Uacantitj uit tri tfauiA
Hoe Britse lilliputters met
de Tirpitz afrekenden
Beederanoïicle's roman
van een waanzinnige wereld
Algemene Bijbelse Encyclopaedic
Dwergen tegen reuzen
De vreemde historie van bemande
torpedo's en vestzakduikboten
Noodlottige vlijtigheid
Litteraire
Kanttekeningen
Dierbare vrienden
PAS ONLANGS is er in Èngeland een nieuw oorlogsboek verschenen „Above us
the waves" getiteld waarin de Britse marine-officieren C. E. T. Warren en J. Ben
son voor het eerst onthullingen doen over de fameuze „bemande torpedo's" en dwerg
duikboten, die in 1942 en '43 Hitiers Kriegsmarine zulke gevoelige slagen toebrachten.
Dat dit boek pas thans het licht ziet, vindt zijn oorzaak in het feit, dat de Engelse
Admiraliteit het geheim van deze lilliputters onder de oorlogsschepen niet eerder
heeft willen prijsgeven en dat ondanks het feit, dat beide typen eigenlijk van-huis-
Uit vijandelijke ontwikkelingen waren. Reeds in September 1941 immers werden drie
Geallieerde koopvaarders tot zinken gebracht door Italiaanse bemande torpedo's in
de „veilige" haven van Gibraltar. Kort daarop volgden nieuwe drieste aanvallen door
de „kikvorsmannen" van de Duce op de Queen Elizabeth en de Valiant, die op de rede
van Alexandrië lagen en zware schade opliepen. En wat de dwergduikboot betrof,
die had haar verrassende mogelijkheden al bewezen bij de aanval der Jappen op Peral
Harbor. Desondanks voelden de Geallieerden er aanvankelijk maar weinig voor om
tot imitatie van deze nieuwe vijandelijke wapens over te gaan. Wel hadden de Britten
een project voor een miniatuur-onderzeeër, maar het proto-type daarvan was in 1941
nog lang niet gereed en overigens meenden vrijwel alle gezaghebbers van de Royal
Navy, dat het ding als serieus strijdmiddel toch waardeloos zou blijken.
DAT WERD pas anders toen de blok
kade-strategie van de Duitsers vruchten
begon af te werpen. Deze strategie bestond
uit het bezig houden of verspreiden van
de Britse vloot over grote gebieden van de
Noordelijke zeeën en de Middellandse Zee
of het vasthouden en lamleggen van deze
vloot in de kustwateren van Groot-Brit-
tannië, waar de vijand immers te allen
tijde zou kunnen verschijnen. Zonder enig
risico, door alleen voor anker te gaan op
goed-verdedigde, beschutte plaatsen, van
waar zij af en toe een snelle uitval deden,
konden de Duitse en Italiaanse oorlogs
schepen de Britse convooien dwingen grote
omwegen te maken en tijd te verspillen
en met de convooien ook de oorlogsbodems.
Zo lagen in Brest en Bergen, in de on
toegankelijke Noorse fjorden, in Tripolis
en Palermo de kruisers en slagschepen van
de As rustig voor anker, terwijl de Britse
„men of war" met volle kracht over de
oceanen heen en weer stoomden om de
levenslijnen van het wereldrijk te bescher
men. Deze penibele situatie kon niet lang
duren en het was Churchill, die er veran
dering in bracht. Begin 1944 noodde hij
in een ietwat zuur rondschrijven zijn chefs
van staven uit dit probleem eens ernstig
te bestuderen. „Bestaat er enige reden",
zo vroeg hij, „waarom wij niet in staat zou
den zijn tot eenzelfde soort aggressieve
actie als de Italianen?"
