DIE TWEIE LEVENS VAN
Vriendinnen voor het leven
WONDEREN VAN SPEELS VERNUFT
EN SCHERPE MENSENKENNIS
EN TOEN GING DE BEL
r— DICHTER EN VAGEBOND
DOOR GOUDDORST BEZETEN
faan AMfuVi ïlimAaucL
Verhaal door Wynca Loos
De brieven van
Betje Wolff
en Aagje Deken
Als een vlag in de straffe wind wappert
het talent van Betje Wolff en Aagje De
ken boven het vele middelmatige dat
haar eeuw - de achttiende - aan letter
kundig werk heeft voortgebracht. Haar
eigen tijd bewonderde de dames in de
eerste plaats als dichteressen. Van tal
van dichtbundels verscheen tijdens haar
leven druk op druk. Zelf schrijven zij
bescheiden, dat haar gedichten niet
meer waren dan „berijmde Prosa". Dat
oordeel delen wij. Ja, wij gaan verder:
ware. er niets anders uit haar pen ge
vloeid, op het ogenblik zou er geen aan
leiding zijn tot herdenking. Als dichte
ressen zijn Wolff en Deken terecht in
vergetelheid geraakt.
MAAR BETJE EN AAGJE hebben meer
geschreven dan de Zedenzang der Men-
schenliefde, de Mengelzangen, de Stichte
lijke Gedichten en de Economische Liedjes
en dat meerdere heeft haar de litteraire
onsterfelijkheid bezorgd. Dat meerdere dat
gijn haar brieven.
Wanneer Betje Bekker, na een roman
tisch avontuur met een jeugdige vaandrig,
als meisje van 21 jaar in het huwelijk
treedt met de 52-jarige predikant en we
duwnaar Adriaan Wolff, is dat geen huwe
lijk uit liefde. Het is een vlucht uit Ylissin-
gen, de stad harer geboorte, waar men de
dochter van een aanzienlijk koopman zulk
een galanterietje bij voortduring kwalijk
bleef nemen. Wanneer zij haar intrek heeft
genomen in de Beemster pastorie, werpt
zij zich vrijwel onmiddellijk op de studie
en knoopt zij door een uitvoerige corres
pondentie relaties aan met tal van man
nen en vrouwen, op wier oordeel en inzicht
ztf prijs stelde. Van die brieven zijn er vele
tot ons gekomen en zij doen ons Betje
Wolff beter kennen dan welk harer werken
ook.
Wanneer zij zeventien jaar getrouwd is,
komt Aagje Deken in haar leven, eerst al3
vermaanster, daarna als vriendin. En als
een paar jaar later ds. Wolff overlijdt, be
sluiten Betje en Aagje te gaan samenwo
nen. En samen zijn zrj gebleven, eerst in
De Rijp, daarna in Beverwijk, vervolgens
tien jaar in Frankrijk en tenslotte de laat
ste jaren in Den Haag. Negen dagen na
Betje stierf Aagje, in November 1804.
WANNEER WIJ NU
weten dat de eerste
roman-in-brieven, die
Wolff en Deken
schreven, in De Rijp
is ontstaan, wettigt
dat de veronderstel
ling dat 't denkbeeld,
samen zulk een werk
te schrijven, van
Aagje is uitgegaan. Uit talloze brieven van
vroeger jaren blijkt, dat voor Botje corres
ponderen méér was dan elkaar deelgenoot
maken van dagelijkse voorvallen. Brieven
schrijven is voor haar: genieten en menig
maal vermeit zij zich in snaakse stijlvaria
ties, zoals in een beroemd gebleven „baker-
brief", waarin ons al de stem tegenklinkt
van Pieternelletje Degelijk uit Sara Bur
gerhart. Maar blijkbaar gebruikte Betje
dat talent in allerlei strjlen te schrijven
slechts als scherts. Aagje zal de waarde er
van hebben bevroed en het hebben dienst
baar gemakt aan letterkundig werk. En
dit te meer omdat ook zij zelf bijzonder
aardig, levend en „waarlijk comicq" kon
schrijven
De gedachte een roman te concipiëren,
geheel bestaande uit brieven, was niet fon
kelnieuw. Wolff en Deken hebben verschei
dene voorbeelden daarvan gekend, maar
geen ervan heeft zulk een invloed op haar
uitgeoefend als het werk van Samuel Ri
chardson, van wie Betje schrijft: „Ik ver
eer den onsterfelijken man zonder maate".
