TEGEN DE VALSE ARISTOCRATEN
- DE TURK
„ECHTE" DUITSE ADEL VERZET ZICH
ALLE MENSEN ZWEMMEN
IN HET WATER
Een dichterlijke terugblik
Solisten van de
Nederlandse Opera
Dostojewski geeft
aanstoot in Texas
Kort verhaal door Frederic Bastei
met tekening door Poppe Datnave
Restauratie in Spanje
Costuums verhuizen
Gedrukte voordracht van J. C. Bloem
Vingerwijzingen
Litteraire
Kan tteken ingen
Internationaal Congres
jJenootschap voor beeldende
kunsten
Van onze correspondent in Bonn)
DUITSLAND is nu al sinds bijna zes
endertig jaar geen keizerrijk meer, maar
toch zijn adellijke titels hier nog altijd
zeer in tel. Dat wil natuurlijk zeggen:
aan déze zijde van het ijzeren gordijn, in
West-Duitsland dus, want in de zoge
naamde Oost-zóne, waar de communis
ten nogal hardhandig aan het roer zijn,
is het veel plezieriger (en practischer)
alleen maar doodeenvoudig Maier of
Midler of Schmidt te heten.
BEGRIJPELIJKERWIJZE wordt ook
veel misbruik van die merkwaardige voor
liefde van de Duitser voor klinkende namen
en fraaie titels gemaakt. Het komt steeds
opnieuw voor, dat rpensen, die het niet zo
nauw nemen met de waarheid, een „von"
of een fraaie titel voor hun naam zetten of
een valse (maar natuurlijk heel mooie)
r.aam aannemen, zonder er ook maar enig
recht op te hebben. En waarom? Alleen
maar om hun medemensen te imponeren?
Nee, in de meeste gevallen doen ze het
hoofdzakelijk om gemakkelijker toegang
tot deftige kringen te kunnen krijgen, die
anders voor hen gesloten zouden zijn ge
bleven. En om daardoor, op niet helemaal
eerlijke wijze, het een of andere liefst zo
groot mogelijke materiële voordeel in de
wacht te kunnen slepen. Oplichters en
andere misdadige elementen houden en
dat is van psj'chologisch standpunt niet
eens zo slecht bekeken rekening met de
mentaliteit van hun medeburgers in dit
land en daarom doen ze zich hier zo graag
als geboren en getogen aristocraten voor.
De leider van de juridische afdeling van
de senaat (dat is het stadsbestuur) van
Hamburg heeft niet zolang geleden verteld,
dat zijn afdeling alleen al zich tegelijkertijd
met de gevallen van niet minder dan vijf
„Fürsten" in ons land zouden we hen
„prinsen" noemen moest bezighouden,
die deze titels voor hun naam geplakt had
den, zonder dat ze ook maar in de verte
van „hoge afkomst" waren. Daarbij komen
natuurlijk nog de vele valse graven en
baronnen en meer eenvoudige „von's" die
hier rondlopen. Nu we het toch over adel
lijke titels hebben: er bestaan in Nederland
veel niet-adellijke, oude patriciërsgeslach
ten, die op een veel oudere stamboom kun
nen bogen dan menig Duitse familie, die
,pas in de vorige eeuw in de adelstand „ver
heven" werd.
WEET U hoe oplichters in Duitsland
tegenwoordig vaak proberen te bewijzen,
dat ze wel degelijk „recht" op een adellijk
praedicaat hebben? Het is een in deze
dagen nogal veel voorkoménde truc gewor
den doop-actes of andere papieren van een
zogenaamde „voorvader" eenvoudig te
laten vervalsen. Men laat er dan een mooie
fotocopie van maken en men stapt daar
mee met een parmantig gezicht naar de één
of andere ambtenaar van de burgerlijke
stand (van wie men natuurlijk al weet, dat
kelijk zeer verontrust over, dat zoveel niet-
adellijken zich tegenwoordig door wei
adellijken laten adopteren en daardoor ook
een mooie naam en een welluidende titel
kunnen krijgen.
