Uleeldeüq, Moeien de ptant en in tnifn yboene botötuiri' Nieuw- Gu i nea Het egeltje Haarlems rechte Haarlemsche Courant EEN BRIEF VAN JO VINCENT DE ONMOGELIJKE KANS KERKELIJK LEVEN Boekje over clriehoeksrui! Het mooie eendje Paddestoelraadsel Een mond vol sap van musea tellen „De Kleine Comedie" uit nood geboren HERFST AAN DE RIVIERA Afgevaardigden van de Christelijke gemeenten in Nieuw-Guinea kwamenin de vorige maand te Seroei bijeen om met elkaar te overleggen over de grondslag van de Christelijke Kerk in Nieuw-Guinea. Aan de besprekingen in de voorlopige synode namen talrijke afgevaardigden deel, ook van de Nederlands sprekende Christe lijke gemeenten en van de Maleis sprekende stadsgemeenten. Als gasten waren aanwe zig: dr. Locher, secretaris van de Raad voor de Zending der Hervormde kerk, ds. J. Drost voor de kring van Gereformeerde Christenen en afgevaardigden van de Ame rikaanse en Australische zendingscorpora- ties, werkzaam in Nieuw-Guinea. De bijeenkomst van deze voorlopige sy node heeft plaats gehad om de zelfstandig wording voor te bereiden van de Evange lische Christelijke Kerk in Nieuw-Guinea, omvattende zowel de Maleis sprekende als de Nederlands sprekende gemeenten, in to tal ongeveer 130.000 Christenen. In geza menlijk overleg werd gezocht naar de for mulering van de belijdenis van deze kerk en men trachtte te komen tot een organi satievorm, die het mogelijk maakt dat Christenen van verschillende kerkelijke herkomst en met verschillende talen in de ze Evangelische Christelijke Kerk samen wonen en werken. Na uitvoerige beraadslagingen en samen- sprekingen werd de volgende belijdenis en kerkorde aanvaard: I. De Evangelische Christelijke Kerk in Nieuw-Guinea belijdt te zijn de gemeen schap van alle Christelijke gemeenten die door de roeping Gods gebouwd zijn op het fundament van apostelen en profeten, waarvan Christus Jezus zelf de hoeksteen is. II. Jezus Christus is haar Hoofd en Heer, die haar regeert door Zijn Woord en Geest. III. Zij aanvaardt de Bijbel als enig ge tuigenis van de openbaring Gods en richt snoer voor haar leven en handelen. IV. Als deel van de Heilige Algemene Christelijke Kerk heeft zij als belijdenis de twaalf artikelen van het Christelijk Geloof. Als opdracht van de Kerk werd aan vaard: a. Het Woord Gods te midden van kerk en wereld te verkondigen, b. De Hei lige Doop en het Heilig Avondmaal te be dienen. c. Haar leden met het Woord van God te hoeden, opdat de gemeenten opge bouwd worden in geloof, hoop en liefde en opdat geweerd worde alles wat niet in overeenstemming is met haar belijdenis. Regelen zijn opgesteld voor de instelling van de ambten en de taak van de ambts dragers, voor de taak en de verantwoorde lijkheid van kerkeraden, classicale vergade ringen, ressort-synoden en de generale sy node. Iedere afgevaardigde zal in eigen ressort, classis en gemeente deze voorstel len toelichten en bespreken en dan zal in 1956 de generale synode van de Evangeli sche Christelijke Kei-k (E.C.K.) in Nieuw- Guinea worden bijeengeroepen. In dat jaar zal door de generale synode de definitieve beslissing over de belijdenis en de kerk orde genomen worden. Tot 1956 verkeert de E.C.K. in Nieuw-Guinea dus in een over gangsstadium. de jaren van de werkorde. Een deel van de Nederlands sprekende gemeenten behoorde, volgens de. regeling van na de oorlog, to het gebied van de Mo lukse Protestantse Kerk. De kerkeraden van deze gemeenten zullen nu de voor stellen ten aanzien van belijdenis en kerk orde van de E.C.K. gaan bestuderen. Eén van de voorstellen is om de banden met de Molukse Kerk te verbreken en als Ne derlands sprekende gemeenten, verenigd in een classis voor geheel Nieuw-Guinea, opgenomer te worden in de E.C.K. Daardoor kan bereikt worden dat de Ne derlandse Christenen zich bij aankomst in Nieuw-Guinea bij de Nederlands sprekenda gemeenten van de E.C.K. aansluiten. M. E. 