Daarmee was het pleit beslecht en reeds
enkele dagen later werd in Portsmouth in
het diepste geheim een begin gemaakt met
de bouw van bemande topedo's (of „strijd
wagens" zoals zij door de marine genoemd
werden) en met de opleiding van beman
ningen, gerecruteerd uit vrijwilligers. De
torpedo, die deze moedige mannen zouden
moeten berijden, was een stalen cylinder
van 1600 kg, 6,75 meter lang en 65 cm
breed. Zij werd voortgedreven door elec-
tromotoren en kon zich zowel onder water
als aan de oppervlakte van de zee bewegen
met een snelheid die varieerde van 1 tot
15 knopen per uur. De actieradius was ech
ter beperkt en dus moest de menselijke
torpedo door een normale onderzeeër ge
sleept of vervoerd worden tot het zijn
slachtoffer tot op enkele tientallen kilo
meters genaderd was. Vandaar ging het
dan, bestuurd door twee man in rubber
duikerpakken op eigen kracht verder, zich
omzichtig een weg banend door mijnenvel
den, speurende torpedojagers en anti-duik-
bootnetten tot het zijn doelwit: een vijan
delijk schip bereikt had. Onder water
haakten de „kikvorsmannen" dan de kop
van hun torpedo die een tijdbom be
vatte en bevestigde deze met magneti
sche klemmen aan de kiel van het schip,
waarna zij met heel veel geluk terugkeren
konden naar de op veilige afstand wach
tende onderzeeër.
Velen dezer vrijwilligers hebben bij dit
gevaarlijke werk de dood gevonden, maar
hun activiteit heeft de Aslanden vele tien
duizenden tonnen aan scheepsruimte ge
kost, alsmede verscheidene kapitale oor
logsschepen, zoals bij voorbeeld de splin
ternieuwe Italiaanse kruiser „Ulpio Traia-
no", die nog voor hij zijn eerste proefvaart
gemaakt had, in Januari 1943 in de haven
van Palermo door Britse „torpedorijders"
in de grond geboord werd.
DRIE MAANDEN tevoren had men ook
een poging gedaan om het slagschip Tirpitz,
met zijn 40.000 ton en hypermoderne be
wapening de glorie der Kriegsmarine, op
dezelfde wijze te liquideren, maar die on
derneming was op het nippertje mislukt.
Het was echter uitstel van executie, want
bijna een jaar later op 22 September
1943 moest ook de Tirpitz eraan geloven.
Alleen was het toen niet een bemande
torpedo maar een drietal Britse „dwerg
duikboten" die het vonnis aan het slagschip
voltrokken.
De Tirpitz lag toen al negen maanden
met de Scharnhorst en de Lützow voor
anker achter een ondoordringbaar geacht
net van versperringen in de diepe Kaa-
fjord, in het Noordelijkste punt van Noor
wegen en de Britten hadden al ettelijke
plannen gemaakt en weer verworpen om
deze strijdmacht te vernietigen. Alle pogin-
Een Britse dwergduikboot van het type dat
de aanval op de Tirpitz uitvoerde, in volle
actie tijdens een oefentocht.
gen waren echter vruchteloos en dus restte
er tenslotte niets anders dan in het hol
van de leeuw door te dringen met de toen
nog gloednieuwe vestzakduikboten, het
enige type oorlogsschip dat men in staat
achtte de bijna onmogelijke opdracht uit
te voeren.
Op 11 September vertrokken zes van
zulke dwergduikboten of X-vaartuigen,
zoals hun officiële naam luidde uit
Schotland voor het grote avontuur. Elk
van hen werd gesleept door een grote on
derzeeër en men verwachtte dat zij de 1200
mijl lange tocht naar de ingang van de
Kaafjord in acht dagen zouden kunnen
maken. Dichtbij de ingang van de Alten
fjord zouden de kabels worden gelost,
waarna zij de' rest van de tocht een
dikke zestig mijl door met mijnen bezaaid
water op eigen kracht zouden moeten
afleggen.
Niet alle dwergen zouden de fjord be
reiken. In de nacht van 15 op 16 Septem
ber brak de tros waarmee de X-9 aan de
onderzeeër Syrtis was verbonden en sinds
dien heeft men niets meer van schip of be
was er niet zonder schade van afgekomen.
Inmiddels was ook de X-6 van Cameron
in moeilijkheden geraakt. Al spoedig na
zijn vertrek liep de periscoop onder water.
Daardoor was zijn schip niet alleen „blind",
maar ook moeilijk te hanteren en liep het
voortdurend ergens tegenop te varen. Het
gebeurde dan ook verscheidene keren dat
hij nog net op het nippertje aan een bot
sing met Duitse vaartuigen en andere ob
stakels ontsnapte.