Dat adopteren is voor velen een soort
van handelsbedrijf geworden, dat de oor
spronkelijke dragers van de oude titels en
de goedklinkende namen heus geen wind
eieren legt. Dat is trouwens niet alleen in
Duitsland, maar ook in Oostenrijk het ge
val. Een Oostenrijkse advocaat vertelde me
eens, dat hij ieder jaar bezoek kreeg van
een totaal verarmde graaf uit een oud ge
slacht, die zijn leven lang nooit had ge
werkt. Hij was al vrij bejaard. Telkens op
nieuw adopteerde hij de een of andere
„omhoogstrevende" burger, die hij door
gaans een paar weken tevoren nog nooit
had gezien. Hij kreeg er iedere keer zoveel
geld voor, dat hij er, zonder al te gekke
sprongen te maken, op zijn gemak een heel
jaar van kon leven.
Hier in Bonn, op de bijeenkomst met de
leden van het adelsarchief, vertelde een
„ministerialrat" van het departement van
Justitie, dat het gewoonlijk dezelfde aristo
craten waren, die telkens met nieuwe
adopties kwamen aandragen. Het lag er
„dik" bovenop, dat die heren er ook „dik"
geld aan verdienden.
DE VERTEGENWOORDIGERS van het
archief van de adel wezen er op, dat het
tegenwoordig ook al veelvuldig voorkomt,
dat buiten-echtelijk geboren kinderen en
vondelingen door aristocraten worden aan
genomen. Van het standpunt van het be
schermen van historische namen noemen
ze dat een „risico". Men kan immers van
tevoren nooit weten welke vreemde mis
stappen die kinderen, die nu opeens een
„trotse familienaam" te dragen hebben ge
kregen, later nog eens in hun leven zullen
doen.
HOUSTON (United Press). Joseph
Maurer, de voorzitter van de Rooms-
Katholieke lectuurcommissie van de af
deling Houston van de Heilige Naam-
bond heeft aan de raad van deze ge
meente in Texas meegedeeld, dat tot een
gerechtelijke actie zal worden overge
gaan indien „onfatsoenlijke" lectuur
niet binnen dertig dagen uit de kiosken
is verdwenen.
Hij beweert dat in de tijdschriftenwin
kels vijfhonderd publicaties worden
verhandeld, die „onfatsoenlijk" en „on
gepast" zijn. Hieronder vallen volgens
hem: „Schuld en boete" van Dostojews-
ky, „Sanctuary" van de Nobelprijswin
naar William Faulkner en „Vader en
zoon" van Toergenjev.
„Tenzij deze aanstotelijke publicaties
verwijderd worden, zullen bepaalde per
sonen deze boeken kopen en vervolgens
strafvervolgingen instellen tegen de
handelaars", aldus Maurer.
C>7CCOOCCOCCOOCÖOCCOCCCOOOCCCCOOOOCOC'5COOOCOOOOCCCCr..-XÓ
hij een goedgelovig man is) om dat stuk
dan met een officieel stempel door hem te
laten „legaliseren."
Men weet er op handige wijze gebruik
van te maken, dat Europa tegenwoordig
door het ijzeren gordijn in twee stukken
wordt gesneden, want die „adellijke" over
grootvader heeft natuurlijk aan de andere
kant van die hedendaagse scheidingslijn
gewoond en er misschien wel in een nooit-
bestaan-hebbend kasteel getroond een
„luchtkasteel" in de ware zin des woords,
zou men kunnen zeggen. Door de eigenaar
dige politieke toestanden kan van hieruit
de waarheid of onwaarheid van het zo
koen beweerde niet meer zo gemakkelijk
worden gecontroleerd.
HET ARCHIEF van de Duitse adel, dat
op het kasteel Schonstadt, niet ver van
Marburg aan de Lahn, is ondergebracht,
heeft het met het oog op de vele hier hun
practijk uitoefenende oplichters al noodza
kelijk gevonden in samenwerking met de
autoriteiten van de diverse West-Duitse
Bondslanden van tijd tot tijd lange lijsten
te publiceren met namen van personen, die
zichzelf onrechtmatig een fraaie titel heb
ben verleend en die gemeend hebben zo
maar ongestraft sierlijke kroontjes op hun
visitekaartjes en aan het hoofd van hun
briefpapier te kunnen laten drukken.
