Bergen, vissershaven van Noorwegen g drijvigheid in en langs de haven HET WITTE PAARD Amerika Cosmopolitische trefplaats Elke Zaterdag acht pagina's bij alle edities van Haarlems Dagblad (Opréchte Haarlemsche Courant Oude Hanzepakhuizen naast ultramoderne fabrieken J KERKELIJK LEVEN Een takshond en een hondje dat mooi zit 8 Maastrichts Mannenkoor naar Scandinavië Er was eens een prins, die alles wilde hebben wat hij zag. Dat was al begon nen toen hij nog een heel klein prinsje was. Ieder stukje speelgoed, dat een ander kind had, ieder dropje dat een jongetje van zijn moeder kreeg, ieder bosje bloemen dat een meisje plukte, moest hij hebben. Hij liep altijd met zijn hoofd naar de grond omdat hij bang was dat hij anders iets voorbij zou kunnen lopen, dat hij hebben wJJe. Toen hij groter werd kocht hij een olifant en nu stak hij hoog boven alles uit, zodat hem niets meer ontging. Maar dacht je dat hij blij was als hij één keer zo'n ding had, dat hij hebben wilde? Helemaal niet. Zo gauw hij het had, kon het hem niets meer schelen. Hij vergat het meteen. Op het laatst was er niets meer dat hij niet had. Hij kon reizen en zoeken zoveel hij wilde, hij kon met zijn neus langs de grond gaan lopen speuren, alles wat hij tegen kwam of zag, had hij al eens eer der gezien en cadeau gekregen.Want om dat hij een prins was, durfde natuurlijk nooit iemand nee te zeggen als hij om iets vroeg. Maar nu was er niets, hele maal niets meer te vinden, dat hij nog nooit gehad had. Hij ging op reis. Maar alles wat hij in andere landen zag, kende hij ook al. Tot hij op een avond een jon getje zag zitten aan de voet van een berg. Precies andersom als de prins altijd deed, keek dit jongetje helemaal niet naar de grond, maar recht omhoog naar boven. „Hé", zei de prins, „dat is merk waardig, waarom kijkt hij niet om zich heen of naar de grond"? Voor het eerst in zijn leven tilde de prins zijn hoofd op om te zien waar het jongetje naar keek. Zijn mond ging open van verbazing, want wat zag hij? Boven hem was een hele nieuv/e wereld vol dingen, die hij nog nooit in zijn leven had gezien. Zeilschepen, hele kudden schapen, paleizen met wel honderd torens en vreemde beesten, die hij nooit gezien had, wandelden, zeilden of ston den in een blauw land. De prins kreeg tranen in zijn ogen van blijdschap, om dat hij al die dingen zou bezitten. Hij wist ook meteen wat hij het eerst wilde hebben. Dat witte paard, dat reusach tige witte paard, dat voor alle andere beesten uitdxaafde. „Haal me dat paard", riep hij tegen zijn bedienden en hij wees omhoog. „Maar hoogheid", zeiden ze, „dat kunnen we toch niet. Het is een wolk". „Wat het is kan me niet schelen", zei de prins, „maar ik zal het hebben"! „Het gaat echt niet, hoogheid", zei den ze, „ook al konden we zo hoog komen als dat paard. Niemand kan het"! .De prins werd helemaal rood van kwaadheid. Dat was hem nog nooit ge beurd. Iets dat hij hebben wilde en waar zijn bedienden niet bij konden, stel je voor! „Dan ga ik zelf", zei hij, „want héb ben zal ik het". Hij liep naar het jongetje toe en wees naar boven: „Kun je daarbij komen"? zei hij. „Bij dat paard"? Het jongetje lachte. „Het is een wolk", zei hij, „een wolk die op een paard lijkt. Maar als u wilt kan u er wel bij. Dan moet u tot boven op de hoogste berg klimmen. Daar komen de wolken voorbij". „Wil je me erheen brengen?", vroeg de prins. „Volgt u me maar", zei het jongetje. Daar ging de prins. Zijn olifant, waar hij altijd op zat, moest hij achterlaten, want die kon niet klimmen. Na vijf minuten hijgde de prins en kon hij al bijna niet meer. Maar hij moest en hij zou het paard hebben, dus klom hij door. Telkens keek hij omhoog of het er nog was. Het leek wel of het steeds mooier en steeds groter werd. „Straks ben je