DIE TWEIE LEVENS VAN Vriendinnen voor het leven WONDEREN VAN SPEELS VERNUFT EN SCHERPE MENSENKENNIS EN TOEN GING DE BEL r— DICHTER EN VAGEBOND DOOR GOUDDORST BEZETEN faan AMfuVi ïlimAaucL Verhaal door Wynca Loos De brieven van Betje Wolff en Aagje Deken Als een vlag in de straffe wind wappert het talent van Betje Wolff en Aagje De ken boven het vele middelmatige dat haar eeuw - de achttiende - aan letter kundig werk heeft voortgebracht. Haar eigen tijd bewonderde de dames in de eerste plaats als dichteressen. Van tal van dichtbundels verscheen tijdens haar leven druk op druk. Zelf schrijven zij bescheiden, dat haar gedichten niet meer waren dan „berijmde Prosa". Dat oordeel delen wij. Ja, wij gaan verder: ware. er niets anders uit haar pen ge vloeid, op het ogenblik zou er geen aan leiding zijn tot herdenking. Als dichte ressen zijn Wolff en Deken terecht in vergetelheid geraakt. MAAR BETJE EN AAGJE hebben meer geschreven dan de Zedenzang der Men- schenliefde, de Mengelzangen, de Stichte lijke Gedichten en de Economische Liedjes en dat meerdere heeft haar de litteraire onsterfelijkheid bezorgd. Dat meerdere dat gijn haar brieven. Wanneer Betje Bekker, na een roman tisch avontuur met een jeugdige vaandrig, als meisje van 21 jaar in het huwelijk treedt met de 52-jarige predikant en we duwnaar Adriaan Wolff, is dat geen huwe lijk uit liefde. Het is een vlucht uit Ylissin- gen, de stad harer geboorte, waar men de dochter van een aanzienlijk koopman zulk een galanterietje bij voortduring kwalijk bleef nemen. Wanneer zij haar intrek heeft genomen in de Beemster pastorie, werpt zij zich vrijwel onmiddellijk op de studie en knoopt zij door een uitvoerige corres pondentie relaties aan met tal van man nen en vrouwen, op wier oordeel en inzicht ztf prijs stelde. Van die brieven zijn er vele tot ons gekomen en zij doen ons Betje Wolff beter kennen dan welk harer werken ook. Wanneer zij zeventien jaar getrouwd is, komt Aagje Deken in haar leven, eerst al3 vermaanster, daarna als vriendin. En als een paar jaar later ds. Wolff overlijdt, be sluiten Betje en Aagje te gaan samenwo nen. En samen zijn zrj gebleven, eerst in De Rijp, daarna in Beverwijk, vervolgens tien jaar in Frankrijk en tenslotte de laat ste jaren in Den Haag. Negen dagen na Betje stierf Aagje, in November 1804. WANNEER WIJ NU weten dat de eerste roman-in-brieven, die Wolff en Deken schreven, in De Rijp is ontstaan, wettigt dat de veronderstel ling dat 't denkbeeld, samen zulk een werk te schrijven, van Aagje is uitgegaan. Uit talloze brieven van vroeger jaren blijkt, dat voor Botje corres ponderen méér was dan elkaar deelgenoot maken van dagelijkse voorvallen. Brieven schrijven is voor haar: genieten en menig maal vermeit zij zich in snaakse stijlvaria ties, zoals in een beroemd gebleven „baker- brief", waarin ons al de stem tegenklinkt van Pieternelletje Degelijk uit Sara Bur gerhart. Maar blijkbaar gebruikte Betje dat talent in allerlei strjlen te schrijven slechts als scherts. Aagje zal de waarde er van hebben bevroed en het hebben dienst baar gemakt aan letterkundig werk. En dit te meer omdat ook zij zelf bijzonder aardig, levend en „waarlijk comicq" kon schrijven De gedachte een roman te concipiëren, geheel bestaande uit brieven, was niet fon kelnieuw. Wolff en Deken hebben verschei dene voorbeelden daarvan gekend, maar geen ervan heeft zulk een invloed op haar uitgeoefend als het werk van Samuel Ri chardson, van wie