Erich Maria Remarque
ziet Duitsland eindelijk weer
Voor al
het goud
van de wereld
Een kinderkapstokje
Buitenlandse
zending in India
Elke Zaterdag acht pagina's bij alle edities van
Haarlems Dagbladj Oprechte Haarlemsche Courant
1
KERKELIJK LEVEN
Vi; v
Psychologie van de
vacantieganger
Er was eens een koning, zó rijk, zó
rijk, dat hij niet wist wat hij met al zijn
goud moest doen. Het meeste geld gaf
hij uit om alles te kopen wat zijn doch
tertje, de prinses, wilde hebben. Er
was niets dat ze vroeg en niet kreeg.
Maar de prinses was niet tevreden,
want ze wilde nog veel meer hebben
dan ze al had. Van ontevredenheid had
ze een heel zuur gezicht gekregen en
de krul was uit haar haren gegaan. Ze
at niet meer, ze vond niets lekker en
mopperde de hele dag. Allemaal van
ontevredenheid.
De koning die zo graag wilde dat ze
een vrolijk meisje werd, wist niet wat
hij doen moest. „Zeg dan toch wat je
hebben wilt", zei hij iedere dag, „an
dere kinderen zijn toch ook tevreden.
Vraag ze dan wat zij hebben, dat jij
niet hebt".
Dat vond de prinses een goed idéé en
ze liet alle kinderen van het hele land
in haar speelzaal bij zich komen. „Wat
is het liefste dat je doet, waar speel je
Dit is weer eens een stukje figuur-
zaagwerk, waar je vast veel plezier van
zult hebben. Heb je al een kapstokje?
Dan kun je het gebruiken om kralen
kettingen, dassen, de slab van kleine
broer of zus of nog zoveel andere
dingen aan te hangen.
Je maakt het van triplex en je gaat
als volgt te werk: Teken eerst de hele
tekening op doorschijnend papier over
en lijm dit omgekeerd naast het voor
beeld. Je hebt dan het hele kapstokje,
want het voorbeeld is alleen maar de
linkerhelft. (Zorg dat de punt streep
punt lijn precies op elkaar komt). Trek
nu met behulp van carbon (doordruk
papier) de vier kabouters over op het
hout en zaag ze uit. Vervolgens doe je
hetzelfde met het schildje (dat is de
streepjeslijn). Lijm of spijker de kabou
ters op hun plaats en zaag dan nog vier
rondjes zo groot als op het voorbeeld
(stippellijntjes). Lijm ook deze op het
schildje en schroef hier vier haakjes
in.
Schilder het geheel met plakkaatverf
in leuke kleuren en vernis het met
blanke lak.
J. R. H.
het liefste mee en wat is het lekkerste
dat je ooit gegeten hebt?" vroeg ze aan
alle kinderen.
Eén zei: „Ik speel het liefste met de
mussen, die brood uit mijn hand ko
men pikken". Een ander: „Ik eet het
liefste chocolade-ijs en het liefste wat
ik doe is voorop de fiets van mijn vader
zitten".
Eén zei: „Ik lees het liefste". Weer
een ander: „In de tuin werken".
Zo ging het maar door. Ieder kind
noemde iets anders op en de prinses
liet alles door haar lakeien opschrijven.
Toen de kinderen weg waren, ging ze
alles doen wat ze gezegd hadden. Maar
de mussen in de paleistuin kenden haar
niet en vlogen bang weg. De honderd
ijsjes, die ze liet komen, smaakten haar
niet en haar vader kon niet fietsen en
dus kon ze ook niet voorop zitten. Van
het werken in de tuin kreeg ze vuile
handen en blaren, dat was dus ook
niets.
Toen ze alles had geprobeerd was ze
nog ontevredener als daarvoor. Er was
geen huis meer met haar te houden. Als
ze kinderen zag spelen, liep ze er hard
naar toe en plaagde ze hen, of ze pakte
het speelgoed af waar die het meeste
plezier mee hadden.
Op een dag deed ze iets héél ergs.