van mij", fluisterde de prins. Halverwege de berg stond het jonge tje stil. „Dit is het pad omhoog", zei hij, „tot aan de top. U kunt zich niet ver gissen. Ik moet terug, want mijn moe der wacht met eten". „Dat geeft niet", zei de prins, „ik vind het wel". Met steeds grotere stappen klauterde hij omhoog. Hij kon haast niet meer, maar hij zette door. Het paard kwam steeds dichter, dichterbij. De prins lachte er tegen. „Van mij, je bent van mij", riep hij. „Je zal het mooiste, het liefste paai-d van mijn stal zijn. Ik zal je nooit meer alleen laten. Een tuig van goud en diamanten laat ik voor je maken en hoeven vón platina. Kom toch, paard, sta stil. Ik ben zó bij je". De prins was nu zo hoog geklommen, dat hij hoger was dan het paard. Hij stond op de top van de berg en zag het paard dichterbij komen, een klein eind je onder hem. Daar was het! „Let op", x-iep de prins, „ik spring van boven af op je rug". Meteen deed hij het. Hij viel, maar niet op de rug van het paard. Hij viel door het paard heen, lagex-, lager, nog lager. Er kwam geen einde aan. De prins schreeuwde. Hij zou de wex-eld, waar hij alle dingen altijd had willen hebben, nooit hebben terug gezien, als hij niet net in een bergmeer terecht was gekomen. Hij dook wel drie meter onder. Toen bij weer boven kwam roeide het jongetje, dat hem gebracht had, naar hem toe en hees hem in zijn bootje. „Wat moet je daar ook"? zei hij tegen de prins, die druipend zat te bibberen en hoox-de hoe iedereen aan de kant hem uitlachte. „Je kunt toch niet alles heb ben. Wees blij met wat je hebt. Dat doe ik ook en het is veel leuker dan de hele dag te lopen denken over wat je niet hebt". „Ja", zei de prins bibberend, „ik ge loof dat je gelijk hebt. Dat heeft het witte paard me geleerd". Ze keken allebei omhoog. Heel ver weg draafde het witte paard. Het had zijn hoofd omgedraaid naar die twee op het water en het leek net of het lachte. MIES BOUHUYS DE VLIEG SPEELT KRIJGERTJE MIES BOUHUYS. Je hebt hiervoor nodig, wat kurken, pijneschooixmakers, spijkers, stukjes pc- pier, kralen, spelden en wat lijm. De kurken worden aan elkaar ge lijmd. De kop wordt "met een spijker aan het lichaam bevestigd. De poten zijix pijpeschoonmakei's. Op de plaats, waar ze aan het lijf vastzitten boor je eerst een klein gaatje, laat het vol lopen met lijm en doet er dan een stukje pijpeschoonmaker in. De ogen zijn kralen, met een speld bevestigd. De oren, stukjes papier ook met een speld vastgemaakt. Probeer je zeif ook nog ec-ns wat? Heel hoog, waar de wolken gaan woont het regenventje, met zijn regenjasje aan zit hij in een tentje. En net aan de andre kant van dat witte wolkenland woont het vrouwtje Zonneschijn. Denk niet dat ze vrienden zijn; helemaal niet, nee, o nee! Altijd kibbelen die twee, altijd ruzie en gezeur, want dat boze regenventje zet expres zijn grijze tentje bij het vrouwtje voor de deur. 't Wordt zo donker als de nacht bij het zonnevrouwtje binnen. Ach, wat rnoet ik nou beginnen? - zegt ze, maar het ventje lacht. Dan opeens, rommerdebom, blaast de wind het tentje om: Lelijk regenmannetje, verdwijn Hup, daar gaat hij, die schavuit en het vrouwtje Zonneschijn komt haar huisje lachend uit. Ten aanzien van het nieuws uit de kerk, zal in de komende weken vooral Amerika zeer uitvoerig en nadrukkelijk aan de orde komen. Zoals u weet (wij hebben er in onze rubriek reeds enkele keren de aan dacht op gevestigd) zal er in Augustus in Evanston, een voorstad van Chicago, de tweede grote vergadering van de Wereld raad van Kerken worden gehouden, na de eerste in 1948 te Amsterdam. Er is daarom aanleiding om vooraf een en ander te vertellen van het kerkelijk leven in Amerika. Een Nederlander, die twee jaar geleden zich in de Verenigde Staten vestigde en het kerkelijk