Eén man neemt het op tegen allen Groen intermezzo Het Zweedse alcoholvraagstuk BERNADETTE BOUWT HAAR EIGEN HUIS Kantelen in na-ad Onze Puzzle Een maand op een Parij se zolderkamer Bewoning of mummificatie Horizontaal: 1. stijf. 5. genieting. 9. wa ter in Z.-H. 10. voorzetsel. 12. grootmoe- der. 13. hoenderachtige vogel. 17. bloem. 19. plomp. 21. landtong. 23. lichaamsdeel. 24. spoedig. 25. vast', stevig. 28. metaal soort. 30. lange lat. 35. gemeente in Noord holland. 38. gravin uit het Hollandse Huis. 40. vaarwel. 41. vreemde munt. 43. rakker. 44. inhoudsmaat. AMSTERDAM, September. Ik schrijf dit op een van die regenachtige, onmisken baar Amsterdamse middagen, waarvoor ik u mijn liefde al eerder bekende, in een oud stil café. We zitten hier nog geen honderd vijftig meter van het Leidseplein, maar het geluid van toeters en door de plassen sis sende auto's dringt maar nauwelijks door. Hier leeft Amsterdam nog in een tempo, dat sind^ de zeventiende eeuw niet veel ver anderd kan zijn. De jenever, de brandewijn en de zoete bessen komen hier uit hoog bejaarde houten vaatjes om vervolgens in bedachtzaam tempo te verdwijnen in de kelen van niet minder hoogbejaarde klan ten. Op het ogenblik het is nog geen vier uur zitten er drie oude mannen, met het welverdiend pensioen en Drees duidelijk op hun hele persoon geschreven. Twee zitten er aan één tafeltje, de derde zit met zijn rug naar hen toe. De kastelein hangt over de toonbank de krant te lezen. Iedereen heeft een glas oude klare voor zich; niemand praat. Een klok telt nijdig de seconden om iedereen er aan te herinneren, dat ook het pensioen en Drees maar van tijdelijke aard zijn. Van het café uit leidt een steil binnen trapje van zeven treden naar een kamer, die zichzelf een onbestemde verdieping moet hebben toegeëigend. En in het trap- portaaltje hangt een foto van een grote dure auto van misschien het jaar 1920. Verder hangt het etablissement stijlloos vol met plaatjes van die welgevormde juf frouwen, die de communisten in de gele genheid hebben gesteld om ook ons, Euro peanen, van tijd tot tijd te verwijten dat wij gecocacolaniseerd zijn. Het is wonder lijk, dat deze plaatjes zelden thuis horen in de cafés waar zij hangen; en in de ver chroomde, spiegelende kroegen, waar zij op hun plaats zouden zijn, heb ik er nooit een gezien. Van buiten waaien de lachende stemmen binnen van een paar voorbij fiet sende meisjes-scholieren van het gymna sium dat hier vlak om de hoek is. Het zou de sfeer goed moeten doen, maar zelfs dit past niet in de stille mannen-stemming, die hier vanmiddag en waarschijnlijk elke middag leeft als ik dat laatste woord tenminste mag gebruiken. Ik ken dit café nog wel; drie, vier jaar geleden ben ik hier ook eens geweest. Dat moet toen om een uur of zes zijn geweest. Ik herinner me nog vagelijk de bitteruur stemming, de drukte van mannen die nog net niét aan de ledigheid van Drees toe zijn, de ene vrouw die zich hier niet thuis voelde begrijpelijk overigens en de zelfde kastelein. Die baas was toen nog wat dorpser in de kleren, die hij zelf mooi vond. Nu heeft hij al een concessie ge daan aan zijn mondaine buren op het Leidseplein: hij draagt de zwarte broek en das, die er déér bij horen, maar een bruin overhemd geeft hem toch nog de gewenste individualiteit. Overigens komt hij tegen elke klant niet verder dan de weinig nieuwe opmerking: „Het weer gaat ook nog wel, hè, tussen de buien door?" Drie kwartier heeft deze bijna stille, doodse en toch wel aangename verveling voortgeduurd. Dan wordt alles in één klap gebroken. Er komen twee groenen binnen, met petjes op die de alweer stoppelige kaalheid van hun hoofden maar gedeelte lijk bedekken. Bovendien zetten ze hun petjes hier binnen af. Het bejaarde publiek kijkt hen wat verbaasd aan, maar kan zich toch nog steeds niet tot praten brengen. Het duurt tot tien