DANSENDE DICHTERS Tot u zal spreken..." een sobere, ontroerende film Het spoor terug HERBERT MOSES IS EEN GROOT MAN De nieuwe oude auto'tjes van meneer :ars Democratie op smalle schouders Pionier van de vrije Braziliaanse pers Een sociaal centrum van de eerste rang OP DE HEM eigen vaderlijke wijze heeft dr. Willem Drees op Vrijdag 25 Maart de Boekenweek 1955 geopend. Hij had het in zoverre gemakkelijk, dat de opening slechts zeer gering behoefde te zijn, daar er maar heel weinig cultuur doorgelaten moest worden. Als men het boek een ven ster op de wereld mag noemen, dan kan men zeggen dat het op een kier stond. Wim Kan moest eraan te pas komen om met enige welgemikte kwinkslagen de ramen van de heilige huisjes in te gooien, waar door de frisse lucht uit het land van vrij heid en blijheid naar binnen kon stromen. Er waren heel wat voltreffers bij zijn op merkingen, die de bookhandelaren in hun pocket konden steken. U weet wel dat de Boekenweek 1955 is ingezet in de Amsterdamse stadsschouw burg met een spectacle coupé. Door de door de minister-president gemaakte ope ning kwam eerst een hele menagerie het toneel betreden, blijkbaar enige restanten van het vorig jaar, toen de commissie met de onuitsprekelijk lange naam (zoals men zich wel niet meer herinneren zal) tegen een civiele prijs „De Muze en de dieren" op de leesgrage jeugd heeft losgelaten. Hel begon met enige nieuwe solisten van de Nederlandse Opera, te weten: Rudolf Kat, een lammetje en twee duiven, die met eni ge anderen het zangspel „Bastien und Bas- tienne" van Mozart kwamen opvoeren. Daarna waren het voornamelijk koetjes en kalfjes, die onder de hoede van Wim Kan en de eindeloze Deen Freddy Albeck op artistiek niveau (ongeveer dertig centime ter boven Amsterdams peil) voor het voet licht kwamen. Zij deden zich kenne.ijk te goed aan het gras, dat de heer Chr. Leef- lang, voorzitter van de nog altijd even on uitsprekelijke commissie, voor de voeten van de heer W. Drees had weggemaaid. Ik heb in de wandelgangen (de ruimte, waarin men kon praten, was oudergewoon te door Metten Kooistra feestelijk versierd) de opmerking horen maken, dat de keuze van een opera voor een gelegenheid, waar een feest van het boek zou worden gevierd, weinig toepasselijk moest worden geacht. Die critiek is mij te rekenkundig. Men schijnt trouwens vergeten te zijn, dat ope ra met meervoud van opus is. Laat men dus liever dankbaar blijven, dat de organi satoren ons niet de verzamelde opera van Erasmus of Sigmund Freud voorzetten. TEGEN MIDDERNACHT begon eindelijk het traditionele Schrijversbal, dat tot half vijf in de morgen voortduurde. Dit noc turne vermaak is in het leven geroepen door boekverkopers, die eens uit hun lin nen prachtbanden wilden springen en wordt in stand gehouden door de belang stelling van allerhande letterlievenden, die zichzelf en anderen wijs maken dat het daarbij zo fantastisch leuk toegaat. Het is één van die feesten, waar men geweest moet zijn als men in beschaafde kringen wil meetellen. Over het algemeen verveelt men er zich zelfs zo, dat men ruimschoots de tijd heeft het amusement te verzinnen, waarmede men de minder bevoorrechte burger de volgende dag kan epateren. De meeste mensen betalen de drie rijks daalders voor het recht van toegang om schrijvers eens van nabij te kunnen be kijken. Nu zijn de Nederlandse letterkun digen over het algemeen van huis-uit bij zonder nette en welopgevoede lieden, die zich zelfs in hun romans zelden als inte ressante persoonlijkheden laten kennen. Men zou ze echt niet van gewone schrij vers op een kantoor kunnen onderscheiden. Daarom