DE RODE ROVER IN
DE NOTENBOOM
Vreemde kost
Hoe ik voor een Fransman werd aangezien
Walschaps „Saluut en Merci"
Een verspeelde kans
Litteraire
Kanttekeningen
NIEUWE BOEKEN
in zakformaat
Fascinerende vrouwen
Nieirwe werken van
Vlaamse auteurs
Een maani
1 op een
Parijse zolc
lerkamer
Met alle middelen wordt
achterstand ingehaald
TOT DE DIEREN, die al
tijd en overal de aandacht
van het publiek trekken, be
hoort de eekhoorn. Hij heeit
steeds de sympathie van de
mensen, want het zijn er maar
weinigen, die zich het hoofd
breken met overwegingen van
nut en schade.
Men behoeft geen geleerde
te zijn om dit te constateren,
want iedereen, die op de men
sen en dieren let, kan het zelf
opmerken. Zo ging het ons on
langs nog, toen we moege-
drenteld op de beeldenten
toonstelling in Sonsbeek, een
kleine kastanjebruine eek
hoorn zagen exerceren bij een
papiermand, waaruit het rap
pe ding een leeg papieren
ijsbakje had gehaald, dat hij
tussen het raster van een hek
probeerde door te werken.
Het duurde niet lang of een
kringetje tentoonstellingsbe
zoekers stond met de grootste
aandacht en met duidelijke
sympathie naar de verrich
tingen van de pluimstaart te
kijken. Met de rug nog wel
naar de meesterwerken, die
de prachtige gazons sierden en
waarvoor ze toch waren ge
komen.
Die sympathie is volkomen
begrijpelijk want inderdaad
heeft de eekhoorn in zijn ma
nier van doen iets overrompe-
lends, iets, dat onmiddellijk
aanslaat bij ieder die van die
ren houdt. Toch is het goed,
dat we ten opzichte van dit
„snoezige" diertje het hoofd
koel houden, dat wil zeggen,
dat we de ogen niet sluiten
voor de werkelijk niet onbe
langrijke schade die de rode
boomacrobaat in tuin en park
kan aanrichten. Nu moet ik
bekennen zelf enigszins be
vooroordeeld te zijn wat be
treft de eekhoorn en wel
in gunstige zin, want ik heb
eens het genoegen gehad een
moederloos eekhoorntje van
een paar weken oud op te
kweken en groot te brengen.
Aan die periode bewaar ik al
tijd nog (mijn huisgenoten in
cluis) de prettigste herin
neringen, al dragen onze over
gordijnen en ons meubilair
nog steeds de zichtbare spo
ren van zijn halsbrekend tra-
pezewerk.
Nu hebben wij de kennis
making met zo'n „boomrat",
zoals men hem niet ten on
rechte noemt, kunnen ver
nieuwen. Niet tijdens een
wandeling in een bos of zo,
maar enige weken achtereen,
op vaste tijden van de dag,
in onze tuin, waar we hem op
ons gemak konden waarne
men. Hoe die stadseekhoorn
in onze buurt was verzeild
geraakt, is moeilijk na te
gaan. Eekhoorns zwerven
echter graag ver van hun ge-
boortegebied en kunnen,
boom op en af, hele afstanden
afleggen. Hebben ze nu een
maal een voedselbron ergens
aangeboord en worden ze met
rust gelaten, dan houden ze
op die plek een tijdlang hun
domicilie.
Die voedselbron bestond in
ons geval uit een hazelnoten-
boom, waarvan we de vruch
ten, ook deze zomer, met
groeiende belangstelling had
den zien rijpen. De eekhoorn
had echter anders beschikt.
De eerste keer, dat we de tak
ken van de hazelnoot zagen
schudden alsof er een jongen
in rondklom, begrepen we al,
dat we dit jaar geen eigen
oogst op de schaal zouden
zien, welke overtuiging ver
sterkt werd, toen we zelfs
binnenskamers het geluid
konden opvangen van de
scherpe knaagtandjes, die de
noten doorvijlden.
Toen de kleine rakker wat
ons betreft volkomen was ge
rustgesteld, kwam en ging hij
met de regelmaat van een
klok en verdwenen de mooi
verpakte hazelnoten ziender
ogen. Van onze hoop, dat de
buitenste die aan dunne
zwieptakken hingen, tenmin
ste onbereikbaar zouden zijn,
bleef ook al niet veel over,
want toen het centrum van de
boom was afgezocht, kwam
de buitenkant aan de beurt,
waarbij ons staaltjes van acro
batiek werden gepresenteerd,
waar we van stonden te kij
ken.
Zo bewonderenswaardig is
dit diertje aangepast aan het
leven in de bomen, dat hij het
zonder zichtbare moeite klaar
speelt, buikwaarts langs een
doorbuigende tak te klimmen,
de kop naar beneden, de
staart als een evenwichtsin-
strument heen en weer schok
kend, tot hij de noot heeft be
reikt, die hij met de genagel
de handjes naar zich toe grist.
De terugtocht is nog merk
waardiger, want nu moet het
lichaampje een hele slag terug
maken waarbij het een ogen
blik alleen aan de achterpo
ten hangt. Dan grijpen de
voorklauwtjes vast en tjoep!
klaar is Kees, langs de
zwaaiende tak gaat het terug
en dan zit meneertje prins-
heerlijk en open en bloot zijn
buit te bewerken, waarbij de
doppen door de bladeren tik
kelen.
Daarna poetst hij zich eens
over de kop en de snorharen,
slaat zijn handjes bij wijze
van kam door .de volle pluim
staart heen, dit alles onder de
zeer nabije ogen van een
theedrinkende en rustig pra
tende familie. Soms ging hij
ook wel, zijn buit in de bek
geklemd, met de bekende kik
kerachtige hupsprongen er
vandoor, steeds langs hetzelf
de weggetje en dan hoorden
we ergens gescharx-el in de
bladeren waarna de rode
broeder terugkwam voor een
nieuwe plundertocht.
Toen de noten tot de aller
laatste waren opgemaakt, ver
dween hij uit onze tuin, on
danks de pinda's, die ik (zeer
inconsequent!) tussen de tak
ken had beklemd, maar van
een buurvrouw hoorde ik, dat
hij ook haar tuin had bezocht
met grote belangstelling voor
de pruimenboom.
Dat is werkelijk geen ge
zicht een vluchtende eekhoorn
met als een ballon een grote
gave pruim in zijn bek ge
klemd!
ZOLANG DE bemoeiingen
van de eekhoorn beperkt blij
ven tot noten, zaden en ande
re vruchten, gaat het nog wel,
maar als hij de eieren noch de
jongen van onze broedvogels
spaart, komen de zaken an
ders te staan. En zo is het in
derdaad het geval met dit
dier. Het is dan ook geen won
der, dat hij volgens de nieu
we jachtwet tot het schade
lijk wild wordt gerekend. Dit
houdt echter in, dat niemand
zonder ministeriële vergun
ning een eekhoorn meer zal
mogen vangen of doden.
Wat de uitwerking van deze
pas afgekondigde wet zal zijn
ten opzichte van de eek
hoornstand valt niet te voor
spellen. Wat ik wel met grote
zekerheid weet, is, dat onze
notenboom op het ogenblik
alleen nog maar takken heeft
en bladeren. Maar daar staat
tegenover, dat wij de herin
nering hebben aan een serie
alleraardigste toneeltjes, met
de entourage van een rijk-
bloeiende Septembertuin. Dit
zal ons langer bijblijven dan
een zak met noten.
SJOUKE VAN DER ZEE
ZOLANG GERARD WALSCHAP al wat hem in zichzelf verdeelt, wat hij in het
werelds bestel van deze tijd misprijst, veroordeelt en veracht, wat hij als onaantast
bare kostbaarheden koestert in de warmte van zijn hart, projecteerde in zijn roman
figuren, zolang hij zich uitsprak als romancier en wat voor een romancier! viel
de vraag omtrent zijn gelijk of ongelijk volstrekt buiten het bestek van iedere integere
beoordeling. Zó en niet anders creëerde hij zijn personages, van Adelaide tot Zuster
Virgilia, van Houtekiet tot Nicodemus en het enig toelaatbare criterium voor de
echtheid van zijn werk was de mate, waarin zij lééfden, waarin zij ménsen waren, al
dan niet sympathiek, al dan niet goed of gelovig of opstandig of wat men maar wil.
En mensen wéren het, mensen die met hun deugden en ondeugden voor of tegen iets
getuigden, maar hoe dan ook getuigden en dus als romancreaties overtuigden.
EN NU WALSCHAP zich over de hoof
den van al zijn romanfiguren heen zeer
persoonlijk en zeer rechtstreeks tot zijn le
zers heeft gewend, nu hij in een fulmine
rend geschrift, dat hij „Salut en Merci"
heeft genoemd, eindelijk naar zijn zeggen
zonder voorbehoud uitspreekt wat hem al
sinds jaren zwaar op het hart ligt, heeft hij
meer in discussie met zichzelf dan met
zijn tegenstanders zijn getuigenis, dat
zonder twijfel een „cri de coeur" wilde
zijn, gedegradeerd tot een polemisch vlug
schrift van twijfelachtige betekenis.
Niet omdat hij in zijn verbeten révolte,
in zijn genadeloze aanklacht, van zijn
standpunt gezien ongelijk zou hebben.
Véél van zijn requisitoir, van zijn grimmi
ge verontwaardiging en bittere ontgooche
ling, van zijn diepe, weerbarstige onvreê
met de staat van de huidige cultuur, zal
door menigeen onderschreven worden, zó
veel zelfs, dat ik me heb afgevraagd of na
Nietzsche, Stirner en Multatuli om mij
tot deze drie super-individualisten te be
palen een aggressief betoog als dit nog
wel een éndere dan een persoonlijke waar
de kan hebben. Neen, in een ander, wezen
lijker opzicht heeft Walschap mij in een
niet geringe mate teleurgesteld: hij heeft
een goede zaak die van de gewetensvrij
heid, van de persoonlijke onafhankelijk
heid, van de geestelijke vrijheid slecht
gediend door én te gaan polemiseren in de
aanvechtbare trant van de man die tegen
elke prijs gelijk wil hebben en zichzelf
overschreeuwt èn zich hopeloos te ver
strikken in geforceerde „bewijzen", waar
hij het goed recht van zijn ongeloof be
pleit en zijn bekering daartoe met het
zelfde fanatisme dat hij in zijn tegenstan
ders verfoeit verkondigt, zo niet predikt.
Gerard Walschap.
Walschap heeft en men kan de ont
wikkeling daarvan vrijwel stap voor stap
in zijn romans volgen de Rooms-Katho-
lieke kerk vaarwel gezegd en de clerus de
rug toegekeerd, hij heeft de cultuurphase
waarin de Europese mensheid verkeert aan
de schandpaal geslagen, de gangbare mo
raal in de ban gedaan, de heersende mid
delmaat in staat van beschuldiging gesteld,
het schijnfantsoen ontmaskerd, de „middel
bare kunstparasieten, de ruigbaarden en
veloerjassen" aan de kaak gesteld, om als
het kon vrij baan te maken voor een stukje
eenvoudig, maar eerlijk en ongeschonden
mensengeluk, voor een wereld die aan een
DE TITEL A child of the century, waaronder
de geenszins woordkarige of van esprit ge
speende Amerikaan Ben Hecht zijn levensher
inneringen het licht deed zien, geeft zeer dui
delijk aan, hoe deze veelomstreden schrijver
van romans en toneelstukken zijn persoon en
werk beschouwd wenst te zien: als door zijn
tijd gevormd en gerechtvaardigd. Op artistiek
en menig ander terrein van het Amerikaanse
leven heeft deze thans zestigjarige zich be
wogen met het gemak van de man, die weet
dat hij erbij hoort, omdat hij zich ervan be
wust was dat én de goede én de minder
goede eigenschappen van zijn tijdgenoten m
ruime mate ook aan hem te vinden waren.
Temidden van de enorme romanproductie,
die Amerika over het mensdom uitschudt, is
dit boek een verademing. Het is met vaart en
verve geschreven, men zou het in één ruk lit
willen lezenals het maar niet zo volumi
neus was! De levensgeschiedenis van de inmid
dels alom bekende en bewonderde Odette
Churchill, zoals die door Jerrard Tickell te
boek werd gesteld, werd eveneens zeer wreed
door haar tijd bepaald. Nu men zich er lang
zamerhand aan gewent de Oosterburen alleen
nog maar te zien als nijvere wederopbouwers,
knappe autoconstructeurs en vlotte luiden die in
het buitenland hun geld wél weten uit te geven,
kan het geen kwaad nog weer eens te laten
zien wat er ruim tien jaren geleden aan tal
lozen werd misdaan.
De ondertitel van Charles Mergendahl's This
spring of love the story of an unfaithful
woman én het plaatje op de omslag laten
niemand In het onzekere omtrent het thema
van deze Nieuw-Zeelandse roman. Door The
New York Times destijds gerecenseerd als
„superieur aan menig ander werk van deze
tijd". A.M.
beetje waarachtige liefde van de een voor
de ander genoeg heeft om te verhoeden,
dat de mens zijn medemens in het licht
staat. Dat is, al geldt voor hem enkel zwart
en wit, zijn goed recht als vrij man. En
als vrije geest staat het hem vrij, vrij te
spreken. Maar en daarmee staat en valt
de overtuigende kracht van zijn „afreke
ning" i s hij vrij? Walschap heeft de
zon aangeroepen om zijn papier helder
te maken en de wind „die in die zon
vendelzwaait met wasgoed" gevraagd
hem vrij te laten vrij „om te zeggen wat
ik werkelijk te zeggen heb". Ik twijfel
geen seconde aan zijn goede trouw, aan zijn
oprechtheid. Maar diezelfde oprechtheid
toont zonneklaar aan, dat Walschap, die
aan deze „bevochten vrijheid" het recht
ontleent de harde waarheid te zeggen, de
vrijheid meer liefheeft dan bezit en dus
tegen wil en dank de halve waarheid zegt
met de nadrukkelijkheid van de „gehele
waarheid".
Walschap en ik zeg dit met hartzeer
heeft in dit rancuneuze geschrift op mij
de indruk gemaakt van de man, die demon
stratief fluitend door een donker bos loopt
ten bewijze van zijn onvervaardheid. Hij
fluit „salut en merci", evenals een aantal
jaren geleden zijn motief „vaarwel" was.
Maar bij elke stap kijkt hij om in angst en
vreze, dat zijn verleden hem ondanks al
zijn uitdagend getierelier tóch nog op de
hielen zou ziten. En terwijl hij achter zich
ziet, loopt het hem fataal voor de voeten.
Walschap struikelt en wil het ervoor hou
den dat hij als een satyr bokkesprongen
maakt.
Ook dat zou de waarde van zijn „afre
kening" nog niet behoeven te reduceren
tot een spiegelgevecht, als hij zich in zijn
gekwetstheid en innerlijke onvreê niet had
laten verleiden tot de triomfantelijke toon
van het voldongen feit, de zekere overwin
ning een toon, een betoogtrant, waar
aan men zich zou ergeren als er niet een
ontwapenende naïveteit in meeklonk, zich
zou ergeren ook déar, waar Walschap het
grootste gelijk van de wereld heeft.
Niets is pijnlijker dan het gelijk van een
in beginsel respectabele overtuiging te
zien verspelen door het ongelijk van een in
feite cholerische en zichzelf verheffende
vergramdheid. Wie zich door zijn boosaar
dige verstoordheid op drift laat brengen,
ziet door het groen en geel van zijn vinnig
heid zelfs het zwart en wit niet meer en
wordt met alle redelijkheid des verstands
onredelijk met zijn gemoed. Hij zégt niet
meer wat hij te zeggen heeft. Hij vergalop
peert zich. Hij verstrikt zich in het tumult
van zijn ongecontroleerde bewogenheid,
waartegen de helderste zon en de vrijste
wind machteloos zijn.
WALSCHAP is een romancier en geen
pamflettist. Kunst distancieert. En de
waarheid, zeker de onverbloemde, heeft
vóór alles distantie nodig, wil zij zich niet
halverwege tegen zichzelf keren.- Ik geloof
in de romancier Walschap, ik geloof ook in
de mens Walschap, zonder wie deze roman
cier niet denkbaar ls. En juist omdat ik in
zowel de een als de ander geloof, ben ik
van mening, dat „Salut en Merci" in de
schrijf la had moeten blijven, tot er een ro
man uit te voorschijn was gekomen om het
pamflet te achterhalen. Wie weet en ik
gun het hem van harte neemt Walschap
nog eens revanche door een romanfiguur
te creëren, die in volle vrijheid en met alle
waardigheid, welke de schrijver-Walschap
aan de mens-Walschap verschuldigd is,
kan zeggen: salut en merci.
C. J. E. DINAUX
Verschenen bij Uitgeverij Ontwikkeling, O
Antwerpen. A
OOK LONDEN heeft zijn luilekkerland.
Ik schrijf dat woord niet met een hoofd
letter uit gehoorzaarpheid aan de nieuwe
spelling, maar omdat het geen echt luilek
kerland is. Doch daarover aanstonds meer.
Het is verwonderlijk en daar wou ik
het om te beginnen eigenlijk over hebben
hoe snel ook de hier gevestigde buiten
landers uit alle windstreken zich aanpassen
bij wat men wat lichtvaardig de Engelse
levenswijze noemt. Het is namelijk niet zo
zeer leven dan wel bestaan volgens legio
eens en voor altijd bepaalde regels. Ook in
Soho, de volksbuurt met de tientallen exo
tische eethuisjes, is die assimilatie onmid
dellijk merkbaar. Toen ik daar vertoefde,
was in het niet zover vandaar gelegen Lan
caster House juist de conferentie over Cy
prus aan de gang. De besprekingen verlie
pen niet naar de wens van een groot aan
tal te Londen gevestigde Grieken, die dan
ook onmiddellijk een betoging organiseer
den. Het was een aardig gezicht, die optocht
met drukbeschilderde spandoeken over
Shaltesbury Avenue naar Piccadilly Cir
cus te zien marcheren. Zoveel opwinding
viel er in heel Engeland zelden te beleven,
zelfs als men de gigantische glijbaan met
waterbad in de Pleasure Gardens in Bat-
tersea meerekent. Nationale verontwaardi
ging kookte door de straten van de wereld
stad. Maar ach, toen het stoplicht bij Cha
ring Cross Road op rood sprong, hielden de
aanvoerders keurig halt en verstarde alle
bittere emotie van hun volgelingen tot roer
loze gehoorzaamheid. Hoe mooi, hoe ont
roerend mooi was het te aanschouwen dat
zelfs oproerkraaiers geen spelbrekers wil
len zijn.
Dezelfde avond werd er overigens Ln So
ho een gevecht op leven en dood geleverd
tussen twee mannen, die elkaar op straat
met een stiletto te lijf gingen. Het waren
blijkbaar heren, die een appeltje met el
kaar te schillen hadden, want zij verdwe
nen met hun ontblote messen in een fruit
winkel, waaruit zij na een verwoed robber
tje van een kwartier of zo beiden met bloe
dend bovenlijf te voorschijn kwamen. Ik
werd daaraan herinnerd, doordat dezer da
gen dit duo in de Old Bailey terecht heeft
gestaan. Het is een vreemde zaak gewor
den. Jack Spot, de koning der illegale gok
kers, bleek slechts uit zelfverdediging te
hebben gehandeld en werd vrijgesproken.
De ander, een zekere Albert Dimes, die
twee wonden ter lengte van een volwassen
banaan had opgelopen, bleek eveneens uit
zelfverdediging te hebben gehandeld en
werd dus ook vrijgesproken Dat één van
beiden de beste verdediging in de aanval
heeft gezocht, is de jury blijkbaar ontgaan.
Het rechtsgevoel van de Engelsen is door
het vonnis diep geschokt, zodat de minister
van Justitie een nieuw onderzoek heeft ge
last. Het zal belangrijk zijn, dunkt mij, het
motief te achterhalen want waar er
twee vechten, hebben er meestal drie
schuld, ook in de onderwereld.
DEZE ALINEA had eigenlijk met het.
woord luilekkerland moeten beginnen,
maar dat kan niet, want dan zou ik het
toch met een hoofdletter hebben moeten
schrijven. En die ware misplaatst geweest.
Men vindt in Soho inderdaad tientallen
hokkerige restaurants van vreemde her
komst: Chinese, Turkse, Joegoslavische,
Italiaanse enzovoorts. Men kan daar aller
lei nationale gerechten bestellen. Maar er
is iets eigenaardigs mee: in alle uitheemse
gerechten vindt men wel flauwe herinne
ringen aan de oorspronkelijk bedoelde in
grediënten terug maar zelfs de edelste deli
catessen zijn tot Engels voedsel verwaterd.
En men kan er alleen maar appelsap bij
te drinken krijgen.
Nee, dan ons eigen Amsterdam, waar
men spaghetti kan slurpen bij mandflessen
LONDEN (United Press). R. MacColl,
een reizende verslaggever van de En
gelse Daily Express, heeft een lijstje
gegeven van de zes vrouwen, die zijns
inziens de meest fascinerende ter we
reld zijn. Hij noemde achtereenvolgens:
Prinses Margaret, de filmster Marilyn
Monroe, de Russische danseres Maria
Lepesjinskaja, de Prinses de Rêthy, de
Amerikaanse zangeres Eartha Kitt en
mevrouw Melinda MacLean,.de vrouw
van de Britse communistische overloper.
„Prinses Margaret", aldus de merk
waardig openhartige MacColl, „bezit in
hoge mate die moeilijk te omschrijven
kwaliteit, welke toch zo onmiskenbaar
is als men haar ontmoet en die vaag
als „sex appeal" wordt aangegeven. Zij
heeft prachtige ogen, ze geniet van het
leven met groot enthousiasme, ze heeft
een goed figuur, ze bezit een licht-
tantaliserende, bijna schelmse manier
van doen. Ik wens haar het beste".
Wat mevrouw Melinda MacLean betreft,
die in 1953 met haar kinderen verdween,
na de vlucht van haar voor de Russen
spionnerende echtgenoot - zij fascineer
de hem in dien verstande, dat zij
„nieuwsgierigheid wekte naar wat er
in haar omging".
vol Chianti in „La Pergola" aan de Amstef,
waar de eigenaar ter opluistering van het
diner aria's uit de opera's van zijn landge
noten zingt met gramofoonbegeleiding,
welk procédé hem bovendien tot het leve
ren van duetten in staat stelt. Ook het Leid-
seplein heeft zijn culinair hoekje: daar kan
men in een authentiek Chalet Suisse zulke
typische alpenkost als Pilaw Egyptienne
of Schaschlik a l'Algérienne kauwen....
want als wij exotisch doen, dan doen we
dat ook goed. Wij houden niet van dat hal
ve werk, wij zijn nu eenmaal geen liflaf-
aarden. Onze liefde voor alle vreemde
verre vaderlanden gaat tenslotte door de
maag. KO BRUGBIER
(Van onze correspondent in Brussel)
DE BEKENDE Brusselse uitgeversmaat
schappij Manteau zal in het komende na
jaar een serie werken van Vlaamse auteurs
uitgeven, waarvan gezegd kan .worden dat
zij in het Nederlandse taalgebied de aan
dacht zullen trekken. De uitgave van het
verzamelde werk van Herman Teirlinck
moet in de eerste plaats worden genoemd.
Het jongste boek van deze tachtiger zal
nog apart worden uitgegeven „Zelfportret
of het galgenmaal" een soort autobio
grafische geschiedenis, waarin Teirlinck
tracht door te dringen tot de geheimen van
het eigen ik, op een vlijmscherpe manier.
Het is een sceptisch boek, waarvan reeds
excerpten verschenen in het Nieuw Vlaams
Tijdschrift.
Men zal verder binnenkort kunnen ken
nis maken met de experimentele poëzie in
Vlaanderen, geanalyseerd en gepresenteerd
door Jan Walravens, een jong animator
van de Vlaamse letterkunde en directeur
van het Kamertoneel te Brussel, kunstre
dacteur van Het Laatste Nieuws en mede
werker van talrijke litteraire tijdschriften.
Van Johan Daisne die velen kennen
door zijn roman „De man die zijn haar
kort liet knippen" komt een werkje
„Uitspraak en spelling van Russische na
men in het Nederlands" op de markt. De
ontdekking van Manteau, de jonge Franse
schrijfster Francoise Sagan, krijgt een der
de druk van haar „Bonjour Tristesse".
De Vlaamse uitgevers worden actief. Zij
schijnen de jeugdziekten te hebben over
wonnen en trachten met alle middelen hun
achterstand op de grote Nederlandse uit
geverijen in te halen. De jonge dichters
hebben het echter niet zo gemakkelijk.
„Tijd en Mens" een tijdschrift van jon
ge Vlaamse auteurs, waarin Louis Paul
Boon, Jan Walravens en Hugo Claus een
nieuw geluid lieten horen gaat verdwij
nen.
OP DE ACHTSTE verdieping van het flatgebouw in Mont-
parnasse zijn elf zolderkamers. In twee daarvan wonen wij, voor
een hele maand. In het gehele gebouw wonen schilders. Op de
onderste verdiepingen, die enorm hoog gebouwd zijn, wonen
schilders, die het financieel ver gebracht hebben. Dat komt dus
ook voor in Parijs en meer dan men zou denken. Ook wonen hier
modetekenaars en dat schijnt ook al geen slecht beroep te zijn.
De kunstschilders werken hoofdzakelijk overdag. Doch -er zijn
er ook die 's avonds werken, bij kunstlicht. Naar ik meen deed
Rembrandt dit ook, maar de meeste schilders van tegenwoordig
stoppen toch meestal hun arbeid als het daglicht verdwijnt.
Hoe hoger men in ons flatgebouw
komt hoe kleiner de ateliers worden.
Toch zijn zelfs die op de zesde en ze
vende étage nog heel behoorlijk, al
zijn ze niet zo luxueus ingericht. Schil-
deur op de eerste en tweede étage ge-
deur op de eerst een tweede étage ge
zien heb, zag ik in Holland nog nooit.
Dikwijls hebben ze een balconnetje
binnenshuis, in het atelier. Daar gaat dan een trap naar toe.
Als men op het balconnetje is, kan men niet verder. Het dient
voor de regeling van de lichteffecten. Allerlei touwen gaan naar
gordijnen, die geheel of gedeeltelijk opengetrokken worden,
's Avonds kan men van dit balconnetje lichteffecten bereiken
met schijnwerpers.
Van dit alles weten wij op onze achtste étage niets af. De hier
woonachtige schilders weten drommels goed hoe ver hun rijke
onderburen het gebracht hebben. Maar daar laten ze hun goede
humeur niet door bederven. Het echte gekanker, waar de Hol
lander zo'n specialist in is, hoort men hier zelden. Integendeel,
al mijn buren zijn er van overtuigd, dat voor hen de rijke dagen
ook eens zullen aanbreken en dat ze dan étage voor étage om
laag zullen zakken. Ze weten te vertellen van die en die, die
nu op de tweede woont en die vijf jaar geleden ook nog op de
achtste étage zat. Het zijn wel echte bohémiens hierboven. Maar
ze zien de armoede niet bepaald als een noodzakelijke voor
waarde om echte kunst te scheppen. Een standpunt dat men in
Holland nog al eens hoort verdedigen. Dat vindt men hier klink
klare nonsens en misschien hebben ze wel gelijk.
Als het 's avonds zo'n uur of negen geworden is, heeft mijn
buurman ,de Russische schilder, die zeker al dertig jaar in Parijs
woont, zijn atelier aan kant en klopt hij bij mij aan voor een
partijtje schaak. Ik ben wel blij dat ik mijn schaakspel mee ge
nomen heb*afènt alleen op onze étage zijn er al verscheidene
liefhebbers. T>e Rus schaakt goed, hoe kan het ook anders? Hij
houdt van gecompliceerde partijen en heeft er een hekel aan
wanneer ik ga afruimen. Dat noemt hij amateurwerk. Een inge
wikkelde matstelling op een vol bord, dat is een kolfje naar zijn
hand. Als we twee of drie partijtjes achter de rug hebben is het
al nacht geworden, maar nog geen weer om naar bed te gaan.
We beginnen elkaar dan verhalen te vertellen. Hij is altijd
nieuwsgierig hoe ik de dag heb doorgebracht en op zijn beurt
komt hij met echte buurtgeschiedenissen voor de dag.
Zo weet hij te vertellen dat de vroegere wereldkampioen scha
ken Aljechin in ditzelfde huis de laatste jaren van zijn leven
heeft doorgebracht. Aljechin zou hier een eind aan zijn leven
hebben gemaakt en dat is iets waar de meeste Fransen graag een
opgewekte boom over opzetten. Als men daar met een schilder
over praat, begint hij ook al gauw over „Venkok" te spreken.
Zo bood ik mijn Russische schilder een tweede kop sterke kof
fie aan, maar hij bedankte wegens zijn zwakke maag. Als hij
zoiets opdronk, zei hij, zou hij hallucinaties krijgen of misschien
wel gek worden en tegelijkertijd geniaal, zoals „Venkok"....
Wie was dat? Nu, wist ik dat niet? Dat was toch de grote Hol
landse schilder. Hij blijkt „Van Gogh" te bedoelen. Breedvoerig
wijdt mijn schilder er over uit wat een ellende het zou geven
wanneer hij gek en geniaal tegelijkertijd zou worden. Want dat
hoort volgens hem bij elkaar. Al het gezellige van het schilders-
bestaan zou eraf gaan en wat had het leven dan nog voor zin?
