De Schotels zijn geland -
SÉ
Vreemd verschijnsel
AANDACHT VOOR MULISCH
Over Jean-Philippe Rameau
Litteraire
Kanttekeningen
OF ZIET ADAMSKI ZE ALLEEN MAAR VLIEGEN?
Dus u komt van Venus?"
-Hij knikte bevestigend
:cooococoo<^^
Amsterdam koopt kunst
Waarom zouden wij ons eigenlijk nog het hoofd breken om
trent geheimzinnige verschijningen als vliegende schotels,
priktollen, varkensblazen en dergelijken, die in de laatste
weken nu ook boven ons goede Haarlem gesignaleerd zijn?
Waarom als er een boek bestaat, dat ons haarfijn vertelt
hoe die mysterieuze dingen eruit zien, waar zij vandaan ko
men en wat het doel van hun komst is; een bock van een
Poolse Amerikaan, George Adamski, die acht jaar lang stu
dies en foto's van vliegende schotels gemaakt heeft en ten
slotte als beloning voor zijn volhardende arbeid zelfs
een ontmoeting met een „vliegende schotelmens" gehad heeft,
een bewoner van de planeet Venus met een engelachtig ge
laat, die Adamski met een glimlach vol goedertierenheid in
een „telepathisch gesprek" verklaarde, dat reeds vele wezens
van andere planeten onder ons leven. „Angst behoeven wij
voor hen echter niet te koesteren", zo stelt Adamski ons ge
rust, „want ik ben ervan overtuigd, dat zij met een goede
bedoeling komen. De bedoeling om de Aarde te redden van
zelfvernietiging en ondergang door de atoombommen
Alvorens aan het vreemde verhaal te beginnen, dat hij en
zijn mede-auteur Desmond Leslie ons „voorschotelen", moe
ten wij even stilstaan bij de antecedenten van deze meneer
Adamski, voor zover die althans uit het boek te destilleren
zijn. Hijzelf stelt zich aan de lezers voor in de volgende in
troductie: „Ik ben George Adamski, philosoof, student, le
raar en vliegende schotelonderzoeker en ik woon in Palomar
Gardens (blijkbaar een soort restaurant) 18 kilometer van
het beroemde Hale-observatorium de grootste sterren
wacht ter wereld, waaraan ik echter niet t ftc_
ii In 1952 „schenen die ruimteschepen dlich-
verbonden ben Wat hij daar precies ter bij dle aarde te komen. Dientengevolge
„doet voor zijn brood wordt niet op- verkreeg ik foto's waarop duidelijk vormen
gehelderd, tot men op de flap van het -ichtbaax waren echter niet veel détail."
boekomslag leest dat Georee Adamski HET ZAL DE LEZER van Adiams'ki's aj i r - t v.
i i u T^. jT j \l -want Adamski verliest teveel tijd met het
„professor m de wijsbegeerte is en „tal boek met ontgaan, dat.te schrijver telkens opstellen van Zljn telescoop-met-camera,
van astronomen en geleerden onder zijn terugkomt op het mislukken van zijn die bovendien niet trididngsvrij
1 r, f rit/ie n^vf ac\c^r\ hu ton f/-wa»cv*V»*»ï-i-f+ oir-» J
leermeesters heeft gehad
zilverkleurig, sigaarvotrmig ruimteschip
verscheen, zonder vleugels of andere uit
bouw, dat boven onze auto's doodstil in de
lucht bleef hangen." Opnieuw gelukt het
niet, daarvan een dragelijke foto te maken,
NADAT ALDUS zijn wetenschappelijke
„ondergrond" is vastgesteld, komt Adiamski
echter zelf weer twijfel zaaien. Op pagina
187 van zijn boek schrijft hij. in een ver
weer tegen zijn bespotters: „Hoewel ik in
Amerika gewoond heb sedert ik een jaar
oud was, heb ik nog steeds een accent. En
ik heb geen academische graad. Bovendien
is er in Palomar Gardens altijd veel han
denarbeid te verrichten en dat werk doe
ik. Daarom wil men mij in discreddet bren
gen."