heeft de propagandacommissie er iets op bedacht om aan de romantische be hoefte van de clientèle tegemoet te komen: ze zijn vriendelijk gedwongen (avondkle ding verzocht, slaat er op de uitnodiging) zich als kellners te vermommen. Er waren ongeveer vijftig auteurs ge vraagd. Tot degenen die er wel waren, be hoorde Max Dcndermonde, die meent dat de wereld aan vlijt ten ondergaat en daar om uit persoonlijk zelfbehoud zijn baard laat staan. Dit natuurverschijnsel heeft hem op de boot, waarmede hij onlangs van een reis door Indonesië terugkeerde, de door het bedienend personeel verzonnen bijnaam „Toean Players" opgeleverd. De man, die van oordeel is dat de wereld aan nijd ten onder behoort te gaan, Willem Frederik Hermans, was er met. Die zat vermoedelijk als een mandarijn in Gronin gen zijn pen in zwavelzuur te dopen om nieuwe scheldwoorden te kunnen sprenke len op het hoofd van J. B. Charles, waar van hij de kaalheid zo fijnzinnig heeft aan getoond. KO BRUGBIER. GAIUS IULIUS CAESAR, Romeins legerchef, schreef in 52 voor Christus een boek, waarvan hij niet zal voorzien heb ben dat het na tweeduizend jaar de leer lingen van gymnasium en lyceum nog zou bezig houden. En niet die alleen: de her druk, in 1953, van de vertaling in de Pen guin Classics bewijst wel dat er ruim be langstelling bestaat voor dit verslag van krijgsverrichtingen. Want dat is en blijft het. Natuurlijk kan men er een brok beschavingsgeschiedenis in lezen, maar dan toch alleen het bloe dige voorspel daarvan de uitweidingen over zeden en gewoonten van Germanen en Galliërs zijn bijzaak, het gaat om de weergeving van gevecht na gevecht in een reeks vrij brute veroveringsoorlogen. Heelt het zich gehandhaafd op de scholen alleen omdat het in zo'n eenvoudig Latijn (wat niet wil zeggen: gemakkelijk Latijn) is geschreven? Waarom pakt het ook de niet klassiek geschoolde lezer? De man en zijn taal hebben dit boek ge maakt. Van het begin af voelt men achter de volslagen zakelijk gehouden mede deling iemand die, hoe dan ook, de moeite waard is. Ik ben zeker geen onverdeeld bewonderaar van de Romeipse exploten in het toenmalige Frankrijk en Caesar's fi guur heeft trekken, die mij niet aange naam zijn maar Caesar is niet een willekeurig scribent die een geschiedenis boek heeft samengesteld op grond van wat anderen schreven over wat anderen deden. Hij is ten eerste: er zelf bij ge weest, wat aan de gebeurtenissen een smaak van werkelijkheid geeft die ons (op afstand gelukkig!) er ten nauwste bij be trekt. Hij is ten tweede: een sober stylist, die van zijn prachtige taal gebruik maakt om in zo min mogelijk woorden zoveel mogelijk te zeggen, zonder daarbij de ge ringste onduidelijkheid toe te laten. Hij is ten derde: een realist, hij verfraait de za- 99 In de Stille Week en wel op Woensdag 6 en Donderdag 7 April wordt in het Minerva Theater te Heemstede een film ingezet, die de beste eigenschappen heeft van een novelle. In zeven korte episodes schetst zij de reacties in een klein Ameri kaans gezin op de stem, die zes dagen lang des avonds half negen over de radio klinkt: de stem van GodEen wonderlijke en schokkende gebeurtenis, die wel de vervulling gelijkt van een wensdroom, krijgt daarmee vorm in de expressieve zichtbaar making, welke film heet, een mooie vorm voor een mooie inhoud, want wat 'n sensatieverhaal had kunnen worden van de eerste rang wordt hier, dank zij de eerbied en zuiverheid die men tegenover het onderwerp aan de dag legt, een sobere en vaak ontroerende vertelling, die men iedereen van harte kan aanbevelen. De vondst om Gods ingrijpen zelf in de loop der wereldse