Toen ze een klein meisje zag met prach
tige lange krullen, haalde de prinses
een schaar en voor het meisje iets doen
kon, knipte ze die krullen af. Ze wilde
ze door haar eigen haren heenvlechten,
waar alle krullen uit verdwenen waren,
sinds ze zo ontevreden was. Het kleine
meisje liep hard huilend weg, maar dat
kon de prinses niets schelen. Ze had
weer eens iets wat ze hebben wou en
daar moest iedereen maar voor gehoor
zamen. Een heel knappe kapper vlocht
de haren door haar eigen lelijke haar
heen en de prinses wandelde met haar
nieuwe hoofd door de tuin en was héél
even tevreden.
Maar net op dat ogenblik viel er een
schaduw over heen: een reusachtige
vogel viel uit de lucht omlaag. Hij zei
niets, keek de prinses alleen maar aan
met zijn boze groene ogen. Hij zette
zijn snavel in haar mooie zijden kleren
en nam haar mee omhoog de lucht in.
Het ging zó vlug, dat niemand in het
paleis er iets van merkte. Hoger en ho
ger vloog de vogel, over het land van
de prinses. Ze verloor de haren van het
kleine meisje, haar mooie kleren
scheurden en een regenbui maakte het
allemaal nog veel erger. In een straat
waar een heleboel kinderen aan het
spelen waren, zette de vogel haar op
eens neer. Ze stond er midden tussen.
De kinderen hielden op met spelen en
keken haar aan. Ze wezen naar haar
gescheurde en natte kleren en haar
lelijke haren. „Ik wil meespelen", zei
de prinses.
„We willen je er niet bij", zeiden ze.
„Maar ik ben de prinses", riep ze.
„Haha, de prinses, dat zou je wel
willen. Zo als jij ziet het armste kind
er nog niet uit". Niemand geloofde haar.
De prinses mocht niet meespelen. Een
eindje verderop bleef ze maar staan
kijken. Toen de avond kwam, gingen
de kinderen één voor één naar huis.
De prinses zag hoe ze gezellig aan tafel
zaten met hun vaders en moeders en
na het eten spelletjes deden. Voor al
het goud van de wereld zou je zoveel
gezelligheid en vrolijkheid niet kunnen
kopen. Dat ontdekte de prinses ook. Het
ging er alleen maar om hoe je zélf was.
De prinses had tijd genoeg om daar
allemaal over na te denken, die hele
lange nacht, dat alleen de maan naar
haar keek.
„Hoe zou je zó moeten worden?"
dacht ze. Toen de zon opkwam, wist ze
het. Iets vriendelijks doen, iets vrolijks,
iets waar alle mensen blij mee zijn. Ze
keek om zich heen. Aan het eind van
de straat begon een weiland en een
heleboel bloemen tilden er net hun
hoofdjes op. De prinses liep erheen en
met haar armen vol bloemen kwam ze
even later terug.
En toen de mensen een paar uur la
ter opstonden en hun gordijnen open
schoven, wisten ze niet wat ze zagen:
de hele straat was versierd. Op alle
hekjes, bij iedere deurbel en venster
bank lagen bloemen. En midden in de
straat stond dat vreemde meisje van
gisteren in haar gescheurde jurk, hele
maal nat van de dauw, maar met een
gezichtje dat helemaal veranderd was.
Toen merkte de prinses dat mensen
veel vriendelijker zijn als je zelf ook
aardig bent. Ze vroegen haar aan het
ontbijt; ze vroegen waar ze vandaan
kwam en hoe ze heette. Met een kleur
als vuur vertelde de prinses over haar
ontevredenheid, hoe ondeugend ze was
geweest en over wat ze gisteren en deze
nacht allemaal had ontdekt. De mensen
geloofden meteen wat ze vertelde en
een man die toch naar de stad moest
met zijn paard en wagen nam haar
mee. Ze zat naast hem op de bok en
de wind woei door haar haren, waar de
krulletjes in terug kwamen. En toen
ze bij het paleis kwamen, waar de ko
ning heel ongerust op de stoep stond,
toen gaf de prinses hem iets, wat je net
zo min voor al het goud van de wereld
kopen kan: een zoen op allebei zijn
wangen.
MIES J30UHUYS
"YJOOOOOOOCXXXIO .n< XXKXJOOOOOOOOOOOOOOOaCOOOLVXXir v OOUCïXlOOOOOOOOrXOOOOOOl0000000000000C*XX*>X>0COX)0O000C>00300000CXXX*X*D000CX<XxXI0000000(XI0000000ÜC3CXX)00fXX>JL<XX>
Naar het land van vechtersbazen
huppelden twee bange hazen.
