Uleeldeüq, Moeien de ptant en
in tnifn yboene botötuiri'
Nieuw- Gu i nea
Het egeltje
Haarlems
rechte Haarlemsche Courant
EEN BRIEF VAN
JO VINCENT
DE ONMOGELIJKE KANS
KERKELIJK LEVEN
Boekje over clriehoeksrui!
Het mooie eendje
Paddestoelraadsel
Een mond vol sap
van musea tellen
„De Kleine Comedie"
uit nood geboren
HERFST AAN DE RIVIERA
Afgevaardigden van de Christelijke
gemeenten in Nieuw-Guinea kwamenin
de vorige maand te Seroei bijeen om met
elkaar te overleggen over de grondslag van
de Christelijke Kerk in Nieuw-Guinea.
Aan de besprekingen in de voorlopige
synode namen talrijke afgevaardigden deel,
ook van de Nederlands sprekende Christe
lijke gemeenten en van de Maleis sprekende
stadsgemeenten. Als gasten waren aanwe
zig: dr. Locher, secretaris van de Raad
voor de Zending der Hervormde kerk, ds.
J. Drost voor de kring van Gereformeerde
Christenen en afgevaardigden van de Ame
rikaanse en Australische zendingscorpora-
ties, werkzaam in Nieuw-Guinea.
De bijeenkomst van deze voorlopige sy
node heeft plaats gehad om de zelfstandig
wording voor te bereiden van de Evange
lische Christelijke Kerk in Nieuw-Guinea,
omvattende zowel de Maleis sprekende als
de Nederlands sprekende gemeenten, in to
tal ongeveer 130.000 Christenen. In geza
menlijk overleg werd gezocht naar de for
mulering van de belijdenis van deze kerk
en men trachtte te komen tot een organi
satievorm, die het mogelijk maakt dat
Christenen van verschillende kerkelijke
herkomst en met verschillende talen in de
ze Evangelische Christelijke Kerk samen
wonen en werken.
Na uitvoerige beraadslagingen en samen-
sprekingen werd de volgende belijdenis en
kerkorde aanvaard:
I. De Evangelische Christelijke Kerk in
Nieuw-Guinea belijdt te zijn de gemeen
schap van alle Christelijke gemeenten die
door de roeping Gods gebouwd zijn op het
fundament van apostelen en profeten,
waarvan Christus Jezus zelf de hoeksteen
is.
II. Jezus Christus is haar Hoofd en Heer,
die haar regeert door Zijn Woord en Geest.
III. Zij aanvaardt de Bijbel als enig ge
tuigenis van de openbaring Gods en richt
snoer voor haar leven en handelen.
IV. Als deel van de Heilige Algemene
Christelijke Kerk heeft zij als belijdenis de
twaalf artikelen van het Christelijk Geloof.
Als opdracht van de Kerk werd aan
vaard: a. Het Woord Gods te midden van
kerk en wereld te verkondigen, b. De Hei
lige Doop en het Heilig Avondmaal te be
dienen. c. Haar leden met het Woord van
God te hoeden, opdat de gemeenten opge
bouwd worden in geloof, hoop en liefde en
opdat geweerd worde alles wat niet in
overeenstemming is met haar belijdenis.
Regelen zijn opgesteld voor de instelling
van de ambten en de taak van de ambts
dragers, voor de taak en de verantwoorde
lijkheid van kerkeraden, classicale vergade
ringen, ressort-synoden en de generale sy
node. Iedere afgevaardigde zal in eigen
ressort, classis en gemeente deze voorstel
len toelichten en bespreken en dan zal in
1956 de generale synode van de Evangeli
sche Christelijke Kei-k (E.C.K.) in Nieuw-
Guinea worden bijeengeroepen. In dat jaar
zal door de generale synode de definitieve
beslissing over de belijdenis en de kerk
orde genomen worden. Tot 1956 verkeert
de E.C.K. in Nieuw-Guinea dus in een over
gangsstadium. de jaren van de werkorde.