Place met zijn X-7 had eveneens niet te
klagen over geluk: driemaal raakte hij
verstrikt in de stalen duikbootnetten, maar
driemaal ook lukte het hem zonder opge
merkt te worden zich weer los te werken.
Eindelijk, om zeven uur in de morgen, dook
hij onder de laatste versperring door,
bracht zijn duikboot naar de oppervlakte
en zag de trotse Tirpitz recht voor zich lig
gen, op nauwelijks dertig meter afstand.
Haastig liet hij weer duiken en halve
kracht vooruit geven totdat de X-7 met
een doffe bons het slagschip aan bakboord
raakte, vlak onder geschuttoren B. Zacht
gleed de dwerg onder de kiel om daar de
manning gezien. Het had de Scharnhorst
moeten liquideren.
Twee dagen later werd de X-8, die de
Lützow had moeten opblazen, onklaar. Zij
moest, nadat de bemanning opgepikt was,
bij de Lofoten tot zinken gebracht worden.
Inmiddels had een derde dwerg, de X-10,
zulke zware machineschade opgelopen, dat
hij niet aan de aanval kon deelnemen en
dus was de flottielje nu al gereduceerd tot
drie vestzakduikboten te weinig om het
hele Duitse smaldeel r.aar de kelder te hel
pen. Besloten werd, dat het drietal zich
concentreren zou op de Tirpitz en in de
avond van 21 September werden zij vol
gens de plannen voor de Altenfjord van
hun moederschepen losgemaakt en gingen
de gevechtsbemanningen vier man per
dwerg aan boord.
Luitenant Place vertrok met zijn X-7
tegen middernacht uit de eilanden, een
uur later gevolgd door zijn collega's Came
ron met de X-6 en Henty Creer met de X-5.
Place bereikte na een tocht van twee uur
de eerste versperring een anti-duikboot-
net, waar hij zonder veel moeite onderdoor
kon sluipen. Weer opgedoken ontwaarde
hij plotseling een snelle Duitse patrouille
boot die recht op hem toekwam en hem
dwong om de X-7 snel te laten duiken. Nog
„blind" door de duik stuurde hij zijn schip
in een cocon van netten, waarin het ogen
blikkelijk verward raakte. Door beurte
lings de ballasttanks vol te laten lopen en
met kracht weer leeg te pompen, wist hij
zich tenslotte te bevrijden, maar de boot
beide springladingen af te werpen. Het was
volbracht.
Cameron was twintig minuten eerder de
aanval begonnen, maar toen verliet zijn
veine hem. Bijna in de schaduw van de
Tirpitz raakte zijn boot een rots op de bo
dem van de fjord en schoot naar de opper
vlakte. Cameron liet ogenblikkelijk weer
duiken, maar het was al te laat: de Duit
sers hadden hem gezien en verspilden geen
tijd. Onder een hagelbui van kogels voer
de X-6 blindelings naar het slagschip, liet
zijn springladingen vallen en gaf daarna
zijn drie metgezellen bevel de reeds lekge-
schoten duikboot te verlaten.
Een paar minuten later stonden de vier
mannen kletsnat maar triomfantelijk aan
dek van het schip, dat zij waren komen
vernietigen. Zij hadden de ontsteking van
hun springladingen op een uur later, dus
op 8 uur 15 gesteld: het kon dus een inte
ressant uurtie worden.
Op hetzelfde moment was Place bezig,
zo snel mogelijk uit de buurt van de Tir
pitz te komen, maar ook hij had geen suc
ces. Hoe hij ook worstelde, hij kon niet
onder het eerste duikbootnet door glippen.
