Moderne bungalow in Waalre
DE MANNHEIMERS
Problematiek der moderne jeugd
DE MISTRAL KAN EEN
WARE GESEL ZIJN
Oude prenten
The Catcher in the Rye
In Nederlandse vertaling
WONDEREN DER
AARDE
Puzzelen
Franse paragraaf
Vondels „Lucifer"
De Noorse geoloog Olof Holledahl heeft
in „De aarde en haar wonderen" (uitge
geven door L. J. Veens uitgeversmaat
schappij N.V.) op een bijzonder aantrek
kelijke wijze de resultaten van zijn tal
rijke geologische expedities naar de meest
uiteenlopende delen van de wereld weer
gegeven. Hij maakte daarbij gebruik van
de bevindingen van zijn eigen speurtoch
ten en van die van zijn collega-onder
zoekers en het geheel is zowel voor de
geologen als voor diegenen, die slechts
hun aardkundige kennis willen vermeer
deren, van veel waarde geworden.
Holtedahl beperkte zich in zijn boek
niet alleen tot de bodemgesteldheid van
de streken, die hij beschreef, maar schonk
daarbij ook voldoende aandacht aan de
flora, de fauna en aan de tochten zelf.
En wellicht juist daarom zullen ook zij
die een zwak hebben voor reisbeschrij
vingen gretig grijpen naar dit werk.
Dit kan alleen maar een Parijse fruit
koopman zijn. Zijn omvang, zijn kleding
en zijn vrouw duiden daar onomstotelijk
op. Een echt type van de Hallen.
Zowel voor de mensen, die puzzelen uit
genoegen, als voor de mensen, die puzze
len uit noodzaak om de verveling op een
afstand te houden, als voor de mensen,
die helemaal niet puzzelen, maar in trei
nen vaak last ondervinden van puzze
laars, die voor de kranten waarin ze
puzzelen op hun medereizigers rustpun
ten trachten te vinden, heeft de heer
J. H. J. Sluijter een boekje met 115
kruiswoordraadsels samengesteld, met
de oplossingen op de laatste pagina's.
Vele mensen zullen deze heer Sluijter
dankbaar zijn voor het idee en de uit
geverij Het Spectrum voor de verwe
zenlijking ervan. J. V.
1 Op de architectuur-tentoonstelling in de
Haarlemse Vleeshal was verleden jaar een
maquette te zien van een landhuis (of bun
galow), die een ieder opviel door de zeer
oorspronkelijke vorm, waarin dit (deze)
was opgezet. Het gold een ontwerp van de
architect K. J. Aanstoot, de bouwmeester
van het thans te Bloemgndaal in aanbouw
zijnde grote flatgebouw. Het bedoelde land
huis is nu gereed gekomen. Het ligt een
eind terzijde van een grote verkeersweg
in Waalre bezuiden Eindhoven, dus nog al
ver uit de buurt. Het ligt er ook ver van
het rumoer van de wereld, als het ware
in een oase van stilte. Het gebeurt niet al
te vaak, dat een architect met zijn ruim
telijke gedachtenspinsels is opgenomen in
de vrije natuur.
Maatschappelijk gezien is het grote (ethi
sche) probleem van deze tijd de volks
woningbouw. De architect krijgt, afgezien
van vele andere zaken waarin hij zich
kan verdiepen (men denke slechts aan
de wederopbouw van Rotterdam, aan het
ontwerpen van stations, kantoren, fabrie
ken, winkelcomplexen of warenhuizen,
theaters en dergelijke), dan ook in de eer
ste en voornaamste plaats daarmee te ma
ken. Hij staat in menselijk opzicht voor
een zeer schone taak: bijdragen tot het
levensgeluk van zijn medemensen. Maar
er schuilt in dit werk toch ook het gevaar,
dat hij zich in zijn „verbeeldingsrijke den
ken" als kunstenaar gaat instellen oo mi
nimum-eisen, erger nog, dat hij zelf een
minimum-lijder aan functionele begrippen
gaat worden. Vandaar, dat het zo goed,
juist ook voor zijn werk voor de volks
woningbouw kan ziin, wanneer de architect
zich van tijd tot tijd eens kan „uitleven"
in een opdracht voor de particuliere wo
ningbouw, wanneer hij alleen heeft te den
ken aan het menselijk omhulsel, dat men
een eensgezinswoning noemt: de ruimte
waarin zich telkens enige anders gerichte
mensenlevens gaan voltrekken tot aan het
einde. Zal de architect bij de volkswoning
bouw, vooral zoals deze zich thans ont
wikkelt, hebben te maken met vooraf ge
stelde eisen van gesloten of open bebou
wing met van hun gevraagde vorm-
accenten, dingen die hij van te voren heeft
te aanvaarden èn te verwerken bij de
bouw als van deze bungalow in Waalre
geldt het in de eerste plaats een uitwisse
ling van gedachten met de opdrachtgevers
(in dit geval de heer en mevrouw De
maken van elke slechte en verantwoorde
oplossing lenen, die van hem wordt ge
vraagd. Hij moet dus niet in de eerste
plaats op de smaak van het publiek wer
ken. Hij moet in bepaalde kwesties voet bij
stuk kunnen houden: hij moet karakter
bezitten. Maar hij moet ook kunnen luis
teren en open staan voor alle redelijke
dingen, die men van hem vraagt. Er was
eens een architect en het was niet de
eerste de beste die tegen mij zei: „De
onplezierigste opdrachten zijn die, waarbij
de opdrachtgever zegt: „ga je gang maar."
