1 ARCHITECTUUR EN STEDEBOUW
<R. fltiebaó kneed atte faatift w-eg,
OM HET HART VAN DE BOUWKUNST
uitingen van het moderne levensgevoel
VRIJ IN DE
RUIMTE
Bekend handboek in moderne versie
Beginselen
Vormprobleem
Uitgeputte potentie
tact met buiten wordt gemaakt
door betrekkelijk kleine, aan
strenge maten gebonden vensters.
Het hedendaagse gebouw heeft
helemaal geen gevels in de tradi
tionele zin van het woord. Soms
zijn ze geheel van glas, maar
steeds zal ieder „vertrek" visueel
met de omringende ruimte ver
bonden zijn.
Het idee van die continuïteit
schijnt het gehele levensgevoel
van de moderne mens te door
trekken. Werden vroeger bijvoor
beeld de prenten in een boek in
het midden van de pagina en
omlijst afgedrukt, thans verbaast
niemand zich als een illustratie
de gehele pagina vult, zonder
lijst of passe-partout. Het oude
schilderij heeft een zware ver
gulde lijst, een modern soms in
het geheel geen. In de natuur
blijkt dat de bouwsteen van de
stof, het atoom, allerminst on
deelbaar is en dat haar deeltjes
nauwelijks deeltjes te noemen
zijn. De natuurkundige heeft de
continuïteit van stof en ruimte
zelfs in formules vastgelegd.
Alles is een deel van iets groters.
Zo gaat het voor de moderne
architect niet om het èfsluiten
van ruimte maar om het aanslui
ten. Niet om een gebouwtje aan
de straat maar om ruimte aan
ruimte.
OP DEZELFDE manier ont
wikkelt zich uit het oude stads
beeld, waar gesloten huizenblok
ken (met of zonder binnenter
rein) gescheiden worden door
smalle straten, tot het moderne
stedebouwkundig plan, waar elk
gebouw vrij in de ruimte is ge
zet en plaats gevonden wordt om
alle verkeer kruisingsvrij te
dirigeren.
Hier is dan ook geen sprake
meer van voorgevels of achter
gevels, want elk gebouw kan vrij
van elke kant benaderd worden
en ontleent zijn ruimtelijke be
tekenis niet aan de buren of de
lengte van een straat, maar aan
eigen innerlijke kracht en plaats
in ruimte, zon en groen.
Verkeersaders zijn in de mo
derne stad niet langer de gleuven
in een dichtgebouwde steen
vlakte, maar planmatige wegen
door een open ruimte. Dit is bo
vendien de enige weg om uit de
verkeers-impasse te geraken.
Onze auto's moeten in de steden
door straten rijden, waarvan de
breedte door alles behalve de
verkeersintensiteit bepaald is.
Het maken van doorbraken of
verbredingen in een oude stad
kan, hoe gedurfd ook, alleen gra
dueel maar nooit wezenlijke ver
betering in deze verschrikkelijke
toestand brengen. De enige mo
gelijkheid is de artistieke en
zakelijke noodgedwongenheid: de
ruimte zelf vrij te maken. Het
materiaal van de moderne stede
bouwer is niet de monstrueuze
stenen koek, maar de ruimte, de
zon en het groen. Pas dan zal
elke ruimtebegrenzing, of dit een
gebouw, een boom of een beeld
is, weer haar volledige betekenis
krijgen. En het is dit intens ver
langen naar deze harmonie, dat
elke hedendaagse architect inspi
reert.
Want het ontwerpen van een
klein gebouw en het maken van
een stedebouwkundig plan zijn
bezigheden, die in wezen niet
verschillen. Het kleine is, artis
tiek gesproken, van evenveel
waarde als het grote.
De wand, van steen of van glas,
brengt het wonder van ruimte
lijke scheiding of verbinding tot
stand. Voor ieder die dat ziet, is
het bewijs der poëzie geleverd.
Elk bouwwerk, dat door zijn ruim
telijke ordening, door maatver
houding en kleur ons ongeziene
betrekkingen van die elementen
laat zien, is het getuigenis van de
verbeeldingskracht van zijn ont
werper.
