MET EEN KALME ZWAAI
ri^ <!ie
franse paragraaf jflles van Breda
„French cancan" verstoorde illusie
Aan de rivier
Een film van Jean Renoir
Magere TV^soep
Dierbare vrienden
Romantische dief
Beelden in riool
PARIJS, October Op twee tegen
over elkaar gelegen delen van de lage
Seine-kaden, ter hoogte van de Avenue de
New York, wordt op het ogenblik de jaar
lijkse Salon Nautique gehouden, de water
sporttentoonstelling. Aan de Zuidelijke
oever zijn de uitstallingen verborgen in twee
grote hangars van aluminium, die daar tel
kens opnieuw opgesteld worden als er een
of andere tentoonstelling is, verscheidene
keren per jaar. Daar worden kaartjes voor
verkocht aan bezoekers van wie er waar
schijnlijk maar één op de honderd behoefte
heeft aan ideeën op het gebied van motor
boten of opblaasbare zwemringen: ondanks
de commerciële bedoeling van zo'n tentoon
stelling immers verschaft het bezoek een
bevrediging, die onafhankelijk is van het
verlangen om het vertoonde soort artikel te
kopen, het waarschijnlijk zelfs matigt. Bij
deze gelegenheid kan de toevallige voorbij
ganger evenwel ook zonder kaartjes mee
genieten: op de Noordelijke kade zijn de
boten in de buitenlucht opgesteld. Wie bo
ven op het trottoir wandelt snuift de met
autodamp vermengde lucht van botenlak
De motorboten trekken meer belangstel
ling dan de enkele zeilboot, een nieuw
ontwerp toch met een groen en wit ge
streept zeil. Het meisje, dat daar bij de
stand dienst doet, houdt zich achteraf, met
de reclamepamfletjes op haar rug, in de
houding van iemand die voor dit werk niet
aangenomen is. Wie werkelijk onderne
mend is, zal zeker opgeven dat hij geïnte
resseerd is in een bootje met buitenboord
motor, waar of niet. Dat moet de manier
zijn om een proefvaart aangeboden te krij
gen in het ene bootje, dat telkens over de
rivier stuift, een brug onderdoor en even
later terug. Nu en dan maakt het een
kronkelende baan: een demonstratie van de
uitstekende wendbaarheid voor de aan
staande koper ongetwijfeld.
Het gevolg van dit alles is dat de Seine
naar water ruikt, wat maar zelden voor
komt. Over het algemeen lijkt de rivier
hier minder een element in eigen recht dan
een uitzondering op het land en de stad,
maar met al de boten op de kaden en in het
water (er komen ook een zandschuit aan
een sleepboot voorbij, een plezierboot met
passagiers als zoutzakken en twaalf pa
gaaiende knapen in een Canadese reuzen-
kano) is het klotsen tot op de straat voel
baar. Het past nu ook goed in het beeld
van de herfst. De dagen die beginnen met
een bleke nevel, waar de zon op weg lijkt
doorheen te dringen. Maar midden op de
dag is die hoop verloren. Een dek van
strakke stille groezelige wolken sluit het
zonlicht buiten de straten, waar het naar
de oudgeworden zomer ruikt en waar de
dingen op een afstand werkelijker lijken
dan dichtbij. Het verkeer, de auto's van de
doezeliggegeten lunchers die terugkeren
naar kantoor, komt om drie uur op zijn
drukst langs en op de bruggen is het moei
lijk oversteken, maar het blijft bijna onop
gemerkt, bestierd door machinale verkeers
agenten en niet eens opvallend luidruchtig.
De werkelijkheid begint pas aan de over
kant, waar de vissers op de kademuur
zitten, roerloos en voor eeuwig, zoals ook
twee in de verte vechtende jongens zich
als een vast stadsbeeld in de herinnering
vestigen, zelfs al houden zij er na een mi
nuut mee op. De houdster van een boeken
stalletje, die op een smal stuk trottoir zit,
trekt haar uitgestrekte benen terug en
glimlacht. Waarom? Omdat de voorbijgan
ger het struikelen bespaard is, of haar een
blauwe plek, of, omdat het trottoir zo smal
is, of omdat haar moeder haar geleerd
heeft nooit zo te zitten.
Beter dan dat te beantwoorden kunnen
wij een motorboot kopen en daar 's mid
dags een wit spoor op de rivier tekenen,
dat achter ons langzaam verkleurt tot door
zichtige blaasjes en tenslotte wordt uitge
vaagd door het donkere schommelende wa
ter. Er zijn wel eens zulke bootjes, niet als
demonstratie, maar in gewoon gebruik. Nu
is er geen te zien, misschien was dat ver
leden jaar, of nog deze zomer.
