HAARLEMSE COMPONIST WILLEM VERMOOTEN STIERF TWEE EEUWEN GELEDEN Samenspreking van Europese kerken Elke Zaterdag acht pagina's bij alle edities van Haarlems Dagbladj Oprechte Haarlemsche Courant ADMIRAAL BYRD HEEFT NIEUWE POOLPLANNEN KERKELIJK LEVEN Drie punten Wm „Ja, hadden we maar." Ze waren nog net zover als in het begin, die kleine domme konijntjes. Waar zaten ze toch zo druk over te denken, nu al uren lang? Stilzitten is iets heel bijzonders voor kleine konijntjes en er is heel wat voor nodig om ze zo ver te krijgen. Maar ja, nu waren ze met iets heel belangrijks bezig. Grootvader konijn had ze een ver haal verteld. Meestal luisterden ze niet eens, want ze vonden dat zij alles toch altijd beter wisten. Maar dit keer had zijn stem zo ernstig geklonken, dat ze wel moesten luisteren. Ze zaten met zijn allen in een kring om hem heen op het bosweitje en keken hoe de zon onder ging. „Ja ja," bromde grootvader, „kijk nog maar eens goed naar hem, want binnen kort krijg je hem niet meer te zien." „Wat zegt u nou, grootvader?" Een klein konijnemeisje met een sappig groen blaadje tussen haar tanden, vroeg het. „Ja ja", zei grootvader weer, „proef jij nog maar eens goed hoe een sappig groen blaadje smaakt. Binnenkort is er in het hele bos niet eentje meer te vin den',' Dat laatste vonden de konijntjes het ergste, dat ze ooit hadden gehoord. Ze bleven grootvader met opgetrokken neusjes aankijken en hun oren stonden stijf overeind van schrik. Daarop had grootvader het verhaal gedaan dat ieder dier op een goede dag moet horen. Het verschrikkelijke verhaal van de winter! De konijntjes hadden angstig omhoog gekeken naar de bomen. Zou daar werkelijk binnenkort geen blaadje meer aanzitten? Ze streelden met hun pootjes over het zachte groene gras waar ze zaten. Zou daar nou heus wit zand, dat grootvader sneeuw noemde en dat prikte aan je pootjes, overheen waaien? „En de bloemen?" vroeg er één. „Weg", zei grootvader. „En de vogels?" „Zingen niet meer." „En de zon, grootvader?" „Achter de wolken. En als zij er eens uitkomt is zij niet warm. Zij kan het ijs op de sloten en plassen niet eens laten smelten." „IJs? Wat is dat nou weer, groot vader?" „Nog erger dan sneeuw, kinderen. Het prikt ook aan je pootjes en het maakt alles hard. Nee, het is een slechte tijd, die we tegemoet gaan." Somber schuddend met zijn grijze hoofd verdween grootvader konijn in zijn hol. De kleintjes bleven trillend van op winding achter en zo kwam het dat ze daar nu nog zaten. Ze hadden besloten dat ze niet gingen slapen voor ze iets hadden gevonden om die winter, die zo verschrikkelijk was, tegen te houden. „Waren we maar heel sterk", had er één gezegd. „Hadden we maar geweren, zoals de jagers hebben", zei een ander. „Hadden we maar een harde stem als de honden. Daar zou de winter vast ook wel van schrikken!" „Hadden we.hadden wehad den we maar" - dat had nu iedereen al tien keer gezegd of gedacht. Maar nog niemand had iets gevonden om de winter tegen te houden. „Hadden we maar een hek, zoals de boer om zijn koolland heeft staan", zei het konijnemeisje.. „Een hek, dat is zo gek nog niet", riep een slim neefje. Heb jij dan ijzer?" vroeg een nog slimmere. „Nee, dat is waar, ijzer hebben we niet. Maar een hek van takken, een hoog hek. Zou dat de winter niet tegen houden?" Ze hadden het! Twee minuten later zaten de konijntjes te knopen en te vlechten alsof hun leven er van af hing. Ze vlochten van takken, twijgen en taais klimopranken een enorm hek. Het moest tussen de twee grote eikebomen komen die bij de ingang van het bos stonden. Na een uur werken kwam het hek