DE RODE ROVER IN DE NOTENBOOM Vreemde kost Hoe ik voor een Fransman werd aangezien Walschaps „Saluut en Merci" Een verspeelde kans Litteraire Kanttekeningen NIEUWE BOEKEN in zakformaat Fascinerende vrouwen Nieirwe werken van Vlaamse auteurs Een maani 1 op een Parijse zolc lerkamer Met alle middelen wordt achterstand ingehaald TOT DE DIEREN, die al tijd en overal de aandacht van het publiek trekken, be hoort de eekhoorn. Hij heeit steeds de sympathie van de mensen, want het zijn er maar weinigen, die zich het hoofd breken met overwegingen van nut en schade. Men behoeft geen geleerde te zijn om dit te constateren, want iedereen, die op de men sen en dieren let, kan het zelf opmerken. Zo ging het ons on langs nog, toen we moege- drenteld op de beeldenten toonstelling in Sonsbeek, een kleine kastanjebruine eek hoorn zagen exerceren bij een papiermand, waaruit het rap pe ding een leeg papieren ijsbakje had gehaald, dat hij tussen het raster van een hek probeerde door te werken. Het duurde niet lang of een kringetje tentoonstellingsbe zoekers stond met de grootste aandacht en met duidelijke sympathie naar de verrich tingen van de pluimstaart te kijken. Met de rug nog wel naar de meesterwerken, die de prachtige gazons sierden en waarvoor ze toch waren ge komen. Die sympathie is volkomen begrijpelijk want inderdaad heeft de eekhoorn in zijn ma nier van doen iets overrompe- lends, iets, dat onmiddellijk aanslaat bij ieder die van die ren houdt. Toch is het goed, dat we ten opzichte van dit „snoezige" diertje het hoofd koel houden, dat wil zeggen, dat we de ogen niet sluiten voor de werkelijk niet onbe langrijke schade die de rode boomacrobaat in tuin en park kan aanrichten. Nu moet ik bekennen zelf enigszins be vooroordeeld te zijn wat be treft de eekhoorn en wel in gunstige zin, want ik heb eens het genoegen gehad een moederloos eekhoorntje van een paar weken oud op te kweken en groot te brengen. Aan die periode bewaar ik al tijd nog (mijn huisgenoten in cluis) de prettigste herin neringen, al dragen onze over gordijnen en ons meubilair nog steeds de zichtbare spo ren van zijn halsbrekend tra- pezewerk. Nu hebben wij de kennis making met zo'n „boomrat", zoals men hem niet ten on rechte noemt, kunnen ver nieuwen. Niet tijdens een wandeling in een bos of zo, maar enige weken achtereen, op vaste tijden van de dag, in onze tuin, waar we hem op ons gemak konden waarne men. Hoe die stadseekhoorn in onze buurt was verzeild geraakt, is moeilijk na te gaan. Eekhoorns zwerven echter graag ver van hun ge- boortegebied en kunnen, boom op en af, hele afstanden afleggen. Hebben ze nu een maal een voedselbron ergens aangeboord en worden ze met rust gelaten, dan houden ze op die plek een tijdlang hun domicilie. Die voedselbron bestond in ons geval uit een hazelnoten- boom, waarvan we de vruch ten, ook deze zomer, met groeiende belangstelling had den zien rijpen. De eekhoorn had echter anders beschikt. De eerste keer, dat we de tak ken van de hazelnoot zagen schudden alsof er een jongen in rondklom, begrepen we al, dat we dit jaar geen eigen oogst op de schaal zouden zien, welke overtuiging ver sterkt werd, toen we zelfs binnenskamers het geluid konden opvangen van de scherpe knaagtandjes, die de noten doorvijlden. Toen de kleine rakker wat ons betreft volkomen was ge rustgesteld, kwam en ging hij met de regelmaat van een klok en verdwenen de mooi verpakte hazelnoten ziender ogen. Van onze hoop, dat de buitenste die aan dunne zwieptakken hingen, tenmin ste onbereikbaar zouden zijn, bleef ook al niet veel over, want toen het centrum van de boom was afgezocht, kwam de buitenkant aan de