Van slaafse navolging is evenwel geen
sprake. Integendeel. Wolff en Deken over
treffen haar voorbeeld verre. Zij immers ga
ven aan de brieven, die de romans vormen,
het karakter van de gefingeerde schrijver
of schrijfster. Dat was nimmer vertoond en
zal in deze perfectie waarschijnlijk ook
nimmermeer vertoond worden. Want het
wil heel wat zeggen, als men bedenkt dat
er tientallen en nog eens tientallen perso
nen in de romans van Betje en Aagje al
schryvende optreden.
BETER DAN een lang betoog kunnen
enkele voorbeelden illustreren wat ik be
doel. In de roman Willem Leevend is een
dor bijfiguren Tante Martha de Harde, de
vrouw van een gepensionneerd zeeman. Zg
leeft van, voor en in een voortdurende
schoonmaak. Om de schoonmaak en de was
cirkelen al haar gedachten. Tante Martha
nu heeft gehoord dat Daatje Leevend, die
zij voor haar enige zoon had bestemd, „ge-
prittendeerd" wordt door Bram Rijzig.
Daar moet een stokje voor gestoken wor
den. Tante zal de levenslustige Daatje wel
eens even vertellen wat haar te wachten
staat als zij het „huwelijksfuikje inzwemt".
Uit haar lange brief licht ik de volgende
tekenende passage:
„Al klom je op de haan van de Wester-
toreh, nog zou je jou verdriet niet kunnev
overzien. Wil ik. het je eens op een graauw
papiertje uittekenen? 's Avonds voor je
man linnen gereed leggen en de keuken
ordonneren. De overhemden en lubben (oj
moet ik mansetten zeggen?) moeten nage
zien, oj er ook een steekje aan te doen is,
en die een dag zijn aangeweest, vouwen,
de kreuken uitwasemen, en in order leg
gen. Je zou niet te vies rdoeten zijn, om
eens een maasie in een schoone zijden kous
te leggenje zou dan voor, dan achter,
dan boven, dan beneden zijn moeten. Staan
er ook klieken te bederven? Zijn de kasten
wel zindelijk? Zijn er ook te veel afge
brande kaarsen in de laden? is het bier
wel gekurkt? wordt er niet te roekeloos
met het vuur geleefd? zijn er wel kolen?
is de plaat, zijn de fornuizen wel glad? ligt
het vleesch en de boter wel onder de pe
kel? eet het volk wel roggebrood bij de
spijs? maken de meiden haar bedden? ziet
het er op de knechtskamer ordentelijk uit?
is er wel een goed poeyerkleed voor mijn
man? heeft hij wel schoone handdoeken?
zijn er papiertjes op het sekreet? is er wa
ter in de fonteintjes? Wel kind, hoet staat
je dat al aan?"
Vraagt men zich, zulk een brief lezend,
niet af: is dit de achttiende eeuw? Is dit
de veel gesmade Pruikentijd? Hier tintelt
alles van leven, van gezonde humor en van
frisse kijk op mensen en toestanden.
IK NEEM EEN ANDER voorbeeld. De
zojuist genoemde Pieternelletje Degelijk,
dienstbode in vroeger jaren van Saartje
Burgerharts ouders, heeft ook de reuk gé^
kregen van een huwelijksaanzoek. Hoor
hoe zij daarop reageert:
„Ik wil maar zeggen, Juffrouw, dat ik
gehoort heb, dat de Juffrouw gaat trouwen,
met een Heer die een Franschen naam het,
die ik niet onthouwen kan. Hij het een
amt op 't Staten of Prinsen hof, zie dat is
al het zelfde nou,, Juffrouw zal hem we!
kennen. (Is dat niet
kostelijk?). Ik sloeg
een gat in de lucht,
't Was of ik het in
Keulen hoorde don
deren, daar onze
Koetsier van daan is.
Laat mij tog eens we
ten of je haast Bruids
tranen zal drinken?"