Want als er een maatstaf ge
vonden zou moeten worden, zelfs
voor de schoonheid, kan dat
alleen de verbeelding zijn: de
kracht waarmede de ruimtelijk
heid waarneembaar, tot beeld
wordt. Dit is dan ook de band
van de moderne ontwerper met
zijn vakgenoten uit de geschie
denis. Dit is de maatstaf waar
mee de geschiedenis zal oor
delen, de maatstaf der verbeel
ding. NICO ANDRIESSEN
VAN EEN oude en vooral goede bekende tussen de voor leken be
stemde publicaties over bouwkunst is thans een zesde druk ver
schenen. Het betreft hier de „Beknopte ontwikkelingsgeschiedenis
der bouwkunst" van ir. G. Knuttel Jr een uitgave van H. J. Paris
te Amsterdam.
Het aantrekkelijke boek is nu onder de kortere titel „Bouwkunst"
in een wat moderner gewaad verschenen, er werden meer illustraties
opgenomen en vooral de tekst werd uitgebreid met een betrekkelijk
uitvoerige weergave van de ontwikkeling in de negentiende en twin
tigste eeuw. Betrekkelijk uitvoerig, wanneer men bedenkt, dat de
auteurs hun overzicht reeds drieduizend jaar voor Christus laten be
ginnen: dan blijft er per eeuw niet zoveel ruimte over, ook al be
perkt men zich tot Europa en die cultuurgebieden Egypte, Baby-
lonië, Assyrië en Perzië welke voor de ontwikkeling van de
Europese bouwkunst van directe invloed waren. Maar als basis voor
een zich later verdiepende belangstelling blijft dit boek van ir.
Knuttel, die zich voor deze herdruk van de medewerking van ir. J.
Kruger verzekerde, het doeltreffendste dat wij kennen. J. H. B.
NADAT in de tweede helft van
de vorige eeuw het architectonisch
ideaal van de Renaissance zijn
natuurlijke dood gestorven was en
begraven in het fantastisch kerk
hof der toenmalige eclectistische
en archaiserende bouwstijlen,
manifesteerde zich op bijna unieke
wijze de veerkracht van het
scheppingsvermogen van onze
cultuur. Spreidden vijftig jaar ge
leden bijna alle bouwwerken een
ontstellende lelijkheid en karak
terloosheid ten toon, thans is het
klaarblijkelijk, dat de Nieuwe
Stijl bestaat en deze in vele lan
den bloeit.
Deze conclusie is belangrijk.
Immers de verschillen van het
nieuwe bouwen met elke bouw
stijl uit de geschiedenis is groter
dan de verschillen tussen de his
torische stijlen onderling. Het
belangrijkste en integrerende
aspect hiervan is wel dat elk
goed modern gebouw de verbeel
ding is van ruimtelijke conti
nuïteit.
Ruimtelijke continuïteit. Zoals
het maatschappelijk bewustzijn
van elk individu, het besef van
de eenling een deel van het ge
heel te zijn, in onze tijd pas tot
echte ontwikkeling kwam, zo
blijkt in elk modern gebouw elk
vertrek een zichtbaar ruimtelijk
contact te hebben met het vol
gende. Ook het gehele gebouw
legt duidelijke betrekkingen tus
sen de inwendige en uitwendige
ruimte om zodoende een harmo
nieus totaal te scheppen.
In elke bouwstijl uit de ge
schiedenis vormen de gevels een
afsluiting tussen de binnenruimte
en de buitenruimte, zij zijn door
goot en kroonlijsten en door
pilasters bepaald. Het enige con-
Het complex, dat naar een ontwerp
van ir. F. C. J. Dingemans aan
het Koningsplein te Maastricht
verrees, behoort tot de
beste voorbeelden van
flatbouw in ons land
De bovenste joto illustreert de invloeden uit Zuid- en V/est-
Europa, die Francisco Barba bij het bouwen in Barcelona heeft
ondergaan. De tweede afbeelding toont een geheel ander aspect
van de architectuur. De industriële expansie, het voornaamste
kenmerk van het Nederland van na de oorlog, komt in menig
fabriekscomplex tot uiting. Zelden werd een zo gaaf bouwwerk
geleverd als het geval is met de Amercentrale te Geertruiden-
berg door.de architecten jhr. ir. A. P. Wesselman van Helmond
en ir. J. A. G. van der Steur ontworpen. Een andere belangrijke
opgave voor de Nederlandse architecten is de bruggenbouw.