't Hart heeft zich blijkens het bij Bosch en ICeuning N.V. te Baarn uit gegeven boekje „Woningruil" bezig ge houden met een driehoeksr.uil en daarbij, om het geheel nog iets ingewikkelder te maken, een vergeetachtige expediteur in het leven geroepen, die op een dag de drie inboedels tegelijk zal verhuizen. De ge volgen laten zich vrij gemakkelijk raden. Inderdaad, de verhuizer vergist zich, brengt de meubeltjes van de drie gezinnen op de verkeerde adressen en gaat, wan neer zijn dagtaak voorbij is, naar huis, de verhuizing de verhuizing latend. De schrij ver weet er echter wel raad op, want hij stuurt van de eerste hoofdstukken af al op een bijzonder gelukkig slot aan, waar bij ook nog twee jonggeliefden snikkend in eikaars armen vallen. Dan is het uit en de lezer zal met een zucht van opluchting het boek dichtslaan, want het is allemaal nogal vervelend en weinig origineel waarbij dan nog komt, dat de stijl af en toe ook bijzonder veel te wensen overlaat. d.Gr. niets. Hij liet zich met zijn gebroken pootje dat kwam door de val naar boven dragen en verbinden. En al die tijd dat hij in zijn nestje moest blijven en ook daarna, nóóit schepte hij meer op en nóóit meer deed hij zo deftig. Alleen één woord, dat zei hij telkens en telkens als ze met z'n allen in hun eigen oude holletje zaten en bijna over eikaars staarten vielen, „Verrukkelijk", piepte hij en hij keek naar de oude muren en zijn eigen nestje, „verrukkelijk!" En dat meende hij echt. MIES BOUHUYS „Oh"piepte Pieppiep Muis (hij had zichzelf een dubbele naam gegeven, want dat vond hij deftig klinken) „ohwat ik nu gezien heb, zag." Je hoort wel dat hij bovendien heel erg deftig sprak. Hij vónd zichzelf ook deftig, moet je weten, veel deftiger dan zijn ouders en zijn zes broertjes en zusjes. „Poeh", piepten die, toen ze hun broer Piep zo buiten adem zagen ko men aanrennen, want meestal was het niet vee! bijzonders wat hij gezien had, al deed hij ook alsof. „Geweldig zag!" piepte Pieppiep weer. „Nou, vertel dan eens", zei z'n moe der. „Een huis", riep hij, „een verrukke lijk huis!" „Een muis? Een verrukkelijke muis?" vroeg zijn vader die niet zo goed meer hoorde. „Nee, een huis, een hol, zoals dit", piepte zijn zoon ongeduldig en hij wees met vier nootjes tegelijk naar de mu ren van hun eigen hol in het pakhuis. „Ik heb een huis gevonden, een ver rukkelijk huis, zoals ik al zei. Een nieuw huis!" „Een nieuw huis?" Vader Muis keek heel ernstig. „Jongen", zei hij, „daar moet je niet over praten. Toen ik zo oud was als jij, wilde ik ook altijd ver huizen. Ik was nooit tevreden met het hol dat ik had. Maar de verschrikke lijkste dingen zijn me daarbij over komen. Eén keer woonde ik in een schoen. Het leek heerlijk, maar die schoen werd in een kofier -gestopt en ik kon er niet meer uit. Een keer woonde ik in een klomp, maar van die klomp maakten ze een bootje en ik dreef weg op het water. En nog eens een keer vond ik een nieuw huis, dat prachtig leek, maar toen we er een half uur woonden, ontdekten we dat we acht poezen als buren hadden. Nee jongen, praat me niet van een nieuw huis." „Maar het huis wat ik bedoel kan niet in een koffer, kan niet drijven en er wonen ook geen katten in. Dit is een heerlijk huis. Verrukkelijk, zoals ik al zei." (Verrukkelijk vond de deftige Pieppiep een prachtig woord en hij ge bruikte het wel honderd keer op een dag). „Dit huis", zei hij weer, „is schoon, is droog, is prachtig geschilderd, er wonen aardige buren, die geen woord zeggen en er zit van alles te knagen ook in." Zijn broertjes en zusjes keken hem nieuwsgierig aan. Wat Pieppiep nu vertelde leek hen toch wel iets heel moois, maar zijn vader en moeder wil den er niets van weten. „Gaat u dan alleen even mee kijken", zei Pienoiep, „en vergelijk dan dat ver rukkelijke huis eens mei dit donkere hol, waar je aldoor over eikaars staar ten vah." „Ik voe1 er niets voor", bromde va der. ,.Tk ook niet", piepte moeder. „Maar kijken, alleen maar kijken", riepen al'e kinderen in