minuten later als de twee toekomstige studenten hun biertjes zorgzaam, als ware het wijn, hebben leeg gezogen. Ze zeggen beleefd goedenmiddag, plakken de petjes weer op het hoofd en gaan weg. Als de deur dicht valt, kijkt een van de stamgasten op van zijn glas, kijkt de kaste lein beleefd-informatief aan en vraagt: „Heeft je vrouw nou al een nieuwe pruik, Piet? Die ouwe begon toch zo uit te val len?" A. S. H. Raadsheer. Tot raadsheer in het ge rechtshof te 's-Hertogenbosch is benoemd mr. J. G. Takken, thans rechter in de recht bank te 's-Hertogenbosch. Benelux-postzegels. In het Benelux- huis aan het Nassauplein te 's-Gravenhage wordt van 29 September tot en met 5 Octo ber een tentoonstelling gehouden van „De eerste postzegels van de Beneluxlanden". Woensdagavond werd deze expositie ge opend door de directeur-generaal der P.T.T., ir. J. D. H. van der Toorn. Hij sprak in zijn openingswoord de hoop uit dat deze expo sitie de Benelux-gedachte zal versterken en tevens de philatelie zal dienen. Hat Centraal Drankweer Comité Haarlem schrijft ons: Verticaal: 1. groente. 2. voorzetsel. 3. lat werk. 4. zacht, sappig. 5. soort antilope. 6. zuster. 7. voorzetsel. 8. deel van een boom. 11. diploma. 14. water in Noord-Brabant. 15. bijwoord. 16. muzieknoot. 18. afkorting voor selenium. 19. stuk stof. 20. bitter vocht. 21. doorweekt, vochtig. 22. munt in Japan. 26. spil van een wiel. 27. korf. 29. voorzetsel. 30. welaan. 31. wat gesproken wordt. 32. de gezamenlijke edelen. 33. dam langs een water. 34. voertuig. 35. baal. 36. vlinderachtig insectje. 37. afgelegen. 39. lidwoord. 42. muzieknoot. Om in aanmerking te komen voor een van de drie geldprijzen ad f 7,50, f 5,en f 2.50 dient men uiterlijk Dinsdag 17 uur de oplossing in te zenden aan een van onze bureaux: in Haarlem: Grote Houtstraat 93 en Soendaplein; in IJmuiden: Kennemer- laan 186. De oplossing van onze vorige puzzle luidt: Horizontaal: 1. netto. 3. teems. 7. telkens. 9. span. 10. stal. 11. ara. 13. Eger. 14. lomp. 16 Eem. 19. gans. 21. leed. 22. stuiver. 23. teler. 24. aster. Verticaal: 1. noest. 2. teen. 4. eens. 5. stelt. 6. aker. 7. tangens. 8. stamper. 11. are. 12 alm. 15. agent. 17. enig. 18. adder. 20. stee. 21. lens. Na loting werden de prijzen als volgt toegekend: J. L. Alderts, Oosterstraat 14, Haarlem-Noord (f7.50); Sj. Brachter, Groeneweg 33, IJmuiden-Oost (f 5.en S. A. Hoes, Olieslagerslaan 13 Haarlem (f2.50). „In „Erbij" van 17 Sep tember 1955 troffen we een artikel aan van de corres pondent uit Stockholm, dat uit twee delen bestaat, na melijk „De Zweden mogen weer drinken" en „Psycho logische fout gemaakt bij de drankbestrijdingscam- pagne". De eerste titel is een beetje vreemd, om niet te zeggen misleidend, want er is geen sprake van, dat de Zweden dit in de tijd van de rantsoenering (1917 1955) niét hebben kunnen doen. In 1950 bedroeg het ge bruik van gedistilleerd per hoofd, dat wil dus zeggen: het totaal aantal liters ge deeld door het totale aantal inwoners (zuigelingen en geheelonthouders mee inbe grepen) 5.21 tegen 3.81 in Frankrijk, 3.11 in Noord- Amerika en 2.95 in ons land. In het tweede deel van het genoemde artikel werd betoogd dat de drankbe strijders in Zweden de zaak totaal vex-keerd aangepakt hebben. Er is zelfs gespro ken van een psychologische fout. De schrijver betreurde het, dat men het wex-k te veel heeft overgelaten aan de drankbestrijders. Had men het dan beter gevon den om het aan de belang hebbenden, dat wil zeggen de drankhandel over te la ten? Over de vertoonde films kunnen wij niet oordelen, maar we spraken mensen, die goed op de hoogte zijn met de Zweedse drankbe strijding en zich niet kun nen voorstellen, dat men de zaak zo onoordeelkundig zou hebben aangepakt. In het bedoelde artikel wordt beweerd, dat de di-ankbestrijders steeds maar weer willen laten zien, dat één glas naar de afgrond