Een deel van de Nederlands sprekende
gemeenten behoorde, volgens de. regeling
van na de oorlog, to het gebied van de Mo
lukse Protestantse Kerk. De kerkeraden
van deze gemeenten zullen nu de voor
stellen ten aanzien van belijdenis en kerk
orde van de E.C.K. gaan bestuderen. Eén
van de voorstellen is om de banden met de
Molukse Kerk te verbreken en als Ne
derlands sprekende gemeenten, verenigd
in een classis voor geheel Nieuw-Guinea,
opgenomer te worden in de E.C.K.
Daardoor kan bereikt worden dat de Ne
derlandse Christenen zich bij aankomst in
Nieuw-Guinea bij de Nederlands sprekenda
gemeenten van de E.C.K. aansluiten.
M. E. 't Hart heeft zich blijkens het
bij Bosch en ICeuning N.V. te Baarn uit
gegeven boekje „Woningruil" bezig ge
houden met een driehoeksr.uil en daarbij,
om het geheel nog iets ingewikkelder te
maken, een vergeetachtige expediteur in
het leven geroepen, die op een dag de drie
inboedels tegelijk zal verhuizen. De ge
volgen laten zich vrij gemakkelijk raden.
Inderdaad, de verhuizer vergist zich,
brengt de meubeltjes van de drie gezinnen
op de verkeerde adressen en gaat, wan
neer zijn dagtaak voorbij is, naar huis, de
verhuizing de verhuizing latend. De schrij
ver weet er echter wel raad op, want hij
stuurt van de eerste hoofdstukken af al
op een bijzonder gelukkig slot aan, waar
bij ook nog twee jonggeliefden snikkend
in eikaars armen vallen.
Dan is het uit en de lezer zal met een
zucht van opluchting het boek dichtslaan,
want het is allemaal nogal vervelend en
weinig origineel waarbij dan nog komt,
dat de stijl af en toe ook bijzonder veel te
wensen overlaat. d.Gr.
niets. Hij liet zich met zijn gebroken
pootje dat kwam door de val
naar boven dragen en verbinden. En
al die tijd dat hij in zijn nestje moest
blijven en ook daarna, nóóit schepte hij
meer op en nóóit meer deed hij zo
deftig. Alleen één woord, dat zei hij
telkens en telkens als ze met z'n allen
in hun eigen oude holletje zaten en
bijna over eikaars staarten vielen,
„Verrukkelijk", piepte hij en hij keek
naar de oude muren en zijn eigen
nestje, „verrukkelijk!" En dat meende
hij echt. MIES BOUHUYS
„Oh"piepte Pieppiep Muis (hij
had zichzelf een dubbele naam gegeven,
want dat vond hij deftig klinken)
„ohwat ik nu gezien heb, zag."
Je hoort wel dat hij bovendien heel
erg deftig sprak. Hij vónd zichzelf ook
deftig, moet je weten, veel deftiger dan
zijn ouders en zijn zes broertjes en
zusjes.
„Poeh", piepten die, toen ze hun
broer Piep zo buiten adem zagen ko
men aanrennen, want meestal was het
niet vee! bijzonders wat hij gezien had,
al deed hij ook alsof.
„Geweldig zag!" piepte Pieppiep
weer.
„Nou, vertel dan eens", zei z'n moe
der.
„Een huis", riep hij, „een verrukke
lijk huis!"
„Een muis? Een verrukkelijke muis?"
vroeg zijn vader die niet zo goed meer
hoorde.
„Nee, een huis, een hol, zoals dit",
piepte zijn zoon ongeduldig en hij wees
met vier nootjes tegelijk naar de mu
ren van hun eigen hol in het pakhuis.
„Ik heb een huis gevonden, een ver
rukkelijk huis, zoals ik al zei. Een
nieuw huis!"