koor, „dat kun nen we toch wel doen?" „Als het dan maar bij kijken blijft", zei vader en hij liep met moeder achter zijn kinderen aan, die met Pieppiep vooroo, al op weg waren naar het nieuwe huis. Pieppiep ging de trap van het pakhuis af. „Is het beneden?" vroeg vader. „Komt u nou maar", zei Pieppiep. „Dat kan nooit iets zijn, zo dicht bij de grote straat. Ons hol op de eerste verdieping is veel veiliger", zei vader. Pieppiep luisterde niet eens. „Ogen dicht", riep hij toen ze onder aan de trap waren. „Hier, neeim mijn staart". Het broertje, dat achter hem liep, pakte zijn staart en die daar achter zijn staart weer enzo voorts. Vader Muis, met het puntje van moeders lange staart in zijn bekje, kwam het laatst. „Nog een klein eindje", piepte Pieppiep. Toen stond hij stil. „Ogen open!" commandeerde hij. „Oöóóhpiepten alle muizen tegelijk, behalve vader en moeder dan natuurlijk. „Is het niet verrukkelijk?" vroeg Piep. Zijn broertjes en zusjes konden haast niet praten van bewondering. Een heel groot huis, geschilderd in de prach tigste kleuren die je je maar denken kunt, met echte schilderijen van bossen en weilanden erop en dan (en dat was misschien het mooiste) prachtige pop pen, die glimmende trommels en trom petjes vasthielden. Dat stond allemaal op de buitenmuur van dat huis. „Bin nen is het nog mooier", riep Pieppiep en hij wipte er al in. „Piep", brulde zijn vader, „wil je wel eens hier blij ven! En jullie ook", riep hij tegen de anderen, die al achter Piep aanwipten. „Dit huis vertrouw ik niet", zei vader, „kom mee jongens, we gaan terug naar huis. Vooruit Piep!" Maar Piep riep aldoor maar dat het verrukkelijk was en dat hij hier wilde blijven en niet terug wou naar hun hol op de eerste verdieping. Wat zijn vader ook zei en wat zijn moeder ook smeekte. Piep was eigenwijs en bleef in dat verrukkelijke huis. Boos en treurig ging de hele familie terug naar de eerste verdieping. Piep kwam 's nachts niet thuis. De volgen de morgen ging de hele stoet weer naar beneden om aan Piep te vragen of hij nou alsjeblieft weer terugkwam, maar o, wat een schrik.... toen ze onder aan de trap kwamen, waren daar be neden drie mannen bezig. En weet je wat die deden? Ze rolden het verruk kelijke huis van Piep het pakhuis uit. Op een kluitje bij elkaar zaten de mui zen het na te kijken. Ze huilden alle maal en iedereen geloofde dat ze Piep nooit meer terug zouden zien. De deu ren van het pakhuis gingen weer dicht. De muizen renden erheen en keken door een kier tussen de deur en de drempel het huis na. „We zien hem nooit meer terug", snikte moeder en vader Muis slikte een paar keer, om dat hij hetzelfde dacht. Maar toen opeens.... wat was dat? Een ontzettend lawaai, alsof er hon derdduizend mensen aan het zingen - waren met trompetters en trommels en alles erbij. De muizen vielen achter over van- schrik. „Het komt uit zijn huis", zei vader en hij wees op het grote ding dat nog aldoor vlak voor de deur stond. „En die poppen.... die poppen zijn geen poppen", piepte moeder, „kijk maar, ze bewegen. Ze trommelen en ze fluiten." „Arme Piep", zuchtten zijn broertjes en zusjes" arme Piep, wat zullen zijn oren pijn doen." Hun eigen oren deden al pijn. „Daar is-ie, daar is-ie", riep opeens één van de broertjes, „daar!" En ja hoor, alsof het een vogeltje was zweefde Piep dooi de lucht Hij was gewoon uit het draaiorgel weg geblazen (dat het een draaiorgel was, had je natuurlijk al begrepen). Hij maakte een grote boog en kwam vlak voor de deur terecht waarachter zijn hele familie zat te rillen van angst. Met heel veel moeite kreeg vader het puntje van zijn staart te pakken en zo trokken ze hem door die kier naar binnen. Piepiep, die altijd zoveel te vertellen had gehad, zei geen woord, helemaal Dit eendje kun je aankleden. Knip de tekeningetjes uit en lijm het eendje op karton. Vouw het voetje bij a naar voren en bij b naar achteren. Kleur alles mooi en hang met behulp van de lipjes, welke