Ten einde raad liet hij tenslotte opduiken
om over het net heen te varen, maar ook
dit hadden de Duitsers gezien en in een
oogwenk barstte er een waar spervuur van
mitrailleurs, granaten en dieptebommen
los, dat de dunne wand van de dwerg
in weinige ogenblikken op vele plaat
sen doorboorde. Terwijl Place door
wild onder te duiken nog aan zijn
Schrijlings op hun torpedo gezeten maken
deze met rubberpakken en zuurstofappa
raten uitgeruste „k'Vvorsmannen" zich ge
reed om onder te duiken. Het torpedo
lichaam is al onder water verdwenen. Voor
de bestuurder ziet men het scherm dat de
grootste waterdruk moet breken, tussen
hem en de „duorijder" de bergplaats voor
de magneten, waarmee de springladingen
tegen de kiel van het aan te vallen schip
gekleefd worden.
belagers trachtte te ontsnappen, werd
zijn schip door een geweldige ontploffing
die van zijn eigen springladingen onder
de Tirpitz opnieuw naar de oppervlakte
gedreven. Voor het opnieuw zonk en nu
voor goed kon Place zich nog vastgrij
pen aan een boei, vanwaar hij later door
een Duitse motorboot opgepikt werd.
INMIDDELS was reeds direct na de
verschijning der X-6 op de Tirpitz alarm
geslagen. Duikers waren langs het schip
afgedaald om eventuele kleefmijnen on
schadelijk te maken en aan boord was alles
in rep en roer. Op het enorme voordek
was het een geschreeuw en doorelkaar ge-
hol van manschappen en meerderen en de
orders en tegenorders volgden elkaar met
grote snelheid op.
Om tien minuten over acht, terwijl de
bemanning alle mocte deed om het schip
nog verder van de gevaarlijke plaats weg
te krijgen begon het verhoor van Cameron
en zijn mannen door de Duitse officieren.
Twee minuten later, toen zij juist hun eer
ste vragen stelden, ontploften de 4000 kilo
amatol van de springladingen met zulk een
kracht, dat de Tirpitz bijna twee meter uit
het water getild werd. Aan bakboord steeg
een geweldige waterzuil op en aan boord
van het slagschip werd iedereen tegen het
dek gesmeten.
Nauwelijk was dit voorbij of er brak
een ware paniek op de Tirpitz los. Zoals
een man, die buiten zichzelf is van schrik,
wild om zich heen slaat, zo begonnen de
Duitsers aan boord en aan de wal in het
wilde weg te schieten met alles wat zij in
handen konden krijgen. De mannen achter
het scheepsgeschut openden een hevig vuur
op hun eigen tankschepen en kleine vaar
tuigen, die in de haven voor anker lagen.
De ene geschutstoren stelde een andere
met goed gericht vuur buiten werking.
WAS DE UITWERKING van de ont
ploffingen Place's springladingen en die
van Cameron waren vrijwel gelijktijdig tot
explosie gekomen op de Duitsers er een
van volkomen ontreddering, de Tirpitz
zelf had ook een geduchte knauw gekre
gen. Het schip dreef nog wel, maar de ge
schutstorens A en C waren volledig buiten
werking gesteld, evenals alle drie de
hoofdmotoren.
Het duurde tot April 1944 voordat de
Tirpitz de Altenfjord verlaten kon, maar
zij had zoveel aan gevechtskracht en snel
heid ingeboet, dat zij een gemakkelijke
prooi werd voor de Geallieerde luchtmacht,
die haar korte tijd later vernietigde.
Met echt-Engelse sportiviteit vermelden
de schrijvers van Above us the waves"
tenslotte, dat de zes overlevenden van de
X-6 en de X-7 aan boord van de Tirpitz uit
stekend behandeld werden. De rest van de
oorlog brachten zij in een Duits krijgsge
vangenenkamp door. Place en Cameron
kregen het Victoria Cross, de vier anderen
de Distinguished Service Order of de Con
spicuous Gallanlr}/ Medal.
Van Hcnty-Creek en zijn X-5 heeft men
nooit meer iets gehoord. Vermoedelijk was
hij ook tot vlak bij de Tirpitz doorgedron
gen toen het „vuurwerk" begon en toen
vernield door een dieptebom. Ook de be
manning van deze dwerg heeft het avon
tuur dus met de dood moeten bekopen.
