Uacantitj uit tri tfauiA Hoe Britse lilliputters met de Tirpitz afrekenden Beederanoïicle's roman van een waanzinnige wereld Algemene Bijbelse Encyclopaedic Dwergen tegen reuzen De vreemde historie van bemande torpedo's en vestzakduikboten Noodlottige vlijtigheid Litteraire Kanttekeningen Dierbare vrienden PAS ONLANGS is er in Èngeland een nieuw oorlogsboek verschenen „Above us the waves" getiteld waarin de Britse marine-officieren C. E. T. Warren en J. Ben son voor het eerst onthullingen doen over de fameuze „bemande torpedo's" en dwerg duikboten, die in 1942 en '43 Hitiers Kriegsmarine zulke gevoelige slagen toebrachten. Dat dit boek pas thans het licht ziet, vindt zijn oorzaak in het feit, dat de Engelse Admiraliteit het geheim van deze lilliputters onder de oorlogsschepen niet eerder heeft willen prijsgeven en dat ondanks het feit, dat beide typen eigenlijk van-huis- Uit vijandelijke ontwikkelingen waren. Reeds in September 1941 immers werden drie Geallieerde koopvaarders tot zinken gebracht door Italiaanse bemande torpedo's in de „veilige" haven van Gibraltar. Kort daarop volgden nieuwe drieste aanvallen door de „kikvorsmannen" van de Duce op de Queen Elizabeth en de Valiant, die op de rede van Alexandrië lagen en zware schade opliepen. En wat de dwergduikboot betrof, die had haar verrassende mogelijkheden al bewezen bij de aanval der Jappen op Peral Harbor. Desondanks voelden de Geallieerden er aanvankelijk maar weinig voor om tot imitatie van deze nieuwe vijandelijke wapens over te gaan. Wel hadden de Britten een project voor een miniatuur-onderzeeër, maar het proto-type daarvan was in 1941 nog lang niet gereed en overigens meenden vrijwel alle gezaghebbers van de Royal Navy, dat het ding als serieus strijdmiddel toch waardeloos zou blijken. DAT WERD pas anders toen de blok kade-strategie van de Duitsers vruchten begon af te werpen. Deze strategie bestond uit het bezig houden of verspreiden van de Britse vloot over grote gebieden van de Noordelijke zeeën en de Middellandse Zee of het vasthouden en lamleggen van deze vloot in de kustwateren van Groot-Brit- tannië, waar de vijand immers te allen tijde zou kunnen verschijnen. Zonder enig risico, door alleen voor anker te gaan op goed-verdedigde, beschutte plaatsen, van waar zij af en toe een snelle uitval deden, konden de Duitse en Italiaanse oorlogs schepen de Britse convooien dwingen grote omwegen te maken en tijd te verspillen en met de convooien ook de oorlogsbodems. Zo lagen in Brest en Bergen, in de on toegankelijke Noorse fjorden, in Tripolis en Palermo de kruisers en slagschepen van de As rustig voor anker, terwijl de Britse „men of war" met volle kracht over de oceanen heen en weer stoomden om de levenslijnen van het wereldrijk te bescher men. Deze penibele situatie kon niet lang duren en het was Churchill, die er veran dering in bracht. Begin 1944 noodde hij in een ietwat zuur rondschrijven zijn chefs van staven uit dit probleem eens ernstig te bestuderen. „Bestaat er enige reden", zo vroeg hij, „waarom wij niet in staat zou den zijn tot eenzelfde soort aggressieve actie als de Italianen?" Daarmee was het pleit beslecht en reeds enkele dagen later werd in Portsmouth in het diepste geheim een begin gemaakt met de bouw van bemande topedo's (of „strijd wagens" zoals zij door de marine genoemd werden) en met de opleiding van beman ningen, gerecruteerd uit vrijwilligers. De torpedo, die deze moedige mannen zouden moeten berijden, was een stalen cylinder