Betje schrijft: „Ik ver eer den onsterfelijken man zonder maate". Van slaafse navolging is evenwel geen sprake. Integendeel. Wolff en Deken over treffen haar voorbeeld verre. Zij immers ga ven aan de brieven, die de romans vormen, het karakter van de gefingeerde schrijver of schrijfster. Dat was nimmer vertoond en zal in deze perfectie waarschijnlijk ook nimmermeer vertoond worden. Want het wil heel wat zeggen, als men bedenkt dat er tientallen en nog eens tientallen perso nen in de romans van Betje en Aagje al schryvende optreden. BETER DAN een lang betoog kunnen enkele voorbeelden illustreren wat ik be doel. In de roman Willem Leevend is een dor bijfiguren Tante Martha de Harde, de vrouw van een gepensionneerd zeeman. Zg leeft van, voor en in een voortdurende schoonmaak. Om de schoonmaak en de was cirkelen al haar gedachten. Tante Martha nu heeft gehoord dat Daatje Leevend, die zij voor haar enige zoon had bestemd, „ge- prittendeerd" wordt door Bram Rijzig. Daar moet een stokje voor gestoken wor den. Tante zal de levenslustige Daatje wel eens even vertellen wat haar te wachten staat als zij het „huwelijksfuikje inzwemt". Uit haar lange brief licht ik de volgende tekenende passage: „Al klom je op de haan van de Wester- toreh, nog zou je jou verdriet niet kunnev overzien. Wil ik. het je eens op een graauw papiertje uittekenen? 's Avonds voor je man linnen gereed leggen en de keuken ordonneren. De overhemden en lubben (oj moet ik mansetten zeggen?) moeten nage zien, oj er ook een steekje aan te doen is, en die een dag zijn aangeweest, vouwen, de kreuken uitwasemen, en in order leg gen. Je zou niet te vies rdoeten zijn, om eens een maasie in een schoone zijden kous te leggenje zou dan voor, dan achter, dan boven, dan beneden zijn moeten. Staan er ook klieken te bederven? Zijn de kasten wel zindelijk? Zijn er ook te veel afge brande kaarsen in de laden? is het bier wel gekurkt? wordt er niet te roekeloos met het vuur geleefd? zijn er wel kolen? is de plaat, zijn de fornuizen wel glad? ligt het vleesch en de boter wel onder de pe kel? eet het volk wel roggebrood bij de spijs? maken de meiden haar bedden? ziet het er op de knechtskamer ordentelijk uit? is er wel een goed poeyerkleed voor mijn man? heeft hij wel schoone handdoeken? zijn er papiertjes op het sekreet? is er wa ter in de fonteintjes? Wel kind, hoet staat je dat al aan?" Vraagt men zich, zulk een brief lezend, niet af: is dit de achttiende eeuw? Is dit de veel gesmade Pruikentijd? Hier tintelt alles van leven, van gezonde humor en van frisse kijk op mensen en toestanden. IK NEEM EEN ANDER voorbeeld. De zojuist genoemde Pieternelletje Degelijk, dienstbode in vroeger jaren van Saartje Burgerharts ouders, heeft ook de reuk gé^ kregen van een huwelijksaanzoek. Hoor hoe zij daarop reageert: „Ik wil maar zeggen, Juffrouw, dat ik gehoort heb, dat de Juffrouw gaat trouwen, met een Heer die een Franschen naam het, die ik niet onthouwen kan. Hij het een amt op 't Staten of Prinsen hof, zie dat is al het zelfde nou,, Juffrouw zal hem we! kennen. (Is dat niet kostelijk?). Ik sloeg een gat in de lucht, 't Was of ik het in Keulen hoorde don deren, daar onze Koetsier van daan is. Laat mij tog eens we ten of je haast Bruids tranen zal drinken?" NU ZIJN DIT brieven van vrouwen, maar ook wanneer mannen aan het woord zijn, weten Wolff en Deken op onnavolg bare wijze de toon harer sujetten te tref fen. Als vader Edoling hoort dat zijn