leidt. Als dat wer kelijk gezegd en geschreven is, hebben wij daar bezwaar tegen. Wij zouden gezegd hebben, dat één glas dik wijls naar de afgrond kan leiden. Het is nu eenmaal zo, dat velen alcohol kun nen gebi-uiken en toch ma tig blijven, terwijl het met vele andei-en helaas zo is, dat ze, als ze er eenmaal mee beginnen, onhex-roepe- lijk van kwaad tot erger ver vallen, omdat zs door hun innerlijke aanleg niet in staat zijn weerstand te bie den tegen de verleiding. En om deze laatste groep gaat het nu eenmaal. Deze men sen hadden nooit met drin ken moeten beginnen. Het eerste glas is werkelijk voor hen fataal geweest. We lazen onlangs een ar tikel, geschreven door een lid van de Volksbond tegen Drankmisbruik, geen „fana tieke geheelonthouder" dus, maar een matigheidsman, die alleen te velde wil tx-ek- ken tegen het misbruik, maar het gebruik niet ver keerd vindt Deze man merkt zeer terecht op, dat een genezen alcoholist ab soluut nooit meer een drup pel drank mag gebruiken, of het loopt onherx-oepelijk weer mis. Daarom vond hij het de gewoonste zaak van de wereld, dat zijn familie en vrienden ter wille van hem het offer zouden bren gen om zélf niets meer te gebruiken, zodat de geneze- ne als het ware beschermd zou worden door hun drankvrij milieu. Onbegrijpelijk genoeg ver gat deze Volksbondsman blijkbaar, dat zo'n genezen alcoholist niet alleen met familie en intieme vrienden in aanraking komt doch met talloos velen buiten die kring. En hij kan er dus niet toe komen om in te zien, dat zo lang die ande ren blijven drinken (al is het nog zo matig) en de gewezen patiënt in hun on wetendheid een borrel of een biertje aanbieden, deze laatste door hen in verlei ding wordt gebracht om dit ene glas aan te nemen. En dan kan het weer verkeerd lopen. Zolang er matige gebrui kers zijn, die aan anderen, van wie ze niet weten, of ze in staat zijn matig te blijven, alcohol aanbieden, zullen er slachtoffers val len. Er zijn er in ons land, ondanks ons laag hoofde lijk gebruik, alweer een dertigduizend. Laat de schrijver van het bovengenoemde artikel in „Erbij" ixu niet verwonderd zijn, dat de dxankbestrij- ders, aangemoedigd door de overheid, die veel finan ciële steun geeft, zowel te velde trekken tegen wijn en bier als tegen gedistil leerd, want de hoeveelheid alcohol per glas (en daar gaat het om) bedraagt bij Pilsener bier 12 gram, la ger bier 14 gi-am, Rijnwijn 14.5 gram, Champagne 12.5 gi-am, port 17 gram, jenever 14 gram, brandewijn 14 gram, cognac 15 gram. Er is dus voor ons geen enkele reden om het gebruik van bier en wijn met rust te laten. WE WAREN aan het Gare du Nord gearriveerd 's middags om zes uur. Daar de koffers zwaar waren, ging ik er op uit om een taxi te krijgen, die ons naar Montparnasse zou brengen. Taxi's genoeg, maar bij voorzichtige infoi-matie bleek de prijs voor een ritje naar Montparnasse duizend francs te bedragen. Daar we van plan waren een hele maand in Parijs te blijven en alles op een koopje moest, werd de chauffeur vriendelijk bedankt en zeulden we met drie koffers naar de Métro, de lange gangen door. Bij elk station vielen talloze mensen over onze bagage bij hun po gingen om in of uit de onderaardse trein te komen. Tenslotte bereikten we toch het station Raspail, dat volgens ons kaartje het dichtste lag bij het adres waar we de komende weken op twee zolderkamertjes zouden huizen. Toen we bij Raspail boven de grond stonden, bleek het toch nog een aardig eindje te zijn. We zaten als landverhuizers op onze koffers en vonden zuinig zijn toch niet zo erg leuk. Tenslotte bracht een taxi ons voor de deur, voor honderdtwintig francs. Daar werden we opgevangen door een vriendelijke dame, die de concierge bleek te zijn. Het is niet onmogelijk dat deze rasechte Parisienne in haar jonge jaren een chic meisje op hoge hakjes is geweest. Maar er moest een moment