Een paar heren van het archief hebben
thans in Bonn een (naar het heet „streng
vertrouwelijke") bespreking met enkele
hooggeplaatste ambtenaren van het West-
Duitse fhinisterie van Justitie gevoerd.
ant men is er, naar thans bleek, in de
"hte Duitse aristocratische kringen wer-
HIJ ZAT op een der banken aan de Seine en vertelde mij het
volgende verhaal, terwijl de avond viel en overal de lichtjes
begonnen te knipperen:
„Ik denk nog dikwijls aan de tijd dat ik concierge was. In de
grote woonkazerne huisde allerlei slag van mensen, je kon het
zo gek niet verzinnen: studenten natuurlijk, met hun liefjes
en sommigen met een kat of een hond, maar ook arbeiders, was
vrouwen en schoonmaaksters. Het was er een heel intiem
leven. De muren waren niet erg dik en iedereen kende het
doopceel van iedereen dat van de naaste buren zelfs tot in
de finessesOp een avond, daar komt me een Turk mijn
kamertje binnengelopen, met een rode fez op het hoofd, in
formeert of er kamers leeg staan. Het was een rare baas, heel
klein, mager als eén dorre tak, en met van die ogen, die je zo
een beetje gluiperig aankeken, erg doordringend. Vreemde,
donkere ogen.
Maar er stonden geen kamers leeg. Er stonden nooit kamers
leeg. In de buurt was er toen al woningnood en het was geen
duur huis. En toch kon ik hem misschien helpen. U moet weten
dat er juist een paar dagen geleden een jonge violist was ge
storven. O, hij i^lang ziek geweestKijk, zeg ik tegen de
Turk, hij wordt morgen begraven. Kom overmorgen maar terug,
dan heeft zijn familie de kamer wel leeggehaald, daar zijn ze
in de regel nogal vlug mee als er huurschuld is. Mooi is hij
niet, uitzicht op de cour, een beetje donker, maar goedkoop,
heel goedkoop. En dat was natuurlijk juist wat hij hebben
moest.
Hij kwam, we zagen hem allemaal komen, met een tafel, een
paar stoelen, een armelijk boeltje, maar veel beter waren we
meestal niet gewend. Hij scheen heel geschikt te zijn. Hij kwam
op geregelde tijden thuis en was nooit dronken. Misschien
deed hij iets in een tapijtenwinkel. Je ziet dat wel eens, een
restaurateur met een fez op. Hij zit in de étalage met een wa
terpijp en een olielampje. Maar misschien deed hij ook iets
anders, ik weet het niet. Hoe het ook zij, op zekere dag was hij
helemaal in de war. Ze hadden hem zijn betrekking opgezegd.
Toch scheen hij een spaarpotje achter de hand te hebben, want
hij is altijd heel nptjes zijn huur blijven betalen. Deed hij er
ergens vuile zaakjes bij? Het kan wel. Wat opviel, wat dat hij
zienderogen achteruit ging. Hij v/erd nog veel magerder dan
tevoren, het was gewoon niet om aan te zien, hij vervuilde, en
zijn buren zeiden dat hij soms in zijn eentje ontzettend
schreeuwde.
Toen gebeurde er iets vreemds. Op een morgen komt eer.
vrachtwagen de cour opgereden. Ze laden een ruime hutkoffer
af en ik zie op het adres dat hij bestemd is voor onze Turk. Wat
kon er in zitten? Het slot was er uitgebroken,daar gaapte een
klein donker gat. Maar hij zat met touwen stevig dicht. De in
houd was niet te raden. Hij bleek volstrekt niet zwaar. En de
Turk er dadelijk mee naar boven. Een paar studenten hielpen
hem. Maar niemand was er bij toen hij, op zijn kamer, de kof
fer heeft opengemaakt./
En nu hebben we sinds die dag maar- steeds zachte fluit
muziek door het open raam gehoord. Was dat niet merkwaardig?
Hij had blijkbaar ook een fluit gekocht. Steeds maar van die
monotone muziek. En niemand zijn kamer binnen, o nee. Hij
kwam heel weinig meer op straat. Maar zijn humeur was best.
Hij klaagde niet meer, zag er weer beter uit, en wij dachten
allemaal: dat komt van al dat vlees, dat hij maar elke dag weer
voor het raam staat te braden. Toch bleven zijn ogen gluiperig,
en hij kreeg in zijn tred iets als van een lynx, alsof hij ieder
een er van verdacht op de onthulling van zijn geheim uit te
zijn. Het was gek. We konden er maar niet aan wennen.
TOT DE MUZIEK op zekere dag niet meer klonkDat was
nog vreemder, had hij er nu ineens genoeg van gekx-egen? We
wachtten in spanning af wat er nu zou komen, maar er ge
beurdeniets.