dingen te doen weerspiegelen in het leven van drie heel gewone mensen het heelal weerkaatst in een glasscherf die vondst legt meteen een basis, waarop een gelukkige filmverwerkelijking mogelijk was. Het is maar een klein stadje, waarheen men ons verplaatst. Het is ook maar een eenvoudig gezinne tje, een hardwer kend, maar niet al tijd opgewekt vader, zijn zorgzame vrouw, die een kind ver wacht en hun zoon tje, net twaalf jaar De schermutselin gen van ieder gezin treft men ook hier. Zoals alle rechtge aarde echtgenoten is de pater familias een tikje egoïstisch en eigengereid. Geduld is niet zijn sterkste zijde en zelfbeheer sing legt hij niet in ruime mate aan de dag. Maar hij heeft het hart op de juiste plaats en hij is het, die het eerst de stem hoort, die op een avond over alle zen ders der wereld tot de mensheid spreekt. Het is de stem van God. Hij denkt eerst aan een grap. Waar om zou men geloven, dat God de moeite neemt tot de mens heid te spreken als er mensen zijn, die niet eens in zijn bestaan geloven? Maar de ling een aantrekkingskracht, die men er stem keert terug, hij vermaant en bemoe- niet in had vermoed. Kortom, over het le digt, hij wijst op de wonderen, die God ven komt een glans als van een schone heeft verricht en de wonderen die de zomeravond, wanneer 't windstil is en het mensen zelf kunnen verrichten. De stem late zonlicht de harde contouren der din- van God vindt overal gehoor. Zijn bood- gen afzwakt en het goed is te leven, goed schap brengt de luisteraars tot bezinning, is te zijn. Maar op de zevende dag keert En zo zien wij ook de verhouding zich de stem .niet terug. Want de zevende dag wijzigen in het gezinnetje, waarin men rustte God.... ons heeft binnengevoerd. De kleine dingen Ik zal hier niet vertellen wat er alle- zijn het, waarin zich de veranderingen maal precies in de film gebeurt. Haar ge- voltrekken, de kleine dingen, die de voor- serreerdheid maakt soms dat men denkt: lopers zijn van de groteEr ontstaat „Is dat nu alles?" Om het volgende ogen- een beter wederzijds begrip. Naastcnlicf- blik getroffen te worden door zoveel op- de, zo moeilijk te beoefenen, krijgt plotse- rechtheid en zinrijkheid, dat men zich ken niet. Bij dit laatste moet onmiddellijk het hoognodige voorbehoud worden ge maakt dat hij schreef als Romein, als militair en vooral: als Caesar zelf. Caesar is de held van het verhaal, in dubbele be tekenis. En het verslag is ook gepubliceerd met de bedoeling dat de lezers van toen, met instemmend hoofdknikken, in hem hun held zouden herkennen. Weet men dit eenmaal dan kan men zich gerust laten meenemen door zijn boeiende beschrijving van veldslagen en belegeringen en de voorbereidingen daartoe, van onderhande lingen over en weer, van de bijzonderhe den die hij zijn publiek te Rome niet meent te mogen onthouden. DE BEGINREGEL van het werk is iedere gymnasiast vertrouwd: „Gallië, in zijn geheel gezien, valt uiteen in drie stukken, waarvan het ene door de Belgen bewoond wordt, het tweede door de Aqui- taniërs, het derde door lieden die in hun eigen taal zich Kelten noemen maar in de onze Galliërs heten". Een zin die onmid dellijk de trefzekere schrijfwijze van deze veldheer-letterkundige kenmerkt: Gallië onderwerp van zijn boek geworden na lijdend voorwerp te zijn geweest van zijn legers wordt in het eerste woord ge noemd, de voorstelling begint met een heldere gongslag. Daarop schetst hij het terrein van zijn werkzaamheden, nu het nieuwe wingewest (de gemiddelde Romein wist er niet veel meer van dan dat het Noordelijk van de Alpen lag). Een blik op de politiek van de „vijand" de