NU ZIJN DIT brieven van vrouwen,
maar ook wanneer mannen aan het woord
zijn, weten Wolff en Deken op onnavolg
bare wijze de toon harer sujetten te tref
fen. Als vader Edoling hoort dat zijn zoon
vues heeft op Saartje, schrijft hij haar
voogd een brief om zijn bezwaren uiteen
te zetten. Men hóórt hem spreken als men
leest:
„Ik ben rechtzinnig oud Luters. Zo is
mijn hele geslagt. Mijn stamvader is met
den Zaligen Luter nog bevrient geweest;
ik heb nog den inktkoker, die hij, bij ze
kere gelegenheid den Duivel naar den kop
smeet, toen die het al te grof maakte. Alle
onze kantoorbedienden, alle onze booyen
zijn Luters en ik zal nooit dulden, dat dee-
ze keten van Luterse wezens in de war
raakt door een schoondochter. Genoeg. Nu
weet gij mijn mening."
IN ZULK EEN brief is de schrijver ten
voeten uit getekend. Wij zien die deftige,
eigenzinnige Amsterdamse koopman voor
ons staan met al zijn eigendunk en al zijn
bravour. En wij hóren zijn verbaasde ge
brom als Saartjes voogd hem van repliek
dient:
„Hadt, bij gelijkenis, Luters vader eens
gaan zeggen: ,^uter, ik versta niet dat jij
Luters wordt, jij zult Paaps blijven, want
wij zijn van 't begin van de waereld af al
lemaal Paaps geweest. En zo jij 't in den
kop krijgt van ons oud geloof aftegaan,,
zullen wij eens wat anders bij de hand vat
ten". En was Luters vader evenwel zo wel
de Vader van Luter niet, als Jan Edeling
Vader is van zijnen zoon Hendrik; en waar
was dan je hele Geloof gebleven?"
UIT DEZE ENKELE citaten is ook
reeds gebleken over welk een woorden
schat, over welk een rijkdom van uitdruk
kingen en zegswijzen Wolff en Deken be
schikten. Uit de overvloed pluk ik voor de
hand weg een paar losse bloemen, stijlbloe-
men van het zuiverste allooi.
„Ik heb geen tijd om mijn neus te snui
ten en als je me niet gelooft, loop dan
knikkeren", schrijft Betje. „Zij is een vrouw
als een zweep", heet het elders en: „Ik ben
zo knorrig als een stekelvarken". „Zoetjes
aan doet geen benen breken", is haar wijze
raad en wanneer een fout is goedgemaakt,
verzucht Aagje: „Ziezo, dat been is weer
in 't lid".
Soms komt men zegswijzen tegen, die
kennelijk van eigen makelij zijn. Van Hen
drik Edeling, die niet met Saartje mag
trouwen, wordt gezegd: „Hij kijkt of hij uit
een gieter had gedronken". Van een ydel-
tuit: „Hij loopt als een haan van een sto
ter" (een stoter was 12i/2 cent). Van
iemand die schrikt: ,,'t Was of de stenen
tegen mijn hoofd sprongen, ik wist niet of
ik o£ mijn hoofd dan of ik op mijn voeten
ging". Als Betje, de dominese, aan een be
kend Amsterdams jurist schrijft: alle klei
ne beetjes helpen, voegt zy daarachter:
zei 't muisken en 't piste in zeeHaar
ontmoeting met een oude vriendin be
schrijft zij kort en kernachtig: „Wij kusten
elkaar dat het rookte".
f
Wonderen waren zij, Betje en Aagje,
wonderen voor haar tijd en voor de onze.
Wonderen van speels vernuft, van stilis
tisch vermogen, van onbevangen frisheid
en scherpe mensenkennis. Wie zich in
haar werk verdiept, krijgt twee goede
vriendinnen voor het leven.