De derde dag, toen niemand de Turk al die tijd gezien had,
zijn we daarom maar eens gaan kijken. En laat hij me daar nu
toch languit op de grond liggen, in zijn verschoten rode mantel,
de fez onder een stoel gerold. Met zijn neus lag hij op het zeil,
zijn fluitje nog in de hand. Hij was gestorven. Een beroerte?
Wie zal het zeggen. De dokter kwam. We waren er allemaal
van onder de indruk. Eerst die jonge violist, nu hij
We hadden gedacht wel wat geld te vinden, in de kast of op
zijn lichaam, maar nee: niets. Waar had hij dan toch van ge
leefd? Alles werd verkocht. Alleen de fluit, die heb ik bewaard,
als aandenken. We dachten dat het raadsel van de koffer wel
nooit zou worden opgelost. Toch, er bleef iets als een mysterie
hangen, iets angstigs, niet precies te definiëren.
Het duurde ditmaal bijna een halve maand eer de kamer
opnieuw verhuurd werd. Niemand wilde er meer in, zodra ze
hoorden van die twee doden, zo vlak achter elkaar. Maar ten
slotte trok er dan toch een werkvrouw in xnet een kind, dat ze
dagelijks op weg naar haar madames naar een crèche bi'acht.
Ze kwam altijd pas 's avonds terug. Ik vond haar nogal lastig.
De eerste tijd klaagde ze over een hinderlijk geritsel in het ver
trek, bij voorkeur 's nachts, en het was volgens haar niet uit te
maken waar het precies vandaan kwam. We stelden haar ge
rust: zeker waren het maar ratten, die zaten nu letterlijk
overal, tussen de vloeren en tussen de muren. Je hoort ze pas
als het donker is en alles stil. Maar toen we haar vertelden
van die twee doden we hadden dat maar verzwegenkx-eeg
ze vreselijke angsten. Ja, ze dacht natuurlijk dat het de geest
van de Turk was, die haar plaagde. Het kostte werkelijk de
grootste moeite haar tot bedaren te brengen.
En het duurde niet lang, ofhet geritsel hield op. Maar
toen had ze een nieuwe klacht. De kamer werd doortrokken
van een vreemde, weeë lucht. Al zette ze nu ook overdag alles
tegen elkaar open, 's avonds keerde die lucht adembenemend
terug. Het was bijna niet om uit te houden, zei ze. Het werd ook
hoe langer hoe erger. Het kleine kind lag 's nachts uren te
huilen, wat het vroeger nooit gedaan had.
EERLIJK GEZEGD, ik vond het absurd. Ik dacht bij mezelf:
het is gewoon een hysterica, het beste is maar net te doen of je
neus bloedt. Maar daar nam zij geen genoegen mee. Tenslotte
dreigde ze zelfs de kamer op te zeggen als er geen onderzoek
werd ingesteld. Ik zei geërgerd, dat ze wat mij betreft de vloer
mocht laten openbreken, als haar dat soms gerust kon stellen.
Maar ze moest dan zelf weer alles in orde brengen.
Daar ging ze mee accoord. Samen met de student, die er naast
woonde en geloof ik een oogje op haar had een louche type,
hij was ook niet populair heeft ze toen het zeil opgei-old. en.
Ja, ik heb wel eens vreemde dingen in dat huis beleefd. We
hebben er eens een zogenaamd spook in gehad. En een andere
keer is er een chauffeur in krankzinnig geworden die van de
vierde verdieping naar beneden sprong en niets brak, alleen
maar „me voila" zei. Maar dit! Het is bijna niet te geloven als
je het hoort. En toch, ik zweer u bij alles wat me heilig is, dat
ik hier niet zit te liegen.
In de vloer dan, vonden ze een luikje. Het zat vast met een
ijzeren pen. Ze maakten het open. Er hing een klein zakje geld
aan. En verder! Een afschuwelijke stank steeg uit het gat op,
bedwelmend zwaar en walgelijk. En een petroleumlamp bracht
toen het mysterie tot een oplossing. Want onder de vloer bleken
zich te bevinden de resten van een in verregaande staat van
ontbinding verkerende python.
Zo waar als ik hier zit. Die Turk heeft een python gekocht
om zijn armzalig beetje geld te bewaken en het beest gevoerd
met ponden vlees, en misschien ook nog wel met dode ratten.
En met zijn monotoon fluitspel heeft hij dat beest bekoord. Toen
hij dood was, is de monsterslang verhongerd. En de werkster?