Hel- vetiërs volgt, met een motivering van zijn eigen gedragslijn. En dan zijn de poppen aan het dansen. Zij dansen alle zeven boeken door, met weinig variatie in thema, maar met een helderheid van be weging om in het beeld te blijven en een maatgevoel, die onze bewondering weten gaande te houden. Steeds weer past Caesar daarbij een terminologie toe die zijn medeburgers de achttienkaraats Romein, vir et vere Romanus, was vóór alles burger van zijn staat! verfoeilijk in de oren heeft geklonken: „samenzweer ders" noemt hij allen, die zich tegen het gezag van Rome verzetten, zoals de term „terroristen" in de laatste oorlog de aan duiding was van hen, die hun vaderland verdedigden tegen de overheersing. Niets nieuws onder de zon oorlogvoeren, mo tief en aanleiding daartoe, tactiek en ge volgen zijn al bijzonder weinig origineel! Belangwekkend zijn de passages waarin hij over godsdienst, levensgewoonten, kle ding, voedsel en morele opvattingen der nu onderworpen volken schrijft. Maat schappelijke verhoudingen, huwelijk, be grafenis, politiek, flora en fauna, alles heeft zijn belangstelling, in dit opzicht moet zijn geschrift voor de Romeinen iets van de ruimte van de film gehad hebben. Wat bovendien opvalt is de afstand, die hij neemt tot wat hij vertelt door over zichzelf in de derde persoon te spreken: „Caesar besloot, nadat hij... enzovoorts". Kinderen doen dat omdat zij nog niet van de hen omringende wereld zijn gescheiden de heel groten omdat zij er gehéél van gescheiden zijn? Een groot man, Caesar, als men afziet van de tranen en het bloed die hem ver vloekt hebben (en waaraan wij hem mis schien niet mogen meten). Een groot schrijver in dit werk, dat uitmunt door het samengaan van twee kostelijke eigen schappen: een magnifieke taalbeheersing en een uitgewogen besef van wat precies gezegd moet worden. Auteur van een groot boek, dat zich in de vertaling van S. A. Handford laat lezen alsof het giste ren was geschreven. B. RIJDES over die gedachte schaamt. Zeker het be gin doet niet vermoeden wat regisseur William A. Wellman allemaal voor ons in petto heeft. Dat is niet alleen ernst. Heel fijntjes is de humor in het verhaal ver weven met als typisch filmisch hoogte punt de scène, waarin het zoontje zijn va der imiteert, die op dat moment doende is zijn wagen uit de garage te rijden. Men heeft papa dat al enige malen zien doen en krijgt nuTde gelegenheid de verborgen ge dachten van zoonlief waar te nemen, ter wijl de geluiden zijn pantomimespel bege leiden. Een kostelijke vertoning. Indruk wekkend is het losbarsten van het onweer waarop angst en schrik de begrijpelijke reacties zijn (zoals de foto laat zien). Ontroerend de verzoeningsscène tussen vader en zoon, die nog eens demonstreert dat het geen kwaad kan wanneer een oudere zich voor een jongere vernedert. Sentimentaliteit is aan de film misschien niet helemaal vreemd, maar zij is gezond genoeg om niet te hinderen. En als ge dan uw lof hebt geschonken aan deze keur- prestaties van de regie kunt ge uw be wondering nog uiten voor de acteurs van wie Nancy Davis wel de gevoeligste film rol speelde, die ik van haar zag. „Tot u zal spreken" (The next voice you hear") zij daarmee met veel waardering bij u ingeleid. P. W. FRANSE Voor de microfoon MAANDAGAVOND heeft regisseur S. de Vries Jr. voor het eerst gebladerd in de door het Rijksinstituut voor Oorlogsdocu mentatie uitgegeven Dagboekfragmenten 19401945. Hij zal het nog drie keer doen, op 13 April, op 20 April en op 9 Mei, tel kens via Hilversum II en als dat dan met dezelfde eerbied en hetzelfde begrip ge beurt, kan men niet anders