Dr. P. K. SCHRöDER
DIT WEEKEINDE is Pappa alleen met rustige water van het IJselmeer herscha-
Brigitte gaan zeilen. Ik had het
prinsheerlijk voor mezelf en Peter.
huis
pen kan worden in een wilde, hoog opge-
zwiepte golvenmassa Hoe de boot kan
Zo tegen het eind van het seizoen komt stampen en slingeren en hóe glad dat voor
bij mij altijd de lust tot „spijbelen". Na- dekje is. Waarom heb ik niet meer aan-
tuurlijk vind ik dan wel een aannemelijk gedrongen op een kleine zeereling voorop?
klinkende reden, maar in werkelijkheid Als het kalf verdronken is, dempt men de
heb ik eenvoudig geen zin. Geen zin om put. En een kind alleen met Pappa uit
wéér alles te pakken, geen zin in wind en zeilen te sturen, hoe heb ik zoiets goed
water en onver
zadigd van het idéé
..boot". En een
klein beetje schuld
bewust plezier in
zo'n rustig, knus
weekeindje thuis.
En Peter alléén
kan oergenoegelijk
Tekening door Oey 'I jeng Sit
kunnen vinden? Je
straf. Eindelijk
komt de straf, je
hele verdere leven
zul je weten dat je
het aan jezelf te
wijten hebt, als er
iemand overboord
slaat, wie merkt
zijn. Hij husselde gezellig om me heen met zoiets op dat grote, om deze tijd zo stille
zijn autootjes en trein. Hij dronk zijn kop- IJselmeer? Hoe komt zo'n eenzaam zeilend
je thee tegenover me en het was een kind aan wal? Uitgeput, uitgehuild, koud
kleine, intieme ceremonie met een blaadje, en hongerig met boot en al tegen een dijk
een lichtje en biscuitjes. Hij at zijn avond- gesmakt, nog steeds aan het roer, zo is Bri_
boterham tegenover me op Pappa's plaats gette wel maar wóar, wanneer? Na
en mocht kiezen in welk bed hij slapen dagen en nachten misschien.
wilde. Na alle voor- en nadelen van de Onzin, onzin„Nog vóór jij aan een
diverse bedden te hebben overwogen, koos ongeluk denkt ben je al gewaarschuwd
hij tenslotte zijn eigen.
als er iets gebeurd is," zegt Pappa altijd.
„Telefoon, radio, politie...."
Op dat moment ging de bel. Hij klingel
de wat schuchter door het stille huis en
Ik installeerde me beneden onder de het was of mijn hart stokte. Tien uur in
schemerlamp, bedenkend wat ik allemaal de avond. Welke onheilsbode kon er voor
met m'n lange vrije avond zou doen, kwam de deur staan? Ik voelde hoe alle kleur
ik tot de slotsom, dat ik beslist een simpele uit mijn gezicht wegtrok en ik had een-
ziel moet hebben, want ik voelde me best voudig de moed niet op te staan. „Zo gaat
gelukkig met mijn breiwerk en een zacht dat dan", dacht ik steeds, „zo gaat dat
salonmuziekje op de radio. En net toen ik dan...."
zo spinnend zat te genieten van mijn kof- Toen werd er wéér gebeld, luider en
fie, kwam plotseling, zoals dat wel dringender, alsof hij zeggen wilde: „Het is
's avonds vlak voor het inslapen gebeurt, niet prettig, maar het is nu eenmaal mijn
totaal zonder inleiding het Schrikbeeld plicht."
van de Dag voor m'n geest. Die Schrik- Ik trachtte door het erkerraam te zien
beelden komen altijd op de meest onver- of ik een uniform kon ontdekken of een
wachte momenten. Als je net denkt in te auto, ofToen het niet lukte sleepte
slapen, steekt plotseling Brigitte vlak voor ik mijn trillende benen door de gang naar
een auto de straat over, of valt Peter uit de voordeur en maakte open. Het was de
het raam, waar hij zo gevaarlijk ver uit- schoenmaker. Hij komt altijd op de on-
hing, of schiet de auto bij een slippartij mogelijkste tijden gerepareerde schoenen
het water in. terugbrengen.