Het zal wel niet veel voorkomen dat,
zoals hier bij dit landhuis Boksheuvel, de
architect eerst zijn eigen toegangsweg in
het terrein had uit te graven. Men zou
kunnen zeggen, dat hij daarmee de aan
loop tot zijn project heeft genomen, want
deze weg leidt tot een open plek, die uit
mondt in de garage en daarnevens met
een aantal treden toegang geeft tot de
hoger gelegen entrée. De garage met de er
boven liggende vertrekken vormen het
enige deel dat een verdieping heeft tegen
over de overige zich langs de Zuidzijde tot
een gerekt front groeperende woonruim
ten. Compositorisch zit het belangrijkste
element in het accent dat Aanstoot wist te
bereiken met de hoge, uit Veluwse zwerf
keien opgetrokken schoorsteen van de olie
stookinrichting (zie afbeelding). Daarom
heen heeft hij op ongedwongen, men zou
haast zeggen, speelse wijze zijn ruimten
en terrassen met hun diverse hoogtever
schillen gegroepeerd. En welk een koste
lijk materiaal bieden deze kleurige zwerf
keien! Hoe ook kunnen zij in het uiteraard
zeer oneffen oppervlak profiteren van een
zacht overglijdend strijklicht. De schoor
steen mondt uit in de ruime woonkamer.
Maar hier werden de keien, om een wat
regelmatiger oppervlak te verkrijgen, ge
kloofd. Ze hebben er als materiaal nog bij
gewonnen.
Dit zijn slechts enkele aspecten van een
dergelijke behuizing. Er zou natuurlijk nog
veel meer zijn te zeggen over de meestal
gelukkige materiaalkeuze, over de zorgvul
dig gekozen kleuren. En dan blijkt ook, dat
men een dergelijk huis niet behoeft vol te
zetten met stalen meubelen (die nooit
„oud" kunnen worden), maar dat een
Louis Seize-stoel of een Empire kastje het
er juist uitstekend „doen". Ik vind dit een
belangrijk criterium, want een huis moet
ondanks alle architectonische karakter-
Graaff-De Bijll Nachenius) mèt de moge
lijkheid op verantwoorde wijze te experi
menteren in de aanleg en de groepering
der woonruimten en de toepassing van
nieuwe materialen (of oude materialen in
nieuwe toepassing!).
Een architect moet daarbij kunstenaar
z:jn. Natuurlijk. Hij moet zich niet tot het
trekken, ondanks „de" schoonheid, ondanks
de „aesthetische uitdrukkingskracht" ach
tergrond blijven. Slechts werkelijke ka
rakters onder de bouwmeesters kunnen zo
iets tot stand brengen, zonder dat de waar
de van hun ontwerp er op achteruit gaat.
Dr. A. VAN DER BOOM.