Hoe dat allies te rijmen valt met een
professoraat in de wijsbegeerte, wordt niet
nader verklaard. Maar in Amerika is nu
eenmaal alles mogelijk en dus moeten wii
maar op goed gezag aannemen, dat het
allemaal klopt. Adamski's boek etst trou
wens nog veel meer van ons voorstellings
vermogen en dat begint al meteen in
het voorwoord. Daarin heet het namelijk
dat volgens oude legenden „ongeveer acht
tien millioen jaar geleden een gigantisch
lieht-uitstralend luchtschip driemaal vijf
endertig wezens naar de Aarde bracht
goden eerder dan mensen, onder wier we! -
dadige heerschappij een kruipend, twee
slachtig gedrocht zich ontplooide tot de
denkende mens."
Volgt een lange reeks van citaten ui'
oude kronieken,'lonend van 1290 tot op de
huidige dag alles ten bewijze van he!
feit, dot de mensheid door alle eeuwen
heen en overal ter wereld vlammende bol
len. zilveren sigaren, lichtende schijven en
andere sinistere gedrochten langs het fir
mament heeft zien snellen, vaak met hele
eskaders tegelijk in strenge formatie ver
schijnend, af en toe minutenlang stilstaand
in de lucht, dan weer met grote snelheid
voortijlend
George Adamski is er dan ook van over
tuigd. dat er vrijwel steeds vliegende scho
tels in de nabijheid van de Aarde zijn en
dat zij gezien kunnen worden door ..ieder
die naar boven kijkt, telkens wanneer hij
buiten is." Hijzelf heeft de gewoonte ge
kregen, altijd naar boven te kijken. ,.Ik zag
steeds weer de 4/oertuigen, afkomstig uit
andere werelden en ik zou zelfs "geen
slag durven slaan naar het aantal, dat ik
m die tijd sinds 19461 gezien heb. Ik leer
de hen zelfs overdag herkennen aan hun
felle lichtflitsen en nam er honderden foto's
van. De meeste daarvan zijn echter mislukt
en slechts vier of vijf vond ik de moeite
van het bewaren waard" (blz. 185 en 186).
foto's, hetgeen hij ten dele toeschrijft aan
de fantastische snelheden, waarmee de
vliegende schotels zich volgens hem voort
bewegen. Is dit een alleszins aannemelijk
excuus, op andere plaatsen komt hij steeds
weer ui et weinig-overtuigende verklarin
gen als „ik ben nu eenmaal geen beroeps-
is in de
sterke wind" en mevrouw Bailey „was zo
opgewonden dat zij de caimetra niet goed
kon instellen." Aan het derde toestel, de
boxcamera, wordt blijkbaar door niemand
gedacht.
MAAR GOED: op zulke kleinigheden kan
oooooococKxxioooooooooooooooooooocooooocxxïooocoooooooooog
Naar aanleiding van de Nederlandse
uitgave van het boek „De vliegende
schotels zijn geland" door Desmond
Leslie en George Adamski, verschenen
bij W. P. van Stocknm en Zoon te Den
Haag. De oorspronkelijke titel luidt
..Flying saucers have landed". De hier
bij afgedrukte illustraties zijn reproduc
ties naar enkele der dertien foto's waar
mee liet boek verlucht is. De anonieme
vertaling is uitstekend. Druk en uitvoe
ring zijn voorbeeldig.
X*XXXXX*XlOCOC<XICXIOOCOCCCCOCOClCOCCOOCXXXXXXX*XXX*XlCOOCOO
viel mijn aandacht op een man aan de in
gang van een ravijn, vierhonderd meter
van mij af. Hij wenkte mij en had dus
blijkbaar hulp nodig.
Toen ik dichterbij kwam, beving mij een
vreemd gevoel en ik werd op mijn hoede.