in haar leven gekomen zijn, waarop ze alle ijdelheid overboord gezet had. Ze had nu een gezellig, rolrond figuur en een indrukwekkende zwarte snor. Met een zachte, lieve stem, sprak ze in rasecht Parijs dialect (dat we aan het eind van de maand nóg slecht verstonden) haar verbazing over onze komst uit. Ze snapte hoegenaamd niet wat we kwamen doen. Er moest heel wat afgebabbeld worden In twee soorten Frans, die geen van beide veel op het standaard-Frans leken. We wisten echter de naam van de bewoner van de achtste étage. Er was een piepklein liftje, waar we twee koffers en de con cierge inzetten. In een zeer traag tempo verdween het drietal uit onze ogen. Ik weet niet of u de lift van het Crematorium in Velsen kent. Deze in Parijs had ongeveer hetzelfde tempo, doch dan in tegenovergestelde richting. De tijd heeft ons geleerd, dat deze lift ons lang niet altijd naar boven bracht. Er was grote kans, dat zij op de zesde étage of daaromtrent zou stoppen en met een verwensing erbij zou kraken in de zin van: „Loop de rest zelf maar". Enfin, na enige ritjes kwamen we toch allemaal met koffers boven en werden de voorgesteld aan onze naaste buren, een Russische schilder, uit Gorgië, helemaal in het Zui den bij de Kaukasus, met zijn Deense vrouw. Vroeger was ze zijn model geweest en tenslotte was hij met haar getrouwd. Wanneer u mij binnenkort op de Grote Markt met twee uit heemse lieden ziet rondkuieren, terwijl ik op de manier van een gids naar de Vleeshal en de Grote Kerk sta te wijzen, dan hebt u ze ook gezien, want ze komen bij ons logeren. Ze lieten ons onze kamertjes zien met een tinteling van pret in de ogen. Ze waren erg benieuwd, wat we daar wel van vonden. Nu. we hielden ons dapper, zo moe als we waren, hoewel de kwalifica tie „uiterst sober" voor onze Hollandse begrippen nog erg ge flatteerd leek. De beide zolderkamertjes bleken niet naast elkaar te liggen. Er lag nog een kamertje tussen, waarin een juffrouw stond te strij ken. Na enkele dagen ontdekten we dat zij de eigenares van het grootste deel van de achtste étage was. Haar achternaam weten we nog steeds niet, maar ze werd door iedereen Bernadette ge noemd. Bernadette was r.iet alleen. Er hing nog een negerjonge tje aan haar rokken. WE VONDEN HET maar zielig. We vergeleken alles met ons huis in Bloemendaal en stonden verbaasd over al deze armoede. De Russische schilder en zijn vx-ouw hadden samen één klein kamertje. Licht en lucht kwamen door een dakraam dat met een touw slechts enkele centimeters te openen was. Deze vrien delijke vrolijke mensen, konden slechts enkele vierkante meters hun woning noemen. Hij stond nog te schilderen om zeven uur 's avonds. Spaanse stadsgezichten. Waarom Spaans? Wel, ze hadden juist een reis van enkele maanden door Spanje en Portugal achter de rug. Hoe ze er gekomen wa ren? Met de trein. Waar ze gelogeerd hadden? In een hotel. O.... Dat gaf toch weer een andere kijk op de ar moede van deze mensen. Waar ze hun inkomen vandaan hebben weten we nu nog niet, of het zou moeten zijn dat de kunsthandel in Frankrijk meer betaald dan die in Ne derland. De geschiedenis van Bernadette (dit klinkt als de titel van een film) was weer even anders. Het negerjongetje zei „Maman" tegen haar en daar had hij alle reden voor. Zijn moeder had in 1947 een negerofficier van het eiland Martinique ontmoet. De vriendschap had slechts twee dagen geduurd. Niet lang zult u zeggen. Toch was dit negerjongetje er een gevolg van. Wij von den dat zielig. Zo'n ongehuwde moeder en dan nog een neger kind. Bij nadere kennismaking bleek Bernadette in het geheel niet zielig te zijn. Ze was een energieke Parisienne en droeg haar ongehuwde staat met opgewektheid. Ze had indertijd de neger officier financieel weten te achterhalen en hem een stevig bedrag ineens afgezet. Hiervoor had ze twee kamertjes op de achtste verdieping