zoon vues heeft op Saartje, schrijft hij haar voogd een brief om zijn bezwaren uiteen te zetten. Men hóórt hem spreken als men leest: „Ik ben rechtzinnig oud Luters. Zo is mijn hele geslagt. Mijn stamvader is met den Zaligen Luter nog bevrient geweest; ik heb nog den inktkoker, die hij, bij ze kere gelegenheid den Duivel naar den kop smeet, toen die het al te grof maakte. Alle onze kantoorbedienden, alle onze booyen zijn Luters en ik zal nooit dulden, dat dee- ze keten van Luterse wezens in de war raakt door een schoondochter. Genoeg. Nu weet gij mijn mening." IN ZULK EEN brief is de schrijver ten voeten uit getekend. Wij zien die deftige, eigenzinnige Amsterdamse koopman voor ons staan met al zijn eigendunk en al zijn bravour. En wij hóren zijn verbaasde ge brom als Saartjes voogd hem van repliek dient: „Hadt, bij gelijkenis, Luters vader eens gaan zeggen: ,^uter, ik versta niet dat jij Luters wordt, jij zult Paaps blijven, want wij zijn van 't begin van de waereld af al lemaal Paaps geweest. En zo jij 't in den kop krijgt van ons oud geloof aftegaan,, zullen wij eens wat anders bij de hand vat ten". En was Luters vader evenwel zo wel de Vader van Luter niet, als Jan Edeling Vader is van zijnen zoon Hendrik; en waar was dan je hele Geloof gebleven?" UIT DEZE ENKELE citaten is ook reeds gebleken over welk een woorden schat, over welk een rijkdom van uitdruk kingen en zegswijzen Wolff en Deken be schikten. Uit de overvloed pluk ik voor de hand weg een paar losse bloemen, stijlbloe- men van het zuiverste allooi. „Ik heb geen tijd om mijn neus te snui ten en als je me niet gelooft, loop dan knikkeren", schrijft Betje. „Zij is een vrouw als een zweep", heet het elders en: „Ik ben zo knorrig als een stekelvarken". „Zoetjes aan doet geen benen breken", is haar wijze raad en wanneer een fout is goedgemaakt, verzucht Aagje: „Ziezo, dat been is weer in 't lid". Soms komt men zegswijzen tegen, die kennelijk van eigen makelij zijn. Van Hen drik Edeling, die niet met Saartje mag trouwen, wordt gezegd: „Hij kijkt of hij uit een gieter had gedronken". Van een ydel- tuit: „Hij loopt als een haan van een sto ter" (een stoter was 12i/2 cent). Van iemand die schrikt: ,,'t Was of de stenen tegen mijn hoofd sprongen, ik wist niet of ik o£ mijn hoofd dan of ik op mijn voeten ging". Als Betje, de dominese, aan een be kend Amsterdams jurist schrijft: alle klei ne beetjes helpen, voegt zy daarachter: zei 't muisken en 't piste in zeeHaar ontmoeting met een oude vriendin be schrijft zij kort en kernachtig: „Wij kusten elkaar dat het rookte". f Wonderen waren zij, Betje en Aagje, wonderen voor haar tijd en voor de onze. Wonderen van speels vernuft, van stilis tisch vermogen, van onbevangen frisheid en scherpe mensenkennis. Wie zich in haar werk verdiept, krijgt twee goede vriendinnen voor het leven. Dr. P. K. SCHRöDER DIT WEEKEINDE is Pappa alleen met rustige water van het IJselmeer herscha- Brigitte gaan zeilen. Ik had het prinsheerlijk voor mezelf en Peter. huis pen kan worden in een wilde, hoog opge- zwiepte golvenmassa Hoe de boot kan Zo tegen het eind van het seizoen komt stampen en slingeren en hóe glad dat voor bij mij altijd de lust tot „spijbelen". Na- dekje is. Waarom heb ik niet meer aan- tuurlijk vind ik dan wel een aannemelijk gedrongen op een kleine zeereling voorop? klinkende reden, maar in werkelijkheid Als het kalf verdronken is, dempt men de heb ik eenvoudig geen zin. Geen zin om