Eigenlijk was daar geen enkele reden voor,
want hij zag er uit als ieder ander, was
alleen iets kleiner dan ik en veel jonger
en had lang haar, dat tot op zijn schouders
hing en uitwaaide in de wind. Plotseling
verloor ik de voorzichtigheid gehee! uit
het oog en trad op hem toe, zodat w" el
kaar kondien aaniraken. Nu pas besefte ik
dat ik stond tegenover een man uit het
heelal een wezen afkomstig van een
andere wereld. Zijn schoonheid overtrof
alles wat ik ooit zag.ik voelde me als
een kleine jongen in tegenwoordigheid van
grote wijsheid en liefde. er straalde van
hem iets oneindig begrijpends en zachts
uit. Inplaats van eikaars handen te grij
pen, zoals wij op aarde doen, legde hij de
palm van zijn hand tegen de mijne mijn
hand slechts licht aanrakendHet vlees van
zijn hand voelde aan als diat van esn baby,
delicaat maar stevig en warm. In andere
kleren had hij gemakkelijk kunnen door
gaan voor een uitzonderlijk mooie vrouw,
maar hij was beslist een man.
Zijn kleding bestond uit een soo"t over
all, chocoladekleurig met nauwsluitende
boord en manchetten, de pantalon geleek
veel op een 9kibroek. Er lag een vreemde
glans over ziin kledine. of eigenlijk meer
een straling dan een glans en ik zag ner
gens knopen, gespen of een ritssluiting
noch ook zakken. Zijn schoenen waren
roodbruin en lager dan de onze. met de
opening aan de buitenkant van de h'el.
Plotseling beseffend, dat de tijd omvloog
en dat ik niets te weten kon kom°n door
hem aan te staren, vroeg ik waar hij van
daan kwam. Hij scheen mij niet te begrij
pen. Ziin enige antwoord was een licht,
verontschuldigend hoofdschudden. Ik be-
(Zie verder pagina 3)
fotograaf", of „ik gunde mij de tijd niet
om in te stellen" en dergelijke. Op pagina
199 leest men bijvoorbeeld: „Ik bad en
hoopte voortdurend dat de foto's goed zou
den worden. Ik ben daar nooit geheel zeker
van voor het retouche-wenk af is." Is dat
een openlijke erkenning, dat er aan zijn
zogenaamde ruimteschepen-foto's bijge
werkt wordt?
En als hij dan tenslotte, in November
1952, met een aantal getuigen op weg gaat
naar de Desert Centre woestijn in Arizona,
waar hij „persoonlijk contact met een der
ruimtemensen" hoopt te krijgen, dan is er
onder al zijn tochtgenoten niiet één die wel
capabel is om behoorlijke foto's te maken.
„De Bailey's hadden een gehuurde film
camera, waarmee ze nog niet erg vertrouwd
waren, de Williamsons haddien een gewoon
toestel en mijn eigen uitrusting bestond uit
mijn telescoop-camera en een Kodak Brow
nie", zo schrijft Adamski in zijn relaas over
deze tocht, waarbij hem en zijn metgezel
len „inderdaad plotseling een reusachtig
°0o^O0C<X)C*X*XXXXX3000000CXXXXXXX>20000üC*XXr'00000Cl«X)00CX>D0C)00«;
™L?SZOTO'S: In DJcember 1952 maakte George Adamski met zijn 75-centimeter
piegeltelescoop een foto (boven) van de vliegende schotel der Venus-bewoners, die
hem zijn filmcassette terug kwamen brengen. Voor Adamskïs beschrijving van de
details verwijzen wij naar de tekst van het artikel
uLWiïtHJke biëro/lVP>ie? (afbeelding in het midden) die de Venusman in de
hl? -t oeleende filmhouder aangebracht zou hebben. Men vermoedt dat
n ui eenzetting behelst over de schotels en hun wijze van voortbewegen",
zegt de auteur.