beurt, waarbij ons staaltjes van acro batiek werden gepresenteerd, waar we van stonden te kij ken. Zo bewonderenswaardig is dit diertje aangepast aan het leven in de bomen, dat hij het zonder zichtbare moeite klaar speelt, buikwaarts langs een doorbuigende tak te klimmen, de kop naar beneden, de staart als een evenwichtsin- strument heen en weer schok kend, tot hij de noot heeft be reikt, die hij met de genagel de handjes naar zich toe grist. De terugtocht is nog merk waardiger, want nu moet het lichaampje een hele slag terug maken waarbij het een ogen blik alleen aan de achterpo ten hangt. Dan grijpen de voorklauwtjes vast en tjoep! klaar is Kees, langs de zwaaiende tak gaat het terug en dan zit meneertje prins- heerlijk en open en bloot zijn buit te bewerken, waarbij de doppen door de bladeren tik kelen. Daarna poetst hij zich eens over de kop en de snorharen, slaat zijn handjes bij wijze van kam door .de volle pluim staart heen, dit alles onder de zeer nabije ogen van een theedrinkende en rustig pra tende familie. Soms ging hij ook wel, zijn buit in de bek geklemd, met de bekende kik kerachtige hupsprongen er vandoor, steeds langs hetzelf de weggetje en dan hoorden we ergens gescharx-el in de bladeren waarna de rode broeder terugkwam voor een nieuwe plundertocht. Toen de noten tot de aller laatste waren opgemaakt, ver dween hij uit onze tuin, on danks de pinda's, die ik (zeer inconsequent!) tussen de tak ken had beklemd, maar van een buurvrouw hoorde ik, dat hij ook haar tuin had bezocht met grote belangstelling voor de pruimenboom. Dat is werkelijk geen ge zicht een vluchtende eekhoorn met als een ballon een grote gave pruim in zijn bek ge klemd! ZOLANG DE bemoeiingen van de eekhoorn beperkt blij ven tot noten, zaden en ande re vruchten, gaat het nog wel, maar als hij de eieren noch de jongen van onze broedvogels spaart, komen de zaken an ders te staan. En zo is het in derdaad het geval met dit dier. Het is dan ook geen won der, dat hij volgens de nieu we jachtwet tot het schade lijk wild wordt gerekend. Dit houdt echter in, dat niemand zonder ministeriële vergun ning een eekhoorn meer zal mogen vangen of doden. Wat de uitwerking van deze pas afgekondigde wet zal zijn ten opzichte van de eek hoornstand valt niet te voor spellen. Wat ik wel met grote zekerheid weet, is, dat onze notenboom op het ogenblik alleen nog maar takken heeft en bladeren. Maar daar staat tegenover, dat wij de herin nering hebben aan een serie alleraardigste toneeltjes, met de entourage van een rijk- bloeiende Septembertuin. Dit zal ons langer bijblijven dan een zak met noten. SJOUKE VAN DER ZEE ZOLANG GERARD WALSCHAP al wat hem in zichzelf verdeelt, wat hij in het werelds bestel van deze tijd misprijst, veroordeelt en veracht, wat hij als onaantast bare kostbaarheden koestert in de warmte van zijn hart, projecteerde in zijn roman figuren, zolang hij zich uitsprak als romancier en wat voor een romancier! viel de vraag omtrent zijn gelijk of ongelijk volstrekt buiten het bestek van iedere integere beoordeling. Zó en niet anders creëerde hij zijn personages, van Adelaide tot Zuster Virgilia, van Houtekiet tot Nicodemus en het enig toelaatbare criterium voor de echtheid van zijn werk was de mate, waarin zij lééfden, waarin zij ménsen waren, al dan niet sympathiek, al dan niet goed of gelovig of opstandig of wat men maar wil. En mensen wéren het, mensen die met hun deugden en ondeugden voor of tegen iets getuigden, maar hoe dan ook getuigden en dus als romancreaties overtuigden. EN NU WALSCHAP zich over de hoof den van al zijn romanfiguren heen zeer persoonlijk en zeer rechtstreeks tot zijn le