leven daar zeer intensief waarnam, vertelt hierover onder meer het volgende. Een karakteristiek van de Amerikaanse Christenen, die ons als Nederlanders steeds weer opvalt, is hun geringe belangstelling voor dogmatische kwesties Dit neemt niet weg, dat zij trouwe en enthousiaste kerk leden zijn. Maar hun trouw is meer een groepstrouw dan een beginsel trouw. De Amerikaan stapt dan ook heel gemakkelijk over van de ene kerk naar de andere, bij- voox-beeld bij verhuizing. Een uitzondering daarop vormen de Lutheranen en Episco paten, die een sterker ontwikkeld kenk- gevoel hebben en daarom niet spoedig van kerk veranderen. Het is vaak gezegd, dat de Amerikaanse kerken overwegend vrijzinnig zijn. Dit lijkt ons een minder juiste term, omdat het ons direct in het schema rechtzinnig-vrijzinnig brengt. Echter komen kwesties als de per soon van Christus, Bijbelinterpretatie, zonde en vergeving, enzovoorts, vrijwel niet ter sprake in preek of discussie, be halve dan in de zogenaamde fundamenta listische groepen. Daarom zouden we liever spreken van ondogmatisch dan van vrij zinnig Christendom. Tegenover dit enigszins negatieve ken merk van het Christendom in de Verenigde Staten kan een meer positief kenmerk ge plaatst worden. Dat is de grote nadruk, die hier gelegd wordt op de Christelijke, levenswijze. De gevolgen hiervan zijn op vele wijzen merkbaar, onder anderen de geweldige offerbereidheid, uitkomend in grootscheepse hulpverlening door de Ame rikaanse kerken aan door de oorlog getrof fen gebieden. Ook blijkt dit uit de sociale restricties, die in vele kerken bestaan tegen roken, drinken en dansen. Vele ker ken vervangen daarom zelfs de wijn bij het Heilig Avondmaal door ongegist drui vensap. De nadruk op een Christelijke levens houding in het sociale, economische en po litieke terrein heeft belangrijke vorderin gen op de weg tot oplossing van het rassen vraagstuk mogelijk gemaakt. De 82 Pres- bvteriale kerken behorende tot het ravon Detroit benoemden bijvoorbeeld vorig jaar voor het eerst een neger tot hun voorzitter. Zeer opmerkelijk is de geweldige groei, die de kerk in Amerika heeft doorgemaakt. In de laatste honderd vijftig jaar is het per centage kerkleden gegx-oeid van de één op de vijftien personen tot meer dan één op de twee burgers. En nog steeds neemt het ledental sneller toe dan de bevolking, al hoewel de groei vee! langzamer is dan te voren. Hoewel de meeste kerken evangelisatie be dreven, zijn het soms ogenschijnlijk onbe langrijke détails we'ike een bepaalde kerk meer succesrijk maakten. In de tijd van de t-ek naar het Westen, stuurden Congrega tional isten, Presbyterianen en Episcopaten volledig opgeleide voorgangers naar nieuw ontstane centra. De Methodisten echter -.onden leken te paard, de „circuit riders", met de pioniers mee. Deze belegden overal gebedsdiensten, reden weer verder en keer den na enkele weken terug. Dientengevolge is het middenwesten thans overwegend Methodist. Wat de liturgie betreft, er is in vrijwel iedere kerk een koor, dat bij het begin van de dienst onder het zingen van de ..processional hymn" in plechtige processie binnenkomt. De gemeente neemt deel in de liturgie door het meezegigen van Ge loofsbelijdenis en Onze Vader en door het mot de voorganger afwisselend lezen van litanie en psalm. Ook is de collecte tot een organisch geheel met de liturgie gemaakt. De kerkversiering gaat verder dan In ons land: er is altijd een kruis en meestal een altaar met kaarsen en bloemen. Voor gangers en koorleden dragen kerkeliike gewaden, soms in meerdere kleuren. De leken hebben een belangrijk aandeel in het kerkelijk leven, vooral de vrouwen spelen een zeer grote rol in de activiteiten dor gemeente. Vele kerken hebben een prachtig gemeentehuis en elke kerk heeft tenminste een sousterrain. dat voor Zon dagsschool, groepsbijeenkomsten en der gelijke is ingericht en altijd over een vol ledige keuken beschikt. Het Zondagsschool werk en jeugdwerk, mede ondersteund door talloze zomerkampen, is sterk ont wikkeld en meestal van uitstekende kwa liteit. 