Te}escooJ3f°to van Adamski, volgens hem „een vliegende schotel in
zijaanzicht vertonend met de maan als achtergrond. De schrijver herkent in de
witte silhouet de grondvorm van zijn Venus-schotel.
men met letten als men juist contact ge
kregen heeft met wezens van een andere
wereld. Want daarvan is Adamski over
tuigd: de miraculeuze verschijning diie
hij zonder aarzeling „herkent" ails een
schotel-moederschip is voor hém ge
komen: hij zal de eerste mens op aairde
zijn, die de interplanetaire bezoekers aan
schouwen mag. Laten wij hemzelf het
woord geven: „Ik riep: Laat iemand me de
weg afrijden vlug! Dat luchtschip komt
mij zoeken en ik wil het niet laten wach
ten. Misschien is de schotel al ergens ver
derop en is hij bang hier te landen, waar
teveel mensen hem kunnen zien." Terwijl
Lucy de wagen keerde en begon te rijden,
zagen wij het luchtschip met ons mee
draaien. Toen Lucy en Al mij op een ge
schikte plaats afgezet hadden en mijn te
lescoop uitgeladen was, zei ik hun, met de
wagen een halve mijl verder te gaan en
over een uur terug te keren. Indden de
schotel, die ik verwachtte, zou wegvliegen,
zou ik met mijn hoed zwaaien. Ook zei ik
hun, vanuit de verte scherp te letten op
alles'wat er met mij gebeurde.
Toen hun wagen keerde, zweefde het
luchtschip weg over de toppen der bergen.
Er waren nauwelijks vijf minuten ver
lopen toen een felle lichtflits in de hemel
mijn aandacht trok en vrijwel onmiddel
lijk daarna verscheen een prachtig klein
luchtvaartuig tussen twee bergtoppen, in
stilte landend ongeveer achthonderd meter
van mij vandaan. Nadat ik foto's genomen
had ik hoopte en bad dat zij goed zou
den worden stond ik nog even te kijken.
Ik vond het toch griezelig, zo dicht bij een
vliegende schotel te zijn en vroeg me af,
wie er zich binnenin bevond. Plotseling
Geachte Redactie,
Dezer dagen tussen licht en donker be
gaf ik mij in mijn tuin, achter mijn huis
gelegen, aangezien ik enige frisse lucht van
node had. Onwillekeurig richtte ik de blik
naar boven, en tot mijn waarlijk niet ge
ringe ontsteltenis zag ik een vreemd voor
werp tegen het donkerende uitspansel af
getekend, dat zich langzaam heen en weer
bewoog met sierlijke bewegingen. Het
voorwerp was van een eigenaardige vorm,
niet rond, niet vierkant, niet ovaal en niet
rechthoekig, doch het was alsof het ding
voortdurend van uiterlijk veranderde. Nu
eens leek het mij ruitvormig, dan weer
langgerekt driehoekig en later kwam het
mij voor als een ovaal met hoeken. De
kleur was oranje tot lichtrood, doch ver
anderde nu en dan als de stralen van de
ondergaande zon erop schenen. Aan de on
derzijde van het vreemde voorwerp be
vond zich een soort uitstraling in de rich
ting van de aarde, een donkere straal gas
sen of rook, die onderbroken werd door
verdikkingen en geheel onderaan uitliep
in een pluim.
U begrijpt dat ik het vreemde voorwerp
nauwkeurig gadesloeg en daardoor ben ik
in staat, u nog veel meer details op te
sommen. Ik behoor namelijk niet tot de
soort mensen die snel uit het veld geslagen
zijn en zeker niet als ik mij in mijn eigen
tuin bevind. Er was bij mij geen spoor van
angst of paniek te ontdekken, integendeel,
ik ging koelbloedig door met naar boven
kijken. Zodoende zag ik, dat op zeker
ogenblik het vreemde voorwerp in de
lucht een looping maakte, het ging met ra
zende snelheid enkele malen over de kop
voorzover men bii deze bovenaardse
verschijnselen een kop mag veronderstel
len en steeg toen plotseling tot vrese
lijke hoogte, om onmiddellijk daarna met
grote spiralen achter de hoge bomen, die
mijn tuin aan de achterkant zomen, te ver
dwijnen. Ik aarzel niet mijzelf te beschou
wen als een der weinigen, die dit merk
waardige verschijnsel van dichtbij hebben
kunnen bekijken en geef u de vrije be
schikking over de gegevens, die ik u hier
bij heb verstrekt. U zoudt mij echter ver
plichten door mij mede te delen, wat er
volgens uw theorie aan dit verschijnsel
vast zit.
AKTUS
(Aan dit verschijnsel zit vast een touw,
want het was een vlieger. Red.).