zers heeft gewend, nu hij in een fulmine rend geschrift, dat hij „Salut en Merci" heeft genoemd, eindelijk naar zijn zeggen zonder voorbehoud uitspreekt wat hem al sinds jaren zwaar op het hart ligt, heeft hij meer in discussie met zichzelf dan met zijn tegenstanders zijn getuigenis, dat zonder twijfel een „cri de coeur" wilde zijn, gedegradeerd tot een polemisch vlug schrift van twijfelachtige betekenis. Niet omdat hij in zijn verbeten révolte, in zijn genadeloze aanklacht, van zijn standpunt gezien ongelijk zou hebben. Véél van zijn requisitoir, van zijn grimmi ge verontwaardiging en bittere ontgooche ling, van zijn diepe, weerbarstige onvreê met de staat van de huidige cultuur, zal door menigeen onderschreven worden, zó veel zelfs, dat ik me heb afgevraagd of na Nietzsche, Stirner en Multatuli om mij tot deze drie super-individualisten te be palen een aggressief betoog als dit nog wel een éndere dan een persoonlijke waar de kan hebben. Neen, in een ander, wezen lijker opzicht heeft Walschap mij in een niet geringe mate teleurgesteld: hij heeft een goede zaak die van de gewetensvrij heid, van de persoonlijke onafhankelijk heid, van de geestelijke vrijheid slecht gediend door én te gaan polemiseren in de aanvechtbare trant van de man die tegen elke prijs gelijk wil hebben en zichzelf overschreeuwt èn zich hopeloos te ver strikken in geforceerde „bewijzen", waar hij het goed recht van zijn ongeloof be pleit en zijn bekering daartoe met het zelfde fanatisme dat hij in zijn tegenstan ders verfoeit verkondigt, zo niet predikt. Gerard Walschap. Walschap heeft en men kan de ont wikkeling daarvan vrijwel stap voor stap in zijn romans volgen de Rooms-Katho- lieke kerk vaarwel gezegd en de clerus de rug toegekeerd, hij heeft de cultuurphase waarin de Europese mensheid verkeert aan de schandpaal geslagen, de gangbare mo raal in de ban gedaan, de heersende mid delmaat in staat van beschuldiging gesteld, het schijnfantsoen ontmaskerd, de „middel bare kunstparasieten, de ruigbaarden en veloerjassen" aan de kaak gesteld, om als het kon vrij baan te maken voor een stukje eenvoudig, maar eerlijk en ongeschonden mensengeluk, voor een wereld die aan een DE TITEL A child of the century, waaronder de geenszins woordkarige of van esprit ge speende Amerikaan Ben Hecht zijn levensher inneringen het licht deed zien, geeft zeer dui delijk aan, hoe deze veelomstreden schrijver van romans en toneelstukken zijn persoon en werk beschouwd wenst te zien: als door zijn tijd gevormd en gerechtvaardigd. Op artistiek en menig ander terrein van het Amerikaanse leven heeft deze thans zestigjarige zich be wogen met het gemak van de man, die weet dat hij erbij hoort, omdat hij zich ervan be wust was dat én de goede én de minder goede eigenschappen van zijn tijdgenoten m ruime mate ook aan hem te vinden waren. Temidden van de enorme romanproductie, die Amerika over het mensdom uitschudt, is dit boek een verademing. Het is met vaart en verve geschreven, men zou het in één ruk lit willen lezenals het maar niet zo volumi neus was! De levensgeschiedenis van de inmid dels alom bekende en bewonderde Odette Churchill, zoals die door Jerrard Tickell te boek werd gesteld, werd eveneens zeer wreed door haar tijd bepaald. Nu men zich er lang zamerhand aan gewent de Oosterburen alleen nog maar te zien als nijvere wederopbouwers, knappe autoconstructeurs en vlotte luiden die in het buitenland hun geld wél weten uit te geven, kan het geen kwaad nog weer eens te laten zien wat er ruim tien jaren geleden aan tal lozen werd misdaan. De ondertitel van Charles Mergendahl's This spring of love the story of an unfaithful