„Een nieuw huis?" Vader Muis keek
heel ernstig. „Jongen", zei hij, „daar
moet je niet over praten. Toen ik zo
oud was als jij, wilde ik ook altijd ver
huizen. Ik was nooit tevreden met het
hol dat ik had. Maar de verschrikke
lijkste dingen zijn me daarbij over
komen. Eén keer woonde ik in een
schoen. Het leek heerlijk, maar die
schoen werd in een kofier -gestopt en
ik kon er niet meer uit. Een keer
woonde ik in een klomp, maar van die
klomp maakten ze een bootje en ik
dreef weg op het water. En nog eens
een keer vond ik een nieuw huis, dat
prachtig leek, maar toen we er een
half uur woonden, ontdekten we dat
we acht poezen als buren hadden. Nee
jongen, praat me niet van een nieuw
huis."
„Maar het huis wat ik bedoel kan
niet in een koffer, kan niet drijven en
er wonen ook geen katten in. Dit is een
heerlijk huis. Verrukkelijk, zoals ik al
zei." (Verrukkelijk vond de deftige
Pieppiep een prachtig woord en hij ge
bruikte het wel honderd keer op een
dag).
„Dit huis", zei hij weer, „is schoon,
is droog, is prachtig geschilderd, er
wonen aardige buren, die geen woord
zeggen en er zit van alles te knagen
ook in."
Zijn broertjes en zusjes keken hem
nieuwsgierig aan. Wat Pieppiep nu
vertelde leek hen toch wel iets heel
moois, maar zijn vader en moeder wil
den er niets van weten.
„Gaat u dan alleen even mee kijken",
zei Pienoiep, „en vergelijk dan dat ver
rukkelijke huis eens mei dit donkere
hol, waar je aldoor over eikaars staar
ten vah."
„Ik voe1 er niets voor", bromde va
der. ,.Tk ook niet", piepte moeder.
„Maar kijken, alleen maar kijken",
riepen al'e kinderen in koor, „dat kun
nen we toch wel doen?"
„Als het dan maar bij kijken blijft",
zei vader en hij liep met moeder achter
zijn kinderen aan, die met Pieppiep
vooroo, al op weg waren naar het
nieuwe huis. Pieppiep ging de trap van
het pakhuis af. „Is het beneden?" vroeg
vader.
„Komt u nou maar", zei Pieppiep.
„Dat kan nooit iets zijn, zo dicht bij
de grote straat. Ons hol op de eerste
verdieping is veel veiliger",
zei vader.
Pieppiep luisterde niet eens.
„Ogen dicht", riep hij toen ze
onder aan de trap waren.
„Hier, neeim mijn staart". Het
broertje, dat achter hem liep,
pakte zijn staart en die daar
achter zijn staart weer enzo
voorts. Vader Muis, met het puntje van
moeders lange staart in zijn bekje,
kwam het laatst. „Nog een klein eindje",
piepte Pieppiep. Toen stond hij stil.
„Ogen open!" commandeerde hij.
„Oöóóhpiepten alle muizen
tegelijk, behalve vader en moeder dan
natuurlijk. „Is het niet verrukkelijk?"
vroeg Piep.
Zijn broertjes en zusjes konden haast
niet praten van bewondering. Een heel
groot huis, geschilderd in de prach
tigste kleuren die je je maar denken
kunt, met echte schilderijen van bossen
en weilanden erop en dan (en dat was
misschien het mooiste) prachtige pop
pen, die glimmende trommels en trom
petjes vasthielden. Dat stond allemaal
op de buitenmuur van dat huis. „Bin
nen is het nog mooier", riep Pieppiep
en hij wipte er al in. „Piep", brulde
zijn vader, „wil je wel eens hier blij
ven! En jullie ook", riep hij tegen de
anderen, die al achter Piep aanwipten.
„Dit huis vertrouw ik niet", zei vader,
„kom mee jongens, we gaan terug naar
huis. Vooruit Piep!"
Maar Piep riep aldoor maar dat het
verrukkelijk was en dat hij hier wilde
blijven en niet terug wou naar hun
hol op de eerste verdieping. Wat zijn
vader ook zei en wat zijn moeder ook
smeekte. Piep was eigenwijs en bleef
in dat verrukkelijke huis.