Maar hoe Hip en Hup ook zochten
er werd nergens meer gevochten.
Er was gekker nog misschien
niet één vechtersbaas te zien.
„Stil", zei Hup, „stil Hip, ik hoor wat!"
„Ja", zei Hip, „ik ook, wat was dat?"
„In dat huis", zei Hup, „daar was het,
daar,
help riep iemand, help gevaar!"
Hip keek Hup en Hup keek Hip aan.
Hup zei: „Laten we gauw weggaan."
Maar die stem riep uit het huis:
„Mensen, help, help, help een muis!"
„O", zei Hip, „is hij daar bang voor?"
Zij het huis in, trap op, gang door:
op de tafels, op de kast,
aan de lamp hield één zich vast
stonden alle vechtersbazen,
banger nog dan bange hazen.
Hip en Hup stuurden die muis
uit het vechtersbazenhuis.
Met die langstaart op hun rug,
hipten ze naar huis terug.
Toen ze daar gekomen waren
kwam een kar vol groene blaren,
vol met hazenlekkernijen
voor het hazenhuisje rijden
Hip zei: ,,'t is voor jou en mij!
Kijk, er zit een kaartje bij!
Dit is voor de dappre hazen
van de bange vechtersbazen".
MIES BOUHUYS.
Evenals in vele andere landen bestaat in
kerkelijke kringen grote belangstelling
naar de houding, die daar aangenomen
wordt ten aanzien van de zending. Hoe de
minister-president van India, Pandit Neh-
roe, over de buitenlandse zendelingen
denkt, heeft hij duidelijk uiteengezet.
Maandelijks zendt Nehroe een rond
schrijven aan het Congres. Over het vraag
stuk der buitenlandse zendelingen in zijn
land sprekend heeft hij er thans op ge
wezen, dat de grondwet van India vrijheid
geeft aan alle godsdiensten ook de vrijheid
om „bekeerlingen te maken". Persoonlijk
zo vervolgt hij kan ik de pogingen
om anderen tot het geloof te brengen, niet
waarderen. Maar dit is mijn persoonlijke
mening, die ik anderen niet mag opdrin
gen." Nehroe kan zich indenken, dat
iemand van godsdienst verandert. Maar
en we laten hem nu verder aan het woord
ik begrijp niet de pogingen tot massa-
bekering, die niets te maken hebben met
individuele of persoonlijke overtuigingen
en die vaak een politieke dwang als ach
tergrond hebben. Het probleem der Chris
telijke zendelingen is de laatste tijd veel
vuldig ter sprake gekomen. Het gaat dan
vooral om buitenlandse zendelingen. Wat
de vrijheid om zijn geloof te verkondigen
aangaat, is iedere godsdienst vrij omdat
in India te doen, al heeft men rekening te
houden met bepaalde opvattingen.
Toelating vreemdelingen
Wat betreft de buitenlandse zendelingen
is het niet de godsdienstige vraag, waar
het om gaat, maar veeleer het probleem
van de toelating van vreemdelingen in
India, met welk doel dan ook. Wij willen
India niet sluiten voor vreemdelingen, wij
hebben hen steeds welkom geheten. Doch
wij hebben een aantal bepalingen met be
trekking tot hun binnenkomen, die niets te
maken hebben met de godsdienst. Grote
aantallen buitenlanders in het land kun
nen gemakkelijk nieuwe problemen schep
pen, die kunnen leiden tot activiteiten, die
wij niet wensen aan te moedigen. Vandaar
dat sommige bepalingen nodig zijn.
Nehroe stelt vast, dat van vele buiten
landse christelijke zendelingen gezegd kan
worden, dat zij in verschillende delen van
India voortreffelijk werk hebben verricht.
Er zijn er ook sommigen geweest, die nu
niet bepaald in het voordeel van India heb
ben gewerkt. Het is best mogelijk, dat hun
bedoelingen goed zijn geweest, maar het
is een feit, dat hun politieke en sociale op
vattingen nu eenmaal niet die van de re
gering van India zijn.
Om politieke redenen worden geen
vreemdelingen aangemoedigd om zich in
het grensgebied te vestigen, godsdienstige
motieven spelen hierbij geen rol. Het wordt
nu eenmaal noodzakelijk geacht om in het
grensgebied strenge bepalingen te doen
gelden. Wonen hier dan vreemdelingen,
dan komen de te treffen maatregelen in
gevaar.