van 1600 kg, 6,75 meter lang en 65 cm breed. Zij werd voortgedreven door elec- tromotoren en kon zich zowel onder water als aan de oppervlakte van de zee bewegen met een snelheid die varieerde van 1 tot 15 knopen per uur. De actieradius was ech ter beperkt en dus moest de menselijke torpedo door een normale onderzeeër ge sleept of vervoerd worden tot het zijn slachtoffer tot op enkele tientallen kilo meters genaderd was. Vandaar ging het dan, bestuurd door twee man in rubber duikerpakken op eigen kracht verder, zich omzichtig een weg banend door mijnenvel den, speurende torpedojagers en anti-duik- bootnetten tot het zijn doelwit: een vijan delijk schip bereikt had. Onder water haakten de „kikvorsmannen" dan de kop van hun torpedo die een tijdbom be vatte en bevestigde deze met magneti sche klemmen aan de kiel van het schip, waarna zij met heel veel geluk terugkeren konden naar de op veilige afstand wach tende onderzeeër. Velen dezer vrijwilligers hebben bij dit gevaarlijke werk de dood gevonden, maar hun activiteit heeft de Aslanden vele tien duizenden tonnen aan scheepsruimte ge kost, alsmede verscheidene kapitale oor logsschepen, zoals bij voorbeeld de splin ternieuwe Italiaanse kruiser „Ulpio Traia- no", die nog voor hij zijn eerste proefvaart gemaakt had, in Januari 1943 in de haven van Palermo door Britse „torpedorijders" in de grond geboord werd. DRIE MAANDEN tevoren had men ook een poging gedaan om het slagschip Tirpitz, met zijn 40.000 ton en hypermoderne be wapening de glorie der Kriegsmarine, op dezelfde wijze te liquideren, maar die on derneming was op het nippertje mislukt. Het was echter uitstel van executie, want bijna een jaar later op 22 September 1943 moest ook de Tirpitz eraan geloven. Alleen was het toen niet een bemande torpedo maar een drietal Britse „dwerg duikboten" die het vonnis aan het slagschip voltrokken. De Tirpitz lag toen al negen maanden met de Scharnhorst en de Lützow voor anker achter een ondoordringbaar geacht net van versperringen in de diepe Kaa- fjord, in het Noordelijkste punt van Noor wegen en de Britten hadden al ettelijke plannen gemaakt en weer verworpen om deze strijdmacht te vernietigen. Alle pogin- Een Britse dwergduikboot van het type dat de aanval op de Tirpitz uitvoerde, in volle actie tijdens een oefentocht. gen waren echter vruchteloos en dus restte er tenslotte niets anders dan in het hol van de leeuw door te dringen met de toen nog gloednieuwe vestzakduikboten, het enige type oorlogsschip dat men in staat achtte de bijna onmogelijke opdracht uit te voeren. Op 11 September vertrokken zes van zulke dwergduikboten of X-vaartuigen, zoals hun officiële naam luidde uit Schotland voor het grote avontuur. Elk van hen werd gesleept door een grote on derzeeër en men verwachtte dat zij de 1200 mijl lange tocht naar de ingang van de Kaafjord in acht dagen zouden kunnen maken. Dichtbij de ingang van de Alten fjord zouden de kabels worden gelost, waarna zij de' rest van de tocht een dikke zestig mijl door met mijnen bezaaid water op eigen kracht zouden moeten afleggen. Niet alle dwergen zouden de fjord be reiken. In de nacht van 15 op 16 Septem ber brak de tros waarmee de X-9 aan de onderzeeër Syrtis was verbonden en sinds dien heeft men niets meer van schip of be was er niet zonder schade van afgekomen. Inmiddels was ook de X-6 van Cameron in moeilijkheden geraakt. Al spoedig na zijn vertrek liep de periscoop onder water. Daardoor was zijn schip niet alleen „blind", maar ook