woman én het plaatje op de omslag laten niemand In het onzekere omtrent het thema van deze Nieuw-Zeelandse roman. Door The New York Times destijds gerecenseerd als „superieur aan menig ander werk van deze tijd". A.M. beetje waarachtige liefde van de een voor de ander genoeg heeft om te verhoeden, dat de mens zijn medemens in het licht staat. Dat is, al geldt voor hem enkel zwart en wit, zijn goed recht als vrij man. En als vrije geest staat het hem vrij, vrij te spreken. Maar en daarmee staat en valt de overtuigende kracht van zijn „afreke ning" i s hij vrij? Walschap heeft de zon aangeroepen om zijn papier helder te maken en de wind „die in die zon vendelzwaait met wasgoed" gevraagd hem vrij te laten vrij „om te zeggen wat ik werkelijk te zeggen heb". Ik twijfel geen seconde aan zijn goede trouw, aan zijn oprechtheid. Maar diezelfde oprechtheid toont zonneklaar aan, dat Walschap, die aan deze „bevochten vrijheid" het recht ontleent de harde waarheid te zeggen, de vrijheid meer liefheeft dan bezit en dus tegen wil en dank de halve waarheid zegt met de nadrukkelijkheid van de „gehele waarheid". Walschap en ik zeg dit met hartzeer heeft in dit rancuneuze geschrift op mij de indruk gemaakt van de man, die demon stratief fluitend door een donker bos loopt ten bewijze van zijn onvervaardheid. Hij fluit „salut en merci", evenals een aantal jaren geleden zijn motief „vaarwel" was. Maar bij elke stap kijkt hij om in angst en vreze, dat zijn verleden hem ondanks al zijn uitdagend getierelier tóch nog op de hielen zou ziten. En terwijl hij achter zich ziet, loopt het hem fataal voor de voeten. Walschap struikelt en wil het ervoor hou den dat hij als een satyr bokkesprongen maakt. Ook dat zou de waarde van zijn „afre kening" nog niet behoeven te reduceren tot een spiegelgevecht, als hij zich in zijn gekwetstheid en innerlijke onvreê niet had laten verleiden tot de triomfantelijke toon van het voldongen feit, de zekere overwin ning een toon, een betoogtrant, waar aan men zich zou ergeren als er niet een ontwapenende naïveteit in meeklonk, zich zou ergeren ook déar, waar Walschap het grootste gelijk van de wereld heeft. Niets is pijnlijker dan het gelijk van een in beginsel respectabele overtuiging te zien verspelen door het ongelijk van een in feite cholerische en zichzelf verheffende vergramdheid. Wie zich door zijn boosaar dige verstoordheid op drift laat brengen, ziet door het groen en geel van zijn vinnig heid zelfs het zwart en wit niet meer en wordt met alle redelijkheid des verstands onredelijk met zijn gemoed. Hij zégt niet meer wat hij te zeggen heeft. Hij vergalop peert zich. Hij verstrikt zich in het tumult van zijn ongecontroleerde bewogenheid, waartegen de helderste zon en de vrijste wind machteloos zijn. WALSCHAP is een romancier en geen pamflettist. Kunst distancieert. En de waarheid, zeker de onverbloemde, heeft vóór alles distantie nodig, wil zij zich niet halverwege tegen zichzelf keren.- Ik geloof in de romancier Walschap, ik geloof ook in de mens Walschap, zonder wie deze roman cier niet denkbaar ls. En juist omdat ik in zowel de een als de ander geloof, ben ik van mening, dat „Salut en Merci" in de schrijf la had moeten blijven, tot er een ro man uit te voorschijn was gekomen om het pamflet te achterhalen. Wie weet en ik gun het hem van harte neemt Walschap nog eens revanche door een romanfiguur te creëren, die in volle vrijheid en met alle waardigheid, welke de schrijver-Walschap aan de mens-Walschap verschuldigd is, kan zeggen: salut en merci. C. J. E. DINAUX Verschenen bij Uitgeverij Ontwikkeling, O Antwerpen. A OOK LONDEN heeft zijn luilekkerland. Ik schrijf dat woord niet met een hoofd letter uit gehoorzaarpheid aan de nieuwe spelling, maar omdat het geen echt luilek kerland is. Doch daarover aanstonds meer. Het is verwonderlijk en daar wou ik het om te beginnen eigenlijk over hebben hoe snel ook de hier gevestigde buiten landers uit alle windstreken zich aanpassen bij wat men wat lichtvaardig de Engelse levenswijze noemt. Het is namelijk niet zo zeer leven dan wel bestaan volgens legio eens en voor altijd bepaalde regels. Ook in Soho, de volksbuurt met de tientallen exo tische eethuisjes, is die assimilatie onmid dellijk merkbaar. Toen ik daar vertoefde, was in het niet zover vandaar gelegen Lan caster House juist de conferentie over Cy prus aan de gang. De besprekingen verlie pen niet naar de wens van een groot aan tal te Londen gevestigde Grieken, die dan ook onmiddellijk een betoging organiseer den. Het was een aardig gezicht, die optocht met drukbeschilderde spandoeken over Shaltesbury Avenue naar Piccadilly Cir cus te zien marcheren. Zoveel opwinding viel er in heel Engeland zelden te beleven, zelfs als men de gigantische glijbaan met waterbad in de Pleasure Gardens in Bat- tersea meerekent. Nationale verontwaardi ging kookte door de straten van de wereld stad. Maar ach, toen het stoplicht bij Cha ring Cross Road op rood sprong, hielden de aanvoerders keurig halt en verstarde alle bittere emotie van hun volgelingen tot roer loze gehoorzaamheid. Hoe mooi, hoe ont roerend mooi was het te aanschouwen dat zelfs oproerkraaiers geen spelbrekers wil len zijn. Dezelfde avond werd er overigens Ln So ho een gevecht op leven en dood geleverd tussen twee mannen, die elkaar op straat met een stiletto te lijf gingen. Het waren blijkbaar heren, die een appeltje met el kaar te schillen hadden, want zij verdwe nen met hun ontblote messen in een fruit winkel, waaruit zij na een verwoed robber tje van een kwartier of zo beiden met bloe dend bovenlijf te voorschijn kwamen. Ik werd daaraan herinnerd, doordat dezer da gen dit duo in de Old Bailey terecht heeft gestaan. Het is een vreemde zaak gewor den. Jack Spot, de koning der illegale gok kers, bleek slechts uit zelfverdediging te hebben gehandeld en werd vrijgesproken. De ander, een zekere Albert Dimes, die twee wonden ter lengte van een volwassen banaan had opgelopen, bleek eveneens uit zelfverdediging te hebben gehandeld en werd dus ook vrijgesproken Dat één van beiden de beste verdediging in de aanval heeft gezocht, is de jury blijkbaar ontgaan. Het rechtsgevoel van de Engelsen is door het vonnis diep geschokt, zodat de minister van Justitie een nieuw onderzoek heeft ge last. Het zal belangrijk zijn, dunkt mij, het motief te achterhalen want waar er twee vechten, hebben er meestal drie schuld, ook in de onderwereld. DEZE ALINEA had eigenlijk met het. woord luilekkerland moeten beginnen, maar dat kan niet, want dan zou ik het toch met een hoofdletter hebben moeten schrijven. En die ware misplaatst geweest. Men vindt in Soho inderdaad tientallen hokkerige restaurants van vreemde her komst: Chinese, Turkse, Joegoslavische, Italiaanse enzovoorts. Men kan daar aller lei nationale gerechten bestellen. Maar er is iets eigenaardigs mee: in alle uitheemse gerechten vindt men wel flauwe herinne ringen aan de oorspronkelijk bedoelde in grediënten terug maar zelfs de edelste deli catessen zijn tot Engels voedsel verwaterd. En men kan er alleen maar appelsap bij te drinken krijgen. Nee, dan ons eigen Amsterdam, waar men spaghetti kan slurpen bij mandflessen LONDEN (United Press). R. MacColl, een reizende verslaggever van de En gelse Daily Express, heeft een lijstje gegeven van