24 JULI 1954 HET ZIJN WAARLIJK koninklijke schepen, die het stuk zee tussen Duitsland en Denemarken bevaren: tweepijpers van Deense huize en dure kastelen van de Duitsers. Ze sper ren de witte bek wijd open en slokken de Scandinavië ex press, die in Amersfoort werd aaneengekoppeld tot een lan rij wagons, gemakkelijk in hun wit-stalen buik, waar de kwi dampen dof legen te glimmen hangen. De trapjes worden voor de uitgangen van de wagons geschoven, de wielen zijn met zware ketingen tegen eventuele zeegang gezekerd en wie nog een blik wil werpen op Grossenbrode Kai, de laatste Duitse haven op de lange weg naar het Noorden, zal rap moeten zijn, want de boot vaart allang. Op weg naar Genser, de invalspoort van Denemarken, drie uur varen naar het Noord-Oosten. Dan komt in die drie uren de eerste en wellicht ook een der meest indrukwekkende kennismakingen met de goed heden van het Deense leven: de smörebröd-dis, feestelijk op gesteld in de enorme eetzaal van het schip. De vreemdeling in dit gastronomische Jeruzalem draait daar aanvankelijk wat onwenig omheen, moeizaam in Deens geld rekenend, dat het ten minste veertig kronen zal worden, maar de ober heeft dat zorgelijke gezicht allang gezien en komt uitleggen, dat meneer een tafeltje moet nemen, zijn bord in de hand dient te vatten en zijn gang kan gaan. Zeven kronen, wat men er uithaalt. En dat is het eerste feest, een feest van zeven kro nen, waarvoor de neus en de maag desnoods drie uren te gast mogen gaan zonder dat de ober ook maar een spier ver trekt. Pasteien en salades, warme worst (een stuk Scandina vische folkloi-e, dat op bijna iedere straathoek verorberd kan wórden) en zevenhonderd tachtig andere gerechten. Wie drie keer de reis naar en van de tafel des overvloeds gemaakt heeft houdt het gemakkelijk uit tot Kopenhagen. De Denen weten dat en daarom rijdt er tussen Genser en do Deense hoofdstad geen „buffetvogn" mee. KOPENHAGENniet ten onrechte het Parijs van het Noorden gedoopt door de eerste opgewekte, zielen, die hier de goede luchthartigheid van het Deense volk leerden kennen en waarderen. Het is een beetje Parijs, met ziin brede boulevards en zijn grootse pleinen in het centrum, aan gelegd door bouwmeesters, die op geen öre extra hoefden te kijken. Al was het alleen al om het terrasje op de hoek van het Raadhuisplein, waar de koffie als imkt is en de buurvrouw aan het volgende tafeltje altijd mooi, zelfs al rookt zij een stevige sigaar. Maar het is ook om Tivoli, dat oord des luchtigen vermaaks op steenworps af stand van het plein en om de duiven óp het plein. Een pienter zakenmannetje ver koopt temidden van zijn horde gevederde vrinden voor toen öre voer, dat grif aftrek vindt. Af en toe snijdt hij een hele rist o's door bijwijze van conversatie met de buur man-schoenpoetser of de buurvrouw- smöre-bröd-verkoopster. Ach, Kopenhagen, ge zoudt er minstens een jaar moeten blijven, om het in alle seizoenen te leren kennen. Om gedurende de lange winteravonden het stadscentrum verlicht te zien door de enorme lichtrecla mes, die het beste bier van Denemarken aanprijzen met torenhoge glazen, die tot de rand toe vollopen met geel licht en waar dan ook nog een witte schuimmanchet op komt. Maar ge zijt aan uw tijd gebonden en morgen wacht de Skaniapilet, de ex press naar Oslo of Stockholm, al vroeg op het ondergronds gebouwde station. Dat is maar een hanestap, dat Denemar ken en ge waant u in eigen land: glooien der wellicht, maar net zo gioen