put. En een kind alleen met Pappa uit wéér alles te pakken, geen zin in wind en zeilen te sturen, hoe heb ik zoiets goed water en onver zadigd van het idéé ..boot". En een klein beetje schuld bewust plezier in zo'n rustig, knus weekeindje thuis. En Peter alléén kan oergenoegelijk Tekening door Oey 'I jeng Sit kunnen vinden? Je straf. Eindelijk komt de straf, je hele verdere leven zul je weten dat je het aan jezelf te wijten hebt, als er iemand overboord slaat, wie merkt zijn. Hij husselde gezellig om me heen met zoiets op dat grote, om deze tijd zo stille zijn autootjes en trein. Hij dronk zijn kop- IJselmeer? Hoe komt zo'n eenzaam zeilend je thee tegenover me en het was een kind aan wal? Uitgeput, uitgehuild, koud kleine, intieme ceremonie met een blaadje, en hongerig met boot en al tegen een dijk een lichtje en biscuitjes. Hij at zijn avond- gesmakt, nog steeds aan het roer, zo is Bri_ boterham tegenover me op Pappa's plaats gette wel maar wóar, wanneer? Na en mocht kiezen in welk bed hij slapen dagen en nachten misschien. wilde. Na alle voor- en nadelen van de Onzin, onzin„Nog vóór jij aan een diverse bedden te hebben overwogen, koos ongeluk denkt ben je al gewaarschuwd hij tenslotte zijn eigen. als er iets gebeurd is," zegt Pappa altijd. „Telefoon, radio, politie...." Op dat moment ging de bel. Hij klingel de wat schuchter door het stille huis en Ik installeerde me beneden onder de het was of mijn hart stokte. Tien uur in schemerlamp, bedenkend wat ik allemaal de avond. Welke onheilsbode kon er voor met m'n lange vrije avond zou doen, kwam de deur staan? Ik voelde hoe alle kleur ik tot de slotsom, dat ik beslist een simpele uit mijn gezicht wegtrok en ik had een- ziel moet hebben, want ik voelde me best voudig de moed niet op te staan. „Zo gaat gelukkig met mijn breiwerk en een zacht dat dan", dacht ik steeds, „zo gaat dat salonmuziekje op de radio. En net toen ik dan...." zo spinnend zat te genieten van mijn kof- Toen werd er wéér gebeld, luider en fie, kwam plotseling, zoals dat wel dringender, alsof hij zeggen wilde: „Het is 's avonds vlak voor het inslapen gebeurt, niet prettig, maar het is nu eenmaal mijn totaal zonder inleiding het Schrikbeeld plicht." van de Dag voor m'n geest. Die Schrik- Ik trachtte door het erkerraam te zien beelden komen altijd op de meest onver- of ik een uniform kon ontdekken of een wachte momenten. Als je net denkt in te auto, ofToen het niet lukte sleepte slapen, steekt plotseling Brigitte vlak voor ik mijn trillende benen door de gang naar een auto de straat over, of valt Peter uit de voordeur en maakte open. Het was de het raam, waar hij zo gevaarlijk ver uit- schoenmaker. Hij komt altijd op de on- hing, of schiet de auto bij een slippartij mogelijkste tijden gerepareerde schoenen het water in. terugbrengen. Ditmaal, terwijl ik me in m'n koffie verslikte van schrik, gleed Pappa tijdens het onweer van die namiddag langs het gladde voordekje overboord. Speciaal bij onweer voel ik me altijd een kloek, die haar kuikens om zich heen verzamelt. Er viel ditmaal niet veel te verzamelen, ik had de tuindeuren gesloten en was rustig met Peter thee gaan drinken. En terwijl ik daar knus achter m'n blaadje en thee lichtje biscuitjes had zitten knabbelen, was Pappa van boord gegleden. Hij had de bui zien aankomen en wilde zeil minde ren,houd jij even het roer, Brigitte, dan neem ik de fok weg"Een plotse linge windstoot, zoals die je soms bij on weer