MEN DENKT er gewoonlijk weinig over
na, dat ook in de muziek soms allerlei din
gen, die ons als vanzelfsprekend voorko
men, resultaten zijn van langdurige ont
wikkelingsprocessen. Het heeft honderden
jaren geduurd, voordat onze Westerse mu
ziek van uitsluitend pure eenstemmigheid
tot meerstemmigheid
geëvolueerd was. Dat
de oude Grieken ook
meerstemmigheid ge
kend zouden hebben,
is nooit bewezen en
het heeft in de begin
periode van het
Christendom nog tot
omstreeks de achtste
eeuw geduurd, alvo
rens men de samen
klank van twee tonen
als schoonheid ging
beseffen. Merkwaardig, want men zou toch
zeggen, dat meerstemmigheid altijd voor
het grijpen heeft gelegen. Immers, de
vrouwenstem ligt bijna een octaaf hoger
dan die van de man en onderling zijn die
stemsoorten ook nog weer in hogere en
lagere te verdelen en verdeeld geweest,
zolang men, waar ter aarde ook, gesproken
en gezongen heeft.
Een ander verschijnsel waar wij volko
men mee vertrouwd zijn, is wel veel min
der elementair, maar toch ook niet een-
twee-drie tot stand gekomen. Ik bedoel
het zogenaamde orkest-crescendo. Het in
kracht toenemen en afnemen van de or
kestklank behoort voor ons zó evident tot
de natuurlijke uitdrukkingsmiddelen van
de muzikale voordracht, dat het onwaar
schijnlijk lijkt, dat men dit middel vroeger
niet zou hebben toegepast. Toch is dit zo:
het geleidelijk overgaan van de ene klank
sterkte in de andere is in de orkestmuziek
pas ontstaan in het midden van de acht
tiende eeuw.
DE STAD Mannheim was in die tijd
een residentie waar de keurvorst een uit
stekende hofkapel bezat, een orkest dat tot
de beste van Europa werd gerekend. Er
waren musici van grote naam aan verbon
den, kapelmeesters als Stamitz, Richter en
Cannabich, die mede als componisten be
langrijk hebben bijgedragen tot de ontwik
keling van de symphonie. Maar tegelijker
tijd cultiveerden zij het orkestspel tot een
voor die tijd ongekende hoogte. Het was
hier, dat het aanzwellen en het afnemen
van de klanksterkte werd ingevoerd, het
geen volkomen in tegenstelling stond tot de
toen gangbare uitvoeringspractijk. Deze was
tot dan van een geheel ander beginsel uit
gegaan, namelijk van de contrastwerking
tussen sterk en zacht, zender dat deze door
dynamische overgangen werd overbrugd.
De dynamiek van het orkestspel ten tijde
van Bach en Handel en hun voorgangers
was nauw verwant aan die van het orgel
en het cembalo. De organist en de cemba
list maakten geen overgangs-cresccndi. Zij
moesten reeds door de structuur hunner
instrumenten de klankverschillen zonder
bemiddelende overgangen naast elkaar
stellen. Dit beginsel leefde zo sterk in het
muzikale bewustzijn van die tijd, dat een
nieuw, een modern gevoelsleven moest ko
men om wat men in zeker opzicht starheid
zou kunnen noemen, om te vormen tot de
buigzaamheid van de overgangs-dynamiek.
Voor het orgel bestond de enige mogelijk
heid tot crescenderen uit het geleidelijk
betrekken van registers. Maar ten eerste
ontstond daardoor geen geleidelijk toene
men van de klank (la
ter is dit mogelijk ge
worden, nadat de zo
genaamde zwelkast
was uitgevonden) en
ten tweede beschouw
de men dit als een
kunstzinnige oplos
sing. Tenslotte paste
het niet bij het ka
rakter van de orgel
kunst van die tijd, die
op contrastwerking
was gebaseerd. Zou
dit misschien een gevolg zijn geweest van
de onmogelijkheid uit het koninklijke in
strument geleidelijke klank-ontplooiingen
te kunnen verkrijgen? Ik geloof het niet.
De grootheid, de onaantastbaarheid van de
orgelklank, ongebroken door menselijke
aandoenlijkheid, werd tot een symbool van
de eeuwige waarheden, die men van altaar
en preekstoel hoorde verkondigen en in de
statische klank van het orgel weerspiegeld
vond.
Ongetwijfeld: er waren al voor Bachs
tijd veel instrumenten, die zich tot de grote
expressie-mogelijkheden voortreffelijk
leenden. En het is volkomen ondenkbaar,
dat violisten, gambaspelers, fluitisten en
zovoorts hun instrumenten als houten kla
zen zouden gehanteerd hebben, door wat
voor het orgel gold ook voor hun instru
ment tot maatstaf te némen. Zij hebben
hun spel natuurlijk met al de voordracht
schakeringen gesierd, die met de stijl van
tijd en het karakter van hun instrument
overeenkwamen.
