Erich Maria Remarque ziet Duitsland eindelijk weer Voor al het goud van de wereld Een kinderkapstokje Buitenlandse zending in India Elke Zaterdag acht pagina's bij alle edities van Haarlems Dagbladj Oprechte Haarlemsche Courant 1 KERKELIJK LEVEN Vi; v Psychologie van de vacantieganger Er was eens een koning, zó rijk, zó rijk, dat hij niet wist wat hij met al zijn goud moest doen. Het meeste geld gaf hij uit om alles te kopen wat zijn doch tertje, de prinses, wilde hebben. Er was niets dat ze vroeg en niet kreeg. Maar de prinses was niet tevreden, want ze wilde nog veel meer hebben dan ze al had. Van ontevredenheid had ze een heel zuur gezicht gekregen en de krul was uit haar haren gegaan. Ze at niet meer, ze vond niets lekker en mopperde de hele dag. Allemaal van ontevredenheid. De koning die zo graag wilde dat ze een vrolijk meisje werd, wist niet wat hij doen moest. „Zeg dan toch wat je hebben wilt", zei hij iedere dag, „an dere kinderen zijn toch ook tevreden. Vraag ze dan wat zij hebben, dat jij niet hebt". Dat vond de prinses een goed idéé en ze liet alle kinderen van het hele land in haar speelzaal bij zich komen. „Wat is het liefste dat je doet, waar speel je Dit is weer eens een stukje figuur- zaagwerk, waar je vast veel plezier van zult hebben. Heb je al een kapstokje? Dan kun je het gebruiken om kralen kettingen, dassen, de slab van kleine broer of zus of nog zoveel andere dingen aan te hangen. Je maakt het van triplex en je gaat als volgt te werk: Teken eerst de hele tekening op doorschijnend papier over en lijm dit omgekeerd naast het voor beeld. Je hebt dan het hele kapstokje, want het voorbeeld is alleen maar de linkerhelft. (Zorg dat de punt streep punt lijn precies op elkaar komt). Trek nu met behulp van carbon (doordruk papier) de vier kabouters over op het hout en zaag ze uit. Vervolgens doe je hetzelfde met het schildje (dat is de streepjeslijn). Lijm of spijker de kabou ters op hun plaats en zaag dan nog vier rondjes zo groot als op het voorbeeld (stippellijntjes). Lijm ook deze op het schildje en schroef hier vier haakjes in. Schilder het geheel met plakkaatverf in leuke kleuren en vernis het met blanke lak. J. R. H. het liefste mee en wat is het lekkerste dat je ooit gegeten hebt?" vroeg ze aan alle kinderen. Eén zei: „Ik speel het liefste met de mussen, die brood uit mijn hand ko men pikken". Een ander: „Ik eet het liefste chocolade-ijs en het liefste wat ik doe is voorop de fiets van mijn vader zitten". Eén zei: „Ik lees het liefste". Weer een ander: „In de tuin werken". Zo ging het maar door. Ieder kind noemde iets anders op en de prinses liet alles door haar lakeien opschrijven. Toen de kinderen weg waren, ging ze alles doen wat ze gezegd hadden. Maar de mussen in de paleistuin kenden haar niet en vlogen bang weg. De honderd ijsjes, die ze liet komen, smaakten haar niet en haar vader kon niet fietsen en dus kon ze ook niet voorop zitten. Van het werken in de tuin kreeg ze vuile handen en blaren, dat was dus ook niets. Toen ze alles had geprobeerd was ze nog ontevredener als daarvoor. Er was geen huis meer met haar te houden. Als ze kinderen zag spelen, liep ze er hard naar toe en plaagde ze hen, of ze pakte het speelgoed af waar die het meeste plezier mee hadden. Op een dag deed ze iets héél ergs. Toen ze een klein meisje zag met prach tige lange krullen, haalde de prinses een schaar en voor het meisje iets doen kon, knipte ze die krullen af. Ze wilde ze door haar eigen haren heenvlechten, waar alle krullen uit verdwenen waren, sinds ze zo ontevreden was. Het kleine meisje liep hard huilend weg, maar dat kon de prinses niets schelen. Ze had weer eens iets wat ze hebben wou en daar moest iedereen maar voor gehoor zamen. Een heel knappe kapper vlocht de haren door haar eigen lelijke haar heen en de prinses wandelde met haar nieuwe hoofd door de tuin en was héél even tevreden. Maar net op dat ogenblik viel er een schaduw over heen: een reusachtige vogel viel uit de lucht omlaag. Hij zei niets, keek de prinses alleen maar aan met zijn boze groene ogen. Hij zette zijn snavel in haar mooie zijden kleren en nam haar mee omhoog de lucht in. Het ging zó vlug, dat niemand in het paleis er iets van merkte. Hoger en ho ger vloog de vogel, over het land van de prinses. Ze verloor de haren van het kleine meisje, haar mooie kleren scheurden en een regenbui maakte het allemaal nog veel erger. In een straat waar een heleboel kinderen aan het spelen waren, zette de vogel haar op eens neer. Ze stond er midden tussen. De kinderen hielden op met spelen en keken haar aan. Ze wezen naar haar gescheurde en natte kleren en haar lelijke haren. „Ik wil meespelen", zei de prinses. „We willen je er niet bij", zeiden ze. „Maar ik ben de prinses", riep ze. „Haha, de prinses, dat zou je wel willen. Zo als jij ziet het armste kind er nog niet uit". Niemand geloofde haar. De prinses mocht niet meespelen. Een eindje verderop bleef ze maar staan kijken. Toen de avond kwam, gingen de kinderen één voor één naar huis. De prinses zag hoe ze gezellig aan tafel zaten met hun vaders en moeders en na het eten spelletjes deden. Voor al het goud van de wereld zou je zoveel gezelligheid en vrolijkheid niet kunnen kopen. Dat ontdekte de prinses ook. Het ging er alleen maar om hoe je zélf was. De prinses had tijd genoeg om daar allemaal over na te denken, die hele lange nacht, dat alleen de maan naar haar keek. „Hoe zou je zó moeten worden?" dacht ze. Toen de zon opkwam, wist ze het. Iets vriendelijks doen, iets vrolijks, iets waar alle mensen blij mee zijn. Ze keek om zich heen. Aan het eind van de straat begon een weiland en een heleboel bloemen tilden er net hun hoofdjes op. De prinses liep erheen en met haar armen vol bloemen kwam ze even later terug. En toen de mensen een paar uur la ter opstonden en hun gordijnen open schoven, wisten ze niet wat ze zagen: de hele straat was versierd. Op alle hekjes, bij iedere deurbel en venster bank lagen bloemen. En midden in de straat stond dat vreemde meisje van gisteren in haar gescheurde jurk, hele maal nat van de dauw, maar met een gezichtje dat helemaal veranderd was. Toen merkte de prinses dat mensen veel vriendelijker zijn als je zelf ook aardig bent. Ze vroegen haar aan het ontbijt; ze vroegen waar ze vandaan kwam en hoe ze heette. Met een kleur als vuur vertelde de prinses over haar ontevredenheid, hoe ondeugend ze was geweest en over wat ze gisteren en deze nacht allemaal had ontdekt. De mensen geloofden meteen wat ze vertelde en een man die toch naar de stad moest met zijn paard en wagen nam haar mee. Ze zat naast hem op de bok en de wind woei door haar haren, waar de krulletjes in terug kwamen. En toen ze bij het paleis kwamen, waar de ko ning heel ongerust op de stoep stond, toen gaf de prinses hem iets, wat je net zo min voor al het goud van de wereld kopen kan: een zoen op allebei zijn wangen. MIES J30UHUYS "YJOOOOOOOCXXXIO .n< XXKXJOOOOOOOOOOOOOOOaCOOOLVXXir v OOUCïXlOOOOOOOOrXOOOOOOl0000000000000C*XX*>X>0COX)0O000C>00300000CXXX*X*D000CX<XxXI0000000(XI0000000ÜC3CXX)00fXX>JL<XX> Naar het land van vechtersbazen huppelden twee bange hazen. Maar hoe Hip en Hup ook zochten er werd nergens meer gevochten. Er was gekker nog misschien niet één vechtersbaas te zien. „Stil", zei Hup, „stil