overvalt en het was gebeurd. En een kind, wat doet een kind in zo'n geval? Die zeilt hulpeloos en eenzaam door. Wan hopig schreeuwend, niet in staat de boot te keren, niet wetend wat te doen, verder en verder van haar verdrinkende vader. Ik had toch op z'n minst moeten waar schuwen, ik had toch op z'n minst moe ten zeggen: „In noodgevallen alle schoten los, Brigette" in plaats van maar rustig de auto na te wuiven, waarin man en kind wie weet voor het laatst de laan afreden. Voor het laatst? Och, onzin natuurlijk. Hoevele malen heb ik In gedachten auto ongelukken geënsceneerd om altijd weer ....Evengoed heb ik besloten, dat Bri- verlost te worden door het bekend claxon- gitte niet meer alleen met Pappa gaat zei- toetertje van de behouden weergekeerde? len tijdens de weekeinden dat ik spijbelen wil. Te vaak kans op onweer in het na- Maar zoiets kón gebeuren, ik weet bij jaar, ondervinding hoe bij een onweer het (Nadruk verboden) RIMBAUD GAAT volgens een weldoor dacht plan tewerk. Wie de wereld wil zien heeft talen nodig. Dus naar Engeland, naar Londen, lessen geven, naar Duitsland, naai Stuttgart, als huisonderwijzer. Daar kond Verlaine hem opzoeken Verlaine, die zijn schot met twee jaar gevangenisstraf heeft geboet. Hij doet al het mogelijke om ook Rimbaud toth et geloof terug te brengen Reeds na vier maanden gaat Rimbaud weer op weg. Hij trekt de Alpen over naai (Ook dit geteKer.de grapje Is ontleend aan „The best Cartoons from France") Het goat er niet om Arthur Rimbaud als dichter of zelfs zijn werk in deze regels te beoordeelen. Het is alleen de bedoeling ter gelegenheid van zijn honderdste verjaardag 20 October te trachten in een paar lijnen een leven te schetsen, dat zich in zijn zevenendertig jaren zo vol ontzettende tegenstellingen en uitersten toont, dat het te begrijpen valt, wanneer deze man, die dit alles doormaakte, nu eens als een heilige geprezen, dan weer als een goddeloze veroordeeld wordt. Opgejaagd door de drang om dit bestaan tot in de verste hoeken van geluk en ellende af te meten, zwaar belast door zijn ouders, bezeten door een geest van verzet en tegenspraak, begiftigd met een doordringend verstand en een vision- naire kracht, welke zich eerst in woorden, later in daden ontlaadt, heeft Rim baud op negentienjarige leeftijd, na drie jaar scheppend werk, zijn oeuvre vol tooid. Hij heeft de Parnassus beklommen om gedurende de overige achttien jaren op een ander plan mens te worden en na zware strijd en bitter leed ver lost heen te gaan. Een vagebond en een avonturier noemen hem dezen, een dichter en een ontdekker genen. Beiden hebben ze gelijk. DE JONGEN is geheel aan zijn moeder overgeleverd, aan die bigotte, gesloten, in vooroordelen verstrikte, strenge vrouw, zonder enig begrip, die hem haar koppig heid, haar hardheid, haar gierigheid oplegt En dat in Charleville, aan de Maas, ergens op het platteland, door de ernst der gure Ardennen omringd. In zo'n omgeving wordt de zoon door félle ontkenning bohémien, re- volutionnair, pantheïst, atheïst om pre cies te zqn: de vader manifesteert zich in hem: het Proven<;aalse bloed van de onrus tige officier, die in Algiers en in Italië ge vochten had, overgegeven aan het avontuur. Op 17 Juli 1870 behaalt de leerling Rim baud de eerste prijs voor Latijnse verzen. Op 25 Augustus een week voor de slag bij Sedan! uit hij zich klagend tegenover zijn beminde leraar, dat men, afgesneden van Parijs, verbannen is in zijn eigen