het wel".
Met steeds grotere stappen klauterde
hij omhoog. Hij kon haast niet meer,
maar hij zette door. Het paard kwam
steeds dichter, dichterbij. De prins lachte
er tegen. „Van mij, je bent van mij",
riep hij. „Je zal het mooiste, het liefste
paai-d van mijn stal zijn. Ik zal je nooit
meer alleen laten. Een tuig van goud
en diamanten laat ik voor je maken en
hoeven vón platina. Kom toch, paard,
sta stil. Ik ben zó bij je".
De prins was nu zo hoog geklommen,
dat hij hoger was dan het paard. Hij
stond op de top van de berg en zag het
paard dichterbij komen, een klein eind
je onder hem. Daar was het!
„Let op", x-iep de prins, „ik spring van
boven af op je rug". Meteen deed hij
het. Hij viel, maar niet op de rug van
het paard. Hij viel door het paard heen,
lagex-, lager, nog lager. Er kwam geen
einde aan. De prins schreeuwde. Hij zou
de wex-eld, waar hij alle dingen altijd
had willen hebben, nooit hebben terug
gezien, als hij niet net in een bergmeer
terecht was gekomen.
Hij dook wel drie meter onder. Toen
bij weer boven kwam roeide het jongetje,
dat hem gebracht had, naar hem toe en
hees hem in zijn bootje.
„Wat moet je daar ook"? zei hij tegen
de prins, die druipend zat te bibberen
en hoox-de hoe iedereen aan de kant hem
uitlachte. „Je kunt toch niet alles heb
ben. Wees blij met wat je hebt. Dat doe
ik ook en het is veel leuker dan de hele
dag te lopen denken over wat je niet
hebt".
„Ja", zei de prins bibberend, „ik ge
loof dat je gelijk hebt. Dat heeft het
witte paard me geleerd".
Ze keken allebei omhoog. Heel ver
weg draafde het witte paard. Het had
zijn hoofd omgedraaid naar die twee
op het water en het leek net of het
lachte. MIES BOUHUYS
DE VLIEG SPEELT KRIJGERTJE
MIES BOUHUYS.
Je hebt hiervoor nodig, wat kurken,
pijneschooixmakers, spijkers, stukjes pc-
pier, kralen, spelden en wat lijm.
De kurken worden aan elkaar ge
lijmd. De kop wordt "met een spijker
aan het lichaam bevestigd. De poten
zijix pijpeschoonmakei's. Op de plaats,
waar ze aan het lijf vastzitten boor je
eerst een klein gaatje, laat het vol lopen
met lijm en doet er dan een stukje
pijpeschoonmaker in.
De ogen zijn kralen, met een speld
bevestigd. De oren, stukjes papier ook
met een speld vastgemaakt.
Probeer je zeif ook nog ec-ns wat?
Heel hoog, waar de wolken gaan
woont het regenventje,
met zijn regenjasje aan
zit hij in een tentje.
En net aan de andre kant
van dat witte wolkenland
woont het vrouwtje Zonneschijn.
Denk niet dat ze vrienden zijn;
helemaal niet, nee, o nee!
Altijd kibbelen die twee,
altijd ruzie en gezeur,
want dat boze regenventje
zet expres zijn grijze tentje
bij het vrouwtje voor de deur.
't Wordt zo donker als de nacht
bij het zonnevrouwtje binnen.
Ach, wat rnoet ik nou beginnen? -
zegt ze, maar het ventje lacht.
Dan opeens, rommerdebom,
blaast de wind het tentje om:
Lelijk regenmannetje, verdwijn
Hup, daar gaat hij, die schavuit
en het vrouwtje Zonneschijn
komt haar huisje lachend uit.
Ten aanzien van het nieuws uit de kerk,
zal in de komende weken vooral Amerika
zeer uitvoerig en nadrukkelijk aan de orde
komen. Zoals u weet (wij hebben er in
onze rubriek reeds enkele keren de aan
dacht op gevestigd) zal er in Augustus in
Evanston, een voorstad van Chicago, de
tweede grote vergadering van de Wereld
raad van Kerken worden gehouden, na de
eerste in 1948 te Amsterdam.
Er is daarom aanleiding om vooraf een
en ander te vertellen van het kerkelijk
leven in Amerika. Een Nederlander, die
twee jaar geleden zich in de Verenigde
Staten vestigde en het kerkelijk leven daar
zeer intensief waarnam, vertelt hierover
onder meer het volgende.