de zes vrouwen, die zijns inziens de meest fascinerende ter we reld zijn. Hij noemde achtereenvolgens: Prinses Margaret, de filmster Marilyn Monroe, de Russische danseres Maria Lepesjinskaja, de Prinses de Rêthy, de Amerikaanse zangeres Eartha Kitt en mevrouw Melinda MacLean,.de vrouw van de Britse communistische overloper. „Prinses Margaret", aldus de merk waardig openhartige MacColl, „bezit in hoge mate die moeilijk te omschrijven kwaliteit, welke toch zo onmiskenbaar is als men haar ontmoet en die vaag als „sex appeal" wordt aangegeven. Zij heeft prachtige ogen, ze geniet van het leven met groot enthousiasme, ze heeft een goed figuur, ze bezit een licht- tantaliserende, bijna schelmse manier van doen. Ik wens haar het beste". Wat mevrouw Melinda MacLean betreft, die in 1953 met haar kinderen verdween, na de vlucht van haar voor de Russen spionnerende echtgenoot - zij fascineer de hem in dien verstande, dat zij „nieuwsgierigheid wekte naar wat er in haar omging". vol Chianti in „La Pergola" aan de Amstef, waar de eigenaar ter opluistering van het diner aria's uit de opera's van zijn landge noten zingt met gramofoonbegeleiding, welk procédé hem bovendien tot het leve ren van duetten in staat stelt. Ook het Leid- seplein heeft zijn culinair hoekje: daar kan men in een authentiek Chalet Suisse zulke typische alpenkost als Pilaw Egyptienne of Schaschlik a l'Algérienne kauwen.... want als wij exotisch doen, dan doen we dat ook goed. Wij houden niet van dat hal ve werk, wij zijn nu eenmaal geen liflaf- aarden. Onze liefde voor alle vreemde verre vaderlanden gaat tenslotte door de maag. KO BRUGBIER (Van onze correspondent in Brussel) DE BEKENDE Brusselse uitgeversmaat schappij Manteau zal in het komende na jaar een serie werken van Vlaamse auteurs uitgeven, waarvan gezegd kan .worden dat zij in het Nederlandse taalgebied de aan dacht zullen trekken. De uitgave van het verzamelde werk van Herman Teirlinck moet in de eerste plaats worden genoemd. Het jongste boek van deze tachtiger zal nog apart worden uitgegeven „Zelfportret of het galgenmaal" een soort autobio grafische geschiedenis, waarin Teirlinck tracht door te dringen tot de geheimen van het eigen ik, op een vlijmscherpe manier. Het is een sceptisch boek, waarvan reeds excerpten verschenen in het Nieuw Vlaams Tijdschrift. Men zal verder binnenkort kunnen ken nis maken met de experimentele poëzie in Vlaanderen, geanalyseerd en gepresenteerd door Jan Walravens, een jong animator van de Vlaamse letterkunde en directeur van het Kamertoneel te Brussel, kunstre dacteur van Het Laatste Nieuws en mede werker van talrijke litteraire tijdschriften. Van Johan Daisne die velen kennen door zijn roman „De man die zijn haar kort liet knippen" komt een werkje „Uitspraak en spelling van Russische na men in het Nederlands" op de markt. De ontdekking van Manteau, de jonge Franse schrijfster Francoise Sagan, krijgt een der de druk van haar „Bonjour Tristesse". De Vlaamse uitgevers worden actief. Zij schijnen de jeugdziekten te hebben over wonnen en trachten met alle middelen hun achterstand op de grote Nederlandse uit geverijen in te halen. De jonge dichters hebben het echter niet zo gemakkelijk. „Tijd en Mens" een tijdschrift van jon ge Vlaamse auteurs, waarin Louis Paul Boon, Jan Walravens en Hugo Claus een nieuw geluid lieten horen gaat verdwij nen. OP DE ACHTSTE verdieping van het flatgebouw in Mont- parnasse zijn elf zolderkamers. In twee daarvan wonen wij, voor een hele maand. In het gehele gebouw wonen schilders. Op de onderste verdiepingen, die enorm hoog gebouwd zijn, wonen schilders, die het financieel ver gebracht hebben. Dat