dan getuigen, dat de luisteraars op waardige en boeiende wijze zijn ingeleid tot de herdenking van de meest bewogen dagen van ons leven. De Vries, die de radiokunst van luister spel klankbeeld beheerst als geen ander, heeft ter verlevendiging van de teksten dei- Dagboekfragmenten, vooral ook als over gang van het ene journaal naar het an- s dere, een greep ge daan in de illegale moppentrommel en daaruit zeker niet de slechtste grappen op- gediept: er waren er bij die voor vele luisteraars nieuw zullen zijn geweest. Bovendien las hij ook enige passages uit zijn eigen notities uit die da gen, waardoor een sluitend geheel werd verkregen. De onderlinge samenhang, zo als die in de uitgave van het Rijksinsti tuut is te vinden werd eveneens zoveel mogelijk gehandhaafd. Degenen, die tij dens de uitzending het boek bij de hand hebben gehad, zullen een paar goede be kenden hebben ontmoet en herkend: de Rotterdamse tramconducteur ten prooi aan de afschuwelijke honger, de Overijsel- se adviseur die bezetting en bevrijding in tellectueel ondergaat en verwerkt, de De venter ingenieursvrouw die in haar huis houdelijke zorgen wordt gestoord door de bommen en granaten welke het naderend ontzet aankondigen. De stemmen van Enny Molsde Leeuwe, Johan Fiolet en Paul van der Lek hebben x-egisseur De Vries goed ondersteund in zijn opvatting deze teksten zonder emphase en valse accenten te brengen. Zoals de schrij vers en schrijfsters der dagboeken alleen waren met hun pen en papier, zo waren deze sprekers en spreeksters alleen met hun gevoelens voor de microfoon. Daardoor werd dit klankbeeld een staaltje van pure radiokunst. J. H. B. HET IS RISKANT, te veel waarde aan statistische cijfers te hechten, doch in sommige opzichten kunnen zij leerrijk en illustratief zijn. Wanneer men bij voorbeeld de ontwikkeling van een enorm land als Brazilië aan de hand van cijfers nagaat, komt men tot aardig vergelijkings materiaal, dat duidelijk maakt in hoeverre deze ontwikkeling op bepaalde gebieden tot hoge curven is opgeklommen, doch in an der opzicht volkomen ten achter is gebleven. De evo lutie van Brazilië tot mo dern land is in volle gang en geeft ongeveer het beeld te zien, dat een plotseling tot grote groei komende stad van de lucht uit op levert: een kern, waaruit aan alle kanten „spinne- potcn" ontspringen doch tussen die uitlopers bevin den zich braakliggende ter reinen, woestijnen en krot ten. Brazilië heeft op be paalde gebieden der indus trialisatie onvoorstelbare vooruitgang gemaakt, doch bleef op een aantal andere terreinen volkomen achter. Dit verschijnsel kan men in alle sectoren van de Bra ziliaanse maatschappij waarnemen. Evenzeer als men midden in de grote Braziliaanse metropolen, millioenensteden met super moderne fabrieken en za- kenpanden, nog de „mor- ro's" ziet oprijzen de woonplaatsen van duizen den paupers tegen de berg hellingen, waaronderdoor het snelverkeer raast evenzeer liggen de plekken van achterlijkheid temid den van het bruisende, zich ontwikkelende Brazi liaanse leven. Brazilië heeft analfabeten en geleerden millionairs en hongerenden, primitieven en mensen die de eisen der moderne sa menleving hebben begrepen. En nu wat cijfers: 57 mil- lioen mensen lezen er 254 dagbladen. Ruim 200 dezer kranten bestonden vijftien jaar geleden nog niet. Slechts 36 dateren uit de vorige eeuw. Wanneer men dat vergelijkt met Neder land, waar op ruim 10.6 millioen inwoners meer dan honderd dagbladen ver schijnen, kan men zich een beeld vormen van de nog in volle gang zijnde op komst der maatschappelijke ontwikkeling in Brazilië, die echter juist