moeilijk te hanteren en liep het voortdurend ergens tegenop te varen. Het gebeurde dan ook verscheidene keren dat hij nog net op het nippertje aan een bot sing met Duitse vaartuigen en andere ob stakels ontsnapte. Place met zijn X-7 had eveneens niet te klagen over geluk: driemaal raakte hij verstrikt in de stalen duikbootnetten, maar driemaal ook lukte het hem zonder opge merkt te worden zich weer los te werken. Eindelijk, om zeven uur in de morgen, dook hij onder de laatste versperring door, bracht zijn duikboot naar de oppervlakte en zag de trotse Tirpitz recht voor zich lig gen, op nauwelijks dertig meter afstand. Haastig liet hij weer duiken en halve kracht vooruit geven totdat de X-7 met een doffe bons het slagschip aan bakboord raakte, vlak onder geschuttoren B. Zacht gleed de dwerg onder de kiel om daar de manning gezien. Het had de Scharnhorst moeten liquideren. Twee dagen later werd de X-8, die de Lützow had moeten opblazen, onklaar. Zij moest, nadat de bemanning opgepikt was, bij de Lofoten tot zinken gebracht worden. Inmiddels had een derde dwerg, de X-10, zulke zware machineschade opgelopen, dat hij niet aan de aanval kon deelnemen en dus was de flottielje nu al gereduceerd tot drie vestzakduikboten te weinig om het hele Duitse smaldeel r.aar de kelder te hel pen. Besloten werd, dat het drietal zich concentreren zou op de Tirpitz en in de avond van 21 September werden zij vol gens de plannen voor de Altenfjord van hun moederschepen losgemaakt en gingen de gevechtsbemanningen vier man per dwerg aan boord. Luitenant Place vertrok met zijn X-7 tegen middernacht uit de eilanden, een uur later gevolgd door zijn collega's Came ron met de X-6 en Henty Creer met de X-5. Place bereikte na een tocht van twee uur de eerste versperring een anti-duikboot- net, waar hij zonder veel moeite onderdoor kon sluipen. Weer opgedoken ontwaarde hij plotseling een snelle Duitse patrouille boot die recht op hem toekwam en hem dwong om de X-7 snel te laten duiken. Nog „blind" door de duik stuurde hij zijn schip in een cocon van netten, waarin het ogen blikkelijk verward raakte. Door beurte lings de ballasttanks vol te laten lopen en met kracht weer leeg te pompen, wist hij zich tenslotte te bevrijden, maar de boot beide springladingen af te werpen. Het was volbracht. Cameron was twintig minuten eerder de aanval begonnen, maar toen verliet zijn veine hem. Bijna in de schaduw van de Tirpitz raakte zijn boot een rots op de bo dem van de fjord en schoot naar de opper vlakte. Cameron liet ogenblikkelijk weer duiken, maar het was al te laat: de Duit sers hadden hem gezien en verspilden geen tijd. Onder een hagelbui van kogels voer de X-6 blindelings naar het slagschip, liet zijn springladingen vallen en gaf daarna zijn drie metgezellen bevel de reeds lekge- schoten duikboot te verlaten. Een paar minuten later stonden de vier mannen kletsnat maar triomfantelijk aan dek van het schip, dat zij waren komen vernietigen. Zij hadden de ontsteking van hun springladingen op een uur later, dus op 8 uur 15 gesteld: het kon dus een inte ressant uurtie worden. Op hetzelfde moment was Place bezig, zo snel mogelijk uit de buurt van de Tir pitz te komen, maar ook hij had geen suc ces. Hoe hij ook worstelde, hij kon niet onder het eerste duikbootnet door glippen. Ten einde raad liet hij tenslotte opduiken om over het net heen te varen, maar ook dit hadden de Duitsers gezien en in een oogwenk barstte er een waar spervuur van mitrailleurs, granaten en