komt dus ook voor in Parijs en meer dan men zou denken. Ook wonen hier modetekenaars en dat schijnt ook al geen slecht beroep te zijn. De kunstschilders werken hoofdzakelijk overdag. Doch -er zijn er ook die 's avonds werken, bij kunstlicht. Naar ik meen deed Rembrandt dit ook, maar de meeste schilders van tegenwoordig stoppen toch meestal hun arbeid als het daglicht verdwijnt. Hoe hoger men in ons flatgebouw komt hoe kleiner de ateliers worden. Toch zijn zelfs die op de zesde en ze vende étage nog heel behoorlijk, al zijn ze niet zo luxueus ingericht. Schil- deur op de eerste en tweede étage ge- deur op de eerst een tweede étage ge zien heb, zag ik in Holland nog nooit. Dikwijls hebben ze een balconnetje binnenshuis, in het atelier. Daar gaat dan een trap naar toe. Als men op het balconnetje is, kan men niet verder. Het dient voor de regeling van de lichteffecten. Allerlei touwen gaan naar gordijnen, die geheel of gedeeltelijk opengetrokken worden, 's Avonds kan men van dit balconnetje lichteffecten bereiken met schijnwerpers. Van dit alles weten wij op onze achtste étage niets af. De hier woonachtige schilders weten drommels goed hoe ver hun rijke onderburen het gebracht hebben. Maar daar laten ze hun goede humeur niet door bederven. Het echte gekanker, waar de Hol lander zo'n specialist in is, hoort men hier zelden. Integendeel, al mijn buren zijn er van overtuigd, dat voor hen de rijke dagen ook eens zullen aanbreken en dat ze dan étage voor étage om laag zullen zakken. Ze weten te vertellen van die en die, die nu op de tweede woont en die vijf jaar geleden ook nog op de achtste étage zat. Het zijn wel echte bohémiens hierboven. Maar ze zien de armoede niet bepaald als een noodzakelijke voor waarde om echte kunst te scheppen. Een standpunt dat men in Holland nog al eens hoort verdedigen. Dat vindt men hier klink klare nonsens en misschien hebben ze wel gelijk. Als het 's avonds zo'n uur of negen geworden is, heeft mijn buurman ,de Russische schilder, die zeker al dertig jaar in Parijs woont, zijn atelier aan kant en klopt hij bij mij aan voor een partijtje schaak. Ik ben wel blij dat ik mijn schaakspel mee ge nomen heb*afènt alleen op onze étage zijn er al verscheidene liefhebbers. T>e Rus schaakt goed, hoe kan het ook anders? Hij houdt van gecompliceerde partijen en heeft er een hekel aan wanneer ik ga afruimen. Dat noemt hij amateurwerk. Een inge wikkelde matstelling op een vol bord, dat is een kolfje naar zijn hand. Als we twee of drie partijtjes achter de rug hebben is het al nacht geworden, maar nog geen weer om naar bed te gaan. We beginnen elkaar dan verhalen te vertellen. Hij is altijd nieuwsgierig hoe ik de dag heb doorgebracht en op zijn beurt komt hij met echte buurtgeschiedenissen voor de dag. Zo weet hij te vertellen dat de vroegere wereldkampioen scha ken Aljechin in ditzelfde huis de laatste jaren van zijn leven heeft doorgebracht. Aljechin zou hier een eind aan zijn leven hebben gemaakt en dat is iets waar de meeste Fransen graag een opgewekte boom over opzetten. Als men daar met een schilder over praat, begint hij ook al gauw over „Venkok" te spreken. Zo bood ik mijn Russische schilder een tweede kop sterke kof fie aan, maar hij bedankte wegens zijn zwakke maag. Als hij zoiets opdronk, zei hij, zou hij hallucinaties krijgen of misschien wel gek worden en tegelijkertijd geniaal, zoals „Venkok".... Wie was dat? Nu, wist ik dat niet? Dat was toch de grote Hol landse schilder. Hij blijkt „Van Gogh" te bedoelen. Breedvoerig wijdt mijn schilder er over uit wat een ellende het zou geven wanneer hij gek en geniaal tegelijkertijd zou worden. Want