.De dood van Oom Yïs
TER HERDENKING VAN
AUGUST VERMEYLEN
Nogmaals: Amsterdamse stadhuizen
Collectie verluchte manuscripten
^mnK 1
Kort verhaal door A. Eduard Bayer
Litteraire
Kanttekeningen
Onze Puzzle
Wiener Philharmoniker
in de Margriethal
Cacophonische suite voor
„Monsieur Silence"
ZODRA wij hadden gehoord dat Oom
Vis was gestorven, zijn wij in bijzondere
vergadering bijeengekomen. De Bruine
stak zijn smalle, onbeduidende kop naar
voren en liet zijn snor hangen. De Zwarte
liep afgemeten naar het midden van een
magnoliaperkje, waar hij onbewegelijk
tussen de bloemen ging zitten als een
klein ebbenhouten torentje. Met zijn grijs
groene ogen, die door de mensen met recht
mysterieus worden genoemd, tuurde hij in
de bladeren van een berk. alsof de ge
legenheid daarom vroeg. Wanneer wij een
dergelijke houding zouden aannemen, zou
men ons met recht van aanstellerij kunnen
beschuldigen. Maar de Zwarte kan zich
veel veroorloven. Hij overvleugelt de cri-
tiek die het gebaar van een echte persoon
lijkheid nu eenmaal uitlokt, door de solide
kracht van zijn zelfgenoegzaamheid. Hij is
geen gewone dakgootruiter. Hij gedraagt
zich als één van die toverkatten, waar ze
destijds in Egypte de goden der mensei
van hebben afgeleid.
Wij hebben zo onze eigen wijze van be
raadslagen. Al te dicht bij elkaar zitten
we nooit. Wij maken ons geen illusies.
Onze vaderen ontdekten, dat wantrouwen
de kracht is waardoor wij bijeenkomen en
dat een redelijke onderlinge afstand het
best de vriendschap waarborgt. Onze tra
ditie kent twee soorten gevaren: ingebeel
de dreigingen (waarover wij eindeloos
argumenteren) en werkelijke gevaren
(waartegen ieder voor zich op zijn hoede
is). Vooral bij de mensen loert een geest
van verzet tegen onze levenshouding,
tegen onze rust en onafhankelijkheid.
„Katten zijn koud en harteloos", zegt men
wel. „Zij hebben voor vriendelijkheid al
tijd een aanwijsbare reden. Zij zijn niet
spontaan en niet trouw."
Dit alles geef ik toe. Wij houden ervan
onszelf te zijn, wij bedriegen onszelf ook
niet door onze zwakheid tegenover anderen
edelmoedigheid te noemen. Voor de ogen
blikken van geluk, die wij najagen, heb
ben wij bescheiden zinnebeelden in de stol
gekozen, zoals: het mootje vis, het schotel
tje melk en het warme plekje bij de haard.
De weg van de minste weerstand om ons
van dit alles te verzekeren is de gunst van
de mens. In ruil voor het schamele beetje
materie bieden wij de mens het vele, dat
wij hebben te geven: onze sierlijkheid,
onze waardigheid, het innerlijk evenwicht
dat wij uitstralen en tenslotte het mini
mum aan vleierij dat de wankelbare mens
nu eenmaal nodig heeft. Wat dit laatste
betreft: het is mijn ervaring dat de wei
nige mensen, die niet op anderen behoe
ven te leunen om zichzelf te zijn, ons het
meeste zijn toegenegen. Ik heb ook telkens
weer gezien dat de middelmatigen zich
naast ons minderwaardig gaan voelen. Dit
gevoel versterken wij dan nog in hen,
wanneer wij door een behendige sprong
nog juist de steen weten te ontwijken die
voor ons bestemd was. Diegenen onder de
mensen echter, die het zover hebben ge
bracht dat zij zichzelf niet meer zo erg
belangrijk vinden, kunnen de eerlijkheid
verdragen waarmee wij naar hen toe ko
men als zij ons iets eetbaars hebben te
bieden.
DE MENS, die ik het hoogst aansla is
natuurlijk de visboer. Met de oude visboer
die tot zijn dood door mijn straat placht
te komen, voelde ik mij wel bijzonder
verbonden. Hij nam ons zoals wij waren,
met andere woorden, hij vertrouwde ons
voor geen cent, maar hij keek niet op een
viskop. Tussen Oom Vis en mij bestond
een gevoel van oprechte, wederzijdse
waardering. Ik was altijd de heraut van
zijn komst. Lang voordat hij met zijn dier
bare groezelige handkar om de hoek van
mijn straat verscheen, verkeerde ik steeds
in een wonderlijke vervoering. De vrouw
greep al naar haar beurs wanneer ze mij
gekromd en gespannen, mijn staart lood
recht naar boven, zacht en intens door de
gang zag lopen. Kreeg ik de kans, dan
wachtte ik op straat de komst van Oom
Vis af. De verhouding tussen Oom Vis en
mijn vriend de Grijze stond in het teken
van de achterdocht. De grijze kreeg bijna
nooit viskoppen van Oom. Hij was aan
gewezen op diens roodharige helper, een
jongen die het land had aan Oom en die
om hem te benadelen grote vissen aan de
grijze gaf. Oom wist dit natuurlijk niet
zoals ik het wist, maar toch voelde hij iets
onplezierigs in de helgroene ogen van de
Grijze.
Tussen de Zwarte en Oom bestond een
magische band. Van zwarte katten wordt
door de mensen beweerd, dat zij ongeluk
brengen en onze grote zwarte is er juist
de man naar om deze gevoelens meester
lijk te bespelen. Zijn loop al is een ver
schrikkelijk symbool van naderend onheil.
Zijn ogen zijn als schemerige putten. Al
leen aan zijn staart heeft de zwarte een
wit puntje, dat in het donker licht schijnt
te geven als de punt van een toverstaf
Oom Vis, die op het gebied van bijgeloof
zijn eigen weg ging, beschouwde de zwarte
juist als zijn gelukbrenger. Hij wist dat
men het ongeluk liefst moet aankijken
zonder met de ogen te knipperen om er
aan te ontkomen, omdat het bij voorkeur
de bangen in hun schuilhoek verrast.
De betrekkingen die de Grijze, de Zwar
te en ik met Oom Vis onderhielden liepen
sterk uiteen en zouden zeker geen band
tussen ons, poezen, hebben gelegd. Maar
er was meer: wij hebben Oom bar en bit
ter bestolen. Posjes schol, kabeljauw, ja
soms paling hebben wij in wilde drang
van zijn kar gesleept. En er is weinig dat
een sterker band schept tussen schepselen
dan gezamenlijk bedreven kwaad. De rode
jonden >»*as vaak niet bii de kar. Oom
prezen voorzitter, de Zwarte, die wij toen
in zijn grootheid leerden kennen. Hoewel
er honden op de weg waren en rammelen
de fietsen, schaarde hij zich rustig achter
de begrafenis. De Grijze en ik, van schaam
te plotseling overmand slopen dicht langs
de huizen met de stoet mee. Wij, de er
kende gauwdieven, aarzelden ons achter
die baar te laten zien. Is geveinsdheid
tenslotte niet dieper verdorven dan rui
terlijke oneerlijkheid? En bovendien, de
honden waren wel erg groot en er waren
nu wel vier fietsers. Even later, toen het
iets rustiger was geworden, wilde ik mij
toch maar bij de Zwarte aansluiten, toen
ik ontdekte dat de Grijze was verdwenen.
Met één blik werd alles mij duidelijk:
Op de hoek van de straat stond de onbe
waakte kar van Oom Vis' concurrent. Die
visman zelf was verderop blijven staan
Tekening: Poppe Damave.
moest dan zijn handwagen onbewaakt
achterlaten als hij de huizen binnenging
om af te rekenen. Dit gaf ons een zee van
tijd om op de kar te springen en de groot
ste vis te grijpen, die zich aan ons voor
deed. Het gestolene smaakt meestal beter
dan het gegevene, omdat de kwaliteit er
van doorgaans voortreffelijker is. Boven
dien stelt een klein vergrijp ons in staat
berouw te voelen. Wij katten hebben met
de mensen gemeen, dat wij het berouw
niet schuwen. Maar het zijn altijd de ogen
blikken, die voorafgaan aan ons berouw,
dat wij het meest van ons eenvoudig be
staan genieten. Een mensenkind kan zich
niet indenken, wat het wil zeggen om met
een grote kabeljauw tussen je tanden van
een kar af te springen en dan te denken:
niemand ter wereld gunt mij deze en toch
heb ik hem. Het berouw is dan te waar
deren als een zoet nagerecht na de pikante
maaltijd der zonde.