al tot hun neus. Na nog een uur toen was het al donker kwam het tot hun oren. Toen gingen ze slapen. Maar de volgende dag, voor de zon op kwam, waren ze al weer bezig. Het hek groeide en groeide. „Waar blijft de zon?" vroegen de ko nijntjes. „Zij is laat vandaag." „Ik heb het koud", zei een konijne meisje. En net, toen ze allemaal hun pootjes even lieten rusten om te kijken waar die zon toch bleef, hoorden ze boven zich heel hard lachen. „Haha, zie je dat, de konijntjes maken een erepoort! Haha!" Een bol gezicht vol verwarde grijze haren keek van een grauwe wolk naar beneden. „Het is niet om te lachen", riepen de konijntjes boos, „En het is ook geen erepoort. Het is een hek om de winter tegen te houden." Dat bolle gezicht op die grauwe wolk lachte nog veel harder. „Haha, die is goed! Weten jullie wel wie ik ben?" „U bent de winter toch niet?" vroeg er eentje bleek van schrik. „Nee, nee. Zo ver is het nog niet. Ik ben alleen de herfst maar." „Gelukkig", zuchtten de konijntjes, want over de herfst had grootvader niets gezegd. Het bolle gezicht werd opeens nog boller. Het leek wel of zijn wangen zouden barsten. „Oooo", riepen de ko nijntjes. Toen blies de herfst zijn adem uit. Het gierde door de takken. Blaadjes lieten los en warrelden over de bange konijnehoofdjes. En het hek, het grote sterke hek, dat de winter moest tegen houden, woei zo maar om - boven op de konijntjes, die schreeuwden van schrik. Het was een wirwar van pootjes, oren, takken en twijgen. En de boze herfst daarboven lachte maar en lachte maar. Grootvader konijn,, die op het lawaai was komen toelopen, stond er bij te hoofdschudden. „Kom maar gauw", bromde hij terwijl hij de konijntjes één voor één onder hun zelfgemaakte hek uit hielp. „Kom maar gauw, speel nog maar wat, knabbel nog maar wat, dans maar tussen de gele blaadjes en laat het zonnetje je nog wat op je rug schijnen. De herfst is zo kwaad nog niet. Hij schept een beetje op met zijn wind en zijn wolken. Maar de winternee, de winter houd je toch niet tegen, nog niet met het sterkste hek." „Jij bent een wijze konijneman", riep de bolle herfst van zijn grauwe wolk naar beneden. „Ja ja", zuchtte grootvader. En „ja ja", zuchtten de kleine konijn tjes hem na. MIES BOUHUYS Jan Marten heeft een winkel, een winkel vol met snoep. Vlug, vlug, de klanten komen, ze staan al op de stoep. Eerst komt Jan Martens moeder. Mevrouw? - Dag winkelier, mag ik een zak vol toffees, ja, die in goudpapier. Likkoekjes moet u nemen, dat lust uw zoontje graag. - Zeg winkelier, zou dat niet te veel zijn voor zijn maag? Nu is de beurt aan oma: zegt u het maar, mevrouw. - Ik wou een zakje dropjes, 't Is goed tegen de kou. Mevrouw, u mag best kijken of ik wel eerlijk weeg. En vader? Wat doet die nou? Die koopt de winkel leeg. rten, Maak de hokjes, waar een stip in staat, keurig zwart. Je hebt dan een leuk plaatje gemaakt. Wat geeft het, zegt Jan, of 'k hier nog langer sta Daar gaat hij op een holletje zijn klanten achterna. Die zitten al te snoepen. Bent u daar winkelier? Moet u niet in de winkel zijn? Wat doet u eiglijk hier? Niet vragen, zegt Jan Marten, ik ben Jan Marten weer. Ik kom bij u iets snoepen, want ik heb zelf niets meer. Hier, roepen al zijn klanten, hier, toffees, likkoek, drop. Jan Marten, moe van 't werken, eet het in één hap op. MIES BOUHUYS. Reeds verscheidene keren is in deze ru briek geschreven over grote internationale conferenties van kerken. Ditmaal iets over in kleiner verband gehouden besprekin gen, waarin het ging over samenwerking in Europa. Uiteraard hebben grote internationale bijeenkomsten hun betekenis. De