Een karakteristiek van de Amerikaanse
Christenen, die ons als Nederlanders steeds
weer opvalt, is hun geringe belangstelling
voor dogmatische kwesties Dit neemt niet
weg, dat zij trouwe en enthousiaste kerk
leden zijn. Maar hun trouw is meer een
groepstrouw dan een beginsel trouw. De
Amerikaan stapt dan ook heel gemakkelijk
over van de ene kerk naar de andere, bij-
voox-beeld bij verhuizing. Een uitzondering
daarop vormen de Lutheranen en Episco
paten, die een sterker ontwikkeld kenk-
gevoel hebben en daarom niet spoedig van
kerk veranderen.
Het is vaak gezegd, dat de Amerikaanse
kerken overwegend vrijzinnig zijn. Dit lijkt
ons een minder juiste term, omdat het ons
direct in het schema rechtzinnig-vrijzinnig
brengt. Echter komen kwesties als de per
soon van Christus, Bijbelinterpretatie,
zonde en vergeving, enzovoorts, vrijwel
niet ter sprake in preek of discussie, be
halve dan in de zogenaamde fundamenta
listische groepen. Daarom zouden we liever
spreken van ondogmatisch dan van vrij
zinnig Christendom.
Tegenover dit enigszins negatieve ken
merk van het Christendom in de Verenigde
Staten kan een meer positief kenmerk ge
plaatst worden. Dat is de grote nadruk,
die hier gelegd wordt op de Christelijke,
levenswijze. De gevolgen hiervan zijn op
vele wijzen merkbaar, onder anderen de
geweldige offerbereidheid, uitkomend in
grootscheepse hulpverlening door de Ame
rikaanse kerken aan door de oorlog getrof
fen gebieden. Ook blijkt dit uit de sociale
restricties, die in vele kerken bestaan
tegen roken, drinken en dansen. Vele ker
ken vervangen daarom zelfs de wijn bij
het Heilig Avondmaal door ongegist drui
vensap.
De nadruk op een Christelijke levens
houding in het sociale, economische en po
litieke terrein heeft belangrijke vorderin
gen op de weg tot oplossing van het rassen
vraagstuk mogelijk gemaakt. De 82 Pres-
bvteriale kerken behorende tot het ravon
Detroit benoemden bijvoorbeeld vorig jaar
voor het eerst een neger tot hun voorzitter.
Zeer opmerkelijk is de geweldige groei,
die de kerk in Amerika heeft doorgemaakt.
In de laatste honderd vijftig jaar is het per
centage kerkleden gegx-oeid van de één op
de vijftien personen tot meer dan één op
de twee burgers. En nog steeds neemt het
ledental sneller toe dan de bevolking, al
hoewel de groei vee! langzamer is dan te
voren.
Hoewel de meeste kerken evangelisatie be
dreven, zijn het soms ogenschijnlijk onbe
langrijke détails we'ike een bepaalde kerk
meer succesrijk maakten. In de tijd van de
t-ek naar het Westen, stuurden Congrega
tional isten, Presbyterianen en Episcopaten
volledig opgeleide voorgangers naar nieuw
ontstane centra. De Methodisten echter
-.onden leken te paard, de „circuit riders",
met de pioniers mee. Deze belegden overal
gebedsdiensten, reden weer verder en keer
den na enkele weken terug. Dientengevolge
is het middenwesten thans overwegend
Methodist.
Wat de liturgie betreft, er is in vrijwel
iedere kerk een koor, dat bij het begin
van de dienst onder het zingen van de
..processional hymn" in plechtige processie
binnenkomt. De gemeente neemt deel in
de liturgie door het meezegigen van Ge
loofsbelijdenis en Onze Vader en door het
mot de voorganger afwisselend lezen van
litanie en psalm. Ook is de collecte tot een
organisch geheel met de liturgie gemaakt.
De kerkversiering gaat verder dan In
ons land: er is altijd een kruis en meestal
een altaar met kaarsen en bloemen. Voor
gangers en koorleden dragen kerkeliike
gewaden, soms in meerdere kleuren. De
leken hebben een belangrijk aandeel in
het kerkelijk leven, vooral de vrouwen
spelen een zeer grote rol in de activiteiten
dor gemeente. Vele kerken hebben een
prachtig gemeentehuis en elke kerk heeft
tenminste een sousterrain. dat voor Zon
dagsschool, groepsbijeenkomsten en der
gelijke is ingericht en altijd over een vol
ledige keuken beschikt. Het Zondagsschool
werk en jeugdwerk, mede ondersteund
door talloze zomerkampen, is sterk ont
wikkeld en meestal van uitstekende kwa
liteit.