Maar wat te Mannheim nieuw was, was
iets anders. Het was een toepassen in de
compositiekunst en in het orkestspel van
een nieuw beginsel: het geleidelijk over
gaan door het gehéle apparaat van de ene
klanksterkte naar de andere. Men kan
hierbij al terloops vaststellen, dat in de
Mannheimse hofkapel een uitzonderlijke
orkestdiscipline moet zijn toegepast, want
de spelers waren in een dergelijk ensem-
blespel nooit opgevoed. Doch belangrijker
was, dat dit novum een nieuw tijdperk in
orkestcompositie en orkestspel inluidde.
De eerste der zeer groten, die dit alles
op grandioze wijze verwerkte, was Beet
hoven. De brave Mannheimse componisten
zouden de geestkracht noch de moed heb
ben gehad, om hun beginsel toe te passen
met de hevige spankracht, zoals die bij
voorbeeld uit het reusachtige orkest
crescendo in het begin van het hoofdthema
der derde Leonore-ouverture spreekt, een
der meest suggestieve voorbeelden hiervan
uit de orkestlitteratuur. En als zij geweten
hadden, dat hun initiatieven nog eens tot
een Bolero van Ravel zouden geleid heb
ben, misschien zouden zij zich dan met
Goethe en Dukas angstig hebben afge
vraagd, hoe zij zich weer van de door hen
opgeroepen geesten zouden kunnen bevrij
den! WILLEM ANDRIESSEN
tttr pnPtns
Als het waar is - en dat hebben de historici later uit te
maken - dat wij in de eeuw van het kind leven, dan is het
boek „The Catcher in the Rye" van de Amerikaan J. D.
Salinger daar een uiting van. Salinger, die met deze roman
debuteerde, geeft het verhaal van de zestienjarige Holden
Caulfield, die drie dagen door New York zwerft, omdat hij
van school is gestuurd. Caulfield durft niet naar huis terug
te keren, omdat zijn ouders niet eerder op de hoogte gesteld
99
99
zullen worden van zijn ontslag, dan met ingang van de
Kerstvacantie. De hoofdpersoon vertelt het verhaal van deze
zwerftocht aan zijn broer, die hij zeer bewondert en dit ver
slag, in de taal van een zestienjarige, krijgt de lezer als
roman onder ogen.
Nu doet zich in iedere spreektaal het verschijnsel voor,
dat de toon en dientengevolge ook de woordkeus worden
afgestemd op degene die men voor zich heeft. Een volwas
sene zal in een gesprek met een kind anders spreken, dan
wanneer hij zich tot een leeftijdsgenoot richt. Dit geldt ook
omgekeerd. Het kind zal zich tot een oudere in andere be
woordingen richten dan tot een vriendje. In het eerste geval
wil het zijn kind-zijn zo veel mogelijk opheffen en zal het
zich groot voordoen, in het laatste geval zullen zijn reacties
spontaan zijn, die van het kind onder kinderen.
Salinger heeft dit doorzien. Het verslag van Caulfield is,
hoewel doorspekt met typisch kinderlijke termen, toch ook
vermengd- met een zekere grootspraak. Holden Caulfield,
afkomstig uit een welgesteld milieu, is voor een schrijver
in zekere zin een ideale hoofdpersoon. Hij is min of meer
belezen, hij is - zoals overigens alle Amerikaanse kinderen -
vroeg rijp en beschikt over een rudimentair psychologisch
inzicht, dat hem in staat stelt zichzelf nu en dan - zij het op
een kinderlijke manier - te doorzien. Bovendien heeft hij
over verscheidene onderwerpen reeds een zeer besliste me
ning. Caulfield's problematiek is naar ons inzien typisch die
van een modern kind met een intellectuele inslag. Zijn
grootste afkeer is gericht tegen de onechtheid van de mensen
en zijn moeilijkheden liggen op het vlak van de keuze.
Caulfield kan niet kiezen, hij ziet overal de nadelen van en
merkwaardigerwijs is de enige die dit doorziet zijn veel
jongere zusje, voor wie hij een grote genegenheid koestert.