dieptebommen los, dat de dunne wand van de dwerg in weinige ogenblikken op vele plaat sen doorboorde. Terwijl Place door wild onder te duiken nog aan zijn Schrijlings op hun torpedo gezeten maken deze met rubberpakken en zuurstofappa raten uitgeruste „k'Vvorsmannen" zich ge reed om onder te duiken. Het torpedo lichaam is al onder water verdwenen. Voor de bestuurder ziet men het scherm dat de grootste waterdruk moet breken, tussen hem en de „duorijder" de bergplaats voor de magneten, waarmee de springladingen tegen de kiel van het aan te vallen schip gekleefd worden. belagers trachtte te ontsnappen, werd zijn schip door een geweldige ontploffing die van zijn eigen springladingen onder de Tirpitz opnieuw naar de oppervlakte gedreven. Voor het opnieuw zonk en nu voor goed kon Place zich nog vastgrij pen aan een boei, vanwaar hij later door een Duitse motorboot opgepikt werd. INMIDDELS was reeds direct na de verschijning der X-6 op de Tirpitz alarm geslagen. Duikers waren langs het schip afgedaald om eventuele kleefmijnen on schadelijk te maken en aan boord was alles in rep en roer. Op het enorme voordek was het een geschreeuw en doorelkaar ge- hol van manschappen en meerderen en de orders en tegenorders volgden elkaar met grote snelheid op. Om tien minuten over acht, terwijl de bemanning alle mocte deed om het schip nog verder van de gevaarlijke plaats weg te krijgen begon het verhoor van Cameron en zijn mannen door de Duitse officieren. Twee minuten later, toen zij juist hun eer ste vragen stelden, ontploften de 4000 kilo amatol van de springladingen met zulk een kracht, dat de Tirpitz bijna twee meter uit het water getild werd. Aan bakboord steeg een geweldige waterzuil op en aan boord van het slagschip werd iedereen tegen het dek gesmeten. Nauwelijk was dit voorbij of er brak een ware paniek op de Tirpitz los. Zoals een man, die buiten zichzelf is van schrik, wild om zich heen slaat, zo begonnen de Duitsers aan boord en aan de wal in het wilde weg te schieten met alles wat zij in handen konden krijgen. De mannen achter het scheepsgeschut openden een hevig vuur op hun eigen tankschepen en kleine vaar tuigen, die in de haven voor anker lagen. De ene geschutstoren stelde een andere met goed gericht vuur buiten werking. WAS DE UITWERKING van de ont ploffingen Place's springladingen en die van Cameron waren vrijwel gelijktijdig tot explosie gekomen op de Duitsers er een van volkomen ontreddering, de Tirpitz zelf had ook een geduchte knauw gekre gen. Het schip dreef nog wel, maar de ge schutstorens A en C waren volledig buiten werking gesteld, evenals alle drie de hoofdmotoren. Het duurde tot April 1944 voordat de Tirpitz de Altenfjord verlaten kon, maar zij had zoveel aan gevechtskracht en snel heid ingeboet, dat zij een gemakkelijke prooi werd voor de Geallieerde luchtmacht, die haar korte tijd later vernietigde. Met echt-Engelse sportiviteit vermelden de schrijvers van Above us the waves" tenslotte, dat de zes overlevenden van de X-6 en de X-7 aan boord van de Tirpitz uit stekend behandeld werden. De rest van de oorlog brachten zij in een Duits krijgsge vangenenkamp door. Place en Cameron kregen het Victoria Cross, de vier anderen de Distinguished Service Order of de Con spicuous Gallanlr}/ Medal. Van Hcnty-Creek en zijn X-5 heeft men nooit meer iets gehoord. Vermoedelijk was hij ook tot vlak bij de Tirpitz doorgedron gen toen het „vuurwerk" begon en toen vernield door een dieptebom. Ook de be manning van deze dwerg