AMSTERDAM, October. Ik woon in
een bepaald niet drukke, geanimeerde
buurt van Amsterdam. Maar nu ik er te
rug ben, lijkt het' hier roezemoezig en be
drijvig bij de nacht, zoals ik die gisteren
meemaakte in Breda. Hebt ge wel eens de
nacht doorgebracht in Breda? Het afschie
ten van een kanon zou in de voornaamste
straten nog geen slachtoffers maken, maar
het geluid zou een dergelijke paniek ver
oorzaken (zelfs op de K.M.A. waarschijn
lijk) dat de gevolgen in de stad niet te
overzien zouden zijn. Breda, dat is geheel
en absoluut zeker, slaapt 's nachts. Het
gaat vroeg naar bed en geeft dan geen
kik meer. Waarschijnlijk begint het leven
al weer in alle vroegte van de ochtend.
Wel heb ik een wandeling gemaakt door
een ferm deel van het nachtelijk „Haagje
van het Zuiden". Vóór alles zal ik u ver
tellen van het leven, dat daar na elf uur
's avonds te vinden is. Er is heus waar
een nachtclub, maar men moet bij het
horen van dit nieuws wel in overweging
nemen, dat alleen niet-Bredanaars met een
introductie van hun hotel daar zonder
moeilijkheden binnen kunnen komen. Om
het hoekje kijkend heb ik er (in volgorde
van waakzaamheid) een poes, twee kell-
ners, vier gasten en een pianist geteld
Mocht er verder nog nachtleven zijn in
Breda, dan is dat blijkbaar weggelegd voor
mensen met een fijnere neus dan de mijne
Het enige andere leven heb ik gezien door
de ramen van een huis, niet ver van het
station. Daar zat met geopende gordijnen
en bij koel licht een paartje bijzonder in
getogen te vrijen. De interessante vraag
doet zich voor of dit zou moeten worden
gezien als Brabants of als Haags vrijen.
Waarschijnlijk het laatste. Tenslotte kan ik
u de waakzame aanwezigheid melden van
twee politie-agenten, fietsend in het tem
po waarop alleen politie-agenten rechtop
in de zadel kunnen blijven.
Dat was alles. Alle leven. De ramen van
alle andere huizen waren donker, de café's
waren dicht, de helft van alle straat
lantaarns was uit. Het vreemde is, dat in
andere steden een dergelijke duisternis en
stilte mij een gevoel geven van mysterie,
van zorgvuldig verborgen geheimen om
elke hoek en achter elke gevel. In Breda
bekruipt dat gevoel de bezoeker in het ge
heel niet. Breda, ook in het bijna volledige
duister met een toepasselijke, nauwe maan,
blijft een open boek. Leest u hier niet uit,
dat ik dit jammer vind. Het boek Breda
mag wel open zijn. Het pure feit, dat het
door alle omstandigheden dag en nacht
geopend blijft, impliceert dat dus ook daar
een verdienste in moet schuilen. Anders
wordt door de magistrale hand, die het ka
rakter van steden bepaalt, ogenblikkelijk
corrigerend opgetreden. De sfeer wordt
veranderd voor die hand is dat moge
lijk. Maar er is niets veranderd. Breda
blijft zo. Precies dezelfde nauwe, kron
kelige, slechlverlichte straat, die mij in
Amsterdam, of in Haarlem of in Maas
tricht een plezierig gevoel geeft van onbe
grepen, ongrijpbaar geheim, zou over
geplaatst in Breda alle schijn, al het
mysterie van zich laten vallen en gewillig
voor u bloot gaan liggen. Dreigend bonken
de slagen van een kerkklok, die twaalf uur
slaat, zouden u in andere plaatsen kunnen
doen denken aan verre, vreemde stem
men, aan onweren van woede of aan wat
dat ook in uw fantasie het gemakkelijkst
naar boven komt. In Breda herinnert een
bammende kerkklok u uitsluitend aan een
bammende kerklok. Hetgeen de grote ver
dienste heeft van eerlijkheid en openheid.
Neen, begrijpt u mij goed: ik mag Breda
graag. Ik zou er niet willen wonen (dat
heeft de stad met vele andere gemeen),
maar iedere keer ga ik er weer met hoog
gespannen verwachtingen heen. Die zijn
nog nooit tcleuigesteld, want ook dat hoor*
bij het karakter van een stad als deze.