Hip, ik hoor wat!" „Ja", zei Hip, „ik ook, wat was dat?" „In dat huis", zei Hup, „daar was het, daar, help riep iemand, help gevaar!" Hip keek Hup en Hup keek Hip aan. Hup zei: „Laten we gauw weggaan." Maar die stem riep uit het huis: „Mensen, help, help, help een muis!" „O", zei Hip, „is hij daar bang voor?" Zij het huis in, trap op, gang door: op de tafels, op de kast, aan de lamp hield één zich vast stonden alle vechtersbazen, banger nog dan bange hazen. Hip en Hup stuurden die muis uit het vechtersbazenhuis. Met die langstaart op hun rug, hipten ze naar huis terug. Toen ze daar gekomen waren kwam een kar vol groene blaren, vol met hazenlekkernijen voor het hazenhuisje rijden Hip zei: ,,'t is voor jou en mij! Kijk, er zit een kaartje bij! Dit is voor de dappre hazen van de bange vechtersbazen". MIES BOUHUYS. Evenals in vele andere landen bestaat in kerkelijke kringen grote belangstelling naar de houding, die daar aangenomen wordt ten aanzien van de zending. Hoe de minister-president van India, Pandit Neh- roe, over de buitenlandse zendelingen denkt, heeft hij duidelijk uiteengezet. Maandelijks zendt Nehroe een rond schrijven aan het Congres. Over het vraag stuk der buitenlandse zendelingen in zijn land sprekend heeft hij er thans op ge wezen, dat de grondwet van India vrijheid geeft aan alle godsdiensten ook de vrijheid om „bekeerlingen te maken". Persoonlijk zo vervolgt hij kan ik de pogingen om anderen tot het geloof te brengen, niet waarderen. Maar dit is mijn persoonlijke mening, die ik anderen niet mag opdrin gen." Nehroe kan zich indenken, dat iemand van godsdienst verandert. Maar en we laten hem nu verder aan het woord ik begrijp niet de pogingen tot massa- bekering, die niets te maken hebben met individuele of persoonlijke overtuigingen en die vaak een politieke dwang als ach tergrond hebben. Het probleem der Chris telijke zendelingen is de laatste tijd veel vuldig ter sprake gekomen. Het gaat dan vooral om buitenlandse zendelingen. Wat de vrijheid om zijn geloof te verkondigen aangaat, is iedere godsdienst vrij omdat in India te doen, al heeft men rekening te houden met bepaalde opvattingen. Toelating vreemdelingen Wat betreft de buitenlandse zendelingen is het niet de godsdienstige vraag, waar het om gaat, maar veeleer het probleem van de toelating van vreemdelingen in India, met welk doel dan ook. Wij willen India niet sluiten voor vreemdelingen, wij hebben hen steeds welkom geheten. Doch wij hebben een aantal bepalingen met be trekking tot hun binnenkomen, die niets te maken hebben met de godsdienst. Grote aantallen buitenlanders in het land kun nen gemakkelijk nieuwe problemen schep pen, die kunnen leiden tot activiteiten, die wij niet wensen aan te moedigen. Vandaar dat sommige bepalingen nodig zijn. Nehroe stelt vast, dat van vele buiten landse christelijke zendelingen gezegd kan worden, dat zij in verschillende delen van India voortreffelijk werk hebben verricht. Er zijn er ook sommigen geweest, die nu niet bepaald in het voordeel van India heb ben gewerkt. Het is best mogelijk, dat hun bedoelingen goed zijn geweest, maar het is een feit, dat hun politieke en sociale op vattingen nu eenmaal niet die van de re gering van India zijn. Om politieke redenen worden geen vreemdelingen aangemoedigd om zich in het grensgebied te vestigen, godsdienstige motieven spelen hierbij geen rol. Het wordt nu eenmaal noodzakelijk geacht om in het grensgebied strenge bepalingen te doen gelden. Wonen hier dan vreemdelingen, dan komen de te treffen maatregelen in gevaar. Nehroe wijst er tenslotte op, dat er enige moeilijkheden zijn ontstaan door de