Maar - en dat is ons enige bezwaar tegen dit overigens
voortreffelijke boek - Salinger heeft zich vaak laten ver
leiden tot een sentimentele toon, die voortkomt uit het feit
dat hij zich uiteindelijk niet gehéél heeft kunnen verplaat
sen in de gedachtenwereld van de zestienjarige. Want het
is de sentimentaliteit van een volwassene in zijn beschou
wing van het doen en laten van een kind, waarin hij met
een zekere weemoed zichzelf en een geromantiseerde jeugd
terug vindt. Voor vele ouders zal het boek ongetwijfeld een
equivalent betekenen van tien paedagogische geschriften.
Onder de titel „Eenzame zwerftocht" verscheen bij de
uitgeverij Oisterwijk in Den Haag een vertaling van deze
roman. Het origineel is er niet best af gekomen. De grootste
fout, die de vertaler beging, is dat hij een zestienjarig Ame
rikaans kind gelijkschakelt met een even oud Nederlands
kind, waardoor de taal niet meer „bekt". De taal van de
originele Caulfield, rijper dan leeftijdsgenootjes hier te lan
de, is in feite die van een achttienjarige, de Nederlandse
Caulfield werd echter een jongen van zestien jaar die over
het idioom beschikt van een twee jaar oudere. Een ander
bezwaar van de vertaling is, dat deze wonderlijk genoeg op
verscheidene plaatsen gekuist werd, terwijl de in het origi
neel aangegeven cursiveringen waar de klemtoon moet val-
len - en juist de beklemtoning van daarvoor niet in aanmer
king komende woorden is typisch voor een kind - in de
vertaling vrijwel geheel ontbreken. Bovendien werd een
belangrijke, inderdaad moeilijk te vertalen, passage over
het liedje „Catcher in the Rye" - waarin wordt uitgelegd
dat dat nu het enige is wat Caulfield ambieert - weggelaten
zonder dat daarvoor iets anders in de plaats kwam. Het
boek verdient beter. H. L. L.
DE PORTIER van het casino
in Cannes, filosofisch van
aard, waardig en rijk geünifor
meerd, meende dat de atoom-,
de H- en de A-bommen er de
oorzaak van waren. Anderen,
heel veel anderen dachten er
ook zo over, maar het noemen
van één gezaghebbende bron i3
voldoende. Die Fransen en ik
hebben diepgaand gepraat over
het weer, want wat deze lente
aan de Rivièra gebeurde was
niet normaal meer. Natuurlijk
is de garantie inzake de con
stant vlekkeloze hemel en
spiegelgladde zee, welke wij
argelozen via de affiches van
de Franse spoorwegen en via
de blijde commentaren der
reisverenigingen krijgen, altijd
al wat geflatteerd, maar deze
lente werd ze vele, vele dagen
door gure stormen, goorgrijze
luchten en langdurige trieste
regens tot een tragische be
spotting gemaakt.
Ik ben naar het Zuiden ge-
me zonnebad, naar de elegante
kermis van een blauwe kust.
Zo kende ik de blijheid der goe
de verwachting toen ik op mijn
scooter mijn brave land ont
vluchtte, dat er in geslaagd is
bijna alles te reglementeren
behalve het weer. Regen en
hagel, kille Noordenwind en
nattig grauw licht waren mijn
reisgenoten in Gelderland, in
Limburg, in de Ardennen, in
Noord-Frankrijk, maar geen
ogenblik drong de droefenis
der koude natte nachten door
tot mijn hart, want ik wist,
dat bezuiden Lyon, in het dal
van de Rhóne de Midi op me
wachtte. Het lichte warme zui
den.
MIJN KINDERLIJK vertrou
wen in de Franse affiches, wel
ke de Midi symboliseren door
een palm en een felstralende
zon kreeg in Montélimar een
nog hechtere basis. In dat
stadje, halfweg Lyon en Mar
seille, waar men een weeïg zoe
te smaak in de mond krijgt
omdat het zijn reputatie van
de bakermat der nougat te zijn
bevestigt door huis aan huis
kleurige pakketten van het
zoete spul te verkopen en er
indringend veel reclame-bor
den aan te wijden, in dat Mon-
bereikt. En ik had er om ge
glimlacht. Wij Hollanders we
ten immers wat wind betekent.