Ditmaal, terwijl ik me in m'n koffie
verslikte van schrik, gleed Pappa tijdens
het onweer van die namiddag langs het
gladde voordekje overboord. Speciaal bij
onweer voel ik me altijd een kloek, die
haar kuikens om zich heen verzamelt. Er
viel ditmaal niet veel te verzamelen, ik
had de tuindeuren gesloten en was rustig
met Peter thee gaan drinken. En terwijl
ik daar knus achter m'n blaadje en thee
lichtje biscuitjes had zitten knabbelen, was
Pappa van boord gegleden. Hij had de
bui zien aankomen en wilde zeil minde
ren,houd jij even het roer, Brigitte,
dan neem ik de fok weg"Een plotse
linge windstoot, zoals die je soms bij on
weer overvalt en het was gebeurd. En een
kind, wat doet een kind in zo'n geval? Die
zeilt hulpeloos en eenzaam door. Wan
hopig schreeuwend, niet in staat de
boot te keren, niet wetend wat te
doen, verder en verder van haar
verdrinkende vader.
Ik had toch op z'n minst moeten waar
schuwen, ik had toch op z'n minst moe
ten zeggen: „In noodgevallen alle schoten
los, Brigette" in plaats van maar rustig
de auto na te wuiven, waarin man en kind
wie weet voor het laatst de laan afreden.
Voor het laatst? Och, onzin natuurlijk.
Hoevele malen heb ik In gedachten auto
ongelukken geënsceneerd om altijd weer ....Evengoed heb ik besloten, dat Bri-
verlost te worden door het bekend claxon- gitte niet meer alleen met Pappa gaat zei-
toetertje van de behouden weergekeerde? len tijdens de weekeinden dat ik spijbelen
wil. Te vaak kans op onweer in het na-
Maar zoiets kón gebeuren, ik weet bij jaar,
ondervinding hoe bij een onweer het (Nadruk verboden)
RIMBAUD GAAT volgens een weldoor
dacht plan tewerk. Wie de wereld wil zien
heeft talen nodig. Dus naar Engeland, naar
Londen, lessen geven, naar Duitsland, naai
Stuttgart, als huisonderwijzer. Daar kond
Verlaine hem opzoeken Verlaine, die zijn
schot met twee jaar gevangenisstraf heeft
geboet. Hij doet al het mogelijke om ook
Rimbaud toth et geloof terug te brengen
Reeds na vier maanden gaat Rimbaud
weer op weg. Hij trekt de Alpen over naai
(Ook dit geteKer.de grapje Is ontleend aan „The best Cartoons from France")
Het goat er niet om Arthur Rimbaud als dichter of zelfs zijn werk in deze regels
te beoordeelen. Het is alleen de bedoeling ter gelegenheid van zijn honderdste
verjaardag 20 October te trachten in een paar lijnen een leven te schetsen, dat
zich in zijn zevenendertig jaren zo vol ontzettende tegenstellingen en uitersten
toont, dat het te begrijpen valt, wanneer deze man, die dit alles doormaakte,
nu eens als een heilige geprezen, dan weer als een goddeloze veroordeeld wordt.
Opgejaagd door de drang om dit bestaan tot in de verste hoeken van geluk en
ellende af te meten, zwaar belast door zijn ouders, bezeten door een geest van
verzet en tegenspraak, begiftigd met een doordringend verstand en een vision-
naire kracht, welke zich eerst in woorden, later in daden ontlaadt, heeft Rim
baud op negentienjarige leeftijd, na drie jaar scheppend werk, zijn oeuvre vol
tooid. Hij heeft de Parnassus beklommen om gedurende de overige achttien
jaren op een ander plan mens te worden en na zware strijd en bitter leed ver
lost heen te gaan. Een vagebond en een avonturier noemen hem dezen, een
dichter en een ontdekker genen. Beiden hebben ze gelijk.
DE JONGEN is geheel aan zijn moeder
overgeleverd, aan die bigotte, gesloten, in
vooroordelen verstrikte, strenge vrouw,
zonder enig begrip, die hem haar koppig
heid, haar hardheid, haar gierigheid oplegt
En dat in Charleville, aan de Maas, ergens
op het platteland, door de ernst der gure
Ardennen omringd. In zo'n omgeving wordt
de zoon door félle ontkenning bohémien, re-
volutionnair, pantheïst, atheïst om pre
cies te zqn: de vader manifesteert zich in
hem: het Proven<;aalse bloed van de onrus
tige officier, die in Algiers en in Italië ge
vochten had, overgegeven aan het avontuur.
Op 17 Juli 1870 behaalt de leerling Rim
baud de eerste prijs voor Latijnse verzen.
Op 25 Augustus een week voor de slag
bij Sedan! uit hij zich klagend tegenover
zijn beminde leraar, dat men, afgesneden
van Parijs, verbannen is in zijn eigen va
derland. Vier dagen later loopt hij op een
wandeling van zijn moeder weg.
Rimbaud tracht Parijs voor zich te ver
overen met de hele onstuimigheid van zijn
wilskracht. Binnen acht maanden gaat hij
er in Charleville vier maal van door, drie
maal naar Parijs. Als hij niets heeft te ver
kopen, om aan reisgeld te komen, gaat hy
lopend. Hij slaapt onder de blote hemel, in
Parijs in kolensehuiten, onder bruggen, hij
lijdt honger en kou. Een jongen van vijf
tien jaar verkondigt revolutie, komt in op
stand tegen de maatschappij. Een jaar na
dat hy voor het eerst weggelopen was,
schrijft hij thuis, in Charleville, zonder ooit
de zee te hebben gezien, zijn „Bateau ivre
zijn „Dronken boot". Hij zendt dit, met
andere gedichten, in keurig schoonschrift,
aan Verlaine in Parijs, die hem antwoordt:
Milaan. Een zonnebrand noopt hem
naar het Westen af te slaan, waar hij
uiteindelijk in de haven van Mar
seille werk vindt. In October 1875 is
hij in Charleville terug. Gedurende
de militaire dienst breidt hij zijn
talenstudie verder uit, hij doet alles
tegelijk en alles met succes: Italiaans,
Spaans, Hindoestaans, Grieks, Ara
bisch, Nederlands, Russisch. Ten
einde de nodige rust voor zijn studie
te vinden, sluit hij zich eens een heel
etmaal in een kast op. Hij moet en zal
het afdwingen: de zon, de warme zee,
de verre landen geld.
Al lopende komt hij naar Rotter
dam, verhuurt zich voor driehonderd
gulden handgeld voor zes jaar naar
Java. En zoals hij de Franse dienst
verlaten had, verlaat hij ook spoedig
het Nederlands-Indische leger, sluipt
het kamp uit, langs de kust terug
naar Batavia en vaart met een Engels
zeilschip rond Afrika. Voor St.
Helena stort hij zich in zee. Hij
wordt echter gered en komt op 31
December 1876 weer in Charleville
aan. Nu is er geen houden meer aan:
het volgende jaar brengt liefst drie
vergeefse pogingen om naar Klein-
Azië te komen. Bij de eerste wordt
hij in Wenen door koetsiers beroofd
en al ventend en ruzie stokend opge
pikt. Bij zijn tweede poging, een
voetreis(!) via Nederland naar Ham
burg, trekt hij met een circus Scandinavië
door. De derde eindigt in het ziekenhuis
van Civitavecchia: ontsteking der maag
wand, veroorzaakt door de eindeloze mar-
„Komt u toch, dierbare, grote ziel, men ver
wacht u, men verlangt naar u!"
Dus vertrekt Rimbaud in September
1871, ditkeer zelfs niet tegen de zin van
zijn moeder, weliswaar zonder geld, echter
in een nieuw pak gestoken, opnieuw naar
de oevers der Seine. Maar hij buigt zich
niet. hij gedraagt zich niet eens behoorlijk.
Hij wordt totaal onmogeiyk. Teleurgesteld,
verbitterd, walgend van de litterair-aesthe-
tische drukte keert hij Parijs de rug toe.
Slechts één mens blijft hem zeer toegedaan:
Verlaine.
Deze roept hem, die tien jaar jonger is,
terug, om samen Parijs en zijn jonge vrouw
te verlaten. Na veel heen en weer gepraat
reizen ze in September 1872 naar Londen
Verlaine betaalt alles. Ze slaan zich er
doorheen, ze werken, ze scheppen Rim
baud zyn „Illuminations". Het gaat er
om het panopticum des levens voor en ach
ter de coulissen te bekijken door alle val
luiken af te dalen. Voor de ziener, voor de
dichter mag niets verborgen blijven, niets
menseiyks en niets onmenselijks, geen zon
de en geen zucht. Zij gaan uiteen, zij vin
den elkaar weer, hierheen, daarheen ge
slingerd. Verlaine vastgehouden door zijn
verleden, zyn bonne chanson" en Rimbaud
getrokken door de toekomst. In hun geëxal
teerdheid raken hun gevoelens verward, de
atmosfeer wordt ondraaglijk, totdat Ver
laine in Brussel schiet: hij verwondt zyn
vriend aan de hand, hij doodt de dichter ir.