aan de kleding stukken zitten, deze om de eend. Vul in de lege hokjes letters in, zo, dat je van links naar rechts woorden kunt lezen. In de middelste rij van bo ven naar beneden komt een wbord te staan, dat veel met de tekening te ma ken heeft. Daar loopt het egeltje Prik door de laan. O, kijk toch eens hoe hij gaapt! Hij kan haast niet meer op zijn pootjes staan, het lijkt teel of hij al slaapt. Welterustenwelterusten, egeltje rrik, ruisen daarboven de bomen, als ik een egeltje u-as, dan had ik al lang in mijn hol liggen dromen. Jawel, jawel, gaapt liet egeltje Frik, 'k had mijn kopje al neergelegd, maar ik had, ontdekte ik toen tot mijn schrik, nog niemand welterusten gezegd. Nu loopt het egeltje Prik in het rond: zijn vriendjes, kleine en grote, 0 in .de lucht, in de takken en op de grond schudt hij vleugeltjes en poten. Maar de bomen dun en de bomen dik, dié worden het meest verrast: Wat krijgen die van het egeltje Prik? Een zoentje op hun bast. MIES BOUIIUYS 13 NOVEMBER 1954 EIND OCTOBER is het al herfst? In onze oude Hollandse tuin was het nu altijd een eeuwige strijd tegen de vallende bladeren en afgewaaide takken. Als er één dag niet gewerkt werd, liep men tot over de enkels in een bruine, ritselende bladerenlaag, tenzij een najaarsstormpje de boel wegblies tot grote, kled derige hopen. En de poëzie der „feuilles mortes", die ik zo dikwijls bezong, de tere herfsttinten van beuken en linden, de felle gloed van de wilde wingerd, waar is dat alles gebleven? Of de eerste straling van de kachelwarmte, de behagelijke rust in huis met de grote boeketten herfstasters en de laatste dahlia's, de atmosfeer van het najaar met zijn eigen, wonder lijke charme.... Ik merk er niets van. Eind October.... ik loop nog steeds in zomer jurken, die wat verbleekt zijn na vijf maanden zon: maar daar de mondaine stranden.... Palm Beach en hoe ze allemaal mogen heten, mij niet interesseren (ze zijn bovendien al gesloten) speelt het toiletvraag- EN TOCH is het herfst: de grote auto weg van Nice naar Menton, waar het ver keer 's zomers net zo druk is als in de vaderlandse bollenstreek op een mooie Zondag in het voorjaar, ligt haast ver laten, al passeren ons nog wel wat late vacantiegangers uit het noorden, uit Hol land en Zwitserland vooral. De parade op de Promenade des Anglais in Nice is aan merkelijk verminderd: de hotels zijn en blijven er open. Maar elders ziet men op vele hotels en restaurants de aankondiging van jaarlijkse sluiting tot 20 December. Sommige hotels blijven tot 1 Mei gesloten, nü zomerhötels, waar veertig jaar geleden juist in de winter zich het hoogseizoen afspeelde en waar men toen op 1 Mei de luiken voor de vensters plaatste. Ook or> de markten is het herfstig: wie in het Zuiden reisde, kent deze markten. U kunt hier niet de kruidenier opbellen, „om onmiddellijk een pond suiker te brengen" of de groenteman: „Brengt u direct een pond peren". Wij hebben trou wens geen telefoon en de slager zal u uit lachen als u „voor direct" een tournedas bestelde. Wij gaan hier allemaal naar de markt, het arme vrouwtje, die twee to maten en drie wortelen koont zowel als de dure oude dame die, door haar chauffeur gesteund, langs de winkeltjes stromoelt om haar keus te doen. Op het gezellige marktie van Condamine (in Monte Carlo) v aar ik nogal eens heen ga en waar de oleanders nu nog bloeien de platanen worden wat geel ontmoet ik dikwijls een fleurig geklede oude heer, Churchill- type, maar dan in het chique, zonder sigaar maar met witte handschoenen. Zijn Cadil lac van het duurste type is zo blinkend en glanzend dat onze auto er oud roest, bij lijkt. In ziin witte luxe-mandje sleept hij alles mee. Hij zoekt zelf de courgettes en artisjokken uit en keurt bij de slager de sappigheid van de entrecöte. Op de grote fruitmarkt zijn de zomer vruchten verdwenen: zelfs de grote goud gele perzik m zie ik sinds enige dagen niet meer. Het is nu de druiventijd, de