De Zwarte had naar verhouding nog het
zuiverste geweten van ons drieën. Oom
gaf hem altijd zoveel afval, dat hij aan
de greep naar het betere niet meer toe
kwam. De Zwarte at zijn visjes altijd zelf
op, consequent zonder er ooit eentje aan
ons te gunnen, zelfs wanneer hij ze bijna
niet verwerken kon. Op deze wijze voedde
hij ons op in de leer, dat men de grootste
eer bewijst aan de gemeenschap door haar
duizendmaal te verloochenen. Wij hebben
dan ook nooit getracht de Zwarte één
visje afhandig te maken. Niet omdat de
ongeschreven wetten, die ons dit verbie
den, zo bindend voor ons zijn. Neen, de
forse bouw en de snelle klauw van de
Zwarte hielpen ons sterk te zijn.
In onze bijzondere vergadering hebben
wij besloten Oom Vis op zijn laatste tocht
te volgen. „Het wordt nu tijd", aldus luid
de ons motie, „dat de mensen eens zien,
hoeveel meer er omgaat in een kattenziel
dan hang naar vis." Het zal een zware
gang voor ons zijn. Wij verplaatsen ons
ongaarne over domme grote afstanden.
De schone dingen des levens zijn zelden
ver te zoeken. Bovendien is het fluweel
onzer Voeten meer geschikt voor binnen
kamer en grasgazon dan voor de harde
en stoffige straten.
DIT IS EEN GROTE, maar ook een wel
heel zwarte dag in mijn leven geweest.
Vandaag is Oom Vis voor het laatst door
onze straat gekomen, in een steile, zwarte
wagen. Wij drieën zaten fris gewassen te
wachten om ons bij de stoet aan te slui
ten, ieder op de stoep van zijn huis. De
stoet kwam het eerst voorbij onze onvol-
o.n naar de uitvaart van zijn collega te
kijken. Tot mijn schande moet ik beken
nen dat er van een gewetensconflict, zoals
de mensen de ogenblikken noemen, die
vaak aan hun laaghartigste daden vooraf
gaan, geen sprake was. Mijn poten liepen
al voordat het geweten ook maar een
woord kon fluisteren. Toen ik even later
op de viskar sprong, deed ik dat met mijn
hele hart. Ik ontmoette juist nog de Grijze,
bezig zich met een benijdenswaardige tar
bot uit de voeten te maken.
TOEN IK MEZELF in veiligheid had
gebracht met de vurig begeerde vis krach
tig tussen mijn kaken geklemd, kon ik
niet nalaten een laatste blik te werpen op
de droeve stoet. De Zwarte liep er nog
steeds, zijn hoofd licht gebogen, zijn snor
in bewogenheid ontspannen. Juist viel een
streep zonlicht over de baar en over de
driekante steek van de koetsier, een licht,
waarin het witte puntje van Zwarte's
staart blonk als een zwevende sneeuwvlok.
Ik voelde toen een diepe bewondering
voor de Zwarte. Het is goed dat enkele
weinigen steeds weer boven de erbarme
lijkheid van de ontelbaren uitstijgen. Zij
zullen een later algemeen oordeel over
ons ras wellicht verzachten. Een betere
belijdervan onze gemeenschappelijke
schuld ware dan ook niet te vinden. Voor
al óns berouw, vooral ónze laatste groet
droeg hij achter die baar. Het zij zo_
Horizontaal: 1. stad in Nederland; 8. aar
den of metalen vaatwerk; 9. jongensnaam;
10. boom; 11. tegenstelling van dun; 13.
soort verlichting; 14. merk; 16. kan men
iets in bewaren; 17. touw (Mal.); 18. getal,
waardoor men deelt; 20. aardrijkskundige
aanduiding; 22. gek; 23. gewicht (afk.);
24. buitenhaven; 26. voornaamwoord; 27.
gemeente in Zuid-Holland.
Verticaal: 1. gemeente in Gelderland; 2.
bedekt bloeiende plant; 3. sint (afk.); 4.
azijn; 5. lidwoord; 6. zangstem; 7. gemeen
te in Gelderland; 11. deeg; 12. metalen
vaatwerk; 14. oude lap; 15. zot; 19. half
warm; 21. kan men op schrijven; 23. aan
wijzend voornaamwoord; 25. water in Fries-
'and; 26. voornaamwoord.
Om in aanmerking te komen voor een
van de drie geldprijzen ad 7.50, ƒ5.en
f 2.50, dient men uiterlijk Dinsdag 17 uur
de oplossing in te zenden aan een van onze
bureaux; in Haarlem: Grote Houtstraat 93
en Soendaplein; in IJmuiden: Kennemer-
laan 186.
De winnaars van het reuzen-kryptogram
jijn: mevrouw J. Fortgens, Jansweg 6,
Haarlem f15; Dan. Remkes, Daltonstraat
3, IJmuiden f10; H. M. Sprokkelenburg,
Brahmslaan 25, Heemstede f 5.
I)e oplossing van het krytogram luidt:
2. paar. 6. akker. 10. plek. 14. a.r. 16. baas. 18.
aas. 19. pook. 20. do. 21. rek. 23. land. 24. balk.
25. nul. 26. eind. 28. do. 29. aks. 31. 1j>. 32.
deuk. 33. soda. 35. ras. 37. ase. 39. leur. 41.
p.g. 44. pa. 46. a.s. 49. iel. 50- mia. 52. no. 53.
stapel. 56. storm. 59. potsen. 62. tenia. 63. sta.
64. aap. 66. belga. 67. mijl. 68. p.m. 69. o k.
71. lie. 72. bes. 73. kiel. 75. goot. 77. kra. 79.
an. 80. last. 81. ark. 83. noot. 85. st. 86. etna.
87. stoet. 89. solo. 91. rag. 93. ala. 94. ram.
96. pil. 98. ook. 100. grap. 101. slap. 103. pan.
104. or. 105. snee. 1C6. gala. 107. dij. 108. tag.
110. snob 113. smet. 115. ski. 117. lal. 119. dra.
120. nar. 122. lea. 124. prut. 127. essen. 129.
raam. 131. p.g. 133. knap. 135. tol. 136. kaan.
137. pi. 138. sec. 140. talk. 141. bami. 142. rio.
143. nor. 145. lo. 148. l.p. 149. pas. 150. eiber.
152. fok. 154. dok. 156. piste. 158. duimen.
160. poker. 162. nippon. 163. es. 164. opa. 165.
gas. 166. ni. 168. we. 169. br. 172. albe. 174. als.
176. els. 178. adie. 181. emir. 182. ha. 183. ina.
185. t.t. 187. olga. 189. dot. 190. bars. 191. kaak.
193. set. 194. ir. 195. daad. 196. pro. 198. laat.
200. l.o. 201. bons. 202. pasta. 203. krot.
Verticaal: 1. mare. 3. ab. 4. aal. 5. raad. 7.
ka. 8. kaak. 9. es. 10. pols. 11. lok. 12. ek.
13. kolk. 15. reis. 17. snor. 19. pale. 20. duur.
2)2. knot. 25. neus. 27. d.d. 29. as. 30. s.a. 32.
de. 34. a.p. 36. aalst. 38. somma. 39. la. 40.
kast. 42. gil. 43. rio. 44. pap. 45. nona. 47. sto
men. 48. spil. 51. stel. 52. negers. 54. anijs. 55.
e.a. 57. tas. 58. rap. 60. o.b. 61. slik. 63. smet.
65. poon. 68. pisa. 70. koos. 72. baar. 73. kans.
74. k.r.o. 76. toon. 78. atol. 80. 1-t. 81. atap. 82.
kers. 84. t.l. 86. ego. 87. sla. 88. al. 90. opa.
92. aota. 93. arend. 95 mager. 97. indië. 99.
k.s.g. 100. ges. 102. pat. 103." pas. 109. alp. 111.
ore. 112. bast. 113. snel. 114. man. 116. k.lm.
117. laps. 118. punt. 121. baai. 123. agio. 125.
r.k.. 126. taak. 128. sol. 129. ramp. 130. an.
132. genius. 134. plof. 136. kalk. 137. piston.
139. cobi. 142. rasp. 144. remi. 146. a.k.o. 147.
ode. 149. pips. 150. eden. 151. re. 153. opaal.
155. orgel. 156. pi. 157. enig. 159. noë. 161. kol.
162. n.s.b. 167. klit. 168. we. 170. ra. 171. pils.
172. amor. 173. br. 174. aard. 175. si. 176. e.a.
177. stal. 179. do. 180. egel. 181. edik. 182. haas.
184. nors. 186. taak. 188. atol. 190. ban. 192.
kar. 195. do. 196. pa. 197. ot. 199. to.
ROUWIG.
Met het publiceren van een reproductie van het schilderij „De Vijgendam" door
Reinier Vinkeles vestigden wij reeds de aandacht op de thans in het Waaggebouw
aan de Nieuwmarkt in de hoofdstad gehouden tentoonstelling van afbeeldingen
en maquetten van Amsterdams vroegere stadhuizen, grotendeels uit eigen bezit
van het Stedelijk Museum afkomstig. Hieronder nog twee proeven daarvan.
G. Lamberis vervaardigde in 1817 bovenstaande tekening van het voormalige
Prhisenhof, ivaar thans het Amsterdamse gemeentebestuur gevestigd is. Hieronder
een tekening van de bekende C. Springer, die de Dam in vroeger tijd laat. zien.
iötuto
ruim Tncum i
glpfrgfflcnto faïüwi .\uctd
ipjönofm qnonomtt cmd
mrgmthafcè
cefó;marn ixim I
na mater grantmntcr'Wne.
m au r ofte pto rege 1 ból
ra rnotnC' tl
oiic qm name ceixi» rgttid
aim patrt-ï fantmfpmtutn
fempttern s temna m tui
WIJ MOGEN, WIJ KUNNEN niet achterblijven, nu overmorgen Vlaanderen de sterf
dag van één van zijn groten, van August Vermeylen gaat herdenken. Vóór ons ligt
zijn levenswerk in „Het verzameld werk" op één deel na voltooid. Voor ons rijst
het op als een monument, verdicht het zich, in deze prachtige, zesdelige uitgave
van duizenden bladzijden druks, tot een symbool: dat van een machtige en tragisch
in zichzelf verdeelde eeuw, van een volk dat zichzelf hervindt in zijn taal en die eeuw
te boven wil komen om een nieuwe in te luiden, een eeuw van bezinning, van her
wonnen eenheid eenheid van denken en voelen, eenheid van mens en maatschappij,
eenheid van mensenwereld en eeuwig mysterie. Zó, van dat streven, van dat geloof,
dat levensdoelwit vervuld, tekent de figuur van Vermeylen zich af in zijn werk,
scherper en scherper omlijnd met de jaren, milder, bezonkener, rijker en klaarder,
maar onverminderd strijdvaardig en onkreukbaar.
Hij was de zoon van een smid, „de Gust".
En waarachtig, lezend en herlezend in de
rijkdom van dit verzamelde oeuvre, heb
ik het meer dan ooit gevoeld: dat er iets,
zelfs véél in hem was van een smidse, van
een vuur dat oplaait om er ijzer mee te
smeden, van een balg die getrokken wordt
om de vlam gedurig aan te wakkeren
en dat dit vuur zijn liefde, die balg zijn
passie, de smidshamer zijn vormgevend in
tellect en het ijzer zijn taal was.
Frans opgevoed had hij de Franse lette
ren lief. Maar Vlaams was zijn bloed. En
clat Vlaams, letterlijk zijn moedertaal, be
tekende voor hem de „innerlijke noodzake
lijkheid" van een herlevende taalkunst,
een taalkunst als het medium om méér te
zijn dan Vlaming, méér dan Eurweaan
zelfs: om mens te zijn, volledig mens. goed
in het ware, waar in het schone. Vijftien
jaar is hij oud, als hem blijkens een brief
aan zijn vriend en medestrijder Lode wijk
de Raet dit voor de geest gtaat: „een letter
kunde te scheppen, die uit het Vlaamse
volk zelf zou spruiten", een réveil teweeg
te brengen, dat voor de letteren zou doen
„wat de oude meesters voor de Vlaamse
schilderkunst gedaan hebben".
Twee jaar later en hij de felste wel in
de „zoetzemelige" kunstenaarskring „De
Distel" richt „Jong Vlaanderen" op: een
oorlogsverklaring aan „de spekslagers der
kunst, de krabbelaars, de pennelekkers".
Tóén al was het zo: dat hij de zedelijke
moed had om „neen" te zeggen en er met
een een hardgrondi'g „ja" aan te verbin
den. Neen, tegen het duffe provincialisme,
Het Weens Philharmonisch Orkest
maakt een Europese tournée en zal op
3 Februari in Utrecht spelen in de Mar
griethal van de Koninklijke Nederlandse
Jaarbeurs onder auspiciën van de stichting
„Stadsontspanning".
Deze stichting, die vorig jaar October in
de Bernhardhal een massaconcert van het
USO met de Mastreechter Staar organi
seerde, heeft toen twintigduizend bezoe
kers naar Utrecht getrokken. De Margriet
hal biedt ongeveer de helft minder ruimte,
zodat op 3 Februari tienduizend toehoor
ders geborgen kunnen worden.
Rafaël Kubelik dirigeert dit enige Ne
derlandse optreden van de Wiener Phil
harmoniker.
PARIJS (United Press) „Monsieur
Silence" zoals de Parijzenaars hun
prefect van politie André Dubois noemen
heeft als nieuwjaarsgeschenk een „uit de
tijd zijnde" gramofoonplaat gekregen. De
plaat werd aangeboden door Jean Thevenot
(een deskundige op het gebied van geluids
effecten, die veelvuldig voor radio, film en
televisie werkt) en geeft de geluiden weer,
die men een half jaar geleden, toen Dubois
nog niet zijn revolutionnaire „geen ge-
toeter"-verordening had uitgevaardigd, in
de Parijse straten kon beluisteren.
Tegen een achtergrond van algemeen
motorgedruis, klinkt het pizzicato van toe
ters der kleine wagentjes, het basgeluid van
de oude Renault-taxi-claxons en fortissimo
het op een sirene gelijkende, lang aange
houden getoeter van de bestuurders van
sportwagens. Dit alles tegen een contra-
puntisch thema van piepende banden,
snerpende remmen, het gekletter van glas,
dat valt uit gebroken autolampen, met daar
tussendoor opgewonden politiefluitjes. De
geamuseerde functionarissen waren het er
over eens, toen de plaat voor het eerst werd
afgedraaid, dat deze cacophonische toon
zetting een knap stuk werk was, maar even-
czeer verheugd dat deze Parijse symphonie
tot het verleden behoort.
de traditionele middelmaat, de dogmati
serende moralisten van waar ze ook kwa
men. Neen ook tegen dié elementen in de
Vlaamse Beweging, die dreigden te verzan
den in een nationaal isolement. Ja en vurig
ja tot het leven-zélf, tot een wereld-in-
wording, een wereld van synthese, een we
reld van de geest, waarin intuïtie de impuls
en critische bezinning de vormgeving zou
zijn.
„Laten we ons huis openstellen naar alle
zijden, dat is nog het beste middel om te
blijven die wij zijn" dót was de geest
van zijn tot gevleugeld woord geworden
uitspraak: „We willen Vlamingen zijn om
Europeërs te worden". Hij kende de nood
van zijn tijd niet minder de nood van
de onze.Was „De wandelende Jood" (welks
motieven hij vijfenveertig jaar later op
nieuw tot een roman zijn tweede en
laatste verweefde in „Twee vrienden")
iets anders dan de weerklank van al dat
zoeken naar de Mens, naar de zin van de
mens, de zin van het leven een zin,
verankerd ..in het mysterie rondom ons en
in ons"? Wilde hij niet met alle macht
het „Nu" verkennen, doorgronden, over
meesteren. ten bate van het „Straks"?
„Ik voel heel dat leven door mijn geest
kloppen". Dat was Vermeylen's wekroep,
waarmee hij het tijdschrift „Van Nu en
Straks" bezielde. Open was die geest ge
weest, naar alle windstreken open. En het
internationaal zaad van waarheid-in-
schoonheid was er in opgebloeid, zoals nau
welijks te voren in Vlaanderen. Wat hij
zijn gehoor als hoogleraar in letteren en
kunstgeschiedenis aan rijkdom bood van
kennis en creatief inzicht, wat hij te boek
stelde het was vrucht van die in uiterst-
individuele concentratie verworven erudi
tie, waarvan hij het edelste wilde uitlezen
om er een gemeenschapskunst mee te voe
den. Om er de persoonlijkheid mee op te
voeren boven zichzelve en het Vlaamse
volk boven ras en natie uit. Dat was geen
vaag idealisme. Dwepen was de man die
om „more brains" riep even verfoeilijk als
benepen particularisme. Zijn „neen" gold
in niet mindere male „het dromend, blauw
ogig en slapgevleesd humanitarisme" als
„de grootsprakige en ietwat aangeschoten
pantsermaagd, die de vaderlandserigheid
verbeeldt".
Zijn werk werd gedragen en dat was
verre van „idealisme" door een idee.
Niet één die, zoals hij het noemde, van
buiten aangeplakt wordt, maar een idéé
die bezit van hem had genomen, die van
binnenuit was gegroeid: de mens in zijn
volheid, in zijn waarheid, de zich verwer
kelijkende mens, de twijfelende, zich over
winnende, zich in de geest adelende, aan
de toekomst'scheppende mens. In die zin
was voor hem de kunst menselijk. Was ze
leidster, was ze voorbeeld.
OPNIEUW onder de indruk van de plas
tiek van ziin taal. van de rijpe rijkdorrj van
zijn kennis, van de diepte van zijn inzicht,
van zijn striidbaar intellect, van de gloed
van zijn overtuiging, zou ik links en rechts
willen citeren en wel alles willen noemen
van hetgeen aan schoonheid en wijsheid,
aan stimulerende kracht, aan „neen's en
ia's" in dezé kostbare verzamelde werken
!s bijeengebracht. Uit wat hij schreef over
Ruusbroec en Dante. Gezelle en Van de
Woestijne: uit het polemische en construc
tieve, dat hij samenvatte in zijn beschou
wingen altijd actueel nog over de
Vlaamse Beweging, de Vlaamse letterkun
de en schilderkunst: uit dat eeuwen over
koepelende werk, dat hij vrucht van
een zo veeljarig vorsen en creatief „zien"
„De geschiedenis van de Europese plas
tiek en schilderkunst, van de Catacomben
tot Greco" noemde, dat wonderbaarlijk
synthetische werk (Deel V), waarvan het
zesde deel van deze verzamelde uitgave
het uniek illustratief materiaal bevat.Spoor
voor spoor zou ik willen aanwijzen, waar
langs deze geest ging om zich te adelen tot
de voornaamheid, de heldere welbewust
heid, waaraan Vlaanderen zich mede heeft
opgericht en dankzij welke een Vlaamse
litteratuur heeft kunnen opbloeien uit het
geen enkele generaties terug niet meer dan
volkstaal en dialect was van een provin
ciaal isolement. Is men er zich hier, be
noorden de grote rivieren, wel van bewust,
wót zich daar in Vlaanderen in driekwart
eeuw tijds heeft voltrokken?
Nog is Vermeylens betekenis, is zijn in-