zen- diingsactiviteit in het gebied van sommige stammen. Zonder zich al te zeer in de zaken van deze stammen, die hij een zeer warm hart toedraagt, te willen mengen, zegt hij, dat zendingsactiviteit, of die nu van Christenen, Hindoes of Mohammeda nen is, hier gemakkelijk onrust onder de massa dort ontstaan, waardoor het gevaar voo- c' lang niet denkbeeldig is. Mening van zendelingen In veiband met dit alles verdient het de aandacht, dat bijna gelijktijdig met het publiceren van Nehroe's verklaring, de be kende zendeling dr. Stanley Jc-nes,die thans op weg is van India naar Amerika, een verklaring heeft bekend gemaakt over het werk der zendelingen in India. Deze ver klaring is opgesteld door een grote groep Indiase Christenen, in overleg met zende lingen uit verschillende landen. Het gaat om een twaalftal punten, waar aan wij ontlenen: Een zendeling moet geen politieke of financiële band hebben met de regering van het land, waar hij vandaan komt; ook moet hij niet deelnemen aan de politiek van het land, waar hij heen gaat. Zendelingen moeten hun geloof op positieve wijze verkondigen en niet het geloof van anderen aanvallen. Jezus is gekomen „niet om te ontbinden, maar om te vervullen". Het christelijk ge loof is niet de vijand van datgene wat goed en waar is in een andere cultuur of religie. Het christelijk jeloof is universeel en kan zich aanpassen aan de inheemse vormen van ieder land. 2 8 AUGUSTUS 1954 c* x «ste» tó? Él®# s "\v sw<' 's m .A- Wi s i Een foto als een schilderij. Regen en wind hebben het lover aangetast. In de slotgracht dwarrelden de bladeren neer. Een mozaïek vormen zij, schitterend in het zonlicht. (Van onze correspondent in West-Duitsland). De wereldberoemde schrijver Erich Maria Remarque is weer eens even naar Duits land gekomen. Naar West-Duitsland dan, en wel naar München, waar hij zijn intrek in een groot hötel genomen heeft. Het is overigens niet zijn plan daar al te lang te blijven. Remarque is in Duitsland geboren en wel in Juni 1898 te Osnabriick. Dus niet eens zover maar een goede 80 kilometer van de Nederlandse grens. MEN MOGE soms klagen over de ver scheidenheid der meningen in ons land en het daaruit voortvloeiende particularisme, er is althans één zaak, waarover allen het eens kunnen zijn, namelijk dat de zomer van 1954 de reeds gehavende reputatie van het Nederlandse zomertij nog eens extra heeft gedeukt. Ongetivijfeld hebben de gekwelde ge moederen der vacantiegangers enig soelaas gevonden in het uiten van verwensingen en verzuchtingen met betrekking tot de weersgesteldheid, maar dit was dan ook vrijwel de enige compensatie, die hun ten deel viel. Men kan moeilijk voor duur geld een pension of ander zomerverblijf betrek ken en daar dagen of weken achtereen op gesloten zitten, zonder tot sombere gedach ten te vervallen. De gelukkigsten zijn dan degenen, die geen vacantie hebben, en aangezien ik tot hen behoor, die deze zo mer de arbeid niet hebben onderbroken noch zulks zullen doen, kan ik het onder werp van de mislukte vacantie slechts van de buitenkant benaderen. Bezat ik voldoende tijd, lust en capaci teiten, dan schreef ik een „Psychologie van de vacantieganger, meer in het bijzonder bij regenachtig weer". Het chapiter is een grondige behandeling waard en men zou er zowel ernst als luim bij te pas kunnen brengen. Want het is mij gebleken, dat druilerig weer niet tot louter druilerige consequenties leidt. Een rillerige atmosfeer heeft niet noodzakelijkerwijs tot gevolg, dat de vacantieganger zich in warme kle dingstukken hult. Er leeft in de mens een bewonderenswaardige hardnekkigheid, een optimisme, dat door geen tegenslagen, hoe