Nehroe wijst er tenslotte op, dat er enige
moeilijkheden zijn ontstaan door de zen-
diingsactiviteit in het gebied van sommige
stammen. Zonder zich al te zeer in de
zaken van deze stammen, die hij een zeer
warm hart toedraagt, te willen mengen,
zegt hij, dat zendingsactiviteit, of die nu
van Christenen, Hindoes of Mohammeda
nen is, hier gemakkelijk onrust onder de
massa dort ontstaan, waardoor het gevaar
voo- c' lang niet denkbeeldig is.
Mening van zendelingen
In veiband met dit alles verdient het de
aandacht, dat bijna gelijktijdig met het
publiceren van Nehroe's verklaring, de be
kende zendeling dr. Stanley Jc-nes,die thans
op weg is van India naar Amerika, een
verklaring heeft bekend gemaakt over het
werk der zendelingen in India. Deze ver
klaring is opgesteld door een grote groep
Indiase Christenen, in overleg met zende
lingen uit verschillende landen.
Het gaat om een twaalftal punten, waar
aan wij ontlenen: Een zendeling moet geen
politieke of financiële band hebben met de
regering van het land, waar hij vandaan
komt; ook moet hij niet deelnemen aan de
politiek van het land, waar hij heen gaat.
Zendelingen moeten hun geloof op positieve
wijze verkondigen en niet het geloof van
anderen aanvallen.
Jezus is gekomen „niet om te ontbinden,
maar om te vervullen". Het christelijk ge
loof is niet de vijand van datgene wat goed
en waar is in een andere cultuur of religie.
Het christelijk jeloof is universeel en kan
zich aanpassen aan de inheemse vormen
van ieder land.
2 8 AUGUSTUS 1954
c* x «ste» tó? Él®# s "\v sw<' 's m .A- Wi s i
Een foto als een schilderij. Regen en wind hebben het lover aangetast. In de slotgracht dwarrelden de bladeren neer.
Een mozaïek vormen zij, schitterend in het zonlicht.
(Van onze correspondent in West-Duitsland).
De wereldberoemde schrijver Erich Maria Remarque is weer eens even naar Duits
land gekomen. Naar West-Duitsland dan, en wel naar München, waar hij zijn intrek
in een groot hötel genomen heeft. Het is overigens niet zijn plan daar al te lang
te blijven. Remarque is in Duitsland geboren en wel in Juni 1898 te Osnabriick.
Dus niet eens zover maar een goede 80 kilometer van de Nederlandse grens.
MEN MOGE soms klagen over de ver
scheidenheid der meningen in ons land en
het daaruit voortvloeiende particularisme,
er is althans één zaak, waarover allen het
eens kunnen zijn, namelijk dat de zomer
van 1954 de reeds gehavende reputatie van
het Nederlandse zomertij nog eens extra
heeft gedeukt.
Ongetivijfeld hebben de gekwelde ge
moederen der vacantiegangers enig soelaas
gevonden in het uiten van verwensingen
en verzuchtingen met betrekking tot de
weersgesteldheid, maar dit was dan ook
vrijwel de enige compensatie, die hun ten
deel viel. Men kan moeilijk voor duur geld
een pension of ander zomerverblijf betrek
ken en daar dagen of weken achtereen op
gesloten zitten, zonder tot sombere gedach
ten te vervallen. De gelukkigsten zijn dan
degenen, die geen vacantie hebben, en
aangezien ik tot hen behoor, die deze zo
mer de arbeid niet hebben onderbroken
noch zulks zullen doen, kan ik het onder
werp van de mislukte vacantie slechts van
de buitenkant benaderen.
Bezat ik voldoende tijd, lust en capaci
teiten, dan schreef ik een „Psychologie van
de vacantieganger, meer in het bijzonder
bij regenachtig weer". Het chapiter is een
grondige behandeling waard en men zou
er zowel ernst als luim bij te pas kunnen
brengen. Want het is mij gebleken, dat
druilerig weer niet tot louter druilerige
consequenties leidt. Een rillerige atmosfeer
heeft niet noodzakelijkerwijs tot gevolg,
dat de vacantieganger zich in warme kle
dingstukken hult. Er leeft in de mens een
bewonderenswaardige hardnekkigheid, een
optimisme, dat door geen tegenslagen, hoe
hevig ook, is te vernietigen.