op het ge bied van de krant een zeer interessante episode door maakt. Het gebouw der A.B.I, in Rio: dertien verdiepingen, waarvan vijf verhuurd aan zaken, zodat het zichzelf betaalt. De journalisten vinden hier vergader zalen. restaurants, slaapgelegenheid, een medische afdeling, toneelzalen en expo sitieruimten, studievertrekken, biblio theek, ontspanningslokalen en het ad ministratieve apparaat der organisatie. PARIJS, Maart Aan de achterkant van mijn appartement kijk ik uit op een bijzonder kalme straat. Deze straat is zo zeer in strijd met de doorsnee-verkeers ader in Parijs, dat er als regel zelfs geen geluid uitkomt. Het is namelijk om nog nimmer verklaarde reden een zogenaamde „rue privée" een eigen weg, die zeer bepaald als normale doorgaande straat zou kunnen dienen, maar precies in het midden met een groot hek alle verkeer tegenhoudt. Er parkeren dus alleen wat auto's. Als er af en toe eens iemand probeert, ondanks het duidelijke bord aan het begin, van het ene eind naar het andere door te rijden, moet hij achteruit terug. Want het straatje is te smal om in te draaien en dit tafereel laat nooit na diepe hilariteit op te wekken bij alle bewoners van de straat. Kortom, het is een rustige straat, die door dit feit alleen al hot ideale speelveld is geworden voor kinderen en straatzangers. Maar nu hebben we wat opwinding ge kregen in de straat. Een week geleden, bij het opstaan: vonden we opeens onder ons zitkamerraam een zeer bijzondere auto. Het merk was moeilijk te definiëren, maar zij was van duidelijk vooroorlogse Ameri kaanse snit, in de lengte met rode en groe ne strepen beschilderd en op het dak voor zien van de zorgeloos geschilderde naam van de eigenaar: R. Joligars (hetgeen ver taald kan worden met „lollige jongen") die tevens in het bezit is van het tweede hands-meubelwinkeltje om de hoek. De auto had geen spatborden meer en geen lampen, het front was met twee geweldige stalen balken versterkt en van achteren bleek er wat hout tegen gespijkerd. Aan beide zijkanten stond in formidabele cijfers het nummer 154 geschilderd. Het geheel maakt een massieve indruk, maar niet een van berijdbaarheid, laat staan van over eenstemming met de Franse wegenver keerswet. De heer Joligars, die een vrolijke auto- 3 fanaat is, heeft mij verteld waarom hij deze machine heeft gekocht. Voor ongeveer honderdzestig gulden. Het gaat hem om wat hier de „stock-car races" heet, de wed strijden op nat gras in het Stade Buffalo tussen tweede (tot tiende) hands auto's, die het meeste doen denken aan de bots- auto'tjes op de kermis. Joligars heeft nog niets gewonnen en alleen wat meer bescha digingen opgelopen tijdens de twee races, waar hij tot nu toe aan heeft meegedaan. Zondag, dat wist hij zeker, zou hij gaan winnen. Dat zei hij Zaterdag. Maar toen wij Zondagochtend opston den, was er van de stock-car nog minder over dan tevoren. Vooral de achterkant vertoonde grote gelijkenis met een flauw opgeblazen dubbeltje. De heer Joligars stond er handenwringend bij: hij zou 's middags niet mee kunnen doen. Het bleek, dat een niet minder vrolijk man 's nachts de enorme stoomroller, die aan het eind van de straat wordt gebruikt, had gesto len. Hij was dronken, maar kon het appa raat niettemin op gang krijgen. En de hele buurt, die de auto in dit straatje parkeert, is er van overtuigd dat het een vingerwij zing van Vrouwe Fortuna is geweest, dat deze dronkaard in het duister de auto van Joligars heeft uitgekozen om zijn reis tegen te beëindigen. De stoomroller heeft van het avontuur niet noemenswaard geleden, de stock-car moet helaas worden