hevig ook, is te vernietigen. Er waren vele dagen, waarop mijn geloot in de betrouwbaarheid van mijn kalender ernstig werd ondermijnd. Ik las daar Juni. Juli of Augustus, maar de thermometer, die helaas geen namen van maanden ver meldt, beduidde mij even later, dat het Februari of misschien October was. Keek ik vervolgens door het raam, in een zo veelste poging om een opklaring te ont dekken. dan gebeurde het menigmaal, dat ik inderdaad zomerse verschijnselen waar nam, zij het ook niet aan de hemel. Neen, deze verschijnselen bewogen zich door de straat voort, op twee goeddeels ontblote benen, waaromheen een kletsnatte regen jas fladderde. Misschien had men bij nauw keuriger waarneming nog meer kunnen aanschouwen dan een paar fragmenten van een strandbroekje. Ik voor mij twijfelde er niet aan. dat onder de plakkende regen jas heel een flatteuse zomerkledij schuil ging. een tooi, die gedragen moest worden, omdat de eigenaar niet iemand was, die zich door een kuur van de weergoden liet duperen. De verwoed door de regen stap pende, in witte schoenen gestoken blote voeten leerden wel anders. Die waren op weg naar mooi weer, en indien dat mooie weer weigerachtig bleef, des te erger voor het weer, maar de schoenen zouden gedra gen en versleten worden, want daarvoor waren ze ten slotte aangeschaft. Om zoiets dient men niet te lachen, het getuigt van een heroïsche levenshouding en het behoort dan ook tot het element luim, dat ik in mijn bovenvermelde spy- chologische studie zou willen verwerken. Dit element zou beter tot zijn recht komen, wanneer ik het relaas deed van de man, die op een loodgrijze dag één in een lange rij voor mij uit liep in de richting van de dorpsbazar. De striemende regen dwong mij het hoofd omlaag te houden en zo werd ik mijns ondanks gedurende enige, minuten een aandachtig beschouwer van mijns voorgangers forse kuiten. De haast, die hij aan de dag legde, was gezien de regen niet onverklaarbaar, maar voor mij lag er, ik kon niet zeggen waarom, iets zonnigs in. alsof de man zich naar blauwe, verkwikkende zee begaf. Ik vergiste mij nietwant toen ik enkele tellen na hem de winkel betrad, hoorde ik hem juist om een flacon zonnebrandolie vragen. Het kostte mij enige moeite niet in de lach te schieten, maar gelukkig was mijn gezicht natzodat ik het kon glad strijken. doende alsof ik het afdroogde. De winkelier, zakelijk, vertoonde geen lach- neigingen en overhandigde hem de flacon met evenveel ernst en bereidwilligheid als waarmee hij mij even later een doosje hoesttabletten ter hand stelde. M. MOK Remarque is niet zijn oorspronkelijke naam geweest. Zijn eigenlijke familienaam luidt Kramer, maar hij draaide de volg orde van de letters eenvoudig om. Zo doende ontstond Remark. En daaraan heeft hij door een andere schrijfwijze een Frans tintje gegeven. Remarque is in zijn jongere jaren nu eens onderwijzer, dan weer boek houder en vervolgens journalist geweest. In 1929 werd hij met één slag beroemd door zijn boek „lm Westen Nichts Neues", dat in de eerste wereldoorlog speelt. Het werd in tal van andere talen vertaald. Remarque was toen als redacteur aan het door de Scherl-verlag uitgegeven blad „Sport im Bi ld" verbonden. Hij schreef dat boek in zijn vrije avonduren. Het ver scheen als feuilleton in de „Vossische Zei- tung". Tevoren had hij het nog aan twee gi-ote Duitse uitgeversmaatschappijen aan geboden, die het niet wilden hebben. In de „Vossische Zeitung" maakte het werk furore, maar de meningen erover liepen erg uiteen. Het boek heeft nader hand oplagen van acht millioen exem plaren bereikt. Verbazing Het was, zo vertelde Remarque later, niet zijn