Het nageslacht zou misschien nog wat genoegen aan zijn schil
derijen beleven en hij zou in de geschiedenisboekjes komen,
maar wat schoot hij daar op het ogenblik mee op? Leve de ge
zelligheid en laat het nageslacht maar voor zichzelf zorgen.
Mijn vriend haalt zijn vrouw er bij wanneer ik ga vertellen,
wat ik overdag zoal voor merkwaardigs zie in Parijs. U kunt
zich geen dankbaarder gehoor voorstellen. Met schitterende ogen
staren ze mij aan en soms gaat de deur
op een kiertje open en kijken andere
buren naar binnen, die ook graag wil
len luisteren. Wat of ik allemaal ver
tel? Allerlei kleinigheden. Van een
dronken man, die ik 's avonds laat nog
op straat zag. Hij slingerde met grote
bochten over het trottoir. In zijn hand
droeg hij een rode roos. Een wonder
lijk effect. Of van de voddenman. Deze rijdt hier in de buurt
namelijk als een soort Mussolini rond.
Hij heeft een open tweedehands auto, waar hij achterin rechtop
staat. Zijn compagnon zit aan het stuur. De voddenman staat
daar als een vorst. De auto rijdt zeer langzaam langs die straten,
waar clandizie verwacht wordt. Passeert hij kantoorgebouwen
dan versnelt de automobiel het tempo. Ondertussen wordt luide
op z'n Frans „vodden" geroepen. En dan de lijk-autobus. Dat is
een gewone bus, maar dan zwart geverfd. Voorin zijn drie ban
ken voor de familie, daarachter staat de doodkist. Deze auto
bussen heb ik nog nooit langzaam zien rijden. Het gaat in volle
vaart naar het kerkhof toe. Het is een goedkope oplossing, waar
veel gebruik van gemaakt wordt.
Veel succes oogst ik met mijn belevenissen op de vlooien
markt. Dat is de markt waar men alles kan kopen wat oud is,
variërende tussen oud-roest en een kostbare Louis-XV-tafel. Ik
heb nog nooit een vlo opgedaan op deze Marchée aux Puces, die
men vindt dicht bij het métrostation Porte Clignancour.
Op dit station trof ik een luid roepende Hollandse mijnheer,
die van de conducteur wou weten waar de Marchée aux Puces
was. „Puces", zei zijn vrouw, „lieverd, weet je wel zeker dat dat
het goede woord is, dat betekent toch vlooien?" „Hou jij je
mond", snauwde onze gentleman, „laat dat nu maar aan mij
over". Later zag ik hem met zijn vrouw rondscharrelen bij een
stalletje met antieke sieraden. Het was ongeveer half twee en
het stalletje was onbeheerd, daar de koopvrouw elders haar
maaltijd gebruikte. Nu zie ik er zelf zeer Frans uit als ik zo in
Parijs rondscharrel. Vooral mijn alpinopetje gaf de beide Hol
landers de indruk, dat ik de baas van het stalletje was.
Ze spraken luidop Hollands met elkaar. (Dat verstaat immers
toch niemand in Parijs?) „Zou hij er verstand van hebben?" zei
de Hollandse mevrouw. „Dat weet je nooit", meende mijnheer.
„Als hij teveel vraagt kan hij voor mijn part stikken." Er werd
ijverig naar Franse woorden gezocht en tenslotte kwam de vraag:
„Comment est le prix de"en daarbij werd dan een halssnoer
aangewezen. Ik was direct in mijn rol en ook de Franse koop
man van het stalletje ernaast, die mij al sinds jaren kent, liet
mij rustig begaan toen ik het snoer uit de vitrine haalde en het
in mijn beste Frans begon aan te prijzen. Maar tenslotte moest
ik toch een prijs noemen en die was zo hoog, dat de koopman aan
het stalletje ernaast snel zijn hoofd omdraaide om zijn lachen
te verbergen. Ze dachten er natuurlijk niet over.
„Kan ik nou stikken?" vroeg ik toen maar langs mijn neus
weg en de beide Hollanders maakten een noodsprong.
PAUL CHR. VAN WESTERING