en met hetzelfde zwartbonte veebeslag op de gra zige weiden. Helseneur? Ja, Helseneur al, de laatste haven van Denemarken de boot naar Zweden heeft de trein opgeno men en in twintig minuten is de oude, ruige stad van Hamlet een schim aan de einder geworden en staan de Zweedse jongetjes te hengelen in de haven van Helsingör. HET IS diep in de avond, voor de gele wolkenkrabber naast het station te Oslo in zicht komt, die het Viking-Hötel herbergt. Oslo een parkje voor het station, een donkere stad zonder grote lichtreclames, maar bewoond door een vriexxdelijk volk. Een agent fietst voor u even naar het hötel, hoewel hij van tevoren ook wel wist, dat er geen bed meer onbeslapen is. Hij telefo neert links en rechts en verwijst u ten slotte naar de lieve juffrouw van het in formatiebureau, die ergens nog logies weet te regelen. „Tysend tak!" Dat weet ge al, dat is „heel veel dank". Dat er nog niet eens een half milliocn Noren wonen in deze om de Oslofjord ge bouwde stad, is haast onbegrijpelijk, ge zien haar afmetingen. Tegen de rotsen verheffen zich de royale buitenwijken, flats of bungalows. Afdalend naar de fjord is het oude stadscentrum gespreid rond het foei-lelijke koninklijke paleis en het ge- durfd-moderne raadhuis. Rond het paleis paraderen de soldeniers van de Koninklijke garde onder broeiende kolbak en in stijf- betreste gala-uniform. Er loopt een uit gesleten paadje rond het koninklijke ver blijf van één man breed en alleen dat stukje Noorse aarde is terra incognita voor de gewone sterveling: direct achter het hek begint het malse pai-k rond het paleis, dat voor een iegelijk toegankelijk is en bij het terugblik op de stad-beneden anders en ven-assender dan de vorige. Tegen het havenfront staan de oude Hanzepakhuizen opeengeleund in roestbruine kleuren en met sobere zandsteenmotieven versierd. Een oude burcht aan de havenmond, die door de bezetters als munitie-opslagplaats werd gebruikt, heeft een bombai'dement op Bergen maar ten dele ovei-leefd: de gave gotische vormen brokkelden af tot een we zenloze ruïne en de Bergenaar maakt zich steeds meer kwaad, als hij er langs wandelt op zijn ommetje langs de havens. Verbindingen met Newcastle, Rotterdam, Oslo en Amerika geven deze havens het bekoorlijke internationale aspect van de bezige, cosmopolitische trefplaats en het is misschien wel juist deze ox-iëntering op den vreemde, die Bergen ietwat on-Noors maakte. De Noor is een individualist, de Bergenaar een halve wereldburger. En dan moet dit Bergen de grootste vis sershaven van Nooxwegen zijn. Daar is niet veel van te merken, of het moest zijn langs de vismarkt, waar een vlootje dag vissers ti'ouw de vangst uit de fjord komt lossen voor dixect gebruik. De handelaar breekt daar onder de ogen van zijn clien tèle de nog levende vis eigenhandig de nek. Verser kan het niet. Dat Bei-gen een visserijplaats is, wordt dan ook niet door deze kleine negotie ver- N hangen voor haar gasten en kom buiten kijken, waar in het heldere water van da haven de vissers hun vangst levend houden in grote leefnetten: donkerblauwe ruggen van kabeljauw en koolvis wentelen door een en een wriemelende familie kreeft- garnalen probeert tegen beter weten in da vrijheid te herovex-en. Met drie stoten of de fluit maakt da „Nordlys" zich aan de overkant los voor de reis naar het Noorden dagen en nachten langs de kust, door de mijlendiepa inhammen en naar de Poolcirkel. Morgen vertrekt de „Polarhjs" de zelfde kant uit. Grijp de kans en vaar mee naar het ongeweten gebied van Lap pen en rendieren, naar de barre kusten van Finnmarken en langs de hoge top pen van het Noorse graniet-massief. Want dit land boeit bovenmate en over al. En als ge het een beetje voorzichtig aan doet, hoeft het geen onstelpbare wonden aan