bedoeling geweest een boek tegen de oorlog te schrijven. Hij heeft hoofd zakelijk oorlogsherinneringen opgetekend en zich. bij het schrijven de vraag voor ogen gesteld: „Wat gaat er in jonge men sen om, die voor het wonderbaarlijke leven bestemd zijn, wanneer ze eensklaps tegenover de dood komen te staan en wan neer zij ervaringen opdoen, die anders pas mensen van zeventig hebben?" „Eigenlijk was het geen oorlogs-, maar een na-oorlogsboek", zegt hij. „Ik had ge dacht, dat ieder verstandig mens tegen de oorlog moest zijn, maar tot mijn verbazing ontdekte ik, dat dit helemaal niet zo was". Remarque heeft nog zes andere boeken geschreven, die ook een succes geworden zijn. Zijn „Are de Triumphe", oftewel „Triumphbogen", bereikte een oplage van twee millioen, en de andere vijf vonden eveneens veel kopers. Zijn laatste roman „Zeit zum Leben und Zeit zum Sterben" loopt sedert een week of wat voor het eerst in het Duits als feuille ton in het veelgelezen weekblad „Mün- chener Illustrierte" en binnenkort zal het ook in boekvorm op de Duitse markt ver schijnen. In de Verenigde Staten is het al in liet Engels een „best-seller" geworden. Op de brandstapel Nadat Hitier en de nazi's in Duitsland aan de macht gekomen waren, werden zijn boeken hier verboden en werden honder den exemplaren ervan op de brandstapels gebracht, waar ze ten aanschouwe van dichte mensenmenigten in rook en vlam men opgingen. In 1931 had hij zich in Zwitserland neer gelaten om er een nieuw boek te schrijven. Hij vermoedde toen niet, dat het bijna twintig jaar zou duren voordat hij weer naar zijn vaderland zou terugkeren. Later is hij naar Frankrijk getogen, en toen de oorlog in Europa uitgebroken was, stak hij over naar Amerika. In New York huurde hij een kleine flat van twee ka mers. Daar heeft hij negen jaar gewoond, totdat hij weer eens in Europa ging kij ken. Zijn nieuwe boek „Zeit zum Leben und Zeit zum Sterben" heeft als hoofdfiguur een Duitse soldaat, die tijdens de tweede wereldoorlog in Rusland gaat inzien hoe barbaars het nationaal-socialisme is. Zeven maal heeft Remarque dit boek omgewerkt en van het begin tot het eind opnieuw ge schreven, totdat hij er verleden jaar mee klaar gekomen is. Van tijd gesproken: hij is op het ogen blik bezig een nieuwe roman te schrijven. De eerste tweehonderd bladzijden zijn al klaar. Dat boek speelt in het begin van de twintiger jaren in Duitsland. Het moet lichte kost en vrolijk worden. leen films Remarque heeft nog nooit een draaiboek voor een film geschreven, niet eens naar een van zijn eigen boeken. Er is wel sprake van geweest dat hij samen met de Oosten rijkse regisseur G. W. Pabst een film over Hitler's laatste dagen in de bunker onder de rijkskanselarij te Berlijn zou maken. „Maar dat Hitler-thema is verschrikkelijk moeilijk", vindt hij, „en ik zou ook niet weten waar ik de tijd ervoor vandaan moest halen". Remarque, die in de nazi-tijd in Duits land verguisd was en wiens boeken daar toen alleen maar in het geheim gelezen mochten worden, staat nu weer in het middelpunt van de algemene belangstel ling. Duitse journalisten bestormen hem met vragen. Men hééft natuurlijk hoe kon het ook anders? van hem willen weten hoe hij over het huidige Duitsland en de Duitsers denkt. Met een van zijn antwoorden op de vele vragen heeft hij de spijker op de kop ge slagen en wel toen hij zei, dat de mensen in Duitsland blijkbaar zo moeilijk kunnen begrijpen, dat het critiek uitoefenen op bepaalde toestanden en verschijnselen in Duitsland absoluut niet met „Deutseh- feindliehkeit" heeft uit te staan.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1954 | | pagina 13