Boos en treurig ging de hele familie
terug naar de eerste verdieping. Piep
kwam 's nachts niet thuis. De volgen
de morgen ging de hele stoet weer naar
beneden om aan Piep te vragen of hij
nou alsjeblieft weer terugkwam, maar
o, wat een schrik.... toen ze onder
aan de trap kwamen, waren daar be
neden drie mannen bezig. En weet je
wat die deden? Ze rolden het verruk
kelijke huis van Piep het pakhuis uit.
Op een kluitje bij elkaar zaten de mui
zen het na te kijken. Ze huilden alle
maal en iedereen geloofde dat ze Piep
nooit meer terug zouden zien. De deu
ren van het pakhuis gingen weer dicht.
De muizen renden erheen en keken
door een kier tussen de deur en de
drempel het huis na. „We zien hem
nooit meer terug", snikte moeder en
vader Muis slikte een paar keer, om
dat hij hetzelfde dacht.
Maar toen opeens.... wat was dat?
Een ontzettend lawaai, alsof er hon
derdduizend mensen aan het zingen
- waren met trompetters en trommels en
alles erbij. De muizen vielen achter
over van- schrik.
„Het komt uit zijn huis", zei vader
en hij wees op het grote ding dat nog
aldoor vlak voor de deur stond. „En
die poppen.... die poppen zijn geen
poppen", piepte moeder, „kijk maar, ze
bewegen. Ze trommelen en ze fluiten."
„Arme Piep", zuchtten zijn broertjes
en zusjes" arme Piep, wat zullen zijn
oren pijn doen." Hun eigen oren deden
al pijn.
„Daar is-ie, daar is-ie", riep opeens
één van de broertjes, „daar!"
En ja hoor, alsof het een vogeltje
was zweefde Piep dooi de lucht Hij
was gewoon uit het draaiorgel weg
geblazen (dat het een draaiorgel was,
had je natuurlijk al begrepen). Hij
maakte een grote boog en kwam vlak
voor de deur terecht waarachter zijn
hele familie zat te rillen van angst.
Met heel veel moeite kreeg vader het
puntje van zijn staart te pakken en zo
trokken ze hem door die kier naar
binnen.
Piepiep, die altijd zoveel te vertellen
had gehad, zei geen woord, helemaal
Dit eendje kun je aankleden. Knip
de tekeningetjes uit en lijm het eendje
op karton. Vouw het voetje bij a naar
voren en bij b naar achteren.
Kleur alles mooi en hang met behulp
van de lipjes, welke aan de kleding
stukken zitten, deze om de eend.
Vul in de lege hokjes letters in, zo,
dat je van links naar rechts woorden
kunt lezen. In de middelste rij van bo
ven naar beneden komt een wbord te
staan, dat veel met de tekening te ma
ken heeft.
Daar loopt het egeltje Prik door de laan.
O, kijk toch eens hoe hij gaapt!
Hij kan haast niet meer op zijn pootjes staan,
het lijkt teel of hij al slaapt.
Welterustenwelterusten, egeltje rrik,
ruisen daarboven de bomen,
als ik een egeltje u-as, dan had ik
al lang in mijn hol liggen dromen.
Jawel, jawel, gaapt liet egeltje Frik,
'k had mijn kopje al neergelegd,
maar ik had, ontdekte ik toen tot mijn schrik,
nog niemand welterusten gezegd.
Nu loopt het egeltje Prik in het rond:
zijn vriendjes, kleine en grote, 0
in .de lucht, in de takken en op de grond
schudt hij vleugeltjes en poten.
Maar de bomen dun en de bomen dik,
dié worden het meest verrast:
Wat krijgen die van het egeltje Prik?
Een zoentje op hun bast.
MIES BOUIIUYS
13 NOVEMBER 1954
EIND OCTOBER is het al herfst? In onze oude
Hollandse tuin was het nu altijd een eeuwige strijd
tegen de vallende bladeren en afgewaaide takken. Als
er één dag niet gewerkt werd, liep men tot over de
enkels in een bruine, ritselende bladerenlaag, tenzij
een najaarsstormpje de boel wegblies tot grote, kled
derige hopen. En de poëzie der „feuilles mortes", die
ik zo dikwijls bezong, de tere herfsttinten van beuken
en linden, de felle gloed van de wilde wingerd, waar
is dat alles gebleven? Of de eerste straling van de
kachelwarmte, de behagelijke rust in huis met de
grote boeketten herfstasters en de laatste dahlia's,
de atmosfeer van het najaar met zijn eigen, wonder
lijke charme.... Ik merk er niets van.
