Over reizen In een Oostenrijks vluchtelingenkamp een Hebreeuws schooltje ARBEID IN DE KUNST Een stad schiet uit de grond PIGMENT Geschiedenis van een vrij volk FRANSE PARAGRAAF Ten toonstelli tig in Wormerveer Rijksmuseum in 1954 H. C. Andersen-herdenking ALS EEN MIDDELEEUWS GHETTO MEN MOGE er in Haarlemse politieke kringen dan nog zo zwijgzaam over zijn het moet nu maar eens gezegd worden, dat Halfweg niet halfweg Haarlem en Am sterdam meer is. Het heeft geen enkele zin dat maar zo half en half weg te moffelen, want nauwelijks is men Halfweg voorbij of men kan het constateren: de hoofdstad is reeds begonnen! De zwijgzaamheid over dat snel in omvang toenemende Oostelijk blok betekent overigens niet, dat er hier in het Westen ook niet naar gehandeld wordt. Ook Haarlem is naar het Oosten met blok vorming bezig en probeert zijn invloeds sfeer uit te breiden in de gemeenten Haar- lemmerliede en Spaarnwoude. Het is alleszins begrijpelijk, dat men in Halfweg, dat steeds meer een bufferzone begint te worden, thans zegt: „Wanneer wij daaraan toegeven zijn we half weg." Een bedenkelijke factor bij dit alles is dat de hoofdstad in tegenstelling tot Haarlem over een groot achterland beschikt en daar ook bij haar materiaalvoorziening van profi teert. Want op één der reusachtige kranen, die met zwierig gemak een betonnen gevel- stuk voor mijn neus weggriste en ergens naar een vijfde of zesde verdieping hief, stond met forse letters: „Krangemeinschaft Hilgers und Vögele, Aktiengesellsehaften." Dat grote stuk beton, dat door die kraan aan mijn gezicht werd onttrokken, heette nog maar .,een tweetje". En dan te beden ken, dat men in de hoofdstad tegenwoordig ook al met veel vijven en zessen werkt. Hoever de hoofdstad zal gaan met het betrekken van potentieel uit het achterland staat nog niet vast. Maar ik heb mij door een bouwvakker, die deze kraan toch óók al een kraan vond, laten vertellen, dat men in de Sovjet-Unie reeds een hefwerktuig gebruikt, dat ook zichzelf kan verheffen, wanneer het nog hoger wenst te reiken. Dergelijk op zichzelf vredelievend mate rieel zou, indien het in de richting van Haarlem werd ingezet, toch strategische betekenis krijgen. Overigens zijn er ook in Amsterdam stemmen opgegaan tegen deze blokvorming naar het Westen. Vooral de industrieën in Amsterdam-Noord beginnen er de nadelen van te ondervinden, dat velen hunner werknemers forensen in eigen stad zijn ge- DAT DE ZON zonder onderscheid des persoons voor iedereen de hemelronde doet, dagelijks en gul van harte, is klaar als een onbewolkte dag, het is een stel lige zekerheid. Maar als ik nou eens toevallig in de tweede klas reis om dat het traject kort en overbevolkt is en er zit tegenover mij een dame, die als een straalkachel een onvaderlandse hoeveelheid zon uit een goudbruin ver brand gezicht zit cadeau te doen, moet ik dan gezien de zekerheidsstelling der zon me troosten met het idee, dat er een hoogtezon achter zit, of mag ik alsjeblieft aannemen, dat die ski's in het bagagenet en het dikke skipak met die over skischoenen sluitende broek die juffrouw verwijzen naar de echte hoog tezon? En mag ik dan opmerken, dat die zon ongetwijfeld er voor iedereen is, maar dat ik het persoonlijk niet geloof? Want dat is de heerlijkste zekerheid na tuurlijk, dat je een keiharde zekerheid daarom niet hoeft te geloven. Het ge loof is immers als de zon: je kunt er overal mee komen, maar het hoéft niet. De juffrouw keek vreemd misprij zend, toen ik haar afspraak met de zon ophemelde. Ik kon het niet laten, ik betichtte de zon een internationaal goed te zijn