Geen dag langer is ze gebleven. Met kind en al is ze er van
door gegaan, de hemel mag weten waarheen. Ze werd opgevolgd
door een mannequin van de tweede rang, die er misschien nog
wel woont wie zal het zeggen?"
RILLEND VAN ONBEHAGEN had ik zijn verhaal aange
hoord. Het was koel geworden. De lucht trok dicht van wolken.
Een vochtige, onheilspellende nacht hing over Parijs.
„Waar is dit gebeurd?" vroeg ik.
Hij noemde het adres; Het derde raam, links boven de poort,
monsieur.
Welke rol speelt het toeval toch in ons leven? Het was de kamer
die ik sinds twee dagen zelf gehuurd had.
MISSCHIEN KOMT HET OOK WEL
van de vele regen, die wij in deze land-
vlek onderyinden, dat wij een volk van
zwemmers zijn geworden. Een leven,waar
in men voortdurend nattigheid voelt maar
nooit zekerheid heeft door de meteorolo
gische wisselvalligheden, kan het verlan
gen wakker maken om dan maar helemaal
kopje onder te gaan. Dan weet men ten
minste waar men aan toe is.
Een duidelijk symptoom daarvan is de
minachting, waarmee velen de douches
passeren omdat die toch ook niet veel
anders dan regen geven en zichzelf on
middellijk in volle lengte te water laten.
Bij een studiereis langs bad- en zwemin
richtingen in landen, die géén waterbe-
zwaar kennen, is mij opgevallen, dat men
zich daar op de bassinranden veel aarze-
lender gedraagt, voordat men zich met een
bijna martelende geleidelijkheid aan het
water prijsgeeft. Dat is een opmerkelijk
verschil met ons land, waar velen geneigd
zijn niet par douche maar pardoes met het
water kennis te maken.
Een ander opvallend trekje is onze kin
derrijkdom te water. Zij hangen al heel
jong in het nat aan drijfplankjes en aan
hijsinstallaties, bediend door badmannen,
om zich de bewegingen eigen te maken,
waarmee de kikkertjes ons hebben geleerd
ons er door te slaan. En zij lijken ook een
beetje op donderkopjes, wanneer zij met
grote staar-ogen over het wateroppervlak
kijken bij de eerste "losse banen, terwijl
hun geringe lichaampjes nog bijna verti
caal in het water hangen.
Maar dat stadium is al spoedig voorbij.
Voor men het weet hebben zij de spring-
torens beklommen en met de bedaarde tred
en de rustige oogopslag van een geestelijke
doen zij een stapje verder dan de plank
lang is. Er volgt dan een heel klein plonsje,
dat veel meer indruk maakt dan de vloed
golven, die door plat-duikende veertigei'S
worden opgeworpen.
Na deze evolutie gaan al deze kinderen,
die door hun moeders thuis misschien nog
voor lieve prummels worden gehouden, in
de zwembaden aan een soort zelfoverschat
ting lijden, welke zich uit in een oorver
dovend kabaal over kleinigheden. Het be
gint al in de kleedhokjes. Vooral in over
dekte zwembaden zoals Sportfondsen-
baden (ook wel Boi-dsponsenvaten, Spat
bordenfondsen of Sportbonzenvaten ge
noemd) ressoneert dit zó sterk, dat men
zich op een pluimveetentoonstelling kan
wanen.
ER IS ALLEEN AAN TE ONTKOMEN
door onder water af te dalen en de sui
zende stilte op te zoeken, die daar heerst.
Sommigen, waaronder ik mij ook steeds
meer moet gaan rekenen, hebben daar een
zwak voor onderwaterzwemmcn van over
gehouden. Nu zullen velen mij tegenwer
pen dat het zwemmen in eerste aanleg toch
is bedoeld om het hoofd boven water te
houden, maar daar kan ik hier niet op
in gaan.
Slechts één keer heb ik deze weldadige
stilte als een nadeel ervai-en. Dat was op
een schoolzwemfeest, waarbij ik was uit
gekozen om aan een springdemonstratie
deel te nemen. Men weet, bij zulke gele
genheden bovenkomend, namelijk nimmer
of er nu geapplaudisseei-d is of niet. Dit
heeft mij op dat zwemfeest parten ge
speeld. In een poging om na de sprong on
middellijk weer boven te zijn heb ik toen
in het luchtruim een op zichzelf bewonde
renswaardige lichaamswending gemaakt,
die er echter toe leidde, dat ik als een voor-
ovei-hellend vraagteken op het water klet
ste. Ik was daardoor zeer spoedig boven,
maar nu viel er geen applaus te beluiste
ren alleen het gilletje van een blijkbaar
alleen op dit punt gevoelige lerares.