A. S. H.
Zo gaat het als men een kater heelt gehad
DE FILM, die John
Huston heeft ge
maakt over het leven
van Toulouse Lautrec
zal ons vooral in de
herinnering blijven
door haar prachtige
sfeerschildering van
de Moulin Rouge en
vooral: de wervelen
de dans, de cancan.
Hoe fraai was die in
het beeld opgevan
gen! Zij stormde over
het witte doek en
heel het tempera
ment, de exuberantie
van levenskracht, die
erin tot uitdrukking
kwam, werd overge
dragen op de toe
schouwer, zoals hij.
gelijk dat heet, er
wel middenin wilde
springen. Dat was
een loflied op de can
can, zoals het maar
eenmaal kon worden
gedicht. Wanneer
men er tenminste de
film van Jean Renoir
onder de titel
„French cancan"
over het ontstaan van
de Moulin Rouge en
de triomf, welke de
cancan er vierde,
mee gaat vergelijken,
valt die vergelijking
helemaal in het voor
deel van Hustons
fiim uit „French cancan" is, noe charmant
ook en vriendelijk, maar een verwaterd en
kleurloos geval als het erom gaat of zij de
dans, welke zij bezingt, ook maar eniger
mate naar haar wezen heeft weten te be
naderen.
De oorzaak van dat falen is gauw ont
dekt. De scenarioschrijver heeft er voor
de zoveelste keer een mooi romantisch ver
haaltje omheen willen weven, met een
tikje realisme hier en een beetje pikanterie
daar en het gevolg is, dat de nadruk nu
helemaal op dat onnozele verhaaltje is ko
men liggen en het eigenlijke thema, de
dans, op de achtergrond is geraakt. De film
is in fondantachtige kleuren opgenomen
met een heleboel lieflijke beelden van het
Parijs van een eeuw geleden. Zo lieflijk,
dat het er duimendik opligt, dat men met
décors en zetstukken de stad ijverig heeft
gereconstrueerd. Zoiets komt de geloof
waardigheid niet ten goede. Er zou nog
vrede mee zijn te nemen als daar maar wat
tegenoverstond. Als uw aandacht er maar
van werd afgeleid. Als de film u maar in
het hart raakte, omdat zij met haar ge
schiedenis van de Moulin Rouge en de
wezenskenmerken van de cancan, die dit
établissement zulk een glorieus aanschijn
gaf, een laaiende en hartstochtelijke ge
schiedenis schreef van het leven zelf. De
stukken hadden er gerust af mogen vliegen,
harten hadden gebroken mogen worden,
omdat die dans de hele mens opeist, daar
zij speculeert op vergetelheid in overgave
aan geestdrift en spontaneïteit. Maar de
harten, die in „French cancan" gebroken
worden zijn of spoedig gelijmd of vol goed
kope sentimentaliteit. Het ware sentiment,
de ware mens, springt er niet uit te voor
schijn. Pas op het eind krijgen wij werke
lijk de cancan te zien na enkele korte
voorstudies. Even schiet Renoir in de roos.
Vergeleken bij Hustons overrompelende
ouverture van „Moulin Rouge" is echter ook
deze verbeelding van de cancan aan de
magere kant. De cancan zelf wordt niet
beeld. Zij wordt slechts getoond. De onder
brekingen, die ons tussen deze finale door
nog even moeten laten zien hoe de eigenaar
van de Moulin Rouge nu wel op het enorme
succes van de openingsvoorstelling rea
geert, zwakken de indruk af. Alleen de volle
concentratie zou enthousiasmerend hebben
gewerkt.
NEE, IK KAN NIET de loftrompet ste
len over deze film van de man, die dat
>rachtstuk „The river" maakte en wel
hoge ogen probeert te gooien om Huston te
onttronen, maar daar kennelijk niet in is
geslaagd. Er zullen mensen zijn, die, als zij
traks de film zien, dit oordeel maar erg
afbrekend vinden en zeggen: het viel me
toch nog mee. Dezulken zullen zich dan
amuseren met de liefdeshistorietjes, die
kwistig in de film zijn rondgestrooid. Zij
zullen niet verwachten, dat de inhoud be
antwoordt aan de zo veelbelovende titel.