heeft het avon tuur dus met de dood moeten bekopen. Onder de titel „Boven ons de golven'' 1n Nederlandse vertaling uitgegeven bij Servlre, Den Haag OF HET NU MOET WORDEN toegeschreven aan de spreekwoordelijke nuchterheid van de Hollander, aan zijn vrees voor fantastisch te worden gehouden, dan wel aan de beperkter schaal, waarop binnen de grenzen van een klein grondgebied de actueel- internationale verschijnselen van een grotesk-snel veranderend „wereldbeeld" aan de dag treden, een feit is het, dat de recente Nederlandse romankunst zo goed als geen werken heeft opgeleverd, die de alarmklok luiden voor hetgeen hei mensdom alzo boven het hoofd hangt. Men weet het wel, maar realiseert het zich nauwelijks: hoe het zich jagend-vol trekkende proces van collectivering, mechanisering en unifor mering met een benauwende veelomvattendheid bezig is om aan de wereld, aan de mens, een totaal ander aanzien te geven. Blijkbaar heeft men voor een voortreffelijke diagnose van dit tijdsbestek, zoals deze om een enkel voorbeeld te noemen in het toch haast modieus-verzwolgen „In de schaduw van morgen" van prof. J. Huizinga of in „De opstand der horden" van Ortega y Gasset is gesteld, zo vlug mogelijk weer de ogen gesloten. Dat het de roman van een dichter van Max Dendermonde is, waarin deze ha chelijke actualiteit tot gegeven van een sa tirisch tijdsbeeld werd gekozen, is niet te verwonderen. De poëzie registreert uiter aard oneindig gevoeliger, nauwkeuriger („ondergrondser" zou men kunnen zeggen) wat er gaande is. Het tiental gedichten, dat Dendermonde vorig jaar onder de titel „Het Vermoeden"») bundelde, zou ik als weer spiegeling van dit tijdsgevoel, van dit be klemmende besef van de consequenties, waarvoor de ontwikkeling van wetenschap en techniek de moderne mens heeft ge plaatst, zelfs willen stellen bóven zijn juist gelijkheden, het is voor degeen althans die de struisvogelpolitiek een te lafhartig middel vindt om zich zijn medeverantwoor delijkheid van de hals te schuiven déze wereld, deze mens en deze tijd, gezien dan or.der een wanstaltig vergrotende loupe. Oakelake, de „omheining" waarbinnen het complex van gedrochtelijke laborato ria, bevolkt door een mierennest van ex perimenterende bezetenen, dag en nacht in bedrijf is om aan „de wereld van morgen" het aanzien te geven, is een heksenkeuken. Alle ogcnschynlijke fantasterij ten spijt is hier een „Walpurgisnacht" gaande, een modern Fausttafereel, waarin de triomf van het kunnen, het bezitten, het heersen en roemoogsten, het doodvonnis betekent van de lévende, de naar leven hunkerende mens, vertegenwoordigd hier door Alec J. Weathcrwood, een geboren „zwerver", die met zijn „luiheid-complex" de natuurlyke tegenpool vormt van deze artificiële hek- sensababth. In een wereld, die gedoemd wordt tot een „horizontaal functionneren", behoort hij tot de laatsten in wie nog het verlangen spreekt „verticaal" te leven: zichzélf genoeg, onafhankelijk, arm, have loos desnoods, primitief, maar vrij en (zo als deze Alec met een verwijzing naar Pre diker zegt) in het besef dat een handvol rust beter is dan beide vuisten vol zwoe gen en najagen van de wind. Vrij als de „paisanos" uit „Tortilla Flat" van John Steinbeck, waaraan deze laatste vrije mens Alec J. Weatherwood me telkens weer deed denken. Moet men Dendermonde's poging tot een happy ending de liefde tussen Alec en de van haar hyper-rationalistische experi- menteerdrang genezen Helen Pousekovs- ky, zowel als de uiteindelijke