24 JULI 1954
HET ZIJN WAARLIJK koninklijke schepen, die het stuk
zee tussen Duitsland en Denemarken bevaren: tweepijpers
van Deense huize en dure kastelen van de Duitsers. Ze sper
ren de witte bek wijd open en slokken de Scandinavië ex
press, die in Amersfoort werd aaneengekoppeld tot een lan
rij wagons, gemakkelijk in hun wit-stalen buik, waar de kwi
dampen dof legen te glimmen hangen. De trapjes worden
voor de uitgangen van de wagons geschoven, de wielen zijn
met zware ketingen tegen eventuele zeegang gezekerd en
wie nog een blik wil werpen op Grossenbrode Kai, de laatste
Duitse haven op de lange weg naar het Noorden, zal rap
moeten zijn, want de boot vaart allang. Op weg naar Genser,
de invalspoort van Denemarken, drie uur varen naar het
Noord-Oosten.
Dan komt in die drie uren de eerste en wellicht ook een
der meest indrukwekkende kennismakingen met de goed
heden van het Deense leven: de smörebröd-dis, feestelijk op
gesteld in de enorme eetzaal van het schip. De vreemdeling
in dit gastronomische Jeruzalem draait daar aanvankelijk wat
onwenig omheen, moeizaam in Deens geld rekenend, dat het
ten minste veertig kronen zal worden, maar de ober heeft
dat zorgelijke gezicht allang gezien en komt uitleggen, dat
meneer een tafeltje moet nemen, zijn bord in de hand dient
te vatten en zijn gang kan gaan. Zeven kronen, wat men er
uithaalt. En dat is het eerste feest, een feest van zeven kro
nen, waarvoor de neus en de maag desnoods drie uren te
gast mogen gaan zonder dat de ober ook maar een spier ver
trekt. Pasteien en salades, warme worst (een stuk Scandina
vische folkloi-e, dat op bijna iedere straathoek verorberd kan
wórden) en zevenhonderd tachtig andere gerechten.
Wie drie keer de reis naar en van de tafel des overvloeds
gemaakt heeft houdt het gemakkelijk uit tot Kopenhagen. De
Denen weten dat en daarom rijdt er tussen Genser en do
Deense hoofdstad geen „buffetvogn" mee.
KOPENHAGENniet ten onrechte
het Parijs van het Noorden gedoopt door
de eerste opgewekte, zielen, die hier de
goede luchthartigheid van het Deense volk
leerden kennen en waarderen. Het is een
beetje Parijs, met ziin brede boulevards en
zijn grootse pleinen in het centrum, aan
gelegd door bouwmeesters, die op geen öre
extra hoefden te kijken. Al was het alleen
al om het terrasje op de hoek van het
Raadhuisplein, waar de koffie als imkt is
en de buurvrouw aan het volgende tafeltje
altijd mooi, zelfs al rookt zij een stevige
sigaar. Maar het is ook om Tivoli, dat oord
des luchtigen vermaaks op steenworps af
stand van het plein en om de duiven óp
het plein. Een pienter zakenmannetje ver
koopt temidden van zijn horde gevederde
vrinden voor toen öre voer, dat grif aftrek
vindt. Af en toe snijdt hij een hele rist o's
door bijwijze van conversatie met de buur
man-schoenpoetser of de buurvrouw-
smöre-bröd-verkoopster.
Ach, Kopenhagen, ge zoudt er minstens
een jaar moeten blijven, om het in alle
seizoenen te leren kennen. Om gedurende
de lange winteravonden het stadscentrum
verlicht te zien door de enorme lichtrecla
mes, die het beste bier van Denemarken
aanprijzen met torenhoge glazen, die tot de
rand toe vollopen met geel licht en waar
dan ook nog een witte schuimmanchet op
komt. Maar ge zijt aan uw tijd gebonden
en morgen wacht de Skaniapilet, de ex
press naar Oslo of Stockholm, al vroeg op
het ondergronds gebouwde station.