kerk is wereldwijd en zij zou beslist bewijzen zich niet meer bewust te zijn van haar taak in de wereld wanneer zij verzuimde nu en dan deze grote conferenties te organiseren. Dit duidelijk voorop stellend willen we toch niet blind zijn voor een gevaar, dat niet denkbeeldig is. Men kan zich namelijk ook achter deze conferenties gaan ver schuilen. We bedoelen dit: het is mogelijk om allerlei vaak zeer goede redevoe ringen aan te horen en dan te menen, dat de practische uitwerking wel „vanzelf" zal volgen, of, wat nog veel erger is, te doen alsof men nu toch wel voldoende gedaan heeft door te demonstreren, dat het lichaam van Christus eigenlijk één is. Het gaat in de kerk echter niet om iets te demonstre ren". Het is de taak der kerk te laten zien, dat zij, behalve geloofsgemeenschap ook werkgemeenschap is. En uit dit laatste volgt onmiddellijk, dat men het niet bij grote conferenties moet laten, maar dat men na afloop hiervan in kleiner verband bijeen moet komen om te overleggen hoe men verder heeft te hande len. Gelukkig gebeurt dit ook. Zo heelt thans in Brussel een bijeenkomst plaats gehad om te komen tot nauwere samen werking tussen de kerken van Europa. De uitnodiging tot het bijwonen hiervan ging uit van het Nederlands-Westduitse Convent van Kerken. Behalve de afgevaar digden hiervan waren aanwezig vertegen woordigers van de Fédération des Eglises Protestantes de Belgique en van de Frans- Duitse Broederraad, alsmede waarnemers en gasten uit verschillende kerken in an dere Europese kerken. De besprekingen hadden reeds spoedig tot resultaat, dat men nog eens duidelijk kon constateren, dat de actuele vragen van de verkondiging en het getuigenis alle Europese kerken dezelfde problemen be zorgen en voor een gemeenschappelijke verantwoordelijkheid stellen. Een logisch gevolg hiervan was, dat men besloot de voorzitters der conferentie dr. E. Emmer, uit Nederland en dr. Ernst Wilm uit Duitsland op te dragen contact op te nemen met de verschillende conventen, die reeds tussen een aantal Europese lan den bestaan met als bedoeling te komen tot een nauwere samenwerking. Om dit te bereiken zal mede overleg worden gepleegd met de organen van de Wereldraad van Kerken, waardoor het wel licht mogelijk zal worden te zijner tijd een Europese conferentie van Protestantse kerken te kunnen samenroepen, waarbij dan ook aanwezig zullen zijn de kerken van Oost-Europa. Men kwam in Brussel tot overeenstem ming omtrent de doeleinden die een der gelijk breed Europees verband zal moeten nastreven. Het gaat om drie punten: Men zal moeten werken naar een steeds inten ser wordend bewustzijn van een gemeen schappelijke verantwoordelijkheid in de gemeenten der Europese kerken; er zal een goede uitwisseling moeten komen van ge meente tot gemeente, waarbij een grotere mede-arbeid aan de synoden van de ker ken uit de buurlanden niet gemist kan worden en ten derde zal er een ambtelijke uitwisseling moeten komen van hetgeen in leven en arbeid in de kerken plaats heeft. Het voorlopig bestuur dat aangewezen werd om verder te werken op de wijze zoals ter conferentie ter sprake kwam, wordt door dr. Emmen en pfarrer Wilm gevormd. Voorts werd een commissie in het leven geroepen ter voorbereiding van het programma der komende Europese samen komst. Een andere commissie zal in het bij zonder de mogelijkheden tot de uitwisse ling bezien, ook zal zij zien hoever men kan gaan bij vertaling van voor allen van belang zijnde theologische lectuur. Zij nog vermeld, dat in Brussel mr. A. W. Kist, directeur van Oud-Poelgeest, een re feraat hield over de verantwoordelijkheid van de kerken voor de vrede. Men ziet uit dit alles, dat ook in Europa de kerken elkaar niet loslaten. Dit zou ook niet goed mogelijk zijn, daar zij immers bij elkaar horen. Kostbare manuscripten. In de loop van deze maand zullen in het Duitse stadje Marburg bijna vijfhonderd manuscripten en handtekeningen van be roemde Europeanen, zoals Goethe en Karl Marx, worden geveild. Tot de collectie be hoort ook de „Triomfzang" van Brahms, waai-van de waarde op tweeduizend dollar wordt geschat. 