Mijn ervaring heeft verder geleerd, dat
men reeds op de plank moet beslissen,
welke sprong men zal uitvoeren, de snoek,
de bom, de zweef of de schroef om maar
enkele populaire sprongen te noemen.Wan-
neer men zich daarover na het verlaten
van de plank nog wil beraden zijn de ge
volgen vaak nogal pijnlijk.
IN ELK GEVAL IS HET GOED om zijn
activiteit in zwembaden voorzover de adem
dat toelaat eens onder de waterspiegel te
verleggen. Er zijn tegenwoordig voetvinnen
en waterbrillen te koop om de afdaling te
vergemakkelijken. Bovendien is ook de
marsbepakking van kikvorsmannen in de
handel gekomen, waardoor men in een
rugzak nog wat extra adem kan meenemen.
De betegelde bodem heeft mij niet meer
zo geboeid sinds ik weet, dat hij reeds werd
gemaakt vóórdat het water in het bassin
werd gelaten. Maar men moet van de bo
dem af de blik eens omhoog richten en de
schimmen van zwemmers zien overtrek
ken. Het zijn fantastische gedaanten ge
worden, veel ijler en kleiner dan in wer
kelijkheid.
Zelfs mijn oom Karei, die toch een be-
De Spaanse regering heeft voor een
waarde van tien millioen gulden besteed
aan de restauratie van een der bekendste
middeleeuwse gebouwen in het land en de
inrichting ervan tot modern hotel met ijs-
water-voorziening en airconditioning. Het
is het „Hospital de los reyes Catolicos"
naast de kathedraal van Santiago de Com-
postela, dat in 1499 door koning Ferdinand
en koningin Isabella is gebouwd. De gevel
van het gebouw is gerestaureerd naar het
oude voorkomen. Er is een Gomische ka
pel, waar een driehonderdtal pelgrims van
overal uit Europa begraven ligt. Ook de
vier binnenplaatsen met fonteinen zijn
nauwkeurig in de oude staat tei-ugge-
bracht. De lange gangen dragen nog de
namen van voorheen, maar er liggen nu
dikke tapijten en electrische klokken geven
er de hótelgasten de tijd aan.
In het Nederlands Openluchtmuseum te
Arnhem zal de collectie klederdrachten,
een gecombineerde verzameling van Prin
ses Wilhelmina en van de genoemde in
stelling, een andere plaats krijgen. Het
tegenwoordige, minder geschikte gebouw
zal worden verlaten. De unieke collectie
krijgt een plaats in het gebouw, dat grenst
aan het administratiekantoor en dat voor
zien zal worden van een speciaal lucht
verversingssysteem en van ruime vitrines.
De officiële opening van dit gebouw zal
geschieden in Mei 1955: dan komt er name
lijk een grote expositie, gewijd aan cos-
tuums en gebruiken rond het huwelijk
J getiteld: „Nederland in de bruiloftsstoet".
hoorlijke waterverplaatsing heeft, ver
baasde mij, daar in de diepte, zo door zijn
merkwaardig onderaanzicht, dat ik mij af
vroeg „Is dat oom Karei, die overkomt?"
en van verwondering mijn adem inhield.
Dat moest ik trouwens toch doen, zodat
het goed uitkwam.
KO BRUGBIER.
WIE MOCHT VERWACHTEN, in de dezer dagen in druk verschenen lezing, die J. C.
Bloem vorig jaar voor de Civitas Academica te Amsterdam hield, onthullende
mémoires te vinden, zal dit mü na aan het hart liggende boekje min of meer teleur
gesteld uit handen leggen. Wat een dichter en zeker een dichter als Bloem
heeft te zeggen, staat in zijn poëzie, staat daar, krachtens het bezwerend vermogen
van het dichterlijk woord, vollediger, volstrekter, onaantastbaarder, dan in enig toe
lichtend proza uitgedrukt zou kunnen worden. Immers als er in onze litteratuur sinds
1900 één dichter is die zich in zijn evocatie beperkt heeft, dan is hij het, Bloem. Van
hem is, als ik het wél heb, de uitspraak, dat het met zijn dichterschap gesteld is
als met een fles: de hals is te nauw, de ziel kan er niet uit. Met critisclie terughou
dendheid, met een kieskeurig zelfrespect, heeft Bloem of juister: heeft het dich
terschap in Bloem dan ook uitsluitend datgene tot vers laten worden, waarin zijn
levensgevoel tot het wezenlijkste gekristalliseerd was.