De hieronder in beeld gebrachte Amstelbrug in de rijksweg
van Amsterdam naar Utrecht zou volkomen gaaf zijn geweest,
als de ontwerper weerstand had kunnen bieden aan de ver
leiding aan weerskanten betonnen uitsteeksels bij wijze van
„verfraaiing" aan te brengen.
HOEWEL de vaklitteratuur over bouw
kunst en bouwkunde in Nederland gere
geld wordt verrijkt, althans uitgebreid,
gebeurt het niet zo heel vaak, dat een
werk verschijnt, dat het probleem van de
architectuur in zijn wezen stelt en aan
roert. Zeker is dat het geval met de heden
daagse bouwkunst, waarover wel vrij veel
détailstudies verschijnen - landhuizen bij
voorbeeld schijnen in trek te zijn - maar
slechts zelden een algemene beschouwing.
En in de handboeken over de ontwikkeling
der bouwstijlen wordt als regel snel heen
gelopen over de eerste helft van onze
eeuw, hetgeen de auteurs ongetwijfeld een
hachelijk positie kiezen bespaart. Daarom
begroeten wij met vreugde een onder
auspiciën van de Maatschappij tot bevor
dering der bouwkunst Bond van Neder
landse architecten B.N.A. bij de uitgeverij
Kosmos te Amsterdam verschenen werk
over na-oorlogse bouwkunst in ons land.
Het even fraaie als kloeke boek behelst
een keur van foto's. Maar welk een inte
ressante documentatie deze op zichzelf ook
mogen vormen, zij verkrijgen slechts be
tekenis in het licht van de tekst, die eraan
voorafgaat. Die tekst is van J. P. Mieras,
directeur van de B.N.A. en redacteur van
het „Bouwkunstig Weekblad" - het bonds
orgaan. En al behoren wij niet tot de vaste
lezerskring van dat tijdschrift, de auteur
was ons reeds bekend als een man met een
vlijmscherpe geest en pen, die een hekel
heeft aan het verdoezelen van beginselen,
zeker wanneer het gaat om de essentialia
van het bouwen.
DAT HET HEM inderdaad om de kern
van zijn kunst gaat, blijkt al direct uit zijn
voorwoord, waarin hij stelt dat niet de
stromingen in de architectuur, maar
schoonheid in bouwkunstige zin maatstaf
dient te zijn. En er verder op wijst, dat de
kunst alleen waarde heeft indien zij bij
draagt tot het geluk der mensen. In de
daarop volgende hoofdstukken voert Mie
ras zijn lezers naar de allereerste vragen
van de architectuur. Hij analyseert de re
latie tussen gevoel en verstand om en pas
sant een tamelijk verbreide misvatting uit
de weg te ruimen: de „avant-gardisten"
onder de architecten behoeven net zo min
overwegend verstandelijk te werk te gaan
als de traditionalisten „gevoelig". Hij ont
doet de architectuur van alle franje met
zijn constatering: „Een bouwwerk is in
feite alleen een nuttigheidsobject, nuch-
MIERAS HEEFT zich veel moeite gege
ven zijn publiek dat wel voornamelijk
uit belangstellende leken zal bestaan
duidelijk te maken waar hij het over
heeft. Vandaar zijn uitvoerige uiteen
zetting over wat hij noemt het primaire en
het secundaire beginsel der bouwkunst.
Het primaire, beginsel bestaat uit het
vinden van zodanige ruimtelijke groepe
ringen, dat zij ook bij beschouwing onder
wisselende aspecten aan ideale normen
blijven voldoen. Men zou dit dus ook een
abstract beginsel kunnen noemen, dat door
Mieras' secundaire principe wordt gecon
cretiseerd. Dat heeft namelijk betrekking
op de realisering van het primaire beginsel.
Door het kiezen en toepassen van de juiste
bouwstoffen kan de architect zijn bedoe
lingen zichtbaar maken. En weer een stap
nader tot het ware hart van zijn onder
werp geraakt deze scherpe hanteerdef van
het bouwkundig ontleedmes in de passages,
waarin hij Berlages theorie van „de bouw
kunst als eenvoudige waarheid" critiseert.
Die theorie leek immers op het eerste ge
zicht aanlokkelijk, zoals dat met alle ogen
schijnlijk eenvoudige dingen het geval is.
Maar Mieras haalt er een paar voorbeelden
bij waaruit blijkt, dat een kunst, die het
zozeer hebben moet van de onzichtbare
hulpmiddelen en techniek, moeilijk als
een „eenvoudige waarheid" kan worden
gekwalificeerd:
„Bouwen is de samenwerking vinden
txissen ten minste twee, doorgaans méér,
contradictoire gesteldheden tot een sterk
en practisch geheel, dat nooit „waarheid"
kan manifesteren. Zuiverheid en waarheid
hebben hier alleen invloed om de oplos
sing zoveel mogelijk langs een redelijke
en logische weg te verkrijgen".
DAAROP SLUITEN dan Mieras' be
schouwingen over het vormprobleem in
het vierde hoofdstuk aan. Vermelding ver
dient hier zijn opmerking, dat de vorm
van een kunstwerk niet de synthese van
doelmatigheid en schoonheid behoort te
zijn waarbij dus beide elementen meer
of minder aan eigen waarde inboeten
maar juist de manifestatie daarvan. Op een
ander vlak ontmoet men dus hier eigen
lijk weer de twee-eenheid van het primaire
en secundaire beginsel. De hantering van
deze maatstaven ter beoordeling van bouw
werken kan intussen tot merkwaardige
uitkomsten leiden. Mieras noemt bijvoor-
kunstig Weekblad, nemen wij aan), be
staat, maar hij bedenkt zich te weinig
zoals de meeste zijner collega's trouwens
dat ook de belangstellende leek nog
lang geen ingewijde is: in het serail van
de bouwkunst wordt men niet zo gauw
gevoed!
OVERIGENS zijn we ons ervan bewust,
dat de mate van deze critiek in geen enkele
verhouding staat tot de lof, welke Mieras
verdient om zijn klare kenschetsing van
waarde en wezen der architectuur. Daarbij
doorziet hij duidelijk waaraan het bijvoor
beeld onze na-oorlogse bouwkunst aan
mankeert Niet alleen dat er nog steeds
sprake is van een sterk aesthetiserend
bouwen „vooal de bankgebouwen heb
ben een voor deze tijd bijna hinderlijk
rijke tooi en overvloed van ornamentieke
versieringen in kostbare materialen"- (de
credietwaardigheid moet er dan ook tot
uitdrukking door komen!!) daarnaast is
er het gevaar van de spoedig uitgeputte
bouwkunstige potentie. Na de oorlog moest
er immers zoveel worden hersteld en in
gehaald dat een rustig rijpingsproces voor
nieuwe gedachten en inzichten onmogelijk
werd. Vooral in de woningbouw door
de beperkende maatregelen ter wille van
de economie toch al „bouwkunst op z'n
smalst" kent men het verschijnsel van
het voortborduren op dessins van bouw
kunstige modekoningen".
Dat er desondanks geen reden is voor
pessimisme, kan men dankbaar toeschrij
ven aan de geheel nieuwe impulsen en
idealen welke de hedendaagse architecten
veelal bezielen. De bouwkunst heeft im
mers de mens ontdekt. Ter wille van de
mens werkt de stedebouwkundige, zonder
wie de architectonische bedrijvigheid on
denkbaar is geworden. Mieras schrijft: de
bouwkunst is dienstbaar aan de verheffing
van de gemeenschap zij past in het levens-
kader van het geheel. De bouwkunst is van
ons, van iedereen en van ons allen. De
bouwkunst ook is alomtegenwoordig en
voor de mens een onontkoombare kunst
uiting. Moge dan ook de tijd niet ver meer
zyn, dat de architect, die werkt voor de
gemeenschap, zich ook door die gemeen
schap gedragen en geïnspireerd weet. Het
boek van Mieras vormt daartoe een waar
devolle bijdrage.