met een nationale voorkeur en dat het zo niet hoort, dat ik wel in plaats van die juffrouw had willen bruin worden. „Waar gaat u heen", vraagt de ski ster, alsof het met de zaak te maken heeft. „Naartamstelstation", als ze dat nou per se weten wil. Ze komt uit iets met een umlaut in Oostenrijk en voor dat ik het lawinegevaar bespeur bedelft ze me met een woordenboek over de nadelen van het mondaine gedoe met de Oostenrijkse winters. Ik kijk het raam uit en wil er de Hollandse winter graag een week of wat voor schenken, dat natte-tenen-werk, dat frisse gezon de windje recht in je longen, dat ijs- kastje rond je tintelneus. Maar de juf frouw voelt er niets voor. „Ik ben een maand eerder naar huis gegaan omdat ik het niet meer harden kon". Ik ben geharder, ongetwijfeld. Ik wil best zo'n pakje aantrekken en poedersneeuw van aanplakbiljetten langs het lachend hoofd krijgen. Maar nee hoor, de juf frouw weet er meer van, ze is blij dat ze er weg is, vier weken te vroeg. Het heeft een slordige duit gekost om alle afspraken te „kensele", maar ze heeft het er graag voor over. „Amstelstation", brult de conducteur. Maar ik wil nog wel even tegen dat bruine gezicht aankijken, een beetje ul- traviolet-graantjesmeepikken. „U moet eruit", zegt de juffrouw. „Ik zal u hel pen met al die koffers", bied ik beleefd voor het Centraal Station aan. Daar wil ze niets van weten, ik moet er uit „Nee heus, dat wil ik niet van u". Maar de trein rijdt alweer en de juffrouw doet haar mond niet meer open. Ik pro beer haar weer aan de stortpraat te krijgen, maar ze is verstopt. „Laat ik dan maar vast wat koffers gaan klaar zetten", zeg ik en ben een beetje bedrij vig tot het Centraal Station. Ik zet alles op het perron, de juffrouw blijft maai zitten. Nou, dat moet ze zelf weten. Ik ga naar binnen en groet haar beleefd en wil weggaan. Op dat moment komt een meneer met een ziekenwagentje aange reden. „Dag Bets", zegt hij, „wat een pech, wat een pech. Hou me maar vast. Welk been is het?" Terwijl de juffrouw met de vier we ken te vroeg gebroken enkel in het wagentje gehesen wordt, sjouw ik haar koffers nog een einde verder. Eindeloos opgelucht en gemeen lachend. VOLEUR huizenrijen. Die zijn al bewoond, want be weeglijke jongetjes hebben er Kerstbomen uit naar buiten gesleept en gaan deze met deskundige gezichten verbranden. Daar achter wordt een blok van binnen afge werkt, want er dringt gehamer en gezang naar buiten door. Nóg verder steken hon derden betonnen funderingspalen op onge lijke hoogten uit de grond, reeds keurig Er rijdt een bestel auto vol weegschalen rond, wellicht op zoek naar die nieuwe winkelpand en vlak bij vliegt een troep wilde eenden op. Midden in het drab bige begin van Slo- worden. Zij volgen zich wat hun perso neelsvoorziening aangaat terecht om de tuinsteden geleid. Verder bestaat er critiek over het aan zien van sommige woningblokken. Men heeft eens een er van, met een van achteren schuin oplopend dak, als een kippenhok gekwalificeerd. Deze critiek kan men overigens te niet doen door er bedden aan te brengen, behalve dan misschien voor de Amsterdammers, die gewoon zijn met de kippen op stok te gaan. NIET ZONDER ENIGE BEKLEMMING keert men van een voettocht door de in wording zijnde tuinsteden terug. De huizen schieten de bouwrijpe grond uit, zoals de bijgaande afbeelding trouwens overduide lijk aantoont. Het tempo moge dan een wachtende nooit snel genoeg zijn, men staat verbasterd van de bouwvolumineuze krachten der hoofdstad. De twee molens voor aan de vaart staan houterig als buitenmensjes, die tegen wil en dank