8 OCTOBER 1955 Er v 7 V vf-- 77 De Bakenessergracht te Haarlem spiegelt zich zacht in de Bakenessergracht te Haarlem ER ZIJN COMPONISTEN van grotere betekenis ge weest dan de Haarlemmer Willem Vermooten, waarvan men tweehonderd jaar na hun dood met geen enkel woord meer zal gewagen. Het is zelfs met een zekere reserve dat ik Willem Vermooten een componist noem. Wel verdient hij de titel van melodieënvinder, maar wie met kennis van zaken zijn vele gedrukte gezangen door snuffelt, kan in hem geen componist ontdekken, althans niet iemand die het vak componeren beheerste. Ten hoogste kan men hem een begaafde maar weinig ontwik kelde dilettant noemen. Hij heeft echter succes gehad met zijn zangerige melodieën en hieraan is het te danken dat hij na twee eeuwen nog ter sprake komt. Deze Willem Vermooten, wellicht Haarlemmer van geboorte en blijkbaar een plaatselijke beroemdheid, is op 6 October 1755 in de Spaarnestad overleden. Détails over zijn levensloop zijn schaars. Alleen vindt men in de huwelijksregisters twee keer zijn naam. In 1716 stapte hij als weduwnaar waarschijnlijk voor de tweede keer in het huwelijksbootje en in 1722 vindt men zijn naam weer in het huwelijksregister als weduwnaar-bruidegom. Verder zijn het enkel zijn gezangen voor zover ge drukt en bewaard gebleven die ons over hem in lichten. De sfeer en de tekstkeuze dezer liederen geven echter vingerwijzingen dat hij, alsook zijn vriend C. Kouwen- berg die geregeld met hem samenwerkte) in de kring van de rederijkerskamer „De Wijngaardranken" gezocht moet worden. De bakker Willem Hessen, die factor van „De Wijngaardranken" was, had de teksten geleverd voor Vermootens bundel „Zinspelende Liefdens Gezan gen" die bij Van Hulckenroy gedrukt en uitgegeven werd. Willem Hessen voorzag deze uitgave van een voorwoord in rijkelijk gezwollen termen. De lezer werd door de factor onder meer als volgt toegesproken: .te meer, daar zij aangemoedigt door den geestrijken Zan ger en Speelkunstenaar Willem Vermooten, van wiens begaafde geest Neêrlands Zangberg daaverd en haast met een zuiver geluit, zijn lof alom, wiens schelle Lofbazuin met het hart doorboorden en aanmoedigde, deeze Zin spelende Liefdens Gezangen zo ze jeugenswoordig het Licht zien, te ondernemen...." Uit deze „daverende" inleiding kunnen wij opmaken dat Vermooten ook geëerd werd als zanger en als in strumentalist. Eén ding is zeker, namelijk dat hij ter- wille van zijn vloeiende melodieën een grote faam ge noot. Laat ons zeggen dat hij in zijn genre populair was. Daarvan getuigen de herdrukken van zijn werkjes. De Haarlemse Stadsbibliotheek bezit onder meer een vierde druk van Vermootens „Geboortezangen" op teksten van J. van Elsland, die ook lid van „De Wijngaardranken" was. En dit exemplaar toont duidelijk de sporen veel ge bruikt te zijn. Ik heb indertijd een zestal uitgegeven zangboeken van Vermooten kunnen opsporen, van sommige echter alleen de titel. Opvallend in de gezangen (sommige eenstem mig, andere met een onhandige bas voorzien) is Ver mootens tendenz om niet in gewone liedvorm maar in een soort expressieve