J. H. BARTMAN
terweg een ding om te gebruiken voor een
zeker doel". Natuurlijk aanvaardt ook de
schrijver, dat de menselijke schoonheidsbe
hoefte zich daar in dient te manifesteren
om een gebouw tevens tot de bouwkunst
te rekenen. Maar het eigenlijke doel van
het bouwwerk mag daarbij niet uit het
oog worden verloren. Werd de bouwkunst
in de vorige eeuw niet getypeerd door een
offeren aan de schone naar de maat
staven van die jaren, wel te verstaan
vorm ten koste van de nuttigheid? Wij
onderschrijven Mieras' conclusie gaarne:
„In tegenstelling hiermede is er in de
tegenwoordige tijd een duidelijk streven
het voldoen aan de nuttigheidseis bij het
geen men maakt primair te stellen. Dit
is een belangrijk punt, dat het juiste har
monische verband tussen gebruiksdoel en
schoonheid weer kan herstellen". Als om
deze stelling te illustreren gaat aan dit
hoofdstuk een foto van de door jhr. ir.
A. P. Weselman van Helmond ontworpen
watertoren van de Organonfabrieken te
Oss vooraf: een combinatie van verstand
en gevoel waarbij men stil wordt.
beeld het stationsgebouw van 's Hertogen
bosch een schepping van de „Zuidelijke"
architect van N.S. ir. S. van Ravesteyn, als
een schoon exempel van zijn stelling, dat
door het secundaire beginsel de bedoe
lingen van het primaire principe van de
architect het schikken en groeperen
van het ruimtelijk constructieve tot gel
ding zijn gekomen. Decoratie en ornamen
tiek dienden niet om te verhullen wat
bouwkunstig niet juist was, integendeel.
Dat moge zo zijn daar blijft het nieuwe
stationsgebouw niet minder een ratjetoe
van stijlelementen door. Wij zouden willen
zeggen en de auteur vraagt zelf zijn
beschouwing niet dogmatisch te aanvaar
den dat hier een „te eenvoudige waar
heid" de beoordelingsnormen is binnenge
slopen. Deze critische opmerking kan nog
aangevuld worden met een aanmerking
over de naar onze mening wel zeer sum
miere wijze, waarop de auteur onder meer
de buitenlandse invloeden op de Neder
landse bouwkunst heeft behandeld. Welis
waar zegt hij zelf dat zijn tekst voor een
deel uit „ephemere notities" (uit het Bouw-
BIJ DE FOTO's. - De Engelse architect
Eric Lyons ontwierp de flats in de stad
Richmond in Yorkshire, die men rechts
bovenaan ziet afgebeeld. Daaronder een
Zweeds torenhuis, door Ralph Enskine van
aluminiumelementerv gebouwd. De derde
plaat in deze kolom geeft een indruk van
een winkelpand in Rotterdam, waarin vijf
geheel verschillende branches zijn onder
gebracht. Het werd door de architecten
prof. ir. J. H. van den Broek en J. B.
Bakema ontworpen. Verscheidenheid van
aichitectonische opdrachten, experimenten
met nieuwe materialen... De verschillen
tussen woningbouw in steden en op het
platteland vervagen meer en meer, getuige
bijvoorbeeld (zie de foto links onder) een
complex arbeiderswoningen van Romke
de Vries - volgens het systeem Kossel -
in Ridderkerk, waaraan de stedebouw
kundige openheid een aspect van blijheid
verleent. Daarnaast: arbeiderswoningen
in het nieuwe Joegoslavië van Miro
Marascovic, met toepassing van de in
Dalmatië gebruikelijke natuursteen.