Onder de titel „Boven ons de golven'' 1n
Nederlandse vertaling uitgegeven bij Servlre,
Den Haag
OF HET NU MOET WORDEN toegeschreven aan de spreekwoordelijke nuchterheid
van de Hollander, aan zijn vrees voor fantastisch te worden gehouden, dan wel aan
de beperkter schaal, waarop binnen de grenzen van een klein grondgebied de actueel-
internationale verschijnselen van een grotesk-snel veranderend „wereldbeeld" aan de
dag treden, een feit is het, dat de recente Nederlandse romankunst zo goed als geen
werken heeft opgeleverd, die de alarmklok luiden voor hetgeen hei mensdom alzo
boven het hoofd hangt. Men weet het wel, maar realiseert het zich nauwelijks: hoe
het zich jagend-vol trekkende proces van collectivering, mechanisering en unifor
mering met een benauwende veelomvattendheid bezig is om aan de wereld, aan de
mens, een totaal ander aanzien te geven. Blijkbaar heeft men voor een voortreffelijke
diagnose van dit tijdsbestek, zoals deze om een enkel voorbeeld te noemen in
het toch haast modieus-verzwolgen „In de schaduw van morgen" van prof. J. Huizinga
of in „De opstand der horden" van Ortega y Gasset is gesteld, zo vlug mogelijk weer
de ogen gesloten.
Dat het de roman van een dichter van
Max Dendermonde is, waarin deze ha
chelijke actualiteit tot gegeven van een sa
tirisch tijdsbeeld werd gekozen, is niet te
verwonderen. De poëzie registreert uiter
aard oneindig gevoeliger, nauwkeuriger
(„ondergrondser" zou men kunnen zeggen)
wat er gaande is. Het tiental gedichten, dat
Dendermonde vorig jaar onder de titel „Het
Vermoeden"») bundelde, zou ik als weer
spiegeling van dit tijdsgevoel, van dit be
klemmende besef van de consequenties,
waarvoor de ontwikkeling van wetenschap
en techniek de moderne mens heeft ge
plaatst, zelfs willen stellen bóven zijn juist
gelijkheden, het is voor degeen althans
die de struisvogelpolitiek een te lafhartig
middel vindt om zich zijn medeverantwoor
delijkheid van de hals te schuiven déze
wereld, deze mens en deze tijd, gezien dan
or.der een wanstaltig vergrotende loupe.
Oakelake, de „omheining" waarbinnen
het complex van gedrochtelijke laborato
ria, bevolkt door een mierennest van ex
perimenterende bezetenen, dag en nacht in
bedrijf is om aan „de wereld van morgen"
het aanzien te geven, is een heksenkeuken.
Alle ogcnschynlijke fantasterij ten spijt is
hier een „Walpurgisnacht" gaande, een
modern Fausttafereel, waarin de triomf
van het kunnen, het bezitten, het heersen
en roemoogsten, het doodvonnis betekent
van de lévende, de naar leven hunkerende
mens, vertegenwoordigd hier door Alec J.
Weathcrwood, een geboren „zwerver", die
met zijn „luiheid-complex" de natuurlyke
tegenpool vormt van deze artificiële hek-
sensababth. In een wereld, die gedoemd
wordt tot een „horizontaal functionneren",
behoort hij tot de laatsten in wie nog het
verlangen spreekt „verticaal" te leven:
zichzélf genoeg, onafhankelijk, arm, have
loos desnoods, primitief, maar vrij en (zo
als deze Alec met een verwijzing naar Pre
diker zegt) in het besef dat een handvol
rust beter is dan beide vuisten vol zwoe
gen en najagen van de wind. Vrij als de
„paisanos" uit „Tortilla Flat" van John
Steinbeck, waaraan deze laatste vrije mens
Alec J. Weatherwood me telkens weer deed
denken.