Eind October.... ik loop nog steeds in zomer
jurken, die wat verbleekt zijn na vijf maanden zon:
maar daar de mondaine stranden.... Palm Beach
en hoe ze allemaal mogen heten, mij niet interesseren
(ze zijn bovendien al gesloten) speelt het toiletvraag-
EN TOCH is het herfst: de grote auto
weg van Nice naar Menton, waar het ver
keer 's zomers net zo druk is als in de
vaderlandse bollenstreek op een mooie
Zondag in het voorjaar, ligt haast ver
laten, al passeren ons nog wel wat late
vacantiegangers uit het noorden, uit Hol
land en Zwitserland vooral. De parade op
de Promenade des Anglais in Nice is aan
merkelijk verminderd: de hotels zijn en
blijven er open. Maar elders ziet men op
vele hotels en restaurants de aankondiging
van jaarlijkse sluiting tot 20 December.
Sommige hotels blijven tot 1 Mei gesloten,
nü zomerhötels, waar veertig jaar geleden
juist in de winter zich het hoogseizoen
afspeelde en waar men toen op 1 Mei de
luiken voor de vensters plaatste.
Ook or> de markten is het herfstig: wie
in het Zuiden reisde, kent deze markten.
U kunt hier niet de kruidenier opbellen,
„om onmiddellijk een pond suiker te
brengen" of de groenteman: „Brengt u
direct een pond peren". Wij hebben trou
wens geen telefoon en de slager zal u uit
lachen als u „voor direct" een tournedas
bestelde. Wij gaan hier allemaal naar de
markt, het arme vrouwtje, die twee to
maten en drie wortelen koont zowel als de
dure oude dame die, door haar chauffeur
gesteund, langs de winkeltjes stromoelt
om haar keus te doen. Op het gezellige
marktie van Condamine (in Monte Carlo)
v aar ik nogal eens heen ga en waar de
oleanders nu nog bloeien de platanen
worden wat geel ontmoet ik dikwijls
een fleurig geklede oude heer, Churchill-
type, maar dan in het chique, zonder sigaar
maar met witte handschoenen. Zijn Cadil
lac van het duurste type is zo blinkend en
glanzend dat onze auto er oud roest, bij
lijkt. In ziin witte luxe-mandje sleept hij
alles mee. Hij zoekt zelf de courgettes en
artisjokken uit en keurt bij de slager de
sappigheid van de entrecöte.
Op de grote fruitmarkt zijn de zomer
vruchten verdwenen: zelfs de grote goud
gele perzik m zie ik sinds enige dagen niet
meer. Het is nu de druiventijd, de wijn-
druiventijd. Ik mag geen kwaad spreken
van onze voortreffelijke Hollandse kas
druiven, met vruchten als noten en tros
sen, die elk jaar een record bereiken in
grootte en edele vormen trossen, die
behandeld worden als kostbare voorwer
pen. Hier smijten ze met de slordige tros
sen en happen we gulzig in een weelde
van kleine, gladde vruchten, zodat de
mond vol sap is.
De goedkoopste (Delia Valle, 50 cent
per kilo) zijn al verrukkelijk, maar er zijn
ook Datteirs en Malaga's, Framboises en
Rollo's. benevens een soort dat klein en
amberkleurig is, roestbruin als ze overrijp
zijn, die smaken als een nooit-geproefde
vruchtensla. Maar als ik langs de tiental
len kraampjes loop, zoek ik toch het eerst
naar de blauwe muscatellen. De blauwe:
het sap is dun, overzoet en gekruid en de
schillen zijn soms zacht als vloeipapier. In
de dalen achter Menton, waar het nu
heerlijk wandelen is, hangen ze voor het
grijpen en de verzoeking is dan groot zo
tersluiks een trosje te plukken; ik begrijp
nu zo goed, waarom vroeger in mijn eigen
tuin de lekkerste peren het eerst gestolen
waren! Maar de wijnboertjes hier hebben
er op gerekend: alleen daar, om hun kleine
wijngaarden, is kippengaas gespannen,
welk hatelijk rasterwerk ik hier nog nooit
gezien had.... Gelukkig staan de vijge
bomen viij aan de weg. En zo, eind Oc
tober zwervende onder de stralende zon,
in een zomerjurk, eet ik zelfgeplukte over
rijpe en overzoete vijgen, terwijl de blauwe
baai van Menton, laag in de verte, schit
tert in het felle light.