Veel, daar kan men zeker van zijn, is
Bloem „in de hals" blijven steken. Aan
variaties óp de variatie, die vijftig jaar
lang bijna het thema van zijn oeuvre om
speelde het motief namelijk van een
aanvankelijk hoopvol-verlangend, dan
melancholisch-berustend, afstand-doend
levensbewustzijn heeft Bloem geen be
hoefte gevoeld. In deze gezeefde en nog
eens gezeefde, deze óver- en óver-gedes-
tilleerde verskunst is de veelvoudigiieid van
zijn wezen tot het enkelvoudige, tot het
eenvoudige herleid tot een klaarte van
het edelste poëtische gehalte. Daarin is het
uiterste gezegd wat van deze, voor het
tijdsbestek waarin wij leven unieke en be
slissende, ja tragische innerlijke gesteld
heid in versvorm gezegd kan worden.
Er is in Bloems werk iets, veel zelfs, van
oude, lang-belegen wijn: een bezonnen
aroom, een zwaaxgeurende essentie van
rijpen en vollerworden, van mat-gouden
herfstige kruidigheid; een tempering van
licht, waarin de woorden donker worden
van klank en zin. Nu, van een zodanig
dichter, van een dichter die zich ten aan
zien van het bijkomstige zozeer het zwij
gen oplegde, kan men, mag men niet anders
verwachten dan dat hij zich buiten het
vers om, in een „terugblik" als deze
„Terugblik op de afgelegde weg"*), zoals
de aan Walt Whitman ontleende titel van
deze gedrukte voordracht luidt even be-
minnelijk-terughoudend zou tonen als in
zijn vroeger verschenen „Verzamelde Be
schouwingen" waarin de dichter zich
als criticus en essayist ten hoogste bespie
gelend spiegelt in het werk van anderen.
Toch bevat Bloems tei-ugblik en zeker
voor zijn lezers die de „Verzamelde Be
schouwingen" niet kennen waardevolle
aanwijzingen omtrent de ontwikkeling van
zijn dichterschap. Leest men, hoe het één
van Perks gedichten is geweest het met
„Stil! Duizend-oogig spiegelt zich in 't
meir" beginnende sonnet dat het dich
tervuur in Bloem aanblies, leest men daar
in van „een sluimerende melodie," die de
dichter van de Mathildecyclus in het on
zekere laat wat het is, dat hem „lood-zwaar
viel op de oogen," dan belicht die sobere
vermelding schriller de onvermijdelijk-
noodlottige kloof die, anno 1914, één enkele
slag van de Pi"ometheïsche hamer sloeg
tussen de Beweging van Tachtig en de
generatie van omtrent 1910, dan in enige
litteratuurgeschiedenis staat te lezen. De
jubel van zinnenroes, de intense genieting
van een levensvolheid en -lichtheid, was
voorbij en „o, voor goed voorbij." Wat
restte was nadroom, heimwee naar onbe
zwaard leven, onvervulbaar verlangen en
abdicatie ten leste. En daar staat dan ook
meteen Bloem, dichter van „Het verlan
gen", die in een hier voor het eerst afge
drukt jeugdgedicht zegt te verlangen,
„maar ik weet niet wat te wenschen," en
het dan, in de slotregels, heel heimelijk
tóch weet: „lachend en gearmd te gaan,
door de avondstilte in deze luwe laan." Dat
is niet alleen jeugderotiek. het is eenzaam
heidsgevoel, diep verlangen naar mense
lijke nabijheid, naar bevrijding uit het
isolement waarin de ontbinding van de ge
meenschap tot collectiviteit de mens, de
De Nederlandsche Opera deelt mede dat
voor het seizoen 1954-1955 als nieuwe
leden van het gezelschap de volgende
Nederlandse solisten zijn geëngageerd:
Rudolf Kat, tenor, die reeds enige jaren
aan de Hoofdstad Operette verbonden is
geweest en meerdei-e malen op concerten
heeft gezongen. Chris van Woerkom, tenor,
die in 't afgelopen seizoen een rol vervuld
heeft tijdens het Holland Festival in „Aus
einenx Totenhaus" bij De Nederlandsche
Opera en Eugène van Dongen, bariton,
leerling van het Koninklijk Conser
vatorium te 's-Gravenhage.