va derland. Vier dagen later loopt hij op een wandeling van zijn moeder weg. Rimbaud tracht Parijs voor zich te ver overen met de hele onstuimigheid van zijn wilskracht. Binnen acht maanden gaat hij er in Charleville vier maal van door, drie maal naar Parijs. Als hij niets heeft te ver kopen, om aan reisgeld te komen, gaat hy lopend. Hij slaapt onder de blote hemel, in Parijs in kolensehuiten, onder bruggen, hij lijdt honger en kou. Een jongen van vijf tien jaar verkondigt revolutie, komt in op stand tegen de maatschappij. Een jaar na dat hy voor het eerst weggelopen was, schrijft hij thuis, in Charleville, zonder ooit de zee te hebben gezien, zijn „Bateau ivre zijn „Dronken boot". Hij zendt dit, met andere gedichten, in keurig schoonschrift, aan Verlaine in Parijs, die hem antwoordt: Milaan. Een zonnebrand noopt hem naar het Westen af te slaan, waar hij uiteindelijk in de haven van Mar seille werk vindt. In October 1875 is hij in Charleville terug. Gedurende de militaire dienst breidt hij zijn talenstudie verder uit, hij doet alles tegelijk en alles met succes: Italiaans, Spaans, Hindoestaans, Grieks, Ara bisch, Nederlands, Russisch. Ten einde de nodige rust voor zijn studie te vinden, sluit hij zich eens een heel etmaal in een kast op. Hij moet en zal het afdwingen: de zon, de warme zee, de verre landen geld. Al lopende komt hij naar Rotter dam, verhuurt zich voor driehonderd gulden handgeld voor zes jaar naar Java. En zoals hij de Franse dienst verlaten had, verlaat hij ook spoedig het Nederlands-Indische leger, sluipt het kamp uit, langs de kust terug naar Batavia en vaart met een Engels zeilschip rond Afrika. Voor St. Helena stort hij zich in zee. Hij wordt echter gered en komt op 31 December 1876 weer in Charleville aan. Nu is er geen houden meer aan: het volgende jaar brengt liefst drie vergeefse pogingen om naar Klein- Azië te komen. Bij de eerste wordt hij in Wenen door koetsiers beroofd en al ventend en ruzie stokend opge pikt. Bij zijn tweede poging, een voetreis(!) via Nederland naar Ham burg, trekt hij met een circus Scandinavië door. De derde eindigt in het ziekenhuis van Civitavecchia: ontsteking der maag wand, veroorzaakt door de eindeloze mar- „Komt u toch, dierbare, grote ziel, men ver wacht u, men verlangt naar u!" Dus vertrekt Rimbaud in September 1871, ditkeer zelfs niet tegen de zin van zijn moeder, weliswaar zonder geld, echter in een nieuw pak gestoken, opnieuw naar de oevers der Seine. Maar hij buigt zich niet. hij gedraagt zich niet eens behoorlijk. Hij wordt totaal onmogeiyk. Teleurgesteld, verbitterd, walgend van de litterair-aesthe- tische drukte keert hij Parijs de rug toe. Slechts één mens blijft hem zeer toegedaan: Verlaine. Deze roept hem, die tien jaar jonger is, terug, om samen Parijs en zijn jonge vrouw te verlaten. Na veel heen en weer gepraat reizen ze in September 1872 naar Londen Verlaine betaalt alles. Ze slaan zich er doorheen, ze werken, ze scheppen Rim baud zyn „Illuminations". Het gaat er om het panopticum des levens voor en ach ter de coulissen te bekijken door alle val luiken af te dalen. Voor de ziener, voor de dichter mag niets verborgen blijven, niets menseiyks en niets onmenselijks, geen zon de en geen zucht. Zij gaan uiteen, zij vin den elkaar weer, hierheen, daarheen ge slingerd. Verlaine vastgehouden door zijn verleden, zyn bonne chanson" en Rimbaud getrokken door de toekomst. In hun geëxal teerdheid raken hun gevoelens