ER IS NIET TE VEEL mee gezegd, als men de jongste roman van Harry Mulisch
„De diamant", met als ondertitel „een voorbeeldige geschiedenis"») een keerpunt
noemt: een beslissende wending niet alleen in zijn eigen werk (waartoe het vooraf
gaande slechts voorbereiding was), maar ook een ommekeer in onze romanlitteratuur.
Tot dusver kwam de vérstrekkende verandering, die zich buitenslands in het proza
aan het voltrekken is en zich voor een niet onbelangrijk deel al voltrokken hééft in
werken van Thomas Mann en Hermann Broch, Robert Musil en James Joyce, Marcel
Proust en Ernest Hemingway, Virginia Woolf en Samuel Becket, nauwelijks tot uit
drukking in onze letterkunde. Dat het er volgens een uitspraak van Thomas Mann
meer en meer op gaat lijken, dat als roman nog alleen datgene in aanmerking
komt „wat geen roman meer is", gold (afgezien van enkele experimenten met de
romanvorm) hier voor zo goed als ongeschreven, men zou geneigd zijn te zeggen:
allicht.
Allicht, omdat van een fundamenteel
vernieuwde structuur en strekking, van een
levensfunctie der prozakunst geen sprake
kan en zal zijn, zolang nog krampachtig
wordt vastgehouden aan een als ver
strooiing aanvaarde verhaalkunst, aan de
fictie, het exposé van een individueel lot-
geval. Het burgerlijk-individualistische
tijdperk, waaraan de roman zijn krachtig
ste impulsen te danken had, loopt ten ein
de. De psychologische roman, dit diepte- lijke'verlicht Het is een eenvoudig man,
lood van de moderne mens, heeft, zich in die dit edel eenheidsteken van goedheid en
be-
dige" geschiedenis, wat zoveel zeggen wil
als: een mythische geschiedenis, een ge
schiedenis van het voorbeeld, het oer
beeld. van „de mens".
Want en daarom signaleer ik Mulisch
als een „mythisch-georiënteerd auteur"
hij heeft zich met een vermetele sprong
in dit oer-menselijke gewaagd, zéér wel
bewust zelfs, iets té bewust nog misschien
maar niettemin met een creatieve verbeel
dingskracht die.voorbeeldig is. Mulisch
is in de tijd teruggedoken tot het ogenblik,
dat een alomvattende heilsgedachte, een
verlossingsboodschap in een mens wakker
werd: die van de Boeddha, hier belichaamd
in de diamant, als teken van hemel én aar
de: uit de aarde geboren, door het godde-
eindeloze varianten herhalend, zichzelf
overleefd. Maar in het grootste wat deze
kunstvorm voortbracht moet men in dit
verband niet Dostojewski noemen?
raakte dit peillood in het menselijk-per-
soonlijk-diepste de buitenste lagen van het gen; bij die zijn bestemming
onpersoonlijke, van het algemeen en eeuwig heeft) gaat heten,
menselijke, zo goed als (parallel lopend Hij volgt het als in geloof en vertrouwen
verschijnsel) de individuele psychologie geëerd, heilig kleinood, als aan
schoonheid in waarheid vindt en
taalt met de dood.
Op de voet volgt de auteur deze godde-
lijk-menselijke waarheid, dit aarts-helder
gesteente, dat ..Siddhartha" (dat wil zeg-
gevonden
grootscheepse verbeelding van een mythe,
een avontuurlijk-gewaagde metafoor van
een „idee", die haar oorsprong heeft in het
archaïsch-almenselijke en zijn einde vindt
in een tot zelfmoord voorbestemde cul
tuur, niettemin in dit einde aan het be
gin staat van een wedergeboorte.