vernietiging van dit monstercomplex in „Oakelake" als een troost beschouwen, als een zinne beeldige hoop op een tijdige inkeer van dit mensengeslacht? Een hoop op een laat, zy het nog niet tè laat besef van de verant woordelijkheid, die de mens aan zijn mens zijn verschuldigd is Intussen is dit „bevredigende" slot zeker niet het gelukkigste deel van deze phan- tasmagoriseh-symbolisehe roman, die zich zo hier en daar wel eens wat aan avontuur lijke escapades te buiten gaat, waarmee de overigens uiterst zorgvuldige comjiositie eerder geschaad dan gebaat wordt. Maar een eerlyk werkstuk van een eerlijk en ern stig auteur vergeeft men veel, als daarin, zoals hier, met zoveel waardeerbare ktva- liteiten het litteraire engagement wordt ingezet voor een zaak die een. zij het dan ook romantiserend, getuigenis dubbel en dwars waard is. Ondanks alle sceptische ironie doet deze auteur immers een beroep., op het menselijke geweten. Meer kan zélfs een schrijver niet doen. C. J. E. DINAUX Max Dendermonde- „Het vermoeden" ge dichten). („Het Wereldvenster" te Baarn). Idem, „De wereld gaat aan vlijt ten onder" (roman). (Amsterdamse Boek- en Courant maatschappij te Amsterdam). „Mijn naam is Christoffer" Met een vrije versie van een oude legen de heeft Jan E. Niemeyer in zijn kinder boek „Mijn naam is Christoffer" (Uitgave: Bosch en Keuning N.V. te Baarn) de es sentie van de opdracht aan de Christenheid trachten weer te geven. Hij deed dit met de zeer duidelijke pretentie, dat ook oude ren het over de kinderschoudertjes kunnen meelezen. Zij zullen zich wellicht niet zo gemakkelijk kunnen verplaatsen in de sprookjesachtige sfeer, waarmee de hoofd persoon, de goedmoedige reus Bigbonkus, is omgeven,vooral omdat de schrijver daar in ook met kinderlijk gemak hedendaagse figuren en mentaliteiten heeft geplaatst. Dat maakt het boekje voor ouderen hier en daar wat excentriek en voor kinderen op sommige plaatsen minder goed te vol gen. Waar het sprookje vervloeit in evan gelische gebeurtenissen, blijft de beschrij ving van de ervaringen van Bigbonkus, die inmiddels Christoffer is gaan heten, aan- ■p.vankelijk nog wat wazig, maar gaandeweg Die mensen! Ze zeggen nou nooit eens vvordt dcze concretor> om te voeren naar duidelijk wat ze van je willen. een slot, dat niet nalaat indruk te maken. verschenen roman „De wereld gaat aan vlijt ten onder"*»). Maar men luistert nu eenmaal weinig en slecht naar dichters. Als de dichter Max Dendermonde zich „een visser die aan ledig water wacht" noemt, als hij, in het besef „van elders" te komen, zich de greep van „de trjd" van de levens adem voelt afgesneden en in vertwijfeling over „de helse wereld met haar bluf en bloed" naar stilte hunkert, naar levenseen- voud, bezinning en natuurlijkheid, heeft hij minder kans om te worden verstaan dan in een tot reële verbeelding sprekende fan tasie van een roman. Eu zo heeft hij dan, tot getuigen gedre ven, in romanvorm uitgesproken, wat als spookachtige dreiging de achtergrond vormt van zijn verzen. Een groteske is het geworden, een wanstaltige caricatuur van onze tijd, een in zijn schrikwekkende ge volgen geconstrueerd beeld van wereld en mens, waarmee door „het nerveus registre rende instrument van een toekomstige tijd',' door de „priesters" der technische wetenschap, met waanzinnige vlijt wordt geëxperimenteerd. Dat hy het toneel van dit „complex", zo als hij het noemt, heeft gesitueerd in Ame rika, in „Oakelake" temidden van de den nenbossen van het Maine-district, is