Er waren vele dagen, waarop mijn geloot
in de betrouwbaarheid van mijn kalender
ernstig werd ondermijnd. Ik las daar Juni.
Juli of Augustus, maar de thermometer,
die helaas geen namen van maanden ver
meldt, beduidde mij even later, dat het
Februari of misschien October was. Keek
ik vervolgens door het raam, in een zo
veelste poging om een opklaring te ont
dekken. dan gebeurde het menigmaal, dat
ik inderdaad zomerse verschijnselen waar
nam, zij het ook niet aan de hemel. Neen,
deze verschijnselen bewogen zich door de
straat voort, op twee goeddeels ontblote
benen, waaromheen een kletsnatte regen
jas fladderde. Misschien had men bij nauw
keuriger waarneming nog meer kunnen
aanschouwen dan een paar fragmenten van
een strandbroekje. Ik voor mij twijfelde
er niet aan. dat onder de plakkende regen
jas heel een flatteuse zomerkledij schuil
ging. een tooi, die gedragen moest worden,
omdat de eigenaar niet iemand was, die
zich door een kuur van de weergoden liet
duperen. De verwoed door de regen stap
pende, in witte schoenen gestoken blote
voeten leerden wel anders. Die waren op
weg naar mooi weer, en indien dat mooie
weer weigerachtig bleef, des te erger voor
het weer, maar de schoenen zouden gedra
gen en versleten worden, want daarvoor
waren ze ten slotte aangeschaft.
Om zoiets dient men niet te lachen, het
getuigt van een heroïsche levenshouding
en het behoort dan ook tot het element
luim, dat ik in mijn bovenvermelde spy-
chologische studie zou willen verwerken.
Dit element zou beter tot zijn recht komen,
wanneer ik het relaas deed van de man,
die op een loodgrijze dag één in een
lange rij voor mij uit liep in de richting
van de dorpsbazar. De striemende regen
dwong mij het hoofd omlaag te houden
en zo werd ik mijns ondanks gedurende
enige, minuten een aandachtig beschouwer
van mijns voorgangers forse kuiten. De
haast, die hij aan de dag legde, was gezien
de regen niet onverklaarbaar, maar voor
mij lag er, ik kon niet zeggen waarom, iets
zonnigs in. alsof de man zich naar blauwe,
verkwikkende zee begaf.
Ik vergiste mij nietwant toen ik enkele
tellen na hem de winkel betrad, hoorde
ik hem juist om een flacon zonnebrandolie
vragen. Het kostte mij enige moeite niet
in de lach te schieten, maar gelukkig was
mijn gezicht natzodat ik het kon glad
strijken. doende alsof ik het afdroogde. De
winkelier, zakelijk, vertoonde geen lach-
neigingen en overhandigde hem de flacon
met evenveel ernst en bereidwilligheid als
waarmee hij mij even later een doosje
hoesttabletten ter hand stelde.
M. MOK
Remarque is niet zijn oorspronkelijke
naam geweest. Zijn eigenlijke familienaam
luidt Kramer, maar hij draaide de volg
orde van de letters eenvoudig om. Zo
doende ontstond Remark. En daaraan heeft
hij door een andere schrijfwijze een Frans
tintje gegeven. Remarque is in zijn jongere
jaren nu eens onderwijzer, dan weer boek
houder en vervolgens journalist geweest.
In 1929 werd hij met één slag beroemd
door zijn boek „lm Westen Nichts Neues",
dat in de eerste wereldoorlog speelt. Het
werd in tal van andere talen vertaald.
Remarque was toen als redacteur aan
het door de Scherl-verlag uitgegeven blad
„Sport im Bi ld" verbonden. Hij schreef
dat boek in zijn vrije avonduren. Het ver
scheen als feuilleton in de „Vossische Zei-
tung". Tevoren had hij het nog aan twee
gi-ote Duitse uitgeversmaatschappijen aan
geboden, die het niet wilden hebben.
In de „Vossische Zeitung" maakte het
werk furore, maar de meningen erover
liepen erg uiteen. Het boek heeft nader
hand oplagen van acht millioen exem
plaren bereikt.