MAAR IN NOVEMBER gaat het regenen.
Vijf dagen zegt onze tuinman, die optimist
is Een maand zegt de kruidenier in het
dorp, die er niet bepaald opgewekt uit
zietZoals u door de vijf regenmaanden
heengekomen bent, zal ik die vijf regen
dagen wel slikkenMaar in December,
als de rode, droge, steenachtige tuingrond
doordrengd zal zijn en in de valleien de
beekjes weer stromen, komen de jonge
doperwten weer en kleine, zoete bosaard-
beien. En een nieuwe rozenbloei, zegt men.
Ik ivacht maar afJO VINCENT
Te Rotterdam heeft zich een kleine groep
gevormd van acteurs en actrices, die dit
seizoen zonder emplooi zijn. Zij zullen on
der de naam „De Kleine Comedie" enige
voorstellingen verzorgen, die reeds met de
inmiddels opgeheven „Rotterdamse Come
die" gecontracteerd waren. Adolf Rijkens
en Jan van der Linden zullen als regisseurs
optreden. De groep begint met „Lastige
Mannen" van Lonsdale.
„Wij hebben geen grote artistieke pre
tenties", verzekerde de heer I.een Bakker,
die als zakelijk leider optreedt. Afgezien
van de zes reeds vaststaande voorstellin
gen hoopt „De Kleine Comedie" enkele
programma's voorlopig vier voor de
jeugd te geven. Anna Blaman zal daarbij
als inleidster optreden. Er zijn ook plan
nen om in de provincie te spelen en zij
het heel voorzichtig met het oog op de fi
nanciën vrije voorstellingen te geven.
„Ons gezelschapje is uit de nood gebo
ren", aldus werd op een persconferentie
meegedeeld. „Wij beginnen helemaal met
niets. Voornamelijk is onze bedoeling niet
bij de pakken ncnr te zitten en althans dit
seizoen door te komen".
HET WAS in onze familie gewoonte
een oude blinde tante gezelschap te
houden op dagen, dat haar huishoud
ster Mien vrij w^s. We kwamen steeds
met verhalen thuis hoe tante in een
drukke straat wandelde en plotseling
zei: „Gerrit loopt aan de overkant,
vraag eens of hij komt". En dan liep
Gerrit zo tussen een tiental mensen aan
de overkant, moeilijk zichtbaar. Of:
„Hebben ze de winkel van Verlaar ge
schilderd?" en dan zagen we, dat de
winkel nieuw gevernist was. Uit ons
zelf zouden wij het nooit gezien heb
ben. Ze kon ruiken of we nieuwe kle
ren aan hadden en tasten of ze deug
den. Ze hoorde met onderscheidings
vermogen de verborgenste geluiden, ze
kon met haar kleine neus geuren
waarnemen, die nauwelijks bestonden
en tastend scherper waarnemen dan
met het gezondste oog. Ze wist bijna
alles alsof ze zag en dikwijls beter dan
een ziende.
De huishoudster was al achttien jaar
bij haar en had geleerd het niet-zien
als uitgangspunt te nemen voor haar
omgang met de blinde en zij had daar
door een grote daad van naastenliefde
gesteld, want niet zoals een blinde kon
zij haar andere vermogens ontwikke
len: zij zag immers. De blinde won bij
het gemis van haar ogen, de huishoud
ster verloor door als een'blinde te zijn.