Met Theo Baylé kon worden ovei-een-
gekomen dat hij gedurende de maand Sep
tember aan een aantal voorstellingen van
De Nederlandsche Opera zal medewerken.
Met ingang van 1 September is als vaste
regisseur geëngageerd Heinrich Altmann,
die, zoals bekend de regie van „Aus einem
Totenhaus" in het Holland Festival heeft
overgenomen. Als assistent-regisseur is
geëngageerd F. Boerlage, die reeds ge-
dui'ende het afgelopen seizoen als volon
tair bij De Nederlandsche Opera werkzaam
was.
Kamala Wolff is met ingang van deze
datum geëngageerd als solo-repetitor. Eij
de voorbei-eiding van de opera „Aus einem
Totenhaus" was zij reeds als zodanig bij
De Nederlandsche Opera werkzaam.
Met August Gschwend, Zwitserse bari
ton (Stadttheater Basel) werd een gast-
contract voor langere tijd afgesloten, ter
wijl tenslotte als gast zullen optreden
Hedda Heusser en Luigi Pontiggia, die bei
den reeds eerder hier een gastvoorstelling
gaven in „II Barbiere di Siviglia".
Het internationaal genootschap voor
beeldende kunsten, dat onder auspiciën
van de Unesco in het leven is geroepen,
zal van 28 September tot 4 October in de
Cini stichting te Venetië haar eerste in
ternationaal congres houden.
De deelnemers zullen zich beraden over
afschaffing van douanerechten bij de uit
wisseling van werken van levende kun
stenaars, het verlenen van studiebeurzen
en prijzen, uitwisseling van kunstenaars
en dex-gelijke.
dichter, gedreven heeft. Het is een hunke
ring naar één-zijn, naar onverdeeld-zijn,
naar „geluk" kortweg.
Bloem noemde het destijds met name,
dat geluk, in zijn beschouwing over Slauer-
hoff; noemde het verlangen ernaar en de
onvex-vulbaarheid ervan „het"conflict, dat
„sinds de opkomende romantiek wel haast
ieder dichter" in zichzelf verdeelde, wel
verdelen móést in „zijn strijd tussen wat
hij van deze wereld begeert en wat zij hem
tenslotte biedt."
Vandaar Bloems voorliefde voor een
dichter als Leopardi, deze elegische, in zijn
tijd, in „de" tijd gevangene (die niet toe
vallig door dichters als Van Eyck en Keuls
werd vertaald), vandaar zijn sympathie
voor de ci'itische, myslisch-religieuse Van
Eyck, zijn bewondering voor de laatste,
grootscheepse leidersfiguur: Albert Verwey,
zijn piëteitsvolle herinnering aan de jaren
van „De Beweging", aan die laatste bloei
van volbloed enthousiasme, van stuwende
bezieling: Verwey's bezielende invloed op
de jongeren, van een zoveel menselijk-wijs-
geriger tolerantie dan die andere, haast
tyrannieke leider Stefan George, wiens
woordmystei-ie en -mystiek aan de jonge
Bloem het gevoel onthulde „van door te
dringen in een geheim, waarvan men de
grootheid volkomen beseft voor men haar
heeft begrepen."
Van andere is nog terloops sprake: van
Jan Greshoffs vaak eenzijdig begrepen en
misverstane dichterfiguur, van een enkele
nog, die Bloem na aan het hart ligt, naast
de groten: Thomas Hardy, hier als dichter
al even weinig gelezen als de andei"e favo
riet van de dichter van Media Vita: A. E.
Housman.
Het zijn maar vluchtige vingerwijzingen
die men in deze terugblik kan vinden, maar
van een ruimschoots voldoende betekenis
toch, om van dit boekje te houden. Te hou
den al was het alleen maar om daarin
nog eens de bevestiging te lezen van het
geen Bloem zijn lezerskring bezorgde: de
zekerheid in hem een dichter te bezitten
met wie men zoals een uitgever het mij
onlangs bondig foi"muleerde kan léven.
C. J. E. DINAUX
J. C. Bloem: „Terugblik op de afgelegde
weg" (Boekvink-serie, N.V. De Arbeiderspers,
Amsterdam. Idem: „Verzamelde Beschouwin
gen" (A. A. M. Stols, Den Haag).