afgeschreven, maai de dronkaard heeft de heer Joligars zonder mokken tweehonderd gulden schadever goeding gegeven. Vanochtend ben ik nog even in zijn winkeltje binnengelopen. Hij had een andere gekocht, vertelde hij, een veel mooiere, geel en wit geblokt. Nu is tien minuten geleden het andere gevaarte gearriveerd. De heer Joligars is net bezig zijn naam op het dak te schilde ren. Hij heeft een fles wijn naast zich op de motorkap gezet. Het is een mooie, deze Ford-1934. Hij rijdt nog tachtig, zegt de trotse bezitter, die aanstaande Zondag in elk geval gaat winnen. Want de roller aan het eind van de straat wordt nu door de gemeente bewaakt. A. S. H. BRAZILIë is een der weinige Zuid-Ame rikaanse landen, die in ernst streven naai de vervolmaking der Westelijke democratie. Zowel ten aanzien van zijn politieke con stellatie als op het gebied der burgerlijke vrijheden breekt de democratie zich baan op een schokkende, doch bemoedigende wijze. Natuurlijk hangt zulk een ontwikke ling van grote figuren af. Op het gebied van de pers was Brazilië in het rijke bezit van een man, die in zijn land zijn tijd voor uit was en zijn leven in dienst stelde van het pionieren een harde, doch dankbare bezigheid in een omgeving, die rijp was om nieuwe ideeën en verbeeldingskrachtige daden te aanvaarden. Deze man was en is nog steeds Herbert Moses. In het door hem met evenveel journalis tieke liefde als zakelijk vernuft gestichte gebouw der A.B.I. (de journalistenorgani satie van Rio de Janeiro) troont hij als de bezielende voorganger van allen die zich met de journalistiek bezighouden. Hij is klein, mager, wit van haar. Hij heeft een innemende manier van doen en een paar lachende, schitterende ogen, vol humor en vriendelijkheid, die zich bewegelijk op zijn omgeving lichten en waaraan niets en nie mand ontsnapt. Het was mij een groot ge noegen, hem te ontmoeten, met hem te kunnen praten en zijn gast te zijn bij ver schillende gelegenheden in het A.B.I.-ge bouw in het hartje van Rio de Janeiro. Herbert Moses is in werkelijkheid een groot man. Wat hij op het onontgonnen ge bied der Braziliaanse pers heeft verricht, was een schitterende en sterke bijdrage tot Brazilië's intrede in de grote wereld. In de chaotische situatie van een uit de kinder schoenen groeiende volkengemeenschap als de Verenigde Staten van B.azilië is het van enorm belang, welke richting een zo be langrijk en invloedrijk orgaan als de pers wordt gestuwd. De taak van de krant, het recht van de meningsuiting en de plicht van de journalist zijn voor Herbert Moses van den beginne af zaken geweest, waarmede hij niet wenste te marchanderen, waav mee door niemand gemarchandeerd mocht wor den en deze opvatting heeft hem ge plaatst tegenover problemen, welke wij in dr geschiedenis van ons land nooit in zulk een omvang hebben gekend. OM EEN IDEE te krijgen van de wijze, waarop de Braziliaanse pers gebruik heeft gemaakt van de kans om een vrije pers te worden, zou men haar bewogen geschie denis op de voet moeten volgen. Zij ont worstelde zich, mede door de onverzette lijkheid van een man als Moses, geheel en al aan de politieke dwang die haar vrijheid beknotte en werd daardoor een voor Zuid- Amerika zo opzienbarend verschijnsel, dat zij haar land de roem van groene democra tische lauweren bezorgde. In werkelijkheid is de Braziliaanse pers nog niet geheel en al onafhankelijk. De zakelijke en journa listieke leiding der kranten zijn gemengd. De financiers der dagbladen zijn meestal tegelijk degenen, die de inhoud der bladen bepalen. Moses is meester in de rechten, journa list en industrieel tegelijk. Doch