Toch hadden de twee een bitse om
gang. Een tijdlang had de huishoud
ster wel geprobeerd met allerlei lieve
zorgen de blinde te gerieven, maar
later had zij zich eenzelfde ongenaak
baarheid aangemeten als de blinde.
Onder die wederkerige pantsering ont
stond een verknochtheid, die alle uit
wendige kenmerken miste. Maar zij
was diep.
Wij hadden echter de indruk, dat
tante soms verdriet had, omdat zij niet
spontaner en hartelijker voor haar
huishoudster was geweest. Zij zou dit
nooit aan iemand durven vertellen,
vooral ook omdat zij alle vermogens
miste het goed te maken door alsnog
lief te worden. Zij kon niet meer ver
anderen misschien als ze haar ge
zicht had teruggekregen, al zou ze dan
ook bitser hebben kunnen worden on
der de druk van onze vreugde.
Tot ik haar op een Donderdag gezel
schap ging houden. De huishoudster
was weg. Tante zei niets toen ik voor
stelde wat te gaan wandelen. „Geef me
eens wat schrijfpapier", zei ze. Ik
bracht het en ze greep haar tas. Ik
moest de kamer uit. Na een uurtje riep
ze me en gaf me een enveloppe. „Jon
gen" zei ze, „die moet je goed be
waren en als er eens iets met me ge
beurt moet je hem aan Mien geven".
's Avonds vertelde ik het thuis en
vader deed de brief in zijn bureau en
wij praatten er lang over. Wij dachten
eerst, dat het een soort erfenis was,
maar vader zei, dat ze dan zeker naar
de notaris gegaan zou zijn. We wérden
het erover eens, dat de brief bevatte
wat tante nooit zou hebben kunnen
zeggen: hoezeer het haar speet, dat ze
nooit lief was geweest voor Mien. Wij
waren verrast, niet alleen omdat blind
heid haar die kans gelaten had, maar
vooral dat zij haar had aangegrepen.
Tante stierf kort na dit voorval. Na
de begrafenis ging vader met Mien
naar zijn werkkamer en wij wachtten.
Even later kwam Mien naar buiten,
schokkend van het huilen en in de
kamer zat vader voor zijn bureau met
een blanco vel papier voor zich. „Tante
had geen inkt in haar pen", zei vader.
„Tante was toch blind", riep hij toen,
heel hard. VOLEUR
stuk geen rol; ons domein is een dier vele honderden
strandjes langs de onvolprezen kust, waar het zelfs
in het seizoen nog rustig is en waar na 15 September
nog slechts enkelen van water en zon komen genieten.
Dat zijn dan meestal Noorderlingen, die niet bang zijn
voor wat fris water. En zo zwemmen wij, eind Oc
tober, nog dagelijks in een kalme zonnige zee, ook
met het onderwatermasker, waarmee men het won
derlijke leven van de rotsige zeebodem kan bekijken.
Zelfs mijn oude tackel (vijftien jaar) neemt haar
dagelijks bad heel even maar en zij weet precies
waar, tussen de rotsen, het warmste plekje is om
wat na te zonnen: om één uur is de buitentempera
tuur nog flink boven de twintig graden.
Dat is ons najaar. De tuin blijft maar groen. De
bougainvillea's, de blauwe plumbago's, de in-alle-
nuances-rode trompetbloemen, tegen de lage, grijs
stenen muren, bloeien nog weelderig en de forse
geraniumstruiken raken niet uitgeput. En het over
dadig groeft, in onze rotstuin aan zee, blijft zo, de
gehele winter: palmen, grote ficusbomen, mimosa's,
de eucalyptus en de vederachtige pijnbomen en de
reusachtige agave's. In de citroenboom voor mijn
slaapkamer zingt 's morgens een kleine vogel zo uit
bundig. alsof het voorjaar was. En wie op het terra?
gaat zitten breien, vergeet boek en handwerk: zó
boeiend is nog het tinkelen van de zon in de einde
loze zee, zó boeiend de licht-blauwe schemer van
Cap Ferrat.... eind October.
Tweeërlei schoonheid achter de Grote Kerk te Haarlem