dat hoort volgens hem bij elkaar. Al het gezellige van het schilders- bestaan zou eraf gaan en wat had het leven dan nog voor zin? Het nageslacht zou misschien nog wat genoegen aan zijn schil derijen beleven en hij zou in de geschiedenisboekjes komen, maar wat schoot hij daar op het ogenblik mee op? Leve de ge zelligheid en laat het nageslacht maar voor zichzelf zorgen. Mijn vriend haalt zijn vrouw er bij wanneer ik ga vertellen, wat ik overdag zoal voor merkwaardigs zie in Parijs. U kunt zich geen dankbaarder gehoor voorstellen. Met schitterende ogen staren ze mij aan en soms gaat de deur op een kiertje open en kijken andere buren naar binnen, die ook graag wil len luisteren. Wat of ik allemaal ver tel? Allerlei kleinigheden. Van een dronken man, die ik 's avonds laat nog op straat zag. Hij slingerde met grote bochten over het trottoir. In zijn hand droeg hij een rode roos. Een wonder lijk effect. Of van de voddenman. Deze rijdt hier in de buurt namelijk als een soort Mussolini rond. Hij heeft een open tweedehands auto, waar hij achterin rechtop staat. Zijn compagnon zit aan het stuur. De voddenman staat daar als een vorst. De auto rijdt zeer langzaam langs die straten, waar clandizie verwacht wordt. Passeert hij kantoorgebouwen dan versnelt de automobiel het tempo. Ondertussen wordt luide op z'n Frans „vodden" geroepen. En dan de lijk-autobus. Dat is een gewone bus, maar dan zwart geverfd. Voorin zijn drie ban ken voor de familie, daarachter staat de doodkist. Deze auto bussen heb ik nog nooit langzaam zien rijden. Het gaat in volle vaart naar het kerkhof toe. Het is een goedkope oplossing, waar veel gebruik van gemaakt wordt. Veel succes oogst ik met mijn belevenissen op de vlooien markt. Dat is de markt waar men alles kan kopen wat oud is, variërende tussen oud-roest en een kostbare Louis-XV-tafel. Ik heb nog nooit een vlo opgedaan op deze Marchée aux Puces, die men vindt dicht bij het métrostation Porte Clignancour. Op dit station trof ik een luid roepende Hollandse mijnheer, die van de conducteur wou weten waar de Marchée aux Puces was. „Puces", zei zijn vrouw, „lieverd, weet je wel zeker dat dat het goede woord is, dat betekent toch vlooien?" „Hou jij je mond", snauwde onze gentleman, „laat dat nu maar aan mij over". Later zag ik hem met zijn vrouw rondscharrelen bij een stalletje met antieke sieraden. Het was ongeveer half twee en het stalletje was onbeheerd, daar de koopvrouw elders haar maaltijd gebruikte. Nu zie ik er zelf zeer Frans uit als ik zo in Parijs rondscharrel. Vooral mijn alpinopetje gaf de beide Hol landers de indruk, dat ik de baas van het stalletje was. Ze spraken luidop Hollands met elkaar. (Dat verstaat immers toch niemand in Parijs?) „Zou hij er verstand van hebben?" zei de Hollandse mevrouw. „Dat weet je nooit", meende mijnheer. „Als hij teveel vraagt kan hij voor mijn part stikken." Er werd ijverig naar Franse woorden gezocht en tenslotte kwam de vraag: „Comment est le prix de"en daarbij werd dan een halssnoer aangewezen. Ik was direct in mijn rol en ook de Franse koop man van het stalletje ernaast, die mij al sinds jaren kent, liet mij rustig begaan toen ik het snoer uit de vitrine haalde en het in mijn beste Frans begon aan te prijzen. Maar tenslotte moest ik toch een prijs noemen en die was zo hoog, dat de koopman aan het stalletje ernaast snel zijn hoofd omdraaide om zijn lachen te verbergen. Ze dachten er natuurlijk niet over. „Kan ik nou stikken?" vroeg ik toen maar langs mijn neus weg en de beide Hollanders maakten een noodsprong. PAUL CHR. VAN WESTERING

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1955 | | pagina 18