opeens in de stad verzeild zijn ge raakt, tegen de achtergrond van de nieuwe terpias ligt een zandzuiger dag aan dag te slobberen en Zuidelijker hapt een graafmachine grote stukken wei weg, totdat op de plaats ervan water begint te glinsteren. En op het langzaam door wo ningen en water omsloten grasland staan drie paarden doodstil te silhouetteren te gen de grauwe lucht. Er is evenveel groei als vergankelijkheid in dit tafereel. En de tram, die mjj naar het Westen terugbrengt, r(jdt ook al op z(jn laatste wielen. De oorzaak, waardoor Amsterdam door zijn Ringspoordijk gebarsten is, wordt meestal grif gegeven: de bevolkingsdruk. Het bevolkingssurplus, hoort men zelfs zeggen. Maar wie zal wie daar een verwijt van maken, zolang hij zelf niet weet of hij tot het surplus of tot de gepaste hoeveel heid behoort? KO KRUGBIER In de steeds groeiende reeks Prisma- boeken van Het Spectrum te Utrecht is nu ook „Amerika, de geschiedenis van een vrij volk" verschenen. Het is een vertaling door L. Kylstra van een voortreffelijke beknopte Amerikaanse geschiedenis van Allan Nevins en Henry Steele Commager, die in andere vorm reeds is uitgegeven door de N.V. Wereldbibliotheek te Amster dam. Aan de oorspronkelijke uitgave, dóe van 1942 dateert, is een hoofdstuk over de tweede wereldoorlog toegevoegd. De Ne derlandse vertaling is bovendien met een korte opsomming van de belangrijkste ge beurtenissen van 1946 tot en met 1952 en met een lijstje van de 49 staten van de Amerikaanse Unie aangevuld. Spijtig is dat niet de index uit de Amerikaanse uitgave is overgenomen en dat de meeste dicht regels achterwege zijn gebleven. Nevins is schrijver en journalist, Com mager in de eerste plaats historicus, maar hun werk dient zich aan als het werk van één man. Zij schetsen de wordingsgeschie denis van de Verenigde Staten in forse lijnen tegen een zo breed mogelijke achter grond, geïllustreerd met aanhalingen uit boeken van uiteenlopende aard. De ver taler heeft deze boeiende wijze van ge schiedschrijving niet overal tot haar recht laten komen. AB. In het jaar 1954 hebben 453.346 perso nen een bezoek gebracht aan het Rijks museum te Amsterdam, dat is bijna 50.000 meer dan in 1953. De zomertentoonstelling trok ongeveer 40.000 bezoekers, die van het jaar daarvoor 80.000. Dit betekent, dat in 1954 totaal ongeveer 90.000 personen meer dan in 1953 een bezoek aan de per manente expositie van het museum heb ben gebracht. LONDEN (United Press) Sir Ian Ja cob, de directeur-generaal van de BBC, heeft in een rede voor het Genootschap van Musici gezegd, dat in Engeland over twee drie jaar de eerste kleurentelevisie uitzendingen zullen worden gegeven. PARIJS, Januari Waarschijnlijk kent iedere aanstaande reiziger invallen van tegenzin, vluchtig of iets duidelijker. Hoe heviger en langer de reislust heeft aangedrongen, hoe strenger de behoefte om op de plaats rust te houden zich wreekt. Het staat dan vast, dat er aan het andere eind van de route niets nieuws te wachten is, dat het leven er even weinig te bieden heeft als een tijdschrift van an derhalf jaar geleden in een dokterswacht kamer; daarentegen kunnen de eigen tafel, de boeken en de lamp aan de hoogste levenseisen voldoen. Waarom niet op het vertrouwde terrein gebleven, waar immers allerlei plannen al jaren op een begin van uitvoering wachten? Bij de terugkeer, na een week of tien dagen, blijkt toch het enige ware souvenir een paar vuile sokken met een gat. Men bereidt niettemin het vertrek voor, regerend over die invallen als een vorst over een praatzieke oppositie. Des te gro ter is de voldoening