Nee, lezer ge weet het niet, zo
lang ge de mistral in zijn
wreedste vorm niet ondergaan
hebt! Het is een gesel, een
marteling, welke zonder een
ogenblik respijt te geven, één
dag, drie dagen, zes of negen
dagen raast. Met constant ge
weld, dag en nacht.
Mijn mistral was zo, dat
zelfs de mensen van de Midi
over l'enfer", over ,,de hel"
spraken. En hij duurde negen
dagen, waarvan ik er vier be
leefde. De pijnen en de olijven
bogen kreunend door naar het
Zuiden, de mannen liepen met
berenmutsen op, mijn vriende
lijke scooter werd met het
„gas" half open Zuidwaarts ge
blazen met negentig km vaart,
maar toen ik eenmaal terug
moest keren op mijn weg, kwa
men wij tezamen op de eer
ste versnelling niet boven
de twintig.
Met mijn hand op mijn hart
hart verzeker ik u, dat me in
een buitenwijk van Arles zes
honderd francs voor de voeten
zijn gewaaid. In een stil straat
je zonder open ramen en zon
der voorbijgangers, waar ik
voorovergebogen tegen de mis
tral worstelde, rinkelde plotse
ling iets voor mijn voeten. Twee
koperen 50 francs stukken en
een halve minuut later waaide
een morsig biljetje van 500
francs tegen mijn broekspijp
Dat is de infernale mistral,
die mensen gek heeft gemaakt,
die zonder een minuut van
zwakheid te kennen, ditmaal
negen dagen bulderde, alle ini
tiatief, alle werkkracht uit de
mens wegblazend, zolang deze
niet ergens de beschutting van
muren of hechte bosschages
had gevonden. En ook dan nog
waren er alom de klapperende,
steunende luiken en de huilen
de vlagen. Onwerkelijke, ang
stige geluiden onder de zo be
drieglijk blauwe hemel.
H. A.
trokken om te pogen aan de
Cöte d'Azur, aan de blauwe
kust tussen Marseille en Ge
nua, iets ander3 te vinden dan
bikini-pakjes, de tinteltangel-
fagades der protserig dure hö-
tels, de strandparasols,
Er was in mij een jachtlust
om in dat bedorven paradijs
achter alle make-up toch iets
te vinden van het werkelijke,
het boeiende leven. Maar daar
naast, ik beken het, had ik
heel privé ook een onambtelij
ke hunkering naar die gega-
i randeerde stralende hemel,
naar de momenten van het lo-
télimar dan kwam ik onder een
schoongewaaide hemel terecht.
In Noord-Frankrijlc had men
gesproken over een „vent du
nord ordinaire" een gewoon
Noordewindje maar in Mon
télimar bracht de man van can
benzinepomp, terwijl hij zich
met moeite staande hield en
de spetters van het dure vocht
(75 cent per liter) ons in het
gezicht geblazen werden, voor
het eerst het begrip mistral te
berde. Ik had gelezen over de
sterke Noordenwind, die door
het Rhónedal blaast en soms
een groot deel van de Rivièra
Parijs, Juli, - -. Het park, dat van het
Palais Chaillot naar beneden loopt tot aan
de rivier en dat nu gesplitst wordt door het
tijdelijke gebouw van de NAVO, is van de
soort die eigenlijk pas van binnen uit ge
zien bestaat.
Als men van boven kijkt, of beneden
van de kade af, lijkt er alleen een magere
strook groen te zijn, maar als men er in
wandelt maken de bomen en bosjes een
woud, paden-met-bankjes of niet. Op vrije
dagen is het er stampvol. In de linkerhelft,
die zich in enige mate tot de vulgaire helft
ontwikkeld heeft, komt tangomuziek uit het
struikgewas. Men herinnert zich al een
dorpje op het land, waar s' Zondags de
bewoners zwemmen, drinken en dansen op
een plankier onder de bomen van het bos.
Maar geenszins: De muziek blijkt van een
kleine ingebouwde draaimolen te komen,
die in een mat gangetje een tiental kinde
ren rondstuurt. Iedere zitplaats stelt ieta
anders voor: een paard of een auto of een
vliegtuig of een boot die op en neer danst.