Moet men Dendermonde's poging tot een
happy ending de liefde tussen Alec en
de van haar hyper-rationalistische experi-
menteerdrang genezen Helen Pousekovs-
ky, zowel als de uiteindelijke vernietiging
van dit monstercomplex in „Oakelake"
als een troost beschouwen, als een zinne
beeldige hoop op een tijdige inkeer van dit
mensengeslacht? Een hoop op een laat, zy
het nog niet tè laat besef van de verant
woordelijkheid, die de mens aan zijn mens
zijn verschuldigd is
Intussen is dit „bevredigende" slot zeker
niet het gelukkigste deel van deze phan-
tasmagoriseh-symbolisehe roman, die zich
zo hier en daar wel eens wat aan avontuur
lijke escapades te buiten gaat, waarmee de
overigens uiterst zorgvuldige comjiositie
eerder geschaad dan gebaat wordt. Maar
een eerlyk werkstuk van een eerlijk en ern
stig auteur vergeeft men veel, als daarin,
zoals hier, met zoveel waardeerbare ktva-
liteiten het litteraire engagement wordt
ingezet voor een zaak die een. zij het dan
ook romantiserend, getuigenis dubbel en
dwars waard is. Ondanks alle sceptische
ironie doet deze auteur immers een beroep.,
op het menselijke geweten. Meer kan zélfs
een schrijver niet doen. C. J. E. DINAUX
Max Dendermonde- „Het vermoeden" ge
dichten). („Het Wereldvenster" te Baarn).
Idem, „De wereld gaat aan vlijt ten onder"
(roman). (Amsterdamse Boek- en Courant
maatschappij te Amsterdam).
„Mijn naam is Christoffer"
Met een vrije versie van een oude legen
de heeft Jan E. Niemeyer in zijn kinder
boek „Mijn naam is Christoffer" (Uitgave:
Bosch en Keuning N.V. te Baarn) de es
sentie van de opdracht aan de Christenheid
trachten weer te geven. Hij deed dit met
de zeer duidelijke pretentie, dat ook oude
ren het over de kinderschoudertjes kunnen
meelezen. Zij zullen zich wellicht niet zo
gemakkelijk kunnen verplaatsen in de
sprookjesachtige sfeer, waarmee de hoofd
persoon, de goedmoedige reus Bigbonkus,
is omgeven,vooral omdat de schrijver daar
in ook met kinderlijk gemak hedendaagse
figuren en mentaliteiten heeft geplaatst.
Dat maakt het boekje voor ouderen hier
en daar wat excentriek en voor kinderen
op sommige plaatsen minder goed te vol
gen. Waar het sprookje vervloeit in evan
gelische gebeurtenissen, blijft de beschrij
ving van de ervaringen van Bigbonkus, die
inmiddels Christoffer is gaan heten, aan-
■p.vankelijk nog wat wazig, maar gaandeweg
Die mensen! Ze zeggen nou nooit eens vvordt dcze concretor>
om te voeren naar
duidelijk wat ze van je willen. een slot, dat niet nalaat indruk te maken.
verschenen roman „De wereld gaat aan vlijt
ten onder"*»). Maar men luistert nu
eenmaal weinig en slecht naar dichters.
Als de dichter Max Dendermonde zich „een
visser die aan ledig water wacht" noemt,
als hij, in het besef „van elders" te komen,
zich de greep van „de trjd" van de levens
adem voelt afgesneden en in vertwijfeling
over „de helse wereld met haar bluf en
bloed" naar stilte hunkert, naar levenseen-
voud, bezinning en natuurlijkheid, heeft hij
minder kans om te worden verstaan dan
in een tot reële verbeelding sprekende fan
tasie van een roman.
Eu zo heeft hij dan, tot getuigen gedre
ven, in romanvorm uitgesproken, wat als
spookachtige dreiging de achtergrond
vormt van zijn verzen. Een groteske is het
geworden, een wanstaltige caricatuur van
onze tijd, een in zijn schrikwekkende ge
volgen geconstrueerd beeld van wereld en
mens, waarmee door „het nerveus registre
rende instrument van een toekomstige
tijd',' door de „priesters" der technische
wetenschap, met waanzinnige vlijt wordt
geëxperimenteerd.