gekocht. In het schamelste van do twee woonde ze zelf. Het andere, dat de luxe van een balconnetje bezat, had ze verhuurd. Daar zaten wij nu in. Door een uiterste zuinigheid had ze met hard werken (naaien en strijken) zoveel geld bij elkaar geschraapt, dat ze nog meer kamertjes kon kopen. Ze bezat nu het grootste gedeelte van de achtste Wanneer u weet, dat de koopprijs van twee kamertjes driehonderdduizend francs was, dan zult u met ons opnieuw verbaasd zijn. Maar daar bleef het niet bij. Kent u het spel dat Monopoly heet? Wel, zo ging het hier ook. Als men in dit spel maar een maal grond en huizen heeft, kan men al gauw nog meer grond en huizen kopen. Later zelfs hótels. Zo ver was Bernadette nu nog niet, maar ze had wel stukje voor stukje grond buiten Parijs gekocht. Toen het een aardige lap was, ging ze daar een villa op bouwen. Neen, neen, begrijpt u me goed: ze liet deze niet bouwen, ze ging zélf bouwen. Ze bakte zelf stenen, had een een voudige fundering gemaakt en was nu bezig met het metselen van muren. Ik zou het niet geloven, wanneer ik zelf niet een dag meegeweest was. In de hete Augustuszon werd stug doorge werkt. Het negerkind hielp ook mee en ook nog een oude oma, die ergens vandaan opgedoken was. Op een stukje land ernaast, was een andere Fransman bezig zijn eigen huis te bouwen. Met zijn bruine, blote bovenlichaam was hij voortdurend in de weer. Ik heb er mijn hemdje toen ook maar bij uitgetrokken. Maar na een halve dag metselen had ik er tabak van. Tenslotte was ik daarvoor niet naar Parijs gekomen. Waar een negerkind al niet toe leiden kan. nietwaar? „Als die villa klaar is, is ze rijk", zei de Russische schilder. „Gaat ze er dan wonen?" vroegen wij. „Weineen", was het antwoord, „die villa verkoopt ze natuurlijk". En toen waren we voor de zo veelste keer sprakeloos. PAUL CHR. v. WESTERING TWEE OPVALLENDE eigenschappen kenmerken de film „Bad day at black rock", die thans in de Nederlandse biosco pen is ingezet. Het is het spel met de stilte in de eerste plaats. Ik ken maar weinig films, waarin dat spel zo goed volgehouden en zo suggestief wordt gespeeld. De tweede eigenschap is er een van ogenschijnlijk bij komstige aard. Het breedbeeld-procédé, dat met de naam Cinemascope-systeem zijn in trede in de filmwereld heeft gedaan en in vei'bijsterende veelvuldigheid wordt toege past, zorgt voor een ouverture, die verras send is van allure. Men ziet in een kale dorre woestijn tegen de vage achtergrond van bergen een trein rijden. Groots en verlaten is het landschap. Woest exx ledig zijn aanblik. In die ruimte gaan alle afmetingen teloor. In die ruimte betekent de mens niets. Niets? Het vervolg van de film laat juist zien, dat de mens wel degelijk telt. Het verloren gaan van een mensenleven wordt er op onbarmhartige wijze in afgestraft. Al lijkt die ruimte dan ook de mens de proporties te verlenen van een insect, al doet een moord in een derge lijke ruige en verlaten uithoek aan als een onbeduidende want in het décor pas sende aangelegenheid, met het verliezen van de voorstelbare afmetingen van het landschap gaan nog niet de normen ver loren van een geregelde maatschappelijke orde. Het blijkt, dat het kleine plaatsje waar de trein straks zal stoppen, een ge hucht van nauwelijks zes, zeven huizen, het toneel zal worden van een menselijk dra ma, dat geschokte verhoudingen hei-stelt en de misdaad herleidt tot wat zij is: een ingreep in de orde van het leven en de dood. IK BETWIJFEL echter of bij de maker van „Bad day at black rock" John Stur- ges deze zingeving van zijn filmverhaal heeft voorgezeten. De geschiedenis beant woordt namelijk niet aan de door het begin opgewekte gevoelens en gedachten, beant woordt niet aan het beeld, dat men zich van de inhoud had geschapen. De grootse aanblik van de kleine trein in de enorme ruimte opent een wijd perspectief, maar dat