Rimbaud. Of verjaagt hij hem slechts, ver
doemt hy zijn vriend tot zwijgende pgn
drijft hij hem tot het dichten in daden?
Nog eens wentelt Rimbaud dit evene
ment geheel van zich af: in October 1873
verschijnt „Une saison en enfer". De dich
ter heeft gesproken. Zijn werk is volbracht
Nu raast Rimbaud tegen zichzelf, ver
brandt het grootste deel van de oplage.
sen. De winter brengt hij weer in Charle
ville door. Het daaropvolgende jaar werkt
hij te Hamburg in een zaak in koloniale
waren. Reeds in het najaar trekt hy door
de Vogezen en over de besneeuwde Gott-
hard naar Genua en in November over
Alexandrië naar Cyprus.
In 1879 zwoegt hij op dit eiland in de
steengroeven bij Larnaka in de gloeiende
warmte als een soort werkbaas. Door de
dorst gekweld, door brak water vergiftigd,
komt hij met typhus thuis. In 1880 lijdt hij
bittere kou gedurende de bouw van het pa
leis voor1 de gouverneur-generaalOok
dit is het niet, verder, verder. Met 400
francs in zijn zak neemt hij afscheid van
Cyprus, zijn eerste gespaarde geld.
DOOR DE RODE ZEE af naar Aden,
waar hij als inkoper van een Franse firma
(5 francs per dag contant) voldoet. Daar
deze Rimbaud het Harari en de dialecten
zonder moeite oppikt, geeft men hem
ginds in Ethiopië een kans: binnen de
twin»!" daven rijdt hij te paard door de
geheimzinnige Ogaden. Dat is de avon
turier in hem, zeker, maar ook de man
van de wetenschap, de geograaf, wiens
nuchtere berichten aan het Aardrijkskun
dig Genootschap niet doen vermoeden, dat
deze hand reeds de harp heeft aangeraakt.
Ivoor en koffie, rubber en vellen, huiden
en veren vormen zijn wereld, het uit
rusten en beveiligen der karavanen, het
afdingen en bijeengraaien. En daarbij
nieuw, door blanken nooit te voren gezien
land! Reeds vraagt het Genootschap hem
om zijn foto, reeds heeft hij grote plannen.
Op dat moment liquideert zijn firma, hij
moet naar Aden terug. Moeilijk neemt hij
afscheid, al sleept hij 40.000 francs in
goud in zijn buidel.
Intermezzo in Aden: Rimbaud leeft met
een Abessijnse vrouw en werkt voor één
van de aandeelhouders van zijn voor
malige firma. Hoe lang zal het duren of
hij vervloekt ook dit leven? Zijn moeder
antwoordt hij, dat hij niet vreemd en ver
vreemd naar Frankrijk wil terugkeren
onwetend, dat de roem van zijn werk in
de kring der jonge symbolisten in Parijs
aan het opkomen is! Liever steekt hij met
nieuwe plannen over naar Afrika: midden
December 1886 start zijn karavaan met
ettelijke duizenden geweren uit Europa
naar Harrar, om na zes weken in Anko
ber, de hoofdstad van het koninkrijk Choa,
te belanden. Doch de zegevierende Mene-
lik zit nu in Antoko, later Addis Abeba
genoemd. Rimbaud achter hem aan. Mene-
lik neemt de wapens, is echter ongenadig
en Rimbaud moet door andere zaken zijn
:nhnlen. Jean, de konin?
Somali Woestijn naar Harrar op een hoog
te van drieduizend meter om als derde
Fransman deze bloeiende Arabische stad
te betreden. Meer nog: de Franse firma
denkt aan de toekomst, ze spoort Rim
baud aan in zijn nieuwste gedaante van
ontdekker. Hij vindt geen rust: voor zich
uit de rivieren, komend uit het onbekende,
verdwijnend in het onbekende, de nog on-
aangetastte wouden, de bergen, achter
welke misschien datgene ligt, wat hij moet
afdwingen.