Verbazing
Het was, zo vertelde Remarque later,
niet zijn bedoeling geweest een boek tegen
de oorlog te schrijven. Hij heeft hoofd
zakelijk oorlogsherinneringen opgetekend
en zich. bij het schrijven de vraag voor
ogen gesteld: „Wat gaat er in jonge men
sen om, die voor het wonderbaarlijke
leven bestemd zijn, wanneer ze eensklaps
tegenover de dood komen te staan en wan
neer zij ervaringen opdoen, die anders
pas mensen van zeventig hebben?"
„Eigenlijk was het geen oorlogs-, maar
een na-oorlogsboek", zegt hij. „Ik had ge
dacht, dat ieder verstandig mens tegen de
oorlog moest zijn, maar tot mijn verbazing
ontdekte ik, dat dit helemaal niet zo was".
Remarque heeft nog zes andere boeken
geschreven, die ook een succes geworden
zijn. Zijn „Are de Triumphe", oftewel
„Triumphbogen", bereikte een oplage van
twee millioen, en de andere vijf vonden
eveneens veel kopers.
Zijn laatste roman „Zeit zum Leben und
Zeit zum Sterben" loopt sedert een week of
wat voor het eerst in het Duits als feuille
ton in het veelgelezen weekblad „Mün-
chener Illustrierte" en binnenkort zal het
ook in boekvorm op de Duitse markt ver
schijnen. In de Verenigde Staten is het al
in liet Engels een „best-seller" geworden.
Op de brandstapel
Nadat Hitier en de nazi's in Duitsland
aan de macht gekomen waren, werden zijn
boeken hier verboden en werden honder
den exemplaren ervan op de brandstapels
gebracht, waar ze ten aanschouwe van
dichte mensenmenigten in rook en vlam
men opgingen.
In 1931 had hij zich in Zwitserland neer
gelaten om er een nieuw boek te schrijven.
Hij vermoedde toen niet, dat het bijna
twintig jaar zou duren voordat hij weer
naar zijn vaderland zou terugkeren.
Later is hij naar Frankrijk getogen, en
toen de oorlog in Europa uitgebroken was,
stak hij over naar Amerika. In New York
huurde hij een kleine flat van twee ka
mers. Daar heeft hij negen jaar gewoond,
totdat hij weer eens in Europa ging kij
ken.
Zijn nieuwe boek „Zeit zum Leben und
Zeit zum Sterben" heeft als hoofdfiguur
een Duitse soldaat, die tijdens de tweede
wereldoorlog in Rusland gaat inzien hoe
barbaars het nationaal-socialisme is. Zeven
maal heeft Remarque dit boek omgewerkt
en van het begin tot het eind opnieuw ge
schreven, totdat hij er verleden jaar mee
klaar gekomen is.
Van tijd gesproken: hij is op het ogen
blik bezig een nieuwe roman te schrijven.
De eerste tweehonderd bladzijden zijn al
klaar. Dat boek speelt in het begin van de
twintiger jaren in Duitsland. Het moet
lichte kost en vrolijk worden.
leen films
Remarque heeft nog nooit een draaiboek
voor een film geschreven, niet eens naar
een van zijn eigen boeken. Er is wel sprake
van geweest dat hij samen met de Oosten
rijkse regisseur G. W. Pabst een film over
Hitler's laatste dagen in de bunker onder
de rijkskanselarij te Berlijn zou maken.
„Maar dat Hitler-thema is verschrikkelijk
moeilijk", vindt hij, „en ik zou ook niet
weten waar ik de tijd ervoor vandaan
moest halen".
Remarque, die in de nazi-tijd in Duits
land verguisd was en wiens boeken daar
toen alleen maar in het geheim gelezen
mochten worden, staat nu weer in het
middelpunt van de algemene belangstel
ling.
Duitse journalisten bestormen hem met
vragen. Men hééft natuurlijk hoe kon
het ook anders? van hem willen weten
hoe hij over het huidige Duitsland en de
Duitsers denkt.
Met een van zijn antwoorden op de vele
vragen heeft hij de spijker op de kop ge
slagen en wel toen hij zei, dat de mensen
in Duitsland blijkbaar zo moeilijk kunnen
begrijpen, dat het critiek uitoefenen op
bepaalde toestanden en verschijnselen in
Duitsland absoluut niet met „Deutseh-
feindliehkeit" heeft uit te staan.