Dat de rol, die Jean Gabin in de film
speelt (en wel die van de hartenveroveren-
de levenswijze eigenaar van de Moulin
Rouge) deze acteur uitnemend ligt, wil ik
niet vergeten te memoreren, noch dat
Frangoise Anoul een lief gezichtje heeft,
dat ook nu weer gezien mag worden. Maar
een cancan-danseres? Men moet er de fi-
f'rangoise Arnoul als cancan-danseres en
Jean Gabin als haar „patron".
guren uit Hustons film maar even voor in
het geheugen roepen! De cancan is niet
nummer één in „French cancan", al stond
zij ook als zodanig geannonceerd. Daarmee
wordt het pleit jammerlijk beslecht in
Renoirs nadeel. P. W. FRANSE
V oor de
microfoon
HET televisiedebat is deze week in de
Eerste Kamer maar een mager aftreksel
geworden van wat de dames en heren aan
de overzijde van het Binnenhof er enkele
maanden geleden van hebben weten te
brouwen en dat was al niet bijzonder
mousserend. Er is alleen nog een kleine
verrassing in petto, door de nog te behan
delen motie welke mevrouw dr. H. Ver-
weyJonker indiende met het doel het
recht der kerkgenoot-
x schappen op zendtijd
niet te beperken tot
het doen van „kerke
lijke uitzendingen",
hetgeen een breder
y arbeidsterrein omvat
dan het uitzenden
van kerkdiensten alleen. Dit betekent rui
mer armslag voor het I.K.O.R, de organi
satie waarvan het grootste protestantse
kerkgenootschap, de Nederlands Hervorm
de kerk, zich mede bedient. De motie Ver-
weyJonker vormt het senatorale pendant
van de in de Tweede Kamer met een zeer
geringe meerderheid verworpen motie Van
Sleen. De mogelijkheid is niet uitgesloten,
dat de Vijftig haar wel zullen aanvaarden,
gezien ook de warme steun welke door pro
fessor De Zwaan werd verleend.
De Nederlandse Televisiestichting is van
1 Januari 1956 af dus verzekerd van een
millioen gulden per jaar aan inkomsten uit
hoofde van kijkgelden. Dat is niet om over
naar huis te schrijven, wanneer men be
denkt dat op de begroting van Onderwijs,
Kunsten en Wetenschappen de televisie
met een rijksbijdrage van ruim zes millioen
voorkomt, hetgeen ongeveer een half mil
lioen meer is dan voor het lopende jaar
werd uitgetrokken.
Er is dus alle reden om na te gaan of de
televisie in Nederland niet op solider finan
ciële basis kan worden gemonteerd dan
thans het geval is. Natuurlijk denkt men
dan het eerst aan commerciële televisie.
Reeds nemen de pogingen van particuliere
zijde om tot een soort Nederlandse tegen
hanger van de I.T.A. in Engeland te komen
in kracht toe. Wij hebben kort geleden in
deze rubriek reeds duidelijk gemaakt, dat
ons het Engelse experiment in de thans ge
kozen vorm niet aanlokt. De gedachte, dat
openbare nutsbedrijven als energie- en
watervoorziening in handen van de ge
meenschap behoren te zijn, is reeds lang
gemeengoed. Er is geen enkele reden om
ten aanzien van de omroep en de televisie,
vooral wat hun financieringsmogelijkheden
betreft, een andere weg te volgen. Dat be
tekent in feite: een nationale TV door on
afhankelijke figuren geleid. Maar .voor die
gedachte heeft zich in de Eerste Kamer
alleen mr. Wendelaar een warm pleitbezor-
ger getoond.
J. H. B.
„Handen omhoog!" riepen twee agen
ten, toen Battista Madini dezer dagen
uit een bloemenwinkel in Milaan kwam.
Hij schudde zijn hoofd, bloosde als een
jong meisje en hield zijn handen ver
borgen. Na een tweede sommatie bleek,
dat hij een grote bos prachtige rozen
vasthield.
„Dat is alles wat ik nam, ga maar in
de winkel kijken", zei Battista en de
politieagenten moesten met verwonde
ring toegeven, dat er verder niets ver
mist werd. De man had een kassa,
waarin een bedrag van tenminste vijf
honderd gulden zat, ongemoeid gelaten,
evenals enige kostbare bloemen. „Ze
waren niet zo mooi als de rozen", ver
klaarde Battista Madini, die op het
politiebureau bekende verliefd te zijn
op een jonge weduwe.
„Ik zag deze bloemen en dacht dat ze
er wel blij mee zou wezen", aldus de
romantische dief.
DIT VERHAAL gaat over een schoen
voornamelijk.
„In deze dagen heb ik het niet steens
even plezierig. Als ik anderen hier zