Gperaeiultiner ie Aetwerpee Een bureau van luciferdoosjes Gesprekken in India tussen de kerken Répertoire van eigen bodem Zoek de bloemen KERKELIJK LEVEN Architectuur in Oost en West Er waiou eens zeven bollen, hele ge wone tulpenbollen, die in de kamer van zeven bollebozen stonden. Hoe die bol len daar gekomen waren? Op een dag, toen de bollebozen uit hun geleerde boeken hadden opgekeken, deden ze een ontdekking. Ze hadden een machi ne uitgevonden, die alle sommen van de wereld, ook de allermoeilijkste, kon maken. En de schoolmeesters waren zo blij met die uitvinding, dat ze de bolle bozen een mand vol bloemen stuurden. Maar die bollebozen hadden hun neus al weer in de boeken en keken niet eens naar de bloemen. Zo zagen ze dus ook niet, dat onder in die mand zeven bollen zaten. De mand bleef helemaal lelijk in een hoek staan en iedereen ver gat haar. Maar toen werd het voorjaar en de bollen schoten omhoog. Eerst ze ven groene puntjes, toen zeven groene stengeltjes, toen zeven groene knopjes tussen opgevouwen bladeren en toen, ja toen wilden de tulpen opengaan. Dat deden ze ook. Het eerst zagen ze elkaar. Ze knikten vrolijk en rekten zich uit om te laten zien hoe mooi ze wel wa ren. Maar niemand keek, behalve zij zelf. De tulpen rekten zich nog meer uit en keken om zich heen. Toen za gen ze de zeven gebogen ruggen van de zeven bollebozen, die aan grote tafels in dikke boeken zaten te lezen, zonder ook maar één keertje op te kijken. „Ehum", kuchte één van de tulpen, maar de bollebozen hoorden het niet. „Ehum", kuchten de anderen, maar niemand keek op. „Wat zeg je me daar van?" vroeg de tulp, die het eerste uit was. „Nog nooit beleefd", zei de tweede en van boosheid werd ze rood inplaats van rose, wat ze eerst was. „Kijk naar ons, kijk naar ons", rie pen ze tegen de gebogen ruggen. Maar toen ze een uur zo geroepen hadden en ze allemaal donkerpaars van kwaad heid en van de inspanning waren, had nog niet één bolleboos zich omgedraaid. De zeven bollen, die nu boze bollen waren geworden, maakten hun bloe men zo groot als een vuist, èn een half uur later, toen er nog niets veranderd was, zagen ze allemaal gitzwart, zo woedend waren ze. Ze rekten en rek ten hun stengels, tot die een meter lang waren. Ze bogen zich naar de hoofden van de bollebozen en toen ze daar niet bij konden, maakten ze zich nog langer. „Kijk dan, kijk dan, kijk dan toch hoe mooi we zijn", sisten ze. Maar er gebeurde niets. Toen maakten de boze bollen hun stengels langer en opeen greep iedere bolleboos naar zijn wang: daar streek iets heel zachts langs, iets dat je bijna niet voelde. Ze grepen er met hun hand naar, maar dat zachte kriebelde nog steeds. Toen keken de zeven bollebozen allemaal tegelijk op. „Ai!" riepen ze bang, want vlak voor hun ogen schudden zeven boze vuisten heen en weer. De bollebozen gooiden hun stoel achterover en zetten het op een lopen. Ze wisten zelf niet waar ze liepen. Naar buiten, de straat over, waar ze anders nooit kwamen en nog verdei- tot ze helemaal buiten de stad waren. Toen konden ze niet meer. Hij gend stonden de zeven bollebozen stil. Ze keken elkaar aan. „Heb ik dat ge droomd?" zeiden ze alle zeven tege lijk, maar aan eikaars gezichten zagen ze wel dat iedereen hetzelfde had ge zien. „Het waren vuisten", zei er één. „Handen", zei een ander. „Zwarte ge zichten!", zei een derde. „Boemannen", de vierde. „Nee, zwarte kabouters", de vijfde. „Griezelbeesten", zei de zesde. Maar de zevende die stil geluisterd had, Schrijf de eerste letter van de teke ningetjes op en probeer ze op de goede plaats te zetten. Je leest dan de naam van een mooi soort bloemen. schudde het hoofd. „Het waren bloe men", riep hij, „boze bloemen". „Bloemen?" riepen de andere zes, want dat was een woord dat nooit in hun geleerde boeken voorkwam. Een paar wisten niets eens wat bloemen wa ren. „Maar waarom zouden die bloemen boos zijn?" vroeg er één. „Dat weet ik juist niet", zei de ze vende en hij begon na te denken. De anderen dachten ook na en keken om zich heen. Voor het eerst zagen ze de wereld buiten zoals die echt is en het niet in hun boeken staat. Ze keken over een heel groot veld vol crocussen en narcissen. Hier en daar zagen ze zelfs al een tulp, die was opengegaan. Tussen de bloemen door liepen mensen en kinderen die elkaar de kleuren we zen en soms, bij een hele mooie bloern stilstonden. „Wat mooi", riep de eerste bolleboos en de anderen riepen: „Prachtig, schit terend, ongelooflijk, beeldig, verrukke lijk" en alle woorden die ze maar be denken konden. Opeens begrepen ze waarom deze bollen niet boos waren en die in hun kamer wèl. Ze knikten tegen elkaar en holden terug. Door de deur die ze had den opengelaten was een klein meisje naar binnen gestapt en toen die naar de tulpen keek, waren ze al niet boos meer: ze werden weer gewone tulpen met hun eigen prachtige kleuren. En toen de zeven bollebozen binnenkwa men en met zijn allen om de mand gin gen staan, waren de boze bollen mooier dan ooit. Vooortaan bloeien er in de kamer van de bollebozen de mooiste bloemen van het land. Telkens als één van hen een bladzijde omslaat, kijkt hij even op en knikt naar de bloemen op de tafels en de kast. En vaak kom ik ze tegen, zonder boek, maar wel met een tulp, een roos of een anjer in hun knoopsgat. „De bollebozen gaan weer naar de bloemetjes", zeggen de mensen dan. MIES BOUHUYS Bevestig twee maal drie lucifers doosjes op elkaar met een reepje cel- lofaan-plakband. De knopjes voor de laden maak je van splitpennen. Het schrijfblad is een stukje kar ton dat aan alle kanten even over moet steken. Als het klaar is, kan het als een leuke berg plaats voor kleine dingetjes worden gebruikt. Bij alle verschillen, die de kerken onder ling vaak met elkaar hebben, doet het goed zo nu cn dan te horen van gesprekken tus- 2 sen kerken met gunstige resultaten. In In dia heeft men zo juist een lange reeks hier van beëindigd. In Bangalore heeft een driedaags over leg plaats gehad, uitgaande van de ge meenschappelijke Theologische Commissie van de kerk van Zuid India en de Bond van Evangelisch Lutherse kerken in India. Het was in de sfeer, waarin kerken met elkaar behoren te spreken, dat het over leg werd gevoerd, dat wil zeggen: de broederlijke liefde voerde de boventoon. Tenslotte werd men het eens over een ge meenschappelijke verklaring inzake de leer van het Heilig Avondmaal. In een vijftal punten vatte men een aan beveling aan de kerken samen, de kansel en de avondmaalsgemeenschap betreffen de. Het eerste punt was principieel ge zien al heel belangrijk. Het luidde na melijk: De beide kerken erkennen dat zij de wezenlijke christelijke geloofswaarhe den in gehoorzaamheid aan de Heilige Schrift belijden en verkondigen, dat zij de sacramenten volgens het gebod van Chris tus op de rechte wijze bedienen en dus le den van zijn lichaam e* van de Ene Hei lige Apostolische Kerk zijn. Deze uitspraak schijnt voor de niet in gewijde vrij logisch te zijn, de meer in gewijden in het kerkelijk Jeruzalem zul len er uit lezen, van welk een waarde Mijnheer van Zon, hebt u geen hoed? En kijk, uw jas hangt open. Ach kind, mijn krullen staan me goed, zó kan ik beter lopen. Mijnheer van Zon hebt u geen huls waar al uw vrienden komen? Ik ben bij alle vogels thuis, mijn vrienden zijn de bomen. Mijnheer van Zon hebt u geen vrouw en waar moet u van leven? Mijnheer van Zon, toe luister nou! Waar bent u nou gebleven? Ja, ja, dat was mijnheer Van Zon, maar net toen we hem zagen, was hij al weg voor ik begon en 'k had zo veel te vragen. Dat had ik in de krant gezet, alles wat ik wou weten: over zijn huis, zijn hoed, zijn bed, ik was vast niets vergeten. Maar ja, mijnheer Van Zon is weg voor we iets van hem hoorden en alles wat ik nu nog zeg is jammer van de woorden. Waar zou hij zijn? In 't land, op zee, of zit hij bij de bomen? Een volgend keer ga ik eens mee om daar achter te komen. MIES BOUHUYS. ze is. OOOOOCOOOJOOQOOOOCXi Hoe schoon deze woorden ook overigens mogen klinken, het komt er nu maar op aan, hoe men in de praktijk wil werken. In de gedane aanbevelingen wordt hier aan volop aandacht gewijd. Beide kerken willen, zo is bepaald, leden van de andere kerk, die zich tijdelijk of blijvend binnen haar bereik bevinden, in haar gemeen schap opnemen en hun alle rechten van lidmaat der kerk geven. In het volgende punt slaat men stil bij de theologische opleiding en de werk wijze van de predikanten in de betreffende kerken. Hierover bestaat nogal wat ver schil van inzicht. Men is het er echter over eens, dat men het ambt, zoals dat in de andere kerk wordt uitgeoefend, in ieder geval ten volle, wil erkennen. Hiebij be houdt men volledig de vrijheid zich over deze dingen een eigen oordeel te vormen. Dit laatste wordt in het vierde punt nog eens onderstreept, waarbij dan neg een stapje verder wordt gegaan. Men komt dan toe aan de leer, hèt punt, waar op de verschillende kerken vaak uit elkaar gaan. Wat men er over zegt? Dit: Geen der beide kerken moet zich door de gesloten overeenkomst verplicht gevoelen de leer van de andere kerk aan te nemen. Er is nog een ander belangrijk onder werp, dat bij dit vierde punt ter sprake komt en wel de gewoonten, die in de ker ken heersen. Ook deze vormen vaak een belangrijk struikelblok om elkaar te vin den. Hiervan wordt hetzelfde gezegd als van de leer. Men is helemaal niet ver plicht allerlei gewoonten van elkaar over te nemen. Bijzondere vragen Tenslotte staat men stil bij allerlei bij zondere vragen, die voor de kerken en haar leden van groot belang kunnen wor den geacht. Het was niet de bedoeling cm te trachten deze in Bangalore op te lossen. Men constateerde slechts, dat er nogal wat van deze vragen waren, waarbij vooral de aandacht werd gevestigd op de verhou ding van de beide kerken ten opzichte van de wereld en haar leden. Besloten werd om organen in hel leven te roepen, waardoor leden van beide kerken zich ge zamenlijk over deze vraagstukken zullen beraden. Dit is niet geheel nieuw, want in de laat ste jaren waren er eerder gesprekken, waarin men zich met enkele actuele vragen bezig hield. Zo sprak men reeds over: de uiterlijke aaneensluiting der kerken en over de Bijbel en het probleem van het ge zag in de kerk. Verder stond men stil bij de wet en het Evangelie, bij de eenheid van de christen met Christus, de leer der uitverkiezing en bij het wezen en de wer king van de Heilige Geest. Uit dit alles blijkt overduidelijk, dat men in India de zaken goed aanpakt. Staande met beide benen op de grond, ziende op de eenheid in Christus, zoekt men contact met elkaar en ziet men samen in het licht van de Bijbel de problemen onder het oog. Of hieruit tenslotte nog meer zal voortkomen dan deze samenwerking? Niemand weet het, men is er alleen van doordrongen, dat Christus eist, dat de ker ken maar niet alleen op zichzelf blijven staan. 8 16 APRIL 1955 Jan Blockx, de componist van „Herberg prinses" en „De Bruid der Zee". Op pagina 5 van dit nummer van „Er bij" vindt men een aankondiging en korte bespreking van het onlangs ver schenen boekje „India, een cultureel overzicht". In deze instructieve uitgave van de Indiase ambassade in Nederland wordt ook de architectuur behandeld. Men treft daarin onder meer de volgen de passage aan: „In de twaalfde eeuw voegden de Moslems aan de inheemse kunst Syrische, Egyptische, Noord-Afri kaanse en Perzische invloeden toe. Deze nieuwe bouivkunst, die oorspronkelijk tot Delhi en omgeving beperkt bleef, verspreidde zich allengs over het gehele land. De Kutb-Minar, in 1191 door Kutb- ud-din-Aibak opgericht, is het eerste belangrijke bouwwerk in Islamietische stijl. Opgetrokken in het midden van een moskee, was het oorspronkelijk be doeld als minaret, doch later werd het beschouwd als een overwinningstoren". Onderstaande foto geeft een prachtige indruk van dit gigantische monument te Delhi en levert tevens een opvallend contrast met het voorbeeld van oude Nederlandse architectuur, daarnaast af gebeeld: de hoektoren van de voorge bouwen van het kasteel Kaune bij Maastricht, overgenomen uit het even eens in dit nummer besproken nieuwe deel in de monumentale reeks „De schoonheid van ons land". Het is ver schenen bij de uitgeverij „Contact" te Amsterdam en draagt tot titel „Kastelen en adellijke huizen". De tekst is van prof. dr. E. H. ter Kuile en Hans Sib- belee maakte de uitmuntende foto's. EEN WEEKEINDE in Antwerpen stelde mij in de gelegenheid drie opvoerin gen in de Vlaamse Opera bij te wonen. Op een der avonden werd de première gegeven van een oorspron kelijk Vlaams werk: „Euro pa ontvoerd" van Karei Albert, tezamen met een ouder oorspronkelijk stuk: „Heibieke" van Eduard Verheyden. Op een andere woonde ik een nieuw in scène gezette „Butterfly" bij en een derde liet mij van een kapitale opvoering van „Tristan en Isolde" ge tuige zijn. Aan de verleiding om de volgende dagen Mo zart's „Ontvoering" en Wagner's „Parsifal" nog mee te maken moest ik weerstand bieden.Trouwens waar zou het einde geweest zijn? Want na „Parsifal" lokte er weer iets anders: ik vond daar op de lijst van de twintig opvoeringen in deze maand ook „Prins Igor" van Borodin en ver der nog één en ander dat sterk mijn belangstelling gaande maakte. Na de con frontatie met „Tristan" heb ik het er echter bij gelaten en met een „Entsagung" op de lippen (men gaat erbij in Wagneriaanse termen denken), de Sinjoren vaar wel gezegd, hen benijdend om die muzikale hoorn van overvloed, die zij zelf maar al te vanzelfsprekend vin den, verwende kinderen als zij zijn op dit gebied. Eer lijk gezegd: „Tristan" had mij stevig te pakken. EN ZO ZAT IK dan in het luxueuse operagebouw van de K.V.O. om te luiste ren en te kijken naar twee originele Vlaamse oDera's: een uit de idealistische periode („Heibieke" van Verheyden da teert reeds van vóór de eerste wereldoor log) en een modern product, hetwelk, na dat het reeds als proeve van radio-opera door het N.I.R. was uitgezonden, nu zijn première op de planken beleefde. Al zou het onbillijk zijn dit laatste („Europa ont voerd" van Karei Albert) als type van een hedendaags werk tegen het romantisch „Heilbieke" uit te spelen (de portée van geen van beide laat trouwens een genera lisering toe), toch is een dergelijke con- lanten en zij schijnt het met haar wet telijke man niet erg naar de zin te hebben. De macht, de burgerlijke welstand, de toe geeflijkheid van de ook op het stuk van vrouwen zeer ervaren Mercurius kunnen de leegte van Europa's dagen niet vullen. Daar verschijnt Jupiter alter ego van Zeus als een dief in de nacht. Hij is op avontuur, denkt bij Mercurius in te bre ken, wellicht een goedgevulde safe te openen, want de Olympus heeft hoogdrin gend geld nodis! Maar hij wordt betrapt door mevrouw Europa, raakt plotseling op haar verliefden de dame vindt de in breker zo charmant, dat op staande voet met hem accoord is om samen op stap te gaan. Mercurius wordt met al zijn stoffe lijk bezit in de steek gelaten (de Olympus zal het dan maar zonder pecunia moeten stellen) en Europa trekt met Jupiter de wijde wereld in, terwijl de bedrogen echt genoot wijsgerig een sigaar opsteekt en een „fine champagne" heft, misschien ter ere van zijn bevrijding. Dit gegeven wordt ten dele gesproken, ten dele gezongen afgehandeld in een ca baretsfeer, de enige die bij een dergelijke persiflage past, maar die men ten slotte in de Koninklijke Vlaamse Opera niet zou gaan zoeken. De muziek van Karei Albert bij dit onbenullige geval is een staalkaart van imitaties van Rossini, Paganini, Léhar, Gounod en van de platste variétémuziek. Een enkele keer gebeurt dit imiteren niet zonder raffinement. Maar dat brengt het geheel niet op een hoger plan. Neen, geef mij dan maar de niet-moderne maar eerlijke en kundig gebouwde muziek van Verheyden, al begeleidt ze dan een naïef gegeven. En zo komt men onwille keurig tot het trekken van een parallel, helaas niet ten voordele van de nieuwste strevingen. OVER DE „Butterfly"-opvoeding zal ik maar heenstappen, alleen melding van een prachtige bezetting van de hoofdrol door Germaine de Jonghe makend. En over „Tristan en Isolde" zou ik zoveel willen vertellen, dat ik er maar liever niet aan begin. Deze opvoering was in staat om een oud-Wagneriaan, die in de loop der laat ste decennia zijn idool afgezworen heeft, weer te bekeren, althans zeker tot de merk waardige Tristan-partituur. De K.V.O. is van ouds een bolwerk van het Wagner- réperloire. Met de eigen krachten van het gezelschap weet men die cultus onder leiding van Johannes den Hertog hoog te houden. JOS. DE KLERK. DE Vlaamse Opera van Antwerpen, die haar zestigste levensjaar al gepasseerd is, heeft geboren als zij is uit de Vlaamse cultuurstrijd als instelling een eigen karakter. Alle vreemde werken worden er in Nederlandse vertaling opgevoerd en de tendenz om een oorspronkelijk Vlaams répertoire te vormen heeft er van het be gin af voorgezeten. Aan dit idealistisch streven is het te danken geweest, dat heel wat Vlaamse componisten zich beijverd hebben de operacultuur te dienen. Door het uitschrijven van prijsvragen hielp het stadsbestuur dit streven levendig houden. En al bleef het vaak bij plaatselijke mani festaties, er zijn toch hoogtepunten geweest die konden doen geloven in de levensvat baarheid van de Vlaamse opera buiten het eigen milieu en buiten de landsgrenzen. Dit was vooral het geval toen in 1896 de „Herbergprinses" van Jan Blockx kon gegeven worden. Deze opera werd immers niet alleen een groot succes in haar oor spronkelijke Vlaamse lezing (het begon met een reeks van dertig voorstellingen in het eerste seizoen) en is ook in diverse ver talingen de wereld rondgegaan. Als curiositeit zij hier in herinnering ge bracht, dat de Haarlemse Stadsschouwburg in 1918 ingewijd werd met op de eerste avond „De Heks van Haarlem" van Frede- rik van Eeden en op de tweede „Herberg prinses" van Blockx door de Nederlandsche Opera van Koopman, omdat men er op stond dat het theater met oorspronkelijk werk zou geopend worden. Op de „Herbergprinses" is in Antwerpen lang geteerd. Evenzo op een tweede groot succes van Blockx, te weten „De Bruid der Zee" welke opera in het buitenland als „La fiancée de la mer" en „Die Meeres- braut" werd vertoond. Verder zou er een respectabele lijst te maken zijn van Vlaam se opera's die hun ontstaan danken aan het Antwerps initiatief, werk van Gilson, Wambach, Meulemans, Mortelmans, De Boeck, Alpaerts, Reylandt, Roels enzo voorts. Tevens kan vermeld worden, dat ook Hollandse componisten van opera's in de Scheldestad hun kans kregen. De aandrang in Vlaanderen tot het schep pen van een origineel opera-répertoire is echter de laatste jaren aanzienlijk afgeno men. Het lijkt alsof de idealistische geest der vroegere generatie het heeft moeten afleggen tegen de nuchtere zakelijkheid van onze tijd. Toch is de directie van de Koninklijke Vlaamse Opera, volgens het „lastboek" dat zij vanwege de stad te on dertekenen krijgt, verplicht tijdens het spceljaar negen bedrijven van eigen com ponisten op te voeren. En in hetzelfde „lastboek" lezen wij de bepaling: „Wan neer de Stad een prijskamp voor getoon- dichte zangspelen uitschrijft, zal de be stuurder gehouden zijn het met de eerste prijs bekroonde werk drie maal op te voeren, ten laatste in het toneeljaar vol gend op de uitspraak." frontatie buitengewoon interessant, vooral als men met de evolutie van het zangtoneel in Antwerpen enigszins vertrouwd is. „HEIBIEKE" is gecomponeerd op een libretto van Raf Verhulst, die hiermede bedenkelijk onder zijn maat bleef, want deze toneeldichter heeft, zowel voor het gesproken als voor het gezongen toneel heel wat beters geleverd dan dit naïeve lande lijke spel,dat dramatisch alle boeiende plas tiek mist. Hij was heel wat gelukkiger met zijn leuke éénakter „Het Minnebrugje" en met zijn uitvoeriger libretti „Quinten Mat sijs"- en „Reinaert de Vos" om slechts de bijzonderste te noemen. Dat „Heibieke" bij de K.V.O. zich toch handhaafde, dankt het aan de muziek die Verheyden er bij schreef, een muziek, die van stevig vak manschap getuigt en een lyrische bewo genheid bezit, die boven de sfeer van het gegeven uitgaat. Van het te pas brengen door de librettist van de volksmelodie „Naar Rozeland willen wij rijden" (een in de Kempen bekend „verhuislied" van boe renknechten) heeft de componist een bij zonder dankbaar gebruik gemaakt. „EUROPA ONTVOERD" van Karei Al- bert, op tekst van Joseph Weterings, wil per se niet naïef zijn, integendeel. Volgens de Griekse sage werd jonkvrouw Europa, dochter van koning Agenor van Tyrus en Sidon, door de oppergod Zeus, als stier vermomd, ontvoerd naar Kreta, waar zij hem drie zonen schonk. In het spel van Weterings is de sage een soort moderne farce geworden, een parabel indien men wil. Europa is er de vrouw van de heer Mercurius patroon der specu-

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1955 | | pagina 13