bij komstig. Hoofdzaak is, dat in deze „wereld die aan vlijt ten onder gaat" met een koortsachtige drift wordt gewerkt aan de constructie van een ontzield-gemechani- seerd mensdom, in de waan nogal daarmee een toekomstig heil te dienen. Wat daar onder de dictatoriale bevelen van de fa milie Pousekovsky (vader, zoons en doch ter) wordt gebrouwen aan „technische ver volmaking", aan ontmenselijkende perfec- tionnering, mag fantastisch lijken en als zodanig niet meer dan een tot niets ver plichtend spel met fabuleuze toekomstmo- WIJ HEBBEN het land aan vacanties. „Kom, kom", denkt ge. Wij herhalen het, zeer nadrukkelijk: wij heb ben buitengewoon het land aan vacanties. Wij zien er niets in en wij vragen ons jaar op jaar beduusd af wat al die duizenden, millioencn er eigenlijk in zien. Het vergaat ons ongeveer zo: op een druilerige Zater dagmiddag stappen wij ach ter ons bureau vandaan en slepen ons huiswaarts met de moeilijke gedachte: „Hoe zee, het is vacantie". Die ge dachte houden we dan twee weken lang moeizaam en lusteloos vast. Er zijn jaren geweest dat het er drie we ken waren, maar daar zijn we snel van teruggekomen. Er gebeurde nooit iets dat de moeite van dat denken nu werkelijk helemóól waard was. Nu hebben wij kennissen die ieder jaar jolig als klei ne haasjes en nog een klein beetje springerig van hun uitstapjes terugkeren. Zij no digen ons dan meestal twee of drie dagen na de thuis komst uit (omdat het zon- nebruin dan op z'n voorde ligst is) en dwingen ons dikke verhalen op over „verrukkelijke" terrasjes, „zalige" buitenweggetjes, „fantastische" zon en „on vergetelijke" vergezichten. Zij liggen daarvan als moc- cabruin opgespoten carros serieën van onder uit hun stoelen te vertellen en ser veren ons de gedachte, dat we eigenlijk maar vreselijke stumpers zijn, dat we goed beschouwd eigenlijk wel helemaal kunnen öphoepe- Een vacantie duurt toch altijd een uur (Alfred Pol gar) te lang - het laatste! len met onze veertien vrije dagen en dat we er in feite maar beter aan zouden doen om helemaal niet aan vacanties te dénken. Als bleke asperges in de fletse huid, die we van de winter ook al aan hadden, luiste ren we dan goeiig, zonder veel interesse. Maar na een bezoek of zes, waarbij we telkenmale dezelfde terrasjes hadden bezocht en over dezelfde rustieke buitenweggeties hadden gelopen en een fe nomenale zon van hun lip pen hadden horen rollen, zijn we murw geworden. Wij trokken ons zakboekje, alsof het een capitulatie verdrag was dat onderte kend diende te worden, en noteerden ongeveer duizend adressen van „goeie, gezel lige en toch spotgoedkope" hotels, zevenhonderd na men van „dat-mag-je-be- slist-niet-overslaan"-res- taurants en tegen de twee honderd „je-weet-niet- wat-je-proeft"-gerechten. Toen zijn we reisbiljetten gaan kopen en stapten op een gegeven ogenblik ge heel onverwacht in Parijs uit. Wij hebben er twee da gen over gedaan om vijftig van de duizend hotels af te lopen en vonden er ten slotte één, dat niet op het lijstje stond en dat onge veer de helft goedkoper was en vijf keer beter dan de aanbevolen logementen. Na bijna zestig van de ze venhonderd terrasjes, zijn we met het zitten óók maar opgehouden. Afgezien van het feit dat we er doodop van waren, zagen wij over al niets anders dan mensen op sandalen, vrouwen op zeer hoge hakken waar ze bijna afvielén, paardestaar- ten en ringbaarden. Boven dien kregen we de hele tijd zwarte koffie te drinken, terwijl wij thuis altijd mét melk drinken. De