deze situatie is ook voor Brazilië een episode, die voorbij zal gaan. De gedachten van Moses zijn scherp gericht op een nieuw gigantisch werk, de scheiding tussen jour nalist en ondernemer, de scheiding dus van Herbert Moses kapitaal en opinie. Deze nieuwe stap is niet de gemakkelijkste in de geschiedenis der Braziliaanse maatschappij, welke steeds meer op het kapitaal haar voedingsbodem vindt. Doch het ligt in de lijn der ontwik keling, dat de Braziliaanse journalisten de strijd om nog groter onafhankelijkheid zullen winnen. De Franse aard van de Brazilianen, hun afkeer van dwang en hun neiging tot individuele onafhankelijkheid, gepaard gaande met hun filosofische aan leg en hun spirituele karakter zijn waar borgen voor een verder gaande evolutie op dit gebied, die aan de Braziliaanse demo cratie een nieuwe voedingsbodem kan geven. HERBERT MOSES werd in 1884 gebo ren. Na zijn middelbare studie haalde hij de meesterstitel aan de universiteit te Rio de Janeiro en begon toen aan zijn brillante carrière, die gekenmerkt werd door een standvastig streven naar ontplooiing van zijn vele talenten, in dienst van het Bra zilië, dat hij om zich zag groeien. Het aan tal openbare functies, dat hij in de loop der jaren bekleedde, grenst aan het onge lofelijke. In 1898 richtte h;j het blad „Estu- dante"' op, tien jaar lang was hij directeur van het maandblad „Revista Moderna" en tevens maakte hij deel uit van de directie van „A Noite", het bekende avondblad van Rio. Thans is hij, op 71-jarige leeftijd, directeur van „O Globo", het meest ?e- lezen avondblad van Rio, dat hij in 1925 oprichtte. Veertien jaar geleden kwam door zijn taaie volharding het gebouw van de A.B.I. tot stand, dat als zetel van de jour nalistenorganisatie van Rio met haar vier duizend leden een sociaal centrum van de eerste rang kan worden genoemd. Dat gebouw is thans met recht het bol werk van de vrije pers, voorzover zij vrij van regeringsinvloeden en politieke dwang haar werk in dienst der openbare mening verricht. In dat gebouw komt langzamer hand de volkomen vrijheid der pers tot ontwikkeling, die geestelijk reeds is inge luid door de objectieve journalistiek van mannen als Moses. Het feit dat kapitaalkrachtige onderne mers het heft van de pers in handen heb ben, is een gevaarlijke situatie met betrek king tot de mogelijkheden, waarover deze mannen voor eventueel misbruik beschik ken. Herbert Moses echter, die meer jour nalist dan ondernemer en meer idealist dan zakenman is, betekent in zulk een over gangstijd een hechte ankerplaats voor vlot tende idealen. Zijin integriteit vervangt thans de formele bevestiging en wettelijke garantie der persvrijheid, die hij mede helpt bevorderen. Daarom is hij in de ver houdingen van het moderne Brazilië meer dan een pionier. Hij kan met recht eon geroepene worden genoemd, die zijn mede werkers en tijdgenoten inspireert tot indi viduele daadkracht, waar het kader van de in kannen en kruiken gegoten democratie nog ontbreekt. Zulke mannen schuilen ook in het Braziliaanse leger, dat meer dan eens en nog zeer recent bij de dood van president Vargas de democratie redde in haar prille doodsnood. Deze mannen, Moses en de zijnen, zijn gedoemd eens te verdwijnen achter de fagade van een wettig en onwankel baar geformuleerd democratisch stelselp wanneer dat eenmaal met moeilijkheden en strijd gevestigd zal zijn. Al die tijd hebben zij dan als enkelingen het recht gekoesterd voor velen. Daarvoor moet hun niet alleen hun eigen volk, doch da gehele wereld dankbaar zijn. J- L.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1955 | | pagina 15