bij het bestellen van het reisbiljet, dat men niet met algemene stemmen gekozen heeft: het is geen toe geven aan een gril meer, maar een Maat regel. Eenmaal tot reizen bevoegd, brengt men de resterende dagen door in een stemming van onvoorwaardelijke gehoor zaamheid aan het eigen besluit: zoals de baron Von Münchhausen uit het water, heeft men zichzelf omhooggetrokken uit de gewoonten van de normale dagen. Van de tegenzin is alleen nog een ner veusheid over als men op het punt van ver trek staat, die dienst doet als een betuiging van vertrouwen aan de stad die men ver laat. Gezien door het raam van een wach tende internationale trein lijken de een voudigste nakomelingen van stationsper- soneel en abonnementhouders dan al op discreet beraamde filmscènes: de zakelijke tred van een kleine conducteur langs de hoge trein, het gesprek van vier stations arbeiders bij een bagagekarretje, de matte ogen van de passagiers in de stoptrein aan de overkant van het perron, de sprongen op de treeplank van de laatkomers en vooral het zeulen van het restauratie wagentje door de verkoper in een wit jas je, die het beurtelings duwt en trekt en er passen omheen maakt alsof hij van ver traagd stierenvechten droomt. Intussen is, nu de koffer in het net ligt, de band met het gebied, dat men achter zal laten, toch al verbroken: in de verte behoren de hoofden in de métro, die over het viaduct rijdt, aan vreemdelingen met onbekende bezigheden. Die gemeenschap blijft, zolang de reis duurt, de enige werkelijke, zelfs in de cou pés waar alleen een echtpaar af en toe een woord wisselt. Er treden haast altijd en kele vertrouwde types in op: dc jonge man die telkens weer bedrijvig door het gang pad komt en de indruk wekt dat hij iets organiseert, dat gezellig en toch voordelig zal zijn; de wat oudere die uren lang staat te roken met zijn achterste tegen een coupéwand en zijn ellebogen op de stang voor het raam, waaraan hij zich iedere keer dat er iemand voorbij wil recht moet trekken; de twee al niet meer zo jonge vrouwen op de terugreis, die alleen praten over de brieven die zij ontvangen en ge schreven hebben; bonevens van Brussel af een kenner van de dienstregeling, die met voldoening over het eindje van niks tussen Rotterdam en Amsterdam spreekt. Daarin opgenomen ziet men de Franse stations als pleisterplaatsen in de wilder nis en België als een niemandsland, totdat het regenachtige station Antwerpen-Oost het reisdoel verduidelijkt: het is een betere aankondiging van Nederland dan de uit gestrekte perrons van Roozendaal, die naar grenzen en naar het buitenland ruiken. Er zou dan alle reden zijn om zich thuis te gaan voelen, maar geenszins: buiten blij ven allen vreemdelingen en uitgestapt aan een vanouds vertrouwd station ziet men de trein na als opnieuw een goed tehuis ver laten. Reizen, zoals wij het kennen, bestaat dan ook niet en de tegenzin was even ijdel als de reislust. De reiziger maakt zich iedere omgeving eigen, als hij even de tijd heeft; reizen doet men alleen op een on bekende buslijn, mits het niet verder dan drie of vier haltes gaat HET WAS op een der laatste dagen van het onlangs afgelopen jaar, dat een bezoek aan de tentoonstelling „De Ar beid in de Kunst" mij in Wormerveer bracht. De Wormerveerse jeugd vond het blijkbaar te veel van het geduld ge- eist om de rotjes en gillende keuken meiden tot Oudejaarsnacht te bewaren, want tussen de marktkramen, die langs de Zaan stonden opgesteld, knalden de zevenklappers en voetzoekers dat het een lust was. Temidden van deze rumoe rige en kleurige marktdrukte staat daar plotseling