wijn- druiventijd. Ik mag geen kwaad spreken van onze voortreffelijke Hollandse kas druiven, met vruchten als noten en tros sen, die elk jaar een record bereiken in grootte en edele vormen trossen, die behandeld worden als kostbare voorwer pen. Hier smijten ze met de slordige tros sen en happen we gulzig in een weelde van kleine, gladde vruchten, zodat de mond vol sap is. De goedkoopste (Delia Valle, 50 cent per kilo) zijn al verrukkelijk, maar er zijn ook Datteirs en Malaga's, Framboises en Rollo's. benevens een soort dat klein en amberkleurig is, roestbruin als ze overrijp zijn, die smaken als een nooit-geproefde vruchtensla. Maar als ik langs de tiental len kraampjes loop, zoek ik toch het eerst naar de blauwe muscatellen. De blauwe: het sap is dun, overzoet en gekruid en de schillen zijn soms zacht als vloeipapier. In de dalen achter Menton, waar het nu heerlijk wandelen is, hangen ze voor het grijpen en de verzoeking is dan groot zo tersluiks een trosje te plukken; ik begrijp nu zo goed, waarom vroeger in mijn eigen tuin de lekkerste peren het eerst gestolen waren! Maar de wijnboertjes hier hebben er op gerekend: alleen daar, om hun kleine wijngaarden, is kippengaas gespannen, welk hatelijk rasterwerk ik hier nog nooit gezien had.... Gelukkig staan de vijge bomen viij aan de weg. En zo, eind Oc tober zwervende onder de stralende zon, in een zomerjurk, eet ik zelfgeplukte over rijpe en overzoete vijgen, terwijl de blauwe baai van Menton, laag in de verte, schit tert in het felle light. MAAR IN NOVEMBER gaat het regenen. Vijf dagen zegt onze tuinman, die optimist is Een maand zegt de kruidenier in het dorp, die er niet bepaald opgewekt uit zietZoals u door de vijf regenmaanden heengekomen bent, zal ik die vijf regen dagen wel slikkenMaar in December, als de rode, droge, steenachtige tuingrond doordrengd zal zijn en in de valleien de beekjes weer stromen, komen de jonge doperwten weer en kleine, zoete bosaard- beien. En een nieuwe rozenbloei, zegt men. Ik ivacht maar afJO VINCENT Te Rotterdam heeft zich een kleine groep gevormd van acteurs en actrices, die dit seizoen zonder emplooi zijn. Zij zullen on der de naam „De Kleine Comedie" enige voorstellingen verzorgen, die reeds met de inmiddels opgeheven „Rotterdamse Come die" gecontracteerd waren. Adolf Rijkens en Jan van der Linden zullen als regisseurs optreden. De groep begint met „Lastige Mannen" van Lonsdale. „Wij hebben geen grote artistieke pre tenties", verzekerde de heer I.een Bakker, die als zakelijk leider optreedt. Afgezien van de zes reeds vaststaande voorstellin gen hoopt „De Kleine Comedie" enkele programma's voorlopig vier voor de jeugd te geven. Anna Blaman zal daarbij als inleidster optreden. Er zijn ook plan nen om in de provincie te spelen en zij het heel voorzichtig met het oog op de fi nanciën vrije voorstellingen te geven. „Ons gezelschapje is uit de nood gebo ren", aldus werd op een persconferentie meegedeeld. „Wij beginnen helemaal met niets. Voornamelijk is onze bedoeling niet bij de pakken ncnr te zitten en althans dit seizoen door te komen". HET WAS in onze familie gewoonte een oude blinde tante gezelschap te houden op dagen, dat haar huishoud ster Mien vrij w^s. We kwamen steeds met verhalen thuis hoe tante in een drukke straat wandelde en plotseling zei: „Gerrit loopt aan de overkant, vraag eens of hij komt". En dan liep Gerrit zo tussen een tiental mensen aan de overkant, moeilijk zichtbaar. Of: „Hebben ze de winkel van Verlaar ge schilderd?" en dan zagen we, dat de winkel nieuw gevernist was. Uit ons zelf zouden wij het nooit gezien heb ben. Ze kon ruiken of we nieuwe kle ren aan hadden en tasten of ze deug den. Ze hoorde met onderscheidings vermogen de verborgenste geluiden, ze kon met haar kleine neus geuren waarnemen, die nauwelijks bestonden en tastend scherper waarnemen dan met het gezondste oog. Ze wist bijna alles alsof ze zag en dikwijls beter dan een ziende. De huishoudster