Aldus dringt hij Zuidelijk en Zuid
oostelijk van Harrar door tot diep in het
der koningen, sterft, Menelik volgt hem
op. Rimbaud wordt benoemd tot hofleve
rancier van Z.M. de Negus. Tachtigduizend
francs in goud vullen de streng bewaakte
geldkist. Hoe lang zal men nog moeten
zwoegen in dit wilde land? Reeds schrijft
hij aan zijn moeder, het is in Augustus
1890, of er wel één te vinden zou zijn, die
hem, ondanks alles, wilde volgen.... (O,
hij schrijft steeds en altijd aan zijn moe
der en weet daarbij niet eens, hoezeer zij
in hem reeds de overhand heeft, hij reeds
op haar is gaan lijken avare comme la
mer: gierig als de zee).
TWEE KEER boog het noodlot voor
de wil van Rimbaud, nu slaat het toe. Het
is Februari 1891: wat moet die stekende
pijn in de rechter knie? Men kan het niet
wegcijferen, er is geen wil tegen gewas
sen: de tumor groeit, de knie zet op, het
gewricht wordt stijf, versteent. Hij wil
niet eten, hij kan niet slapen. Rimbaud
verzet zich woedend. Hij wordt aan de
stoel, aan het bed gekluisterd, op de
draagbaar gedwongen: zestien man dra
gen hem, die razende pijn lijdt, de drie
honderd kilometer naar beneden, naar de
kust. Adieu, hoogland van vrijheid en
tropische lucht, adieu schatten en plannen,
adieu Djami, trouwste aller dienaren.
In Aden kan men hem niet helpen. Dus
reist Rimbaud op 9 Mei verder. Dertien
dagen duurt de lijdensweg naar Marseille,
naar het ziekenhuis. De doktoren houden
het voor hem geheim: het is kanker. Ze
zetten het been af. Zijn moeder komt over,
slechts voor een paar dagen, want het
werk op haar boerderij duldt geen langere
afwezigheid.
Begin Juli probeert Rimbaud op zijn
houten been te lopen. De verstijving grijpt
om zich heen. Hij laat zich naar de Ar
dennen brengen, naar huis. Zijn zuster
Isabelle haalt hem in het wagentje van
het station. Daar is het weer: het oude,
ernstige land, onveranderd, blakend in de
zomerzon, alsof er niets gebeurd was. En
als men hem naar zijn kamer brengt, roept
hij uit: „C'est Versailles ici!" Rimbaud
lijdt kou. De stormen, de voortdurende
regen, maken een einde aan de rijtochtjes.
Zijn geduld is spoedig uitgeput. Hij neemt
de verdovende drank niet meer, hij wil
weg, naar het Zuiden, op zijn minst daar
heen, waar de schepen al klaar staan:
naar MarseilleWat een reis, die laat
ste door Parijs.... Nee, geen uur onont-
houd: van het Gare de l'Est in de wagen
naar het Gare de Lyon en in de nacht
express. Weg naar het Zuiden.
Isabelle verpleegt haar broer de
moeder kan niet meer komen en roept de
dochter te vergeefs terug. Isabelle bidt
voor haar broer en met haar bidden ze
allen voor hem in het ziekenhuis de la
Conception: une bonne mort, smeken ze,
een goede dood. En ziedaar, ze bidden niet
tevergeefs. De vreselijke zieke, die geen
onderwerping kent, hij die maar niet wil
sterven, de ontembare lasteraar en looche
naar, geeft zich uiteindelijk over, vraagt
naar de laatste troost. Dan wordt hij stil.
Met het geweld van zijn wilskracht draait
de stervende zich naar de andere kant, be
keert zich met zo'n onstuimigheid, dat de
priester betuigt nooit te voren een geloof
van deze hoedanigheid te hebben gezien.
Isabelle echter verklaart, dat er uit dit
ellendige restje van leven nog een heel
zachte stem gesproken heeft: dromen, doch
geheel andere dan gedurende de koorts.
„Ik denk, dat hij het met opzet doetHij
vermengt alles en avec art, met kunst".
De volgende dag sterft de dichter. Het
is 10 November 1891
H. St.