buiten weggetjes waren laaiend heet en verder ook maar zozo. De vergezichten leken op niks, of waren steeds bijzonder nevelig. „En?" vroegen onze ken nissen gulzig, toen we terug waren gekomen. „Niks", zeiden we, „d'r is geen fluit aan". Nou, dat was een klap! Of we dan niet wisten dat we in het buitenland geweest waren, het buitenland, man! „Nou en wat dan nog met dat buitenland?" zei den we. „En wat dan nog?" Een voordeel is, dat we nu niet meer op bezoek be hoeven te komen. Wij ver strekten het volgend jaar wat adressen van plezierige eethuisjes in Amsterdam en Den Haag en dat van een botenverhuurder aan de Westeinder. „Het kost ook heel wat minder", zeiden ze de laatste keer. „Hmm, hmm", antwoordden wij uit onze luie stoelen. H. L. L. COC«XCCOOOCOXOXWXX)OCCXXXOCOOCOCO<XCCC De uitgevers hebben langzamerhand het vooroorlogse peil bij het verzorgen van hun uitgaven bereikt. Het goede papier, dat zich voor illustraties leent, is er weer in overvloed en ook kostbare werken, die een zorgvuldige uitvoering vragen, nemen in aantal toe. De Alge mene Bijbelse Encyclopaedie, door Ser- vire in Den Haag uitgegeven, is daar een voorbeeld van. Het is een Neder landse bewerking van de Amerikaanse Bible Dictionary, door Madeleine S. Miller en J. Lane Miller samengesteld. De professoren dr. M. A. Beek, dr. A. H. Edelkoort, dr. J. II. Semmelink en dr. J. N. Sevenster hebben hun medewerking verleend. Het werk bestrijkt uitsluitend de tij den waarover de Bijbel handelt en ver meldt de resultaten van de jongste op gravingen, zoals die te Jericho, te Ugarit en in de grotten bij de Dode Zee. Recht- zinnigen zullen opmerken dat aan Schriftcritiek een ruime plaats is gege ven, hetgeen vooral tot uitdrukking komt in de artikelen over de Inspiratie en over verscheidene Bijbelboeken. Wij hadden liever gezien dat een aan- tal illustraties uit de oorspronkelijke uitgave vervangen was door afbeeldin gen van museumstukken uit het Louvre en het British Museum. In de tekst worden alleen de onvervangbare stuk ken genoemd, die daar te bezichtigen Salomo's tempel, naar een model van de archeoloog dr. Schick (proeve van illustratie uit de hier besproken Bijbelse Encyclopaedie). zijn, maar overigens krijgt men de in druk, dat een reis langs de Amerikaan se musea noodzakelijk zou wezen om de originelen te zien. Anderzijds is de ver wijzing naar bronnen vrij schaars. Som mige uitstekende Europese en Neder landse werken hadden zeker vermeld kunnen worden. Van een vijfentwintig tal afbeeldingen van Bijbelse figuren, die eeuwen na hun dood vervaardigd werden, betwijfelen wij de waarde in een werk, dat zich met opzet wil be perken tot de Bijbelse tijd. Deze critische opmerkingen vallen echter in het niet bij het omvangrijke goede materiaal, dat bijeen gebracht is. Alleen zouden wij het willen opnemen voor de uitgevers, die in hun woord vooraf meedelen dat de teksten uit de Apocriefe Boeken ziin ontleend aan de Lutherse vertaling, die het Nederlandse Bijbelgenootschap heeft uitgegeven, te gen de schrijver van het artikel Apo- criefen, die verklaart dat het N.B.G. de Apocriefen nooit in zijn Bijbels heeft opgenomen. In 1951 heetf het N.B.G. een Bijbel in nieuwe vertaling uitgegeven, waaraan op verzoek der Evangelisch Lutherse Kerk de apocriefe boeken zijn toegevoegd. (X)CXXXXX<X*X»OOOOOC*XXOOC>C»C*XXX<OCO(X©OC<X>XaX!COC<XXXXX)0(\^0(X*'/XC<X<XX<XXX5CCCOCCCCCCOCCCX»OOOOCXX5 OOCTOOOOOCCCOC

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1954 | | pagina 12