cantatestijl te schrijven. Dat maakt dat het geen gemeenschapsliederen zijn, maar solozan gen soms ook duetten om in piëtistisch huiselijke kring gezongen te worden. Jammer genoeg openbaren de soms treffende, hoewel ordeloze melodieën een pre tentie waaraan het geheel niet voldoen kan. Een typisch voorbeeld vormen de „Kruijszangen op Aanhef van een nummer uit de „Liefdesgezangen" van Willem Vermooten, opvallend om de zangerigheid. het Lijden van onzen Heiland Jezus Christus" een reeks pathetische verklankingen van teksten van Govert van Mater (nog een lid van „De Wijngaardranken") en uitgegeven in 1718 te Haarlem bij de Weduwe Hermanus van Hulckenroy, aan de Markt, in de letter A. Deze stukken vormen in aanleg een klein passie-oratorium, maar de vormkracht en de technisch-muzikale uitwer king ontbreken om het dit werkelijk te zijn. Maar het zij toegegeven dat het soms melodieën zijn met treffende tekstuitbeelding en barokke dramatiek, die enigszins behoorlijk begeleid effect kunnen maken. WIJLEN J. W. ENSCHEDE kwam bij het beoordelen van de gezangen van Willem Vermooten en van de rede rijkers die hem aan teksten hielpen, tot de slotsom, dat in de „Kamer" die hen verenigde een Lutherse geest heerste, naar Duits voorbeeld van die dagen, zich ken merkend door dichterlijke paraphrasering, van gewijde teksten. Wat te meer opvallend was, daar destijds de Evangelische Gezangen nog lang niet aanvaard waren bij de Nederlands Hervormde gemeente. Hij meende daarbij ook de invloed van de Hernhutters te zien, die omstreeks 1740 in Haarlem vaste voet kregen en in hun gemeente Duitse Evangelische zangen invoerden. Enschedé die Vermootens muzikale productie ook on der de loupe genomen had, verklaarde dat zij op hem niet de indruk maakte de tijd te rechtvaardigen, die aan het in partituur brengen ten koste moest worden gelegd. Ik heb toch de proef willen nemen en moest ervaren dat Enschedé gelijk had, want voortdurend stuitte ik op ENIGE TIJD geleden is melding gemaakt van een fan tastisch Russisch plan om door het afdammen van de Beringstraat en het pompen van water uit de Stille Oceaan in de Noordelijke Poolzee het Noordpoolgebied een gematigd klimaat aan te meten, waarin landbouw en industrie mogelijk zouden zijn. Als een soort pendant van dit plan komt nu uit Washington het bericht, dat de Amerikaanse regering zou overwegen, ook het Zuidpoolgebied wat rendabeler te maken, door het te bestemmen tot diepvriesdépöt voor de grote overschotten van de Amerikaanse landbouw en veeteelt. Het voorstel daartoe is uitgegaan van de be kende Zuidpoolvorser admiraal Richard Byrd en vol gens insiders heeft Washington er wel in principe oren naar, omdat het probleem der enorme Amerikaanse agrarische surplusvoorraden totnogtoe onoplosbaar ge bleken is. Admiraal Byrd beweert, dat dergelijke land bouwoverschotten met betrekkelijk geringe kosten in het Zuidpoolijs kunnen worden opgeslagen, waardoor ze voor onbeperkte tijd houdbaar zouden blijven. Deze voorraden zouden dan in tijden van schaarste en misoogst kunnen worden gebruikt voor die landen, die het meest om voedsel verlegen zouden zijn. Byrd, die reeds viermaal een expeditie naar Antarctica geleid heeft, meent dat het zeer goed uitvoerbaar is schepen met graan, vlees en andere productie-overschot ten naar het Zuidpoolgebied te zenden en heeft de plan nen daartoe reeds overgelegd aan de Amerikaanse Na tionale Veiligheidsdienst, die ze wellicht spoedig zal gaan bestuderen. De bekende reiziger zal in 1957 opnieuw een expeditie naar de Zuidpool ondernemen, die enkele jaren zal duren en ten doel heeft, de