een indrukwekkende bronzen vrouwenfiguur. Het hoofd een weinig voorovergebogen, de zware armen over de borst gevouwgn, staat zij daar neer te zien over de kade, over de tenten met groenten en fruit, over de brede Zaan, die aan de overkant de voet der impo sante fabriekscomplexen bespoelt. Nooit heb ik het ontroerende beeld van de jong gestorven Belgische beeldhouwer Rik Wouters in een passender omgeving gezien. Het is daar tijdelijk voor het ge bouw „Ons Huis" geplaatst waar de 3 stichting „Kunst en Gezin" een tentoon- stelling heeft ingericht, gewijd aan het onderwerp „De arbeid in de kunst". Deze expositie is op 29 December 1954 v officieel door mr. dr. A. A. van Rhijn, Sj staatssecretaris van Sociale Zaken, ge- i opend. De catalogus bevat een aantal indrukwekkende namen. Er zijn onder meer werken van Breitner, Vincent van Gogh, Allebé, Chabot, Jozef Israels, Van 8 der Leek, Jacob Maris, Anton Mauve, t Jan Toorop, Mari Andriessen en Hildo Krop. 8 Voor Wormerveer en de gehele Zaan- 'i streek is een dergelijke tentoonstelling 8 een culturele gebeurtenis van de eerste orde. In deze ruim honderdduizend in- woners tellende streek dringt de kunst 8 slechts zelden en moeizaam binnen. 8 HET IS DE TWEEDE expositie, die in J de mooie zalen van „Ons Huis" gehou- 5 den wordt. De eerste was gewijd aan Nederlandse wandtapijten. Met de hui- dige tentoonstelling, die tot 13 Januari 5 geopend blijft, hopen de organisatoren vooral de belangstelling van de arbei- S derskringen te wekken. Aan de hoofd- g besturen van de vakbonden en werk- 5 geversorganisaties zijn speciale uit- 8 nodigingen gezonden. Het zal niet moeilijk zijn om in de 8 marge van de catalogus een aantal kunstwerken te noteren, die de arbeid tot onderwerp hebben, maar die op deze tentoonstelling ontbreken. Men kan zich ook indenken dat er van be- paalde kunstenaars, wij denken daarbij vooral aan Jacob Maris en P. de Josse- lin de Jong, betere of meer werken ge toond konden worden. Als Haarlemmer denk ik aan „De Maaiers" van Van Looy uit zijn Baarnse lijd, die goed in de sfeer van deze tentoonstelling gepast zou h hebben. Mocht de collectie nog eens 5 aangevuld worden, dan zouden werken g van Thorn Prikker en Roland Holst en de knappe tekening, die Henk Henriët van een sigarenmakerswerkplaats maak te, misschien toegevoegd kunnen worden. HET BELANG van dergelijke expo sities, die één bepaald onderwerp be handelen is namelijk gelegen in de om standigheid dat er eens kunstwerken voor het voetlicht komen, welke anders weinig aandacht trekken. Een tekening als „De pennenlikkers" van De Josselin de Jong, hier geëxposeerd, zal voor menigeen een verrassing zijn: het is een 8 meesterlijke typering van de ouderwetse ,'5 kantoorklerken. Ook de kunst zelve als arbeidsprestatie is vertegenwoordigd, met een portret van de cellist Loven- sohn, door Bobeldijk geschilderd. De prachtige aquarel van Derkinderen van het Concertgebouw Orkest was een nog 8 betere keuze geweest. Dat de inrichters het sublieme stukje 8 van Allebé, voorstellend een maaiend 8 meisje uit het depót van Amsterdams 8 Gemeentemuseum wisten op de diepen, zal veel kunstminnaars pleizier doen. Andere hoogtepunten van de collectie zijn: een rake pastel van Breitner, ge- 3 titeld „Heien", een interieur van een 8 papiermolen, in fijn grijze tonen ge- 8 Op 2 April 1955 zal het honderdvijftig jaar geleden zijn dat Hans Christian An dersen geboren werd. Overal ter wereld zal dit feit worden herdacht. In Nederland houdt de dichter Jac. van Hattum in ver scheidene steden lezingen over leven en werken van de beroemde Deense schrij ver. Ter gelegenheid van deze herdenking zal van zijn hand een essay over Andersen verschijnen „Het sprookje van zijn leven". schilderd door W. B. Tholen en „De we ver" van Vincent van Gogh, van welke laatste in totaal vier werken te zien zijn, waaronder zich de bekende „Maaier" be vindt, welke men hierbij afgebeeld vindt. UIT BOVENSTAANDE aantekeningen zal de lezer begrepen hebben dat het ge heel als zeer geslaagd mag gekenmerkt worden. Het bestuur van de stichting „Kunst en Gezin" hoopt met dergelijke exposities de directies van bedrijven en gemeentebesturen ook aan te moedigen tot het verlenen van opdrachten. In de grote bedrijven zijn zonder twijfel tal van mo tieven te vinden, die de hedendaagse kunstenaars kunnen inspireren. Dat er een stimulerende werking van deze en volgen de exposities mag uitgaan, is ook de wens van ondergetekende. OTTO B. DE KAT De afbeelding hiernaast is een reproductie van „De Maaiers" door Vincent van Gogh ling, niet omdat wij nogmaals de aan dacht willen vesti gen op het treurige lot van al deze mensen, die huis en hof hebben ver laten, omdat men daar zelfs in dit troosteloze leven van eeuwig wach ten toch enkele lichtpunten kan ontdekken, licht punten die voor namelijk te dan ken zijn aan de hulpvaardigheid van de Amerikanen, alsmede aan de levensmoed en de energie van de vluchtelingen zelf. Het kamp voor vluchtelingen in Glasenbach, onder de rook van Salzburg heeft al heel wat wisselvalligheden meegemaakt. Onder Hitler was het een kazerne voor de SS en daarna diende het als internerings kamp voor vroegere nazi's. Nu zijn er de mensen onderge bracht, die na 1948 met levensgevaar letterlijk onder het IJzeren Gordijn zijn doorgekropen en zo de weg hebben ge vonden naar de vrij- Dit kamp ver dient de belangstel- OP EEN regenachtige dag liepen wij tus sen de barakken van Glasenbach en ont moetten toen opeens de typische gestalte van een Joodse rabbi. Eigenlijk zag hij er nog niet oud uit, maar hij vertoonde reeds de ronde rug van iemand die veel leest. Hij keek ons aan met treurige diepliggende ogen, die naar een onbekende toekomst schenen te staren. Hij vertelde ons de volgende merkwaar dige geschiedenis, die zich kortgeleden moet hebben afgespeeld. In Palestina zijn niet alle Joden het eens met de nieuwe regeringsvorm in het jonge Israel: de echte orthodoxe Joden, die nog steeds op de komst van de Messias wacht »n, beschou wen de regering van de nieuwe staat als usurpatie, dus als een wederrechtelijk voor uitlopen op de beloofde redder der wereld. Daarom verzetten zij zich innerlijk tegen de moderne Joodse staat. Nu hadden deze rechtzinnige Joden uit hun geschiedenis geleerd, dat de keizer van Oostenrijk de titel van koning van Jeruzalem draagt. Zij waren daarom naar de Oostenrijkse consul in Tel Aviv gegaan om deze te verzoeken de tegenwoordige keizer, dus Otto van Habsburg, uit te nodigen om ten minste voorlopig als koning van Jerusalem naar Israel te komen. Aangezien Otto van Habsburg evenmin als zijn vader keizer Karei afstand heeft gedaan van de troon, is de titel „koning van Jeruzalem" juridisch genomen nog steeds in het bezit van het Habsburgse huis. De Oostenrijkse consul kwam echter in de grootste verlegenheid, want als ver tegenwoordiger van de republiek Oosten rijk kon hij toch moeilijk dit verzoek tot Otto van Habsburg richten. vrouw en zijn vier kinderen voorlopig woont totdat hij naar de Verenigde Staten kan emigreren. Het kamertje zag er proper uit en de kinderen waren, dank zij de hulp van de Amerikanen, goed gekleed. En wij zagen er ook de zilveren Sabbat kandelaar, die zij als hun grootste schat uit Hongarije hadden meegenomen. Het ia niet de Chanoekka-kandelaar met zeven armen, die algemeen bekend is, maar de kandelaar die vóór het invallen van de Sabbat wordt aangestoken. Bij het licht daarvan worden dan de voorgeschreven rituele gebeden uitgesproken. WIJ HEBBEN deze geschiedenis verteld, omdat zij een onverwacht licht werpt op de mentaliteit van bepaalde Joodse kringen, niet alleen in Palestina, maar ook in Oos tenrijkse kampen van vluchtelingen. In het kamp van Glasenbach wonen bijvoorbeeld betrekkelijk veel Joodse gezinnen uit Hon garije, die alle zeer .orthodox zijn en daar om met volle overtuiging vasthouden aan de strenge geboden en traditionele gebrui ken, zelfs in dit kampleven. Zij eten alleen „kosjer" en onderhouden de Sabbat-rust. Zelfs beschikken zij in een van de barak ken over een zogenaamde „tempel" een klein vertrekje met de wetsrollen op per kament achter een fluwelen gordijntje. Daar houden zij hun godsdienstige bijeen komsten. Met de bekende Hongaarse gastvrijheid heeft de rabbi ons en enige Oostenrijkse metgezellen uitgenodigd om een kijkje te nemen in het vertrek, waar hij met zijn Met een betvonderenswaardige ernst lezen de jongens in het kamp Glasen bach in de dikke Hebreeuwse boeken ter handhaving van de kennis der Mozaïsche wet. WAT ONS INTUSSEN vooral in ver bazing bracht, was het kleine Toraschooltje, dat zich eveneens in een van do barakken bevond en waar de kinderen in dit geval alleen de jongens in de wet van Mozes worden onderwezen. Daar zaten in dat kleine en kale vertrek tenminste twintig jongetjes van vijf tot acht jaar, die onder de leiding van de rabbi Hebreeuws leerden lezen. Met bedekte hoofden want dat is voorschrift zaten die peuters aan twee lange tafels met voor zich dikke Hebreeuw se boeken vol ezelsoren. Met hun lange rituele haarlokken langs de slapen leken zij op kleine rabbi's. Zij lazen de Hebreeuwss tekst op die eigenaardige Joodse manier, hun hoofdjes rhythmisch heen en weer be wegend. Men las op die dag hoofdstuk 32 van het eerste boek van Mozes, doch daar bij bleef het niet, want rond de Hebreeuw se tekst stonden de verklaringen uit de Targoems gedrukt en de commentaren van de Bijbelverklaarder uit de middeleeuwse Haschi, alles in het Hebreeuws en dan nog heel klein gedrukt. Tot slot was er een jon gen, die een stuk voorlas uit de moeilijke Talmoed: telkens drie of vier Hebreeuwse woorden, die dan onmiddellijk in het Duits-Jiddisch werden vertaald, feilloos en zonder haperen. Op dat ogenblik voelden wij ons opeens verplaatst naar een middeleeuws ghet to, in een klein Tora- schooltje, waar ook toen reeds de Joodse mannelijke jeugd onder de slechtste levensomstandigheden in de Hebreeuwse wet werd op gevoed. Wij moesten toen even aan Ahasverus den ken, aan de rusteloze Jood, die over de gehele wereld wordt gejaagd. Evenals hun voorouders zijn ook deze kinderen van huis en hof verdreven om in de dias pora of de verstrooiing te leven, omdat hun ouders als orthodoxe Joden niet naar Palestina willen terugke ren, zolang de echte Mes sias nog niet is gekomen. En daar leven dan die klei ne kinderen in de barakken van Glasenbach, betrekke lijk afgesloten van de ande ren, dagelijks soms uren lang zittend in het kleine en muffe schooltje om te lezen in die eerbiedwaar dige Hebreeuwse boeken met een ernst en een over gave, die ons overweldigt. Zij en hun ouders hebben feitelijk alles verloren. Hun leven bestaat alleen uit verwachting.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1955 | | pagina 15