perspectief versmalt weldra. Het ver haal wox-dt kleinburgerlijk en wel in die zin, dat het in feite een sensationele inslag krijgt en de mensen, die het ons laat zien, het aanschijn geeft van een stel toevallige bandieten, die veel minder tragisch zijn dan men ons wil laten geloven Want wanneer men eenmaal de juiste toedracht van de moord heeft gehoord, vraagt men zich af: moeten jullie daarom zo gekweld en zo geheimzinnig doen? Moe ten jullie daarom de man, die de moord komt uitzoeken, zo naar het leven staan? Zo wanhopig kunnen jullie toch niet zijn? Zo bijna van jullie zinnen beroofd hoeven jullie toch niet te handelen? Heeft de ruimte, de eenzaamheid en het altijd maar op elkaar aangewezen zijn jullie gek ge maakt? Welnee. Jullie zijn helemaal niet gek. Jullie moeten alleen maar zo doen, omdat we veel meer achter jullie zullen gaan zoeken dan er is. En daarmee vei-werpen we de inhouds- waarde, ook al blijven we geïnteresseerd in de afloop van de film. Want van die afloop hangt het lot af van de man, die de held is van het verhaal, een detective, die de moord koste wat kost zal ophelderen. Hij is de enig geloofwaardige en de waarlijk dra matische. Niemand verschaft hem inlich tingen. Niemand wil hem helpen. In de oorlog gewond, heeft hij nog maar één arm overgehouden. Hij kan zich ook in de let terlijke zin niet door de moeilijkheden heen slaan. Maar dan blijkt dat we ons vergis sen. Met die ene arm maait hij een zijner tegenstanders gemakkelijk uit de weg. Hij wint ontzag en respect. Het vijandelijke kamp raakt verdeeld. Een der moordenaars gaat praten. Zo komt de man achter de waarheid, maar wijzer wordt hij er nog niet van, want hij zal nu om zijn eigen hachje moeten denken. Straks, als het don ker is, zal hij genadeloos uit de weg wor den geruimd. De trein heeft hem naar dit plaatsje gebracht. De trein zal pas morgen terugkeren om hem mee te nemen. Politie kan hij niet bereiken. De telegraaf en het telefoonverkeer worden door zijn tegen standers bediend. Zijn enige redding schuilt in de vlucht met een jeep, die de zuster van de man, die doorsloeg, verhuurt. Met haar rijdt hij weg, wordt in een hinderlaag ge lokt, maar weet toch nog als ovei-winnaar uit het krijt te treden. IK ZEI AL dat de stilte zo'n voorname rol speelt in deze film. Er worden heel weinig woorden gesproken en zodoende komt men er maar zeer langzaam achter, waar alles om gaat. Maar omdat de detec tive alleen maar wordt tegengewerkt en dat zo sarrend en vol getreiter, dat men er woest van wordt, ontstaat er meteen een sfeer van dreiging en beklemming. Het is duidelijk: men probeert hem tot een ge welddaad uit te lokken om hem daarna meteen af te maken. De detective blijft echter vriendelijk en beminnelijk. Zeker tot op de helft van de film laat hij zich rustig van kastje naar de muur sturen. Hij slikt alle grofheden en gemeenheden en werkt dusdoende even naarstig op de zenu wen van zijn tegenstanders als zij op de zijne. Pas wanneer hij niet anders meer kan, haalt hij uit. voor het verbijsterende gevecht, dat ons even doet hei-ademen en de spanning afvoert. Hij liet ons lang in het onzekere van zijn bedoelingen. Dat men ons zo lang daarop liet wachten, op een bijna tergende manier, is een knap stuk werk van de regie, die van de camera een argwanend speurend ogenpaar maakte, steeds het terrein vex-kennend, elke reactie optekenend, vragen opwerpend, vermoe dens, voorgevoelens, kleine, maar in hun samenhang veelzeggende, feiten. Het moge dan zijn dat dp waarde van het gegeven niet in overeenstemming is met wat wordt gesuggereerd spanning, vooral spanning om het welzijn van één man temidden van zo'n boze wereld, is er overvloedig. In de uitwerking van dat aspect is de film uit stekend geslaagd. En het breedbeeld-pro cédé verleent met zijn panoramische effec ten alle medewerking, in een dienende