was al achttien jaar bij haar en had geleerd het niet-zien als uitgangspunt te nemen voor haar omgang met de blinde en zij had daar door een grote daad van naastenliefde gesteld, want niet zoals een blinde kon zij haar andere vermogens ontwikke len: zij zag immers. De blinde won bij het gemis van haar ogen, de huishoud ster verloor door als een'blinde te zijn. Toch hadden de twee een bitse om gang. Een tijdlang had de huishoud ster wel geprobeerd met allerlei lieve zorgen de blinde te gerieven, maar later had zij zich eenzelfde ongenaak baarheid aangemeten als de blinde. Onder die wederkerige pantsering ont stond een verknochtheid, die alle uit wendige kenmerken miste. Maar zij was diep. Wij hadden echter de indruk, dat tante soms verdriet had, omdat zij niet spontaner en hartelijker voor haar huishoudster was geweest. Zij zou dit nooit aan iemand durven vertellen, vooral ook omdat zij alle vermogens miste het goed te maken door alsnog lief te worden. Zij kon niet meer ver anderen misschien als ze haar ge zicht had teruggekregen, al zou ze dan ook bitser hebben kunnen worden on der de druk van onze vreugde. Tot ik haar op een Donderdag gezel schap ging houden. De huishoudster was weg. Tante zei niets toen ik voor stelde wat te gaan wandelen. „Geef me eens wat schrijfpapier", zei ze. Ik bracht het en ze greep haar tas. Ik moest de kamer uit. Na een uurtje riep ze me en gaf me een enveloppe. „Jon gen" zei ze, „die moet je goed be waren en als er eens iets met me ge beurt moet je hem aan Mien geven". 's Avonds vertelde ik het thuis en vader deed de brief in zijn bureau en wij praatten er lang over. Wij dachten eerst, dat het een soort erfenis was, maar vader zei, dat ze dan zeker naar de notaris gegaan zou zijn. We wérden het erover eens, dat de brief bevatte wat tante nooit zou hebben kunnen zeggen: hoezeer het haar speet, dat ze nooit lief was geweest voor Mien. Wij waren verrast, niet alleen omdat blind heid haar die kans gelaten had, maar vooral dat zij haar had aangegrepen. Tante stierf kort na dit voorval. Na de begrafenis ging vader met Mien naar zijn werkkamer en wij wachtten. Even later kwam Mien naar buiten, schokkend van het huilen en in de kamer zat vader voor zijn bureau met een blanco vel papier voor zich. „Tante had geen inkt in haar pen", zei vader. „Tante was toch blind", riep hij toen, heel hard. VOLEUR stuk geen rol; ons domein is een dier vele honderden strandjes langs de onvolprezen kust, waar het zelfs in het seizoen nog rustig is en waar na 15 September nog slechts enkelen van water en zon komen genieten. Dat zijn dan meestal Noorderlingen, die niet bang zijn voor wat fris water. En zo zwemmen wij, eind Oc tober, nog dagelijks in een kalme zonnige zee, ook met het onderwatermasker, waarmee men het won derlijke leven van de rotsige zeebodem kan bekijken. Zelfs mijn oude tackel (vijftien jaar) neemt haar dagelijks bad heel even maar en zij weet precies waar, tussen de rotsen, het warmste plekje is om wat na te zonnen: om één uur is de buitentempera tuur nog flink boven de twintig graden. Dat is ons najaar. De tuin blijft maar groen. De bougainvillea's, de blauwe plumbago's, de in-alle- nuances-rode trompetbloemen, tegen de lage, grijs stenen muren, bloeien nog weelderig en de forse geraniumstruiken raken niet uitgeput. En het over dadig groeft, in onze rotstuin aan zee, blijft zo, de gehele winter: palmen, grote ficusbomen, mimosa's, de eucalyptus en de vederachtige pijnbomen en de reusachtige agave's. In de citroenboom voor mijn slaapkamer zingt 's morgens een kleine vogel zo uit bundig. alsof het voorjaar was. En wie op het terra? gaat zitten breien, vergeet boek en handwerk: zó boeiend is nog het tinkelen van de zon in de einde loze zee, zó boeiend de licht-blauwe schemer van Cap Ferrat.... eind October. Tweeërlei schoonheid achter de Grote Kerk te Haarlem

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1954 | | pagina 13