verward, de atmosfeer wordt ondraaglijk, totdat Ver laine in Brussel schiet: hij verwondt zyn vriend aan de hand, hij doodt de dichter ir. Rimbaud. Of verjaagt hij hem slechts, ver doemt hy zijn vriend tot zwijgende pgn drijft hij hem tot het dichten in daden? Nog eens wentelt Rimbaud dit evene ment geheel van zich af: in October 1873 verschijnt „Une saison en enfer". De dich ter heeft gesproken. Zijn werk is volbracht Nu raast Rimbaud tegen zichzelf, ver brandt het grootste deel van de oplage. sen. De winter brengt hij weer in Charle ville door. Het daaropvolgende jaar werkt hij te Hamburg in een zaak in koloniale waren. Reeds in het najaar trekt hy door de Vogezen en over de besneeuwde Gott- hard naar Genua en in November over Alexandrië naar Cyprus. In 1879 zwoegt hij op dit eiland in de steengroeven bij Larnaka in de gloeiende warmte als een soort werkbaas. Door de dorst gekweld, door brak water vergiftigd, komt hij met typhus thuis. In 1880 lijdt hij bittere kou gedurende de bouw van het pa leis voor1 de gouverneur-generaalOok dit is het niet, verder, verder. Met 400 francs in zijn zak neemt hij afscheid van Cyprus, zijn eerste gespaarde geld. DOOR DE RODE ZEE af naar Aden, waar hij als inkoper van een Franse firma (5 francs per dag contant) voldoet. Daar deze Rimbaud het Harari en de dialecten zonder moeite oppikt, geeft men hem ginds in Ethiopië een kans: binnen de twin»!" daven rijdt hij te paard door de geheimzinnige Ogaden. Dat is de avon turier in hem, zeker, maar ook de man van de wetenschap, de geograaf, wiens nuchtere berichten aan het Aardrijkskun dig Genootschap niet doen vermoeden, dat deze hand reeds de harp heeft aangeraakt. Ivoor en koffie, rubber en vellen, huiden en veren vormen zijn wereld, het uit rusten en beveiligen der karavanen, het afdingen en bijeengraaien. En daarbij nieuw, door blanken nooit te voren gezien land! Reeds vraagt het Genootschap hem om zijn foto, reeds heeft hij grote plannen. Op dat moment liquideert zijn firma, hij moet naar Aden terug. Moeilijk neemt hij afscheid, al sleept hij 40.000 francs in goud in zijn buidel. Intermezzo in Aden: Rimbaud leeft met een Abessijnse vrouw en werkt voor één van de aandeelhouders van zijn voor malige firma. Hoe lang zal het duren of hij vervloekt ook dit leven? Zijn moeder antwoordt hij, dat hij niet vreemd en ver vreemd naar Frankrijk wil terugkeren onwetend, dat de roem van zijn werk in de kring der jonge symbolisten in Parijs aan het opkomen is! Liever steekt hij met nieuwe plannen over naar Afrika: midden December 1886 start zijn karavaan met ettelijke duizenden geweren uit Europa naar Harrar, om na zes weken in Anko ber, de hoofdstad van het koninkrijk Choa, te belanden. Doch de zegevierende Mene- lik zit nu in Antoko, later Addis Abeba genoemd. Rimbaud achter hem aan. Mene- lik neemt de wapens, is echter ongenadig en Rimbaud moet door andere zaken zijn :nhnlen. Jean, de konin? Somali Woestijn naar Harrar op een hoog te van drieduizend meter om als derde Fransman deze bloeiende Arabische stad te betreden. Meer nog: de Franse firma denkt aan de toekomst, ze spoort Rim baud aan in zijn nieuwste gedaante van ontdekker. Hij vindt geen rust: voor zich uit de rivieren, komend uit het onbekende, verdwijnend in het onbekende, de nog on- aangetastte wouden, de bergen, achter welke misschien datgene ligt, wat hij moet afdwingen. Aldus dringt hij Zuidelijk en Zuid oostelijk van Harrar door tot diep