Meer dan deze summiere aanduiding van
de aard en betekenis van dit unieke schrift
uur valt er, jammer genoeg, in een dag
bladkroniek niet van te zeggen. Het zou,
aan de hand van hetgeen de mytholoog
Karl Kerényi in samenwerking met de
psycholoog C. G. Jung heeft gepubliceerd
en in vergelijking met wat de groten van
deze mythologiserende kunst hebben bij
gedragen tot de vernieuwing van de epiek,
een studie waard zijn. Dan pas zou blij
ken, dat er onder de jongere prozaïsten
maar één is te noemen, die stellig nog
onvolkomen, maar met een ongemeen crea
tief vermogen heeft blijk gegeven de
nog onoverzienbare draagwijdte te hebben
begrepen van hetgeen Thomas Mann „de
parodiërende schalksheid van de kunst"
noemde. Die ene is Mulisch. Ik wens hem,
die pas aan het begin van zijn schrijvers
loopbaan staat, die niet aflatende volhar
ding en de bescheiden zelfbewustheid toe
om met de jaren datgene te volbrengen,
waarnaar deze roman een zo koene, talent
volle greep doet.
C. J. E. DINAUX.
Harry Mulisch: ,.De diamant. Een voor
beeldige geschiedenis". (Uitgeverij „De Bezige
Bij" te Amsterdam).
osAhgeles
STILLE
OCEAAN
nnipeg:.-.'^
CANADA.."':'!
Moskou
peonage
TOpóVlÈT-UNIE
lOude route naar Airwika
De veel kortere route via de Noordpool,
wordt van 15 Nov.I954af 2xperweek
gevlogen
Op 15 November wordt de eerste
geregelde luchtdienst over de
Noordpool geopend: de Scandina
vische luchtvaartmaatschappij
SAS gaat twee keer per week
langs de hierbij afgebeelde route
van Europa naar Amerika vlie
gen. Binnen de poolcirkel, op
Groenland en in Canada, zullen
tussenlandingen plaats hebben.
Reeds in 1952 is men met de voor
bereidingen begonnen.
IN 1905 SCHREEF Debussy een klavier- lijkheid aap zijn levenstaak: zijn kunst tot
heers- stuk in de stijl van een oude sarabande, de grootste volmaaktheid op te voeren en
doordrong in de peripheric van het onbe- zucht 'en hebzucht prijsgegeven handels- een gedicht vol schone archaïsmen, vol van door zijn theoretische onderzoekingen de
wuste, van deze duistere oerbron van het waar> ais steen der wrake in handen van nauw bedwongen heimwee naar het ver- logica aan te tonen va,n wat uiterlijk duis-
menstype als zodanig, zoals het, als een opstandelingen. Hij ziet het in tweeën bre- leden. Naar het oude Frankrijk der clave- ter en verward leek.
weerlichtend teken van hetgeen „in den ken; ££n deej met zijn bezitter neergesla- cinisten, der Couperins en Watteau, naar Ons, mensen van de twintigste eeuw,
beginne was", verrijst in de mythe. gen tot diep in de Romeinse aarde, het an- het tijdperk van de vijftiende Lodewijk.
De mythe is het „voorbeeldige", in de dere door wat een dichter heet naar het
zin van het aanvankelijke. Ze is intuïtieve verre Oosten gedragen, dwars door onher-
verbeelding van het oertype, van het oor- bergzame eenzaamheden. En bloed is over-
spronkelijk- menselijke en goddelijke, in al in het SDOor van dit verlossingserts, dat
het vergeten spoor waarvan wij allen gaan, door de diepst-menselijke begeerte naar
onwetend herhalend, vulgariserend en ont- verlossing uit zijn verdoling is geslepen
erend ook, wat' eens is geweest in kosmi- tot een verblindend kristallijnen belofte,
sche ongebrokenheid. En in de kringloop Bloed is waar de steen gaat, moord en roof,
En Debussy wijdde
deze sarabande aan
een der grootsten uit
dat verleden, hij
noemde ze: Hommage
k Rameau. De com
ponist van „Pelléas et
Mélisande" wilde zijn
van gedachten en noties is het de moderne, bst en bedrog, verdelging en weerwraak, landgenoten opnieuw
ultra-rationele wetenschap (en in de litte
ratuur de ultra-psychologische roman) ge
weest, die onvermoed in het buiten-ver
standelijke doordrong, in diepe, steeds die
pere ondergronden van onze werkelijk
heid, van onze wereld, ons leven, ons mens
zijn.
of de landstreek nu wordt doorsneden
door Ganges of Tiber, door Jangtse of
Seine.