functie, ondergeschikt aan het verhaal, of beter: het aanvullend pn voor de sfeer met beleid gebruikt. Dat Spencer Tracy in de hoofdrol een succes is, behoeft geen betoog. P. W. FRANSE. De detective (Spencer Tracy) en het meisje, dat hem zal helpen. Scène uit „Bad day at black rock". ENKELE pas-gerestaureerde objecten uitgezonderd maar die zijn op de vingers van twee handen te tellen behoeven eigenlijk alle Nederlandse kastelen en oude buitenplaatsen op de een of andere manier voorzieningen en in vele gevallen is spoedig herstel een dringende eis. Daarvoor zijn echter volgens de x-egering „niet voldoende middelen beschikbaar". Men kan het ook anders zeggen, in de woorden van baron Van Nagell, di recteur van de Nederlandse Kastelenstichting en een van de ijverigste voorvechters voor het behoud van deze unieke monu menten van ons verleden. „Geld is er alleen als een kasteel in diggelen valt", zegt hij. „En dan kost het altijd kapitalen". KASTELEN in hun oude glorie herstellen is trouwens altijd een kostbare affaire. Hier en daar hebben de eens zo fraaie slot parken met hun eeuwenoud geboomte, de grachten en de koets huizen al plaats moeten maken voor fantasieloze seriewoningen, kille fabriekspanden, artillerieschietbanen of autowegen. Elders knaagt het verval van binnenuit: wegrottend houtwerk, scheu rende mui-en, torens die door verwaax-lozing op instorten staan. Op een persconferentie in het fraaie slot Zuilen bij Utrecht een der weinige, die in hun oorspx-onkelijke staat hersteld kon den worden hebben de voorzitter van de Kastelenstichting en de directeur van Monumentenzorg een en ander over dit kostenvraagstuk verteld: zij hebben een globaal plan opgemaakt voor de volledige restauratie van veertig kastelen, die dringend herstel behoeven. Ruw geschat zal dat het lieve sommetje van dertig millioen gulden vergen, maar het kan ook wel een mil- lioen of wat meer worden, omdat ook aan de inventaris de veelal nog oorspronkelijke meubels, de eeuwenoude gobelins, de schilderijen en wat dies meer zij veel meer opgeknapt moet worden dan men kan voorzien en dat is werk dat alleen door dure specialisten verricht kan worden. Natuurlijk is het volmaakt uitgesloten dat de tegenwoordige eigenaars van die kastelen en landhuizen zulke enox-me hex-stel- kosten uit eigen middelen fourneren: de meesten hebben trou wens al een groot deel van hun vermogen ingeteerd bij het man moedig pogen de voorouderlijke woonstêe, met alles wat er bij hoort, intact te houden. Tal van anderen hebben successievelijk grote delen van hun „goed" moeten belenen of verkopen om de hoge lasten, die de fiscus een kasteelheer oplegt, te kunnen op brengen; een dei-de categorie is al lang geleden gevlucht naar een billijker en comfortabeler moderne woning. Wie vandaag-den-dag een kasteel bewoont, die mag zijn han den dichtknijpen als hij de normale bewoningskosten (ongeveer vijfmaal zo hoog als die van een vergelijkbaar modern huis) kan opbrengen. Aan onderhoud valt voor hem niet te denken en dus knaagt het verval ongehinderd verder totdat zelfs de meters dikke muren op invallen staan. Natuurlijk kan de eigenaar om hulp van anderen vragen, om overheidssubsidie bijvoorbeeld, maar het rijk is nu niet bepaald scheutig in deze zaken. Meestal is particuliere hulp sneller en doelmatiger te krijgen en ons die hulp zo doeltx-effend mogelijk te maken is vijf jaar geleden op instigatie van de ministers van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen en van Financiën de Nederlandse Kastelen stichting opgericht. Ironisch genoeg was diezelfde toenmaligs minister van Financiën ook verantwoordelijk voor de exhorbi- tant hoge belastingen en successierechten, waaronder de kasteel- eigenaars gebukt gaan maar hij noch ook zijn opvolger heb ben op dit punt ooit noemenswaardige concessies willen doem Het gevolg daarvan was, dat het