verdere exploratie mogelijkheden van dit gebied te onderzoeken. Hij voor spelde, dat er een dag zou komen, waarop mensen zich permanent in Antarctica zullen kunnen vestigen. „En zij zullen daar geen spijt van hebben, want nu al beschik ken wij over onmiskenbare aanwijzingen, dat het Zuid poolgebied een gigantisch réservoir is van ongekende natuurlijke hulpbronnen en bodemschatten." Geigertel lers, die gebruikt worden voor het opsporen van radio actief materiaal, hadden al aangetoond, dat de bodem ook uranium moet bevatten, maar admiraal Byrd wilde niet onthullen of zijn expeditie speciaal naar deze grond stof voor de atoomenergie gaat speuren. „Wij gaan op zoek naar alle soorten mineralen" zo verklaarde hij in een vraaggesprek voor het Mutual Broadcasting Sy stem „en wij zullen alle voorzorgen nemen om inter nationale moeilijkheden over de te exploreren gebieden te vermijden, daar ook de Sovjet-Unie grote belangstel ling aan de dag legt voor de Zuidpool." Ietwat cryptisch voegde hij daaraan toe, dat de Ver enigde Staten geen directe aanspraken op Antarctica heeft doen gelden, maar ook geen aanspraken van andere landen erkent. Hij meende, dat zijn expeditie „wellicht de basis zou kunnen zijn voor een grotere mate van internationale goodwill, wanneer men het erover eens zou kunnen worden dat de exploratie van de Zuidpool gebieden niet een zaak is van één land, maar van alle volken ter wereld. Als zodanig zou mijn plan om daar een „wereldijskast" in te richten, een eerste waardevolle stap kunnen zijn op de weg naar vrede en verbroede ring." H- c- onhandigheden van zuiver technische aard, die een leer ling in de compositieleer een slecht cijfer zouden be zorgen. En toch had die Vermooten iets ln zijn muzikale le- ken-inventie, dat ons op menig moment treft en het ver klaarbaar maakt, dat het Holland van de achttiende eeuw een gewillig oor leende aan zijn bescheiden muze. Hij bezat een gave die vele componisten hem konden benijden. Deze melodische kwaliteiten werden nog in onze tijd erkend. Althans ik meen dat het daaraan te danken is, dat de Vlaamse musicoloog J. van Etsen het enige jaren geleden ondernam een paar van Vermoo tens meest geslaagde gezangen te bewerken en in luxe- uitgave aan de vergetelheid te onttrekken. ONDER DE ZANGSTUKKEN van Willem Vermooten vinden wij ook vermeld „Canto solo, op de verheffing van Zijn Doorluchtige Hoogheid Willem Karei Hendrik Friso, Prinse van Oranje, vorst van Nassau enzovoorts, door Pieter Langendijk verrijmt". Vermootens werken werden alle gedrukt en uitgegeven door de Haarlemse firma Van Hulckenroy. die in de loop der jaren nogal vaak van leiding veranderde. De oudste drukken vermel den als uitgeefster: de Weduwe Hermanus van Hulcken roy aan de Markt in Laurens Koster, Uitvinder van de Boekdrukkunst (1715-1718). In 1717 heet het op een muziekdruk echter: Wed. en Zoons, in 1724 in het Wed. Hermanus van Hulckenroy en zoon Aaron, in 1730 al leen Aaron, van 1735 tot 1759 Isaak en vervolgens tot 1764: de Erven Isaak van Hulckenroy. Daarnevens had men ook nog de Haarlemse muziekdrukker Mozes van Hulckenroy, wiens uitgaven reiken van 1698 tot 1747. Aan het eind der achttiende eeuw zet Johannes Met. de stamvader der firma Met en Meylink, in de Lange Be gijnestraat over de Wijde Appelaarsteeg, de muzikale uitgaven der Van Hulckenroy's voort. De werken van Vermooten schenen toen ook nog aftrek te hebben. JOS. DE KLERK ■CiA,tt -iki.t*. - - - - - ^e."Z/-Vr»s>L cLfU: +Vi.cht- VcxaiacU^ fn&nllt U -itc-toli 0-ntl/Vn.ktj£?vv

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1955 | | pagina 17