Een „groot folterfeest" noemt de schrij
ver het, een steeds opnieuw verspeelde
de ogen openen voor
een kunst, die nog
niet geleden had on
der vreemde, althans
niet-Latijnse invloe-
komen de bedenkingen tegen Rameau's
kunst onbegrijpelijk
voor. Zij kenmerkt
zich immers door
klaarheid en on
danks haar fijnzin
nigheid en gratie
door groter allure en
breder mannelijkheid
dan die van de mees
te van zijn tijdge
noten. Zijn oorspron
kelijkheid is groter,
zijn palet rijker.
Maar in het spotten-
nog meer critiek.
tende versje ligt
waarheid, een misbruikte, verraden, door denj welke haar wezenseigenschappen -
de tijd achterhaalde boodschap, die een hadden aangetast en haar vrijheid hadden Rameau alleen tot een klein manne e
Zo ziet, zo ervaart het de „mythisch- martelgang gaat door eeuwen en culturen, bedreigd. Maar bovendien wilde hij uiting te betitelen was met de bedoeling. Men
georiënteerde schrijver". Hij lééft de my- door het landschap van de menselijke ziel, geven aan zijn bewondering voor Rameau, kan er duidelijk uit lezen dat men zijn
the, iets daarvan althans. Ze herleeft in om een potsierlijk en beledigend" slot te de grootste en de veelzijdigste van de acht- muziek niet wilde, omdat zij te ver
hem, ze weerspiegelt zich in vage omtrek- vjnden in het hedendaagse Amsterdam. J1 "Mt'
ken in zijn weten, spreekt in een nog nau- waar hetgeen er nog rest van de Siddhar-
welijks verstaanbare taal tot zijn bewust- ^ba op het kantje af aan de duivelsdans
zijn. Voor het eerst sinds eeuwen zó onmid- ontspringt, om gespleten te worden ten be-
dellijk staat deze bewuste, overbewuste hoeve van militaire doeleinden.
mens oog in oog met het onbewuste en
aanschouwt hij daarin zijn aanvankelijke
evenbeeld, met de blik van een wetende.
Met de blik van de ironische mens. En
schrijvende onthult hij dan dat aanschouw
de, onthult hij het sinds onheugelijke tij
den omhulde, verhulde, vergetene.
Een allegorie? Een symboliek? Iéts daar
van, maar meer dan dat. Een inderdaad
De gemeente Amsterdam, die voor 1954
tiende-eeuwse Franse musici.. Want deze
lange magere Bourgondiër (Rameau was
in 1683 te Dijon geboren) waarvan een
tijdgenoot spotte: twee fluiten in plaats
van benen, geen buik en zo mager, dat hij
van de natuur af stond. En deze critiek
hield ten nauwste verband met de begin
selen der Encyclopedisten, die het: terug
naar de natuurlijkheid, de eenvoud, los van
alle sociale en intellectuele verbonden-
wel een lange orgelpijp geleek was niet heden, huldigden en in hun vaandel had
alleen de belangrijkste Franse componist den geschreven.
van zijn tijd, maar daarbij eveneens de
voornaamste denker over de theoretische
achtergronden der muziek
Reeds lang voordat hij als toondichter
tot de jaren van het meesterschap was ge-
Dit ter inleiding. Dit tot voorbereiding r;en bedrag van f 30.000 beschikbaar stelde komen en dit was by Rameau vrij laat
van de lezer, die zich in dit innerlijk pa
norama der eeuwen, in dit schouwspel van
zielsverstrikkingen, van hunkeringen en
begeerten, driften en moties van hoger
orde, dat Mulisch „De diamant" noemde,
zal gaan verdiepen in deze
voor de aankoop van schilderijen en voor
de aankoop van tekeningen en grafieken
f 7000, heeft besloten ook dit jaar de keu
ze van kunstwerken te doen uit een alge
mene inzending. Deze aankoop heeft ten
voorbeel- doel het gemeentelijk kunstbezit te verrij
ken met de beste werken van de heden
daagse in Amsterdam wonende or werken
de kunstenaars.