De meisjes zitten er als vreemdelingen op,
maar de jongens bedrijvig: zij maken een
krijgstocht van de makke cirkelgang. In
het midden van de tent staat de eigenaar
uit te rekenen hoe lang de rit nog duren
mag. Daaromheen zitten de bezoekers dia
hun park graag met wat muziek gebruiken:
paren waarvan het jongmens uitbundig
kust en het meisje goedig voor zich uit ziet
van onder een Zondagse hoed en breisters
met brede schoten, de enkels gekruist. De
kinderen krassen met stokjes in het ver
harde pad, in de omgeving van de verlaten
hoop gouden zand waar de overheid hun
een plezier mee heeft willen doen.
De rechterhelft is veel voornamer, zan
der muziek maar met een beekje dat er
gens van de hoogten van Passy moet komen.
Zelfs een bonkig jong ding in een rood
zwart geruite jurk, dat scheef op een bank
hangt met één been kaarsrecht naast zich
uitgestrekt, deelt in de waardigheid. De
oorsprong ervan is natuurlijk elders: bij
de glimlachende jonge moeders die een kin
derwagen heen en weer schuiven en bij
het meisje dat naast de beek een brief zit
te schrijven op een net blocnootje:
Maar voor de ware vredigheid kan men
nog beter in een van de musea van het
Palais Chaillot terecht: het Musée des Arts
et Traditions Populaires, in de linkerhelft.
De suppoosten bij de controle daar zien ver
rast op als men binnenkomt en wijzen
voorzichtig de plattegrond aan, alsof zij
vrezen dat men bij de geringste faux pas
hunnerzijds rechtsomkeert zal maken. Niet
temin bewaken zij een uitstekende verza
meling van populaire prenten en ceramiek
uit de tijd tussen 1789 en 1852 dat geldt
alleen voor deze zomer, het museum wisselt
telkens van expositie. Zulke prenten had
den de functie van krantenfoto's het
gebrek aan authenticiteit is vaak „goedge
maakt" door complete, sterk moraliserende
beschrijvingen van de vertoonde gebeurte
nissen. De schuld is niet alleen aan de
fotografie die nog niet bestond: de tekenaars
gaven zich soms geen moeite om de histo
rische waarheid te benaderen, zoals blijkt
uit enkele paren identieke prenten, waar
van de een krachtens het onderschrift iets
geheel anders moest voorstellen dan de
andere maar zelfs als men ze nu naast
elkaar ziet, kan men nog gemakkelijk ge
loven dat ze toch inderdaad naar verschil
lende gebeurtenissen gemaakt zijn.
De toon van de teksten is dadelijk her
kenbaar: pennen die aan de heersende orda
verkocht zijn. Waren zij dat niet, dan moch-
ten de prenten ook niet gepubliceerd wor
den de Napoleontische censuur werd in
de restauratietijd nog herzien en verbeterd.
De nadrukkelijke loyaliteit aan het ko
ningshuis en de verontwaardigingen over
binnen- en buitenlandse vijanden zijn op
het eerste gezicht een beetje ontroerend,
zij lijken zo naïef. Als men vervolgens da
moeite neemt om zich de verhoudingen
beter in te denken, bederft de smaak en
vertoont de geschiedenis van de restauratie
haar lelijke gezicht. Die van de Napoleon
tische tijd was minder lelijk: er is iets
eerlijkers aan de prent van het sneuvelen
van de Hertog van Montebello, al is d®
bedoeling ervan toch voornamelijk ver-»
fraaiïng van de reputatie van de keizer»
die er met van smart verstijfd gelaat bij
staat: „Grande sensibilité de 1' Empereur1*
heet de prent dan ook. Zo'n tentoonstelling
suggereert van alles; er zal wel een gele
genheid komen om er meer over te zeggen.
In een sterk beschut haventje kan het zelfs tijdens de mistral
gezellig zomers zijn, want de lucht is tijdens deze storm bijna
steeds fel blauw. Deze foto werd genomen in het oude plaatsje
Martigues, dicht bij Marseille.
Ter gelegenheid van het feit, dat Von-
del's „Lucifer" driehonderd jaar geleden
voor het eerst verscheen, beeft de stich
ting „De Roos" (een associatie van biblio-
phielen) voor haar leden een jubileum
editie het licht doen zien. Deze uitgave is
gedrukt volgens de aanwijzingen van prof.
dr. Garmt Stuiveling en werd door Henk
Krijger typografisch verzorgd en geïllu
streerd met pentekeningen. Voor het kleur-
fond is gebruik gemaakt van een houtblok.