in het der koningen, sterft, Menelik volgt hem op. Rimbaud wordt benoemd tot hofleve rancier van Z.M. de Negus. Tachtigduizend francs in goud vullen de streng bewaakte geldkist. Hoe lang zal men nog moeten zwoegen in dit wilde land? Reeds schrijft hij aan zijn moeder, het is in Augustus 1890, of er wel één te vinden zou zijn, die hem, ondanks alles, wilde volgen.... (O, hij schrijft steeds en altijd aan zijn moe der en weet daarbij niet eens, hoezeer zij in hem reeds de overhand heeft, hij reeds op haar is gaan lijken avare comme la mer: gierig als de zee). TWEE KEER boog het noodlot voor de wil van Rimbaud, nu slaat het toe. Het is Februari 1891: wat moet die stekende pijn in de rechter knie? Men kan het niet wegcijferen, er is geen wil tegen gewas sen: de tumor groeit, de knie zet op, het gewricht wordt stijf, versteent. Hij wil niet eten, hij kan niet slapen. Rimbaud verzet zich woedend. Hij wordt aan de stoel, aan het bed gekluisterd, op de draagbaar gedwongen: zestien man dra gen hem, die razende pijn lijdt, de drie honderd kilometer naar beneden, naar de kust. Adieu, hoogland van vrijheid en tropische lucht, adieu schatten en plannen, adieu Djami, trouwste aller dienaren. In Aden kan men hem niet helpen. Dus reist Rimbaud op 9 Mei verder. Dertien dagen duurt de lijdensweg naar Marseille, naar het ziekenhuis. De doktoren houden het voor hem geheim: het is kanker. Ze zetten het been af. Zijn moeder komt over, slechts voor een paar dagen, want het werk op haar boerderij duldt geen langere afwezigheid. Begin Juli probeert Rimbaud op zijn houten been te lopen. De verstijving grijpt om zich heen. Hij laat zich naar de Ar dennen brengen, naar huis. Zijn zuster Isabelle haalt hem in het wagentje van het station. Daar is het weer: het oude, ernstige land, onveranderd, blakend in de zomerzon, alsof er niets gebeurd was. En als men hem naar zijn kamer brengt, roept hij uit: „C'est Versailles ici!" Rimbaud lijdt kou. De stormen, de voortdurende regen, maken een einde aan de rijtochtjes. Zijn geduld is spoedig uitgeput. Hij neemt de verdovende drank niet meer, hij wil weg, naar het Zuiden, op zijn minst daar heen, waar de schepen al klaar staan: naar MarseilleWat een reis, die laat ste door Parijs.... Nee, geen uur onont- houd: van het Gare de l'Est in de wagen naar het Gare de Lyon en in de nacht express. Weg naar het Zuiden. Isabelle verpleegt haar broer de moeder kan niet meer komen en roept de dochter te vergeefs terug. Isabelle bidt voor haar broer en met haar bidden ze allen voor hem in het ziekenhuis de la Conception: une bonne mort, smeken ze, een goede dood. En ziedaar, ze bidden niet tevergeefs. De vreselijke zieke, die geen onderwerping kent, hij die maar niet wil sterven, de ontembare lasteraar en looche naar, geeft zich uiteindelijk over, vraagt naar de laatste troost. Dan wordt hij stil. Met het geweld van zijn wilskracht draait de stervende zich naar de andere kant, be keert zich met zo'n onstuimigheid, dat de priester betuigt nooit te voren een geloof van deze hoedanigheid te hebben gezien. Isabelle echter verklaart, dat er uit dit ellendige restje van leven nog een heel zachte stem gesproken heeft: dromen, doch geheel andere dan gedurende de koorts. „Ik denk, dat hij het met opzet doetHij vermengt alles en avec art, met kunst". De volgende dag sterft de dichter. Het is 10 November 1891 H. St.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1954 | | pagina 16