had hij zijn denkbeelden over de onder
linge verhoudingen der harmonieën»in zijn
„Traité de l'harmonie ses principes natu
rels" van 1722 neergelegd. Het werd een
standaardwerk, waar Hugo Riemann, ze
ker een onverdacht getuige, meer dan an
derhalve eeuw later in zijn „Geschichte
der Musiktheorie" van zou verklaren, dat
En zo geraakte Rameau verstrikt in een
netwerk van tegenstellingen en intriges,
een strijd tussen richtingen en overtui
gingen, die de gemoederen verhitte, soms
de oorspronkelijke zuiverheid der bedoe
lingen uit het oog deed verliezen en tot op
gewonden hatelijkheden voerde. Het ver
leidde Rameau's beroemde tegenstander
Rousseau op een gegeven ogenblik tot het
schrijven van een „Lettre sur la musique
Francaise" in 1753, waarin hij beweerde
te hebben aangetoond, dat de Franse mu
ziek rhythme noch melodie bezit, omdat
de taal voor beiden niet geschikt is. dat het
IVXUÖUVlUCUnC Vclll AUU VCIMcJICII, uai j 1 ie
stellingen in staan, die voor alle tijden Franse zingen een aanhoudend blaffen is,
als wezenlijke onthullingen onaangetast onverdragehjk voor ieder
J - nomen oor en dat de harmonie rauw en
zonder uitdrukking is. Na nog enige vrien
delijkheden eindigt hij: „Ik kom dus tot
de gevolgtrekking, dat de Fransen geen
muziek hebben en et geen kunnen hebben.
En dat, als ze ereen zouden hebben, dit
nóg erger voor ze zou zijn"
ne JM e„ Hu later, wii de strijd
de beoordeling van ziin muziek tijen, de Lullysten en Ramisten, de Bouf-
dan als een verdienste fonisten en Anti-Bouffonisten, voor wat zij
dan ais een verdienste historie geworden. En dat is
„Straks ga ik het oortje versnoepen!'
moeten blijven. Riemann noemt die stel
lingen ook, maar de lezer zal het mij ver
gelen. als ik dit gebied in een dagblad
artikel niet v°rder betreed.
De theoreticus werd al spoedig gewaar
deerd, de componist Rameau had echter
veel tegenstand te overwinnen. Juist zijn
theoretische kennis en belangstelling werd
hem bij
eerder verweten, dan als een
aangerekend. Men vond zijn werk te ge
leerd, te gekunsteld, vol vreemde har
monieën en dissonanten. En men dichtte
spottend:
Si le difficile est le beau,
C'est un grand homme, que Rameau,
Mais si le beau, par aventure,
N' était que la simple nature,
Quel petit homme que Rameau.
In vrije vertaling betekent dit: „Als het
moeilijke het schone is, welk een groot
man is dan Rameau, maar als bij geval het
mooie de eenvoudige natuur zou zijn. welk
een klein man is dan RameauDeze
kleinering van de kunstenaar duidde ook
op de mens Rameau, die weinig toeganke
lijk was en niet de kunst verstond zich
veel vrienden te maken. Rameau wijdde
zich daarentegen met heel zijn persoon-
was.
de muziek van Rameau gelukkig niet. Ja,
ten dele tóch. Want wanneer hoort men
nog zijn opera's? De opera was het gebied,
waarop hij na lange strijd in zijn vader
land eindelijk zegevoerde. Hij was weinig
critisch in de keuze van zijn teksten en dit
moet volgens velen het succes op de lange
duur in de weg hebben gestaan.
Maar de klavierspelers verheugen zich
nog altijd in de schoonheid van de Pieces
de clavecin, waarin geest en gratie, ernst
en humor in edele harmonie samengaan.
Van 1750 af was Rameau's roem geves
tigd. Zijn opera's werden toegejuicht, hij
werd in de adelstand verheven. Toen de
meester in 1764 als 82-jarige stierf, wist
Frankrijk, dat een zijner sterkste persoon
lijkheden was heengegaan.
WILLEM ANDRIESSEN.