Dat hy het toneel van dit „complex", zo
als hij het noemt, heeft gesitueerd in Ame
rika, in „Oakelake" temidden van de den
nenbossen van het Maine-district, is bij
komstig. Hoofdzaak is, dat in deze „wereld
die aan vlijt ten onder gaat" met een
koortsachtige drift wordt gewerkt aan de
constructie van een ontzield-gemechani-
seerd mensdom, in de waan nogal daarmee
een toekomstig heil te dienen. Wat daar
onder de dictatoriale bevelen van de fa
milie Pousekovsky (vader, zoons en doch
ter) wordt gebrouwen aan „technische ver
volmaking", aan ontmenselijkende perfec-
tionnering, mag fantastisch lijken en als
zodanig niet meer dan een tot niets ver
plichtend spel met fabuleuze toekomstmo-
WIJ HEBBEN het land
aan vacanties. „Kom, kom",
denkt ge. Wij herhalen het,
zeer nadrukkelijk: wij heb
ben buitengewoon het land
aan vacanties. Wij zien er
niets in en wij vragen ons
jaar op jaar beduusd af wat
al die duizenden, millioencn
er eigenlijk in zien.
Het vergaat ons ongeveer
zo: op een druilerige Zater
dagmiddag stappen wij ach
ter ons bureau vandaan en
slepen ons huiswaarts met
de moeilijke gedachte: „Hoe
zee, het is vacantie". Die ge
dachte houden we dan twee
weken lang moeizaam en
lusteloos vast. Er zijn jaren
geweest dat het er drie we
ken waren, maar daar zijn
we snel van teruggekomen.
Er gebeurde nooit iets dat
de moeite van dat denken
nu werkelijk helemóól
waard was.
Nu hebben wij kennissen
die ieder jaar jolig als klei
ne haasjes en nog een klein
beetje springerig van hun
uitstapjes terugkeren. Zij no
digen ons dan meestal twee
of drie dagen na de thuis
komst uit (omdat het zon-
nebruin dan op z'n voorde
ligst is) en dwingen ons
dikke verhalen op over
„verrukkelijke" terrasjes,
„zalige" buitenweggetjes,
„fantastische" zon en „on
vergetelijke" vergezichten.
Zij liggen daarvan als moc-
cabruin opgespoten carros
serieën van onder uit hun
stoelen te vertellen en ser
veren ons de gedachte, dat
we eigenlijk maar vreselijke
stumpers zijn, dat we goed
beschouwd eigenlijk wel
helemaal kunnen öphoepe-
Een vacantie duurt toch altijd een uur
(Alfred Pol gar)
te lang - het laatste!
len met onze veertien vrije
dagen en dat we er in feite
maar beter aan zouden
doen om helemaal niet aan
vacanties te dénken. Als
bleke asperges in de fletse
huid, die we van de winter
ook al aan hadden, luiste
ren we dan goeiig, zonder
veel interesse.
Maar na een bezoek of
zes, waarbij we telkenmale
dezelfde terrasjes hadden
bezocht en over dezelfde
rustieke buitenweggeties
hadden gelopen en een fe
nomenale zon van hun lip
pen hadden horen rollen,
zijn we murw geworden.
Wij trokken ons zakboekje,
alsof het een capitulatie
verdrag was dat onderte
kend diende te worden, en
noteerden ongeveer duizend
adressen van „goeie, gezel
lige en toch spotgoedkope"
hotels, zevenhonderd na
men van „dat-mag-je-be-
slist-niet-overslaan"-res-
taurants en tegen de twee
honderd „je-weet-niet-
wat-je-proeft"-gerechten.
Toen zijn we reisbiljetten
gaan kopen en stapten op
een gegeven ogenblik ge
heel onverwacht in Parijs
uit. Wij hebben er twee da
gen over gedaan om vijftig
van de duizend hotels af te
lopen en vonden er ten
slotte één, dat niet op het
lijstje stond en dat onge
veer de helft goedkoper
was en vijf keer beter dan
de aanbevolen logementen.
Na bijna zestig van de ze
venhonderd terrasjes, zijn
we met het zitten óók maar
opgehouden. Afgezien van
het feit dat we er doodop
van waren, zagen wij over
al niets anders dan mensen
op sandalen, vrouwen op
zeer hoge hakken waar ze
bijna afvielén, paardestaar-
ten en ringbaarden. Boven
dien kregen we de hele tijd
zwarte koffie te drinken,
terwijl wij thuis altijd mét
melk drinken. De buiten
weggetjes waren laaiend
heet en verder ook maar
zozo. De vergezichten leken
op niks, of waren steeds
bijzonder nevelig.
„En?" vroegen onze ken
nissen gulzig, toen we terug
waren gekomen.