wex-k van de Kastelenstichting in hoofdzaak bekostigd moest worden (en nog wordt) uit vrij willige bijdragen van particuliex-en, schenkingen en legaten. Op die wankele basis heeft de stichting prachtig werk verricht: zij bemiddelt bij het zoeken naar een andere bewoner, bij de op richting van gewestelijke of plaatselijke stichtingen tot instand houding van bedreigde kastelen en in laatste instantie ook bij het vinden van een andex-e bestemming voor kasteel of landhuis. Dit laatste punt baart meestal moeilijkheden, want deze histo rische bouwwerken ontlenen hun betekenis niet alleen aan hun architectonische schoonheid of hun herinneringswaarde, maar ook aan hun entourage (de sfeer van het omringende landschap bijvoorbeeld) en aan de authenticiteit van het interieur met alles wat daarbij hoort. Betimmeringen, schouwen, meubilering, boekerij, keukens en dergelijke passen namelijk harmonisch in het grote geheel en iedere verandex-ing zal die harmonie af breuk doen. Daarom probeert men bij voorkeur een andere be woner te vinden, als de tegenwoordige de lasten niet langer- dragen kan, want een onbewoond kasteel, hoe goed beheerd en onderhouden ook, lééft niet meer het mummificeert onher x-oepelijk tot een oudheidkundig museum. Lukt dit niet, dan tracht men het kasteel te transformei-en tot museum, centrum voor culturele bijeenkomsten, conferen tieoord of rusthuis voor een beperkt aantal rustzoekenden. Pas als dit ook niet mogelijk blijkt, gaat men overwegen om er over heidsdiensten, een hótel-pension of desnoods een jeugdherberg in te vestigen. Dit laatste echter alleen in het uiterste geval, want men hoeft geen kunsthistoricus of antiquair te zijn om te beseffen, dat een rijtje kale schrijf bureaux of een stel ijzeren kx-ibben de atmosfeer in zo'n eeuwenoud kasteel geweld aan doen. Kan de eigenaar zijn kasteel met financiële hulp en overheids subsidie blijven bewonen en onderhouden, dan kan alles bij het oude blijven. Alleen verplicht de man zich in dat geval bij wijze van tegenprestatie zijn kasteel op bepaalde dagen open te stel len voor het publiek uiteraard tegen een zeker entréegeld waaruit dan weer een deel van de onderhoudskosten betaald kan worden. Voor zulke bezichtigingen is grote belangstel ling: alleen Huize Doorn bijvoorbeeld boekte in één seizoen al een zestigduizend betalende bezoekers. Vele andere gesteunde kastelen of buitenplaatsen zijn echter te klein om zo'n omvang rijk bezoek te verwerken zonder hinder voor de bewoners. Dit in tegenstelling tot de reusachtige kastelen in Engeland en Fi-ankrijk, waar de kasteelheer zich met zijn gezin in een vleugel terug kan trekken. Daar kunnen de bezoekers dan ook alle da gen terecht. Hier moet het bezoek veelal beperkt worden tot enkele uren per week, waardoor de revenuen beperkt blijven. UIT DIT ALLES blijkt wel, dat de instandhouding van onze driehonderd kastelen en historische landhuizen heel wat meer geld vergt, dan de betrokken instanties en organisaties tezamen kunnen opbx-engen. Binnenkort komt in het parlement eindelijk het ontwei-p voor de definitieve Monumentenwet ter tafel, maar of die de nood der kastelen afdoende zal kunnen lenigen, lijkt op zijn zachtst gezegd, onwaarschijnlijk. Alle hoop is daarom ge vestigd op het particuliex-e initiatief en daax-bij kan iedex-een helpen. Door lid te worden van de Nederlandse Kastelenstich ting (minimum-contributie vijf gulden per jaar) of door zich het fraaie boekje „Kastelen in nood" aan te schaffen, dat deze week bij De Bezige Bij te Amsterdam het licht heeft gezien on der auspiciën van de genoemde stichting. Voor nog geen zes gulden verwerft gij u daarmee een volledige, deskundige en vlot geschreven documentatie over alle facetten van het kastelen- vraagstuk, vex-lucht met'tientallen fraaie foto's.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1955 | | pagina 18