uw budget toe te brengen. Het gaat nu hard achter de electrische locomotief (stroom is hier nog altijd aan zienlijk goedkoper dan stoom), in de rich ting Göteborg. Langs een paar honderd onbewaakte overwegen en de lagunes van de Zweedse-kust raast de trein naar het Noorden. Het landschap wordt geacciden- teerder, dc aarde is blauw van het graniet en in Göteborg staan dure Amerikaanse auto's aan de linkerkant van de weg. Zwe den heeft links verkeer en dat doet even vreemd aan, vooral ornaat zo'n auto direct na de douane op de weg naar Oslo naar rechts zwenkt en zich daar aan houdt. dempen van het licht vele jonge paren van de promenade der Karl Johannsgaate tot zich trekt. Maar ge wilde toch Noorwegen zien? Komaan dan. naar bed, want elke nieuwe dag hier wox'dt een volle en vermoeiende reis per trein, als ge nog verderop wilt ko men. Bergen? Wél gekozen! De stad, die aan de Zuid-Westkust tegen de bergen ge plakt werd, die een eigen kabelbaan bezit naar de hoogste top en een haven om nim mer te vergeten. Bergen is volgens de ste delingen geen tyoorwegen meer, maar eeix onafhankelijke enclave met een eigen be volking. De mensen zijn hier inderdaad donkei-der maar dat zult ge langs de hele kust merken en het moet worden toege schreven aan de Spaanse invloeden, die zich ook hier in vervlogen eeuwen hebben doen gelden. oorzaakt veeleer door dc grote in dustrieën, die langs de havenkom zijn ge bouwd: vismeelfabrieken, een sardine- fabriek met een eerbiedwaardige omzet en „het koelhuis" een ultramodern gebouw van een maatschappij, die „loonvriest Daar staan de haaien stijf tegen dc zolder en liggen de kabeljauwen geglaceerd te wachten op vervoer. Zalm uit de rivieren zo'n driehonderd gulden per stuk. als het flinke rekels zijn wordt behoedzaam in de „containers" geschoven, makreel gaat in de lift naar de haringverdieping en in het machinehuis heeft één man het oog op al die duizenden vriescellen. Hij drukt slechts op het knopje, waar het nummer van de vriescel, die onder controle gehou den moet worden en de temperatuur ver schijnt onmiddellijk op de bijbehorende schaalverdeling. BERGEN IS wonderlijk mooi. De wegen GE ZIJT ECHTER niet naar Bergen ge- naar de buitenwijken klimmen steil om- komen om kou te lijden: trek uit de Mon- hoog. Uit elke nieuwe haarspeldbocht is de ty-coat, die de directie hofLlijk klaar heeft Het Maastrichts Mannenkoor zal van, 15 tot 23 Augustus een concertreis maken naar Denemarken en Zweden. In 1947 on dernam de Koninklijke zangvereniging Apollo uit Amsterdam een trip naar Dene marken en Noorwegen, maar overigens zijn de contacten van de Nederlandse koor zang met Scandinavië zeer sporadisch. Gedurende anderhalf jaar is druk ge werkt aan de voorbereiding van de reis, de regeling der concerten, afspraken met de Deense radio voor uitzendingen, het logies der honderd zangers en de contacten met de autoriteiten. Twee directeuren zullen tijdens de con certreis het koor afwisselend leiden en wel P. Bovy, dirigent van het koor sedert da oprichting in 1926, benevens Ger Kockelr- mans, een talentrijke, jongere koorleider componist. De Nederlandse regering, het Koninklijk Nederlands Zangersverbond en het Prins Bernhardfonds gaven alle gewenste, ook geldelijke steun. De gemeente Maastricht en verscheidene plaatselijke bedrijven en industrieën maakten verder deze concert reis financieel mogelijk. Een der Maas trichtse wethouders, mr. A. Baeten, zal als officiële vertegenwoordiger van het stads bestuur het koor op de Scandinavische toer vergezellen. WERKWEEK VOOR KERKMUZIEK Op het Luthers buitencentrum Kasteel Hoekelum nabij Ede zal van 31 Juli tot 7 Augustus een werkweek voor kerkmu ziek worden gehouden.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1954 | | pagina 11