„Niks", zeiden we, „d'r is
geen fluit aan". Nou, dat
was een klap! Of we dan
niet wisten dat we in het
buitenland geweest waren,
het buitenland, man!
„Nou en wat dan nog
met dat buitenland?" zei
den we. „En wat dan nog?"
Een voordeel is, dat we
nu niet meer op bezoek be
hoeven te komen. Wij ver
strekten het volgend jaar
wat adressen van plezierige
eethuisjes in Amsterdam en
Den Haag en dat van een
botenverhuurder aan de
Westeinder. „Het kost ook
heel wat minder", zeiden
ze de laatste keer. „Hmm,
hmm", antwoordden wij uit
onze luie stoelen. H. L. L.
COC«XCCOOOCOXOXWXX)OCCXXXOCOOCOCO<XCCC
De uitgevers hebben langzamerhand
het vooroorlogse peil bij het verzorgen
van hun uitgaven bereikt. Het goede
papier, dat zich voor illustraties leent,
is er weer in overvloed en ook kostbare
werken, die een zorgvuldige uitvoering
vragen, nemen in aantal toe. De Alge
mene Bijbelse Encyclopaedie, door Ser-
vire in Den Haag uitgegeven, is daar
een voorbeeld van. Het is een Neder
landse bewerking van de Amerikaanse
Bible Dictionary, door Madeleine S.
Miller en J. Lane Miller samengesteld.
De professoren dr. M. A. Beek, dr. A. H.
Edelkoort, dr. J. II. Semmelink en dr. J.
N. Sevenster hebben hun medewerking
verleend.
Het werk bestrijkt uitsluitend de tij
den waarover de Bijbel handelt en ver
meldt de resultaten van de jongste op
gravingen, zoals die te Jericho, te Ugarit
en in de grotten bij de Dode Zee. Recht-
zinnigen zullen opmerken dat aan
Schriftcritiek een ruime plaats is gege
ven, hetgeen vooral tot uitdrukking
komt in de artikelen over de Inspiratie
en over verscheidene Bijbelboeken.
Wij hadden liever gezien dat een aan-
tal illustraties uit de oorspronkelijke
uitgave vervangen was door afbeeldin
gen van museumstukken uit het Louvre
en het British Museum. In de tekst
worden alleen de onvervangbare stuk
ken genoemd, die daar te bezichtigen
Salomo's tempel, naar een model van
de archeoloog dr. Schick (proeve van
illustratie uit de hier besproken
Bijbelse Encyclopaedie).
zijn, maar overigens krijgt men de in
druk, dat een reis langs de Amerikaan
se musea noodzakelijk zou wezen om de
originelen te zien. Anderzijds is de ver
wijzing naar bronnen vrij schaars. Som
mige uitstekende Europese en Neder
landse werken hadden zeker vermeld
kunnen worden. Van een vijfentwintig
tal afbeeldingen van Bijbelse figuren,
die eeuwen na hun dood vervaardigd
werden, betwijfelen wij de waarde in
een werk, dat zich met opzet wil be
perken tot de Bijbelse tijd.
Deze critische opmerkingen vallen
echter in het niet bij het omvangrijke
goede materiaal, dat bijeen gebracht is.
Alleen zouden wij het willen opnemen
voor de uitgevers, die in hun woord
vooraf meedelen dat de teksten uit de
Apocriefe Boeken ziin ontleend aan de
Lutherse vertaling, die het Nederlandse
Bijbelgenootschap heeft uitgegeven, te
gen de schrijver van het artikel Apo-
criefen, die verklaart dat het N.B.G. de
Apocriefen nooit in zijn Bijbels heeft
opgenomen. In 1951 heetf het N.B.G. een
Bijbel in nieuwe vertaling uitgegeven,
waaraan op verzoek der Evangelisch
Lutherse Kerk de apocriefe boeken zijn
toegevoegd.
(X)CXXXXX<X*X»OOOOOC*XXOOC>C»C*XXX<OCO(X©OC<X>XaX!COC<XXXXX)0(\^0(X*'/XC<X<XX<XXX5CCCOCCCCCCOCCCX»OOOOCXX5 OOCTOOOOOCCCOC