Dat is maar een hanestap, dat Denemar
ken en ge waant u in eigen land: glooien
der wellicht, maar net zo gioen en met
hetzelfde zwartbonte veebeslag op de gra
zige weiden. Helseneur? Ja, Helseneur al,
de laatste haven van Denemarken de
boot naar Zweden heeft de trein opgeno
men en in twintig minuten is de oude, ruige
stad van Hamlet een schim aan de einder
geworden en staan de Zweedse jongetjes
te hengelen in de haven van Helsingör.
HET IS diep in de avond, voor de gele
wolkenkrabber naast het station te Oslo in
zicht komt, die het Viking-Hötel herbergt.
Oslo een parkje voor het station, een
donkere stad zonder grote lichtreclames,
maar bewoond door een vriexxdelijk volk.
Een agent fietst voor u even naar het hötel,
hoewel hij van tevoren ook wel wist, dat
er geen bed meer onbeslapen is. Hij telefo
neert links en rechts en verwijst u ten
slotte naar de lieve juffrouw van het in
formatiebureau, die ergens nog logies weet
te regelen. „Tysend tak!" Dat weet ge al,
dat is „heel veel dank".
Dat er nog niet eens een half milliocn
Noren wonen in deze om de Oslofjord ge
bouwde stad, is haast onbegrijpelijk, ge
zien haar afmetingen. Tegen de rotsen
verheffen zich de royale buitenwijken, flats
of bungalows. Afdalend naar de fjord is
het oude stadscentrum gespreid rond het
foei-lelijke koninklijke paleis en het ge-
durfd-moderne raadhuis. Rond het paleis
paraderen de soldeniers van de Koninklijke
garde onder broeiende kolbak en in stijf-
betreste gala-uniform. Er loopt een uit
gesleten paadje rond het koninklijke ver
blijf van één man breed en alleen dat
stukje Noorse aarde is terra incognita voor
de gewone sterveling: direct achter het hek
begint het malse pai-k rond het paleis, dat
voor een iegelijk toegankelijk is en bij het
terugblik op de stad-beneden anders en
ven-assender dan de vorige. Tegen het
havenfront staan de oude Hanzepakhuizen
opeengeleund in roestbruine kleuren en
met sobere zandsteenmotieven versierd.
Een oude burcht aan de havenmond, die
door de bezetters als munitie-opslagplaats
werd gebruikt, heeft een bombai'dement op
Bergen maar ten dele ovei-leefd: de gave
gotische vormen brokkelden af tot een we
zenloze ruïne en de Bergenaar maakt zich
steeds meer kwaad, als hij er langs wandelt
op zijn ommetje langs de havens.
Verbindingen met Newcastle, Rotterdam,
Oslo en Amerika geven deze havens het
bekoorlijke internationale aspect van de
bezige, cosmopolitische trefplaats en het is
misschien wel juist deze ox-iëntering op den
vreemde, die Bergen ietwat on-Noors
maakte. De Noor is een individualist, de
Bergenaar een halve wereldburger.
En dan moet dit Bergen de grootste vis
sershaven van Nooxwegen zijn. Daar is
niet veel van te merken, of het moest zijn
langs de vismarkt, waar een vlootje dag
vissers ti'ouw de vangst uit de fjord komt
lossen voor dixect gebruik. De handelaar
breekt daar onder de ogen van zijn clien
tèle de nog levende vis eigenhandig de nek.
Verser kan het niet.
Dat Bei-gen een visserijplaats is, wordt
dan ook niet door deze kleine negotie ver-
N
hangen voor haar gasten en kom buiten
kijken, waar in het heldere water van da
haven de vissers hun vangst levend houden
in grote leefnetten: donkerblauwe ruggen
van kabeljauw en koolvis wentelen door
een en een wriemelende familie kreeft-
garnalen probeert tegen beter weten in da
vrijheid te herovex-en.
Met drie stoten of de fluit maakt da
„Nordlys" zich aan de overkant los voor
de reis naar het Noorden dagen en
nachten langs de kust, door de mijlendiepa
inhammen en naar de Poolcirkel.
Morgen vertrekt de „Polarhjs" de
zelfde kant uit. Grijp de kans en vaar
mee naar het ongeweten gebied van Lap
pen en rendieren, naar de barre kusten
van Finnmarken en langs de hoge top
pen van het Noorse graniet-massief.
Want dit land boeit bovenmate en over
al. En als ge het een beetje voorzichtig
aan doet, hoeft het geen onstelpbare
wonden aan uw budget toe te brengen.
Het gaat nu hard achter de electrische
locomotief (stroom is hier nog altijd aan
zienlijk goedkoper dan stoom), in de rich
ting Göteborg. Langs een paar honderd
onbewaakte overwegen en de lagunes van
de Zweedse-kust raast de trein naar het
Noorden. Het landschap wordt geacciden-
teerder, dc aarde is blauw van het graniet
en in Göteborg staan dure Amerikaanse
auto's aan de linkerkant van de weg. Zwe
den heeft links verkeer en dat doet even
vreemd aan, vooral ornaat zo'n auto direct
na de douane op de weg naar Oslo naar
rechts zwenkt en zich daar aan houdt.
dempen van het licht vele jonge paren van
de promenade der Karl Johannsgaate tot
zich trekt.
Maar ge wilde toch Noorwegen zien?
Komaan dan. naar bed, want elke nieuwe
dag hier wox'dt een volle en vermoeiende
reis per trein, als ge nog verderop wilt ko
men. Bergen? Wél gekozen! De stad, die
aan de Zuid-Westkust tegen de bergen ge
plakt werd, die een eigen kabelbaan bezit
naar de hoogste top en een haven om nim
mer te vergeten. Bergen is volgens de ste
delingen geen tyoorwegen meer, maar eeix
onafhankelijke enclave met een eigen be
volking. De mensen zijn hier inderdaad
donkei-der maar dat zult ge langs de hele
kust merken en het moet worden toege
schreven aan de Spaanse invloeden, die
zich ook hier in vervlogen eeuwen hebben
doen gelden.
oorzaakt veeleer door dc grote in
dustrieën, die langs de havenkom zijn ge
bouwd: vismeelfabrieken, een sardine-
fabriek met een eerbiedwaardige omzet en
„het koelhuis" een ultramodern gebouw
van een maatschappij, die „loonvriest
Daar staan de haaien stijf tegen dc zolder
en liggen de kabeljauwen geglaceerd te
wachten op vervoer. Zalm uit de rivieren
zo'n driehonderd gulden per stuk. als
het flinke rekels zijn wordt behoedzaam
in de „containers" geschoven, makreel gaat
in de lift naar de haringverdieping en in
het machinehuis heeft één man het oog op
al die duizenden vriescellen. Hij drukt
slechts op het knopje, waar het nummer
van de vriescel, die onder controle gehou
den moet worden en de temperatuur ver
schijnt onmiddellijk op de bijbehorende
schaalverdeling.
BERGEN IS wonderlijk mooi. De wegen GE ZIJT ECHTER niet naar Bergen ge-
naar de buitenwijken klimmen steil om- komen om kou te lijden: trek uit de Mon-
hoog. Uit elke nieuwe haarspeldbocht is de ty-coat, die de directie hofLlijk klaar heeft
Het Maastrichts Mannenkoor zal van, 15
tot 23 Augustus een concertreis maken
naar Denemarken en Zweden. In 1947 on
dernam de Koninklijke zangvereniging
Apollo uit Amsterdam een trip naar Dene
marken en Noorwegen, maar overigens
zijn de contacten van de Nederlandse koor
zang met Scandinavië zeer sporadisch.
Gedurende anderhalf jaar is druk ge
werkt aan de voorbereiding van de reis,
de regeling der concerten, afspraken met
de Deense radio voor uitzendingen, het
logies der honderd zangers en de contacten
met de autoriteiten.
Twee directeuren zullen tijdens de con
certreis het koor afwisselend leiden en wel
P. Bovy, dirigent van het koor sedert da
oprichting in 1926, benevens Ger Kockelr-
mans, een talentrijke, jongere koorleider
componist.
De Nederlandse regering, het Koninklijk
Nederlands Zangersverbond en het Prins
Bernhardfonds gaven alle gewenste, ook
geldelijke steun. De gemeente Maastricht
en verscheidene plaatselijke bedrijven en
industrieën maakten verder deze concert
reis financieel mogelijk. Een der Maas
trichtse wethouders, mr. A. Baeten, zal als
officiële vertegenwoordiger van het stads
bestuur het koor op de Scandinavische
toer vergezellen.
WERKWEEK VOOR KERKMUZIEK
Op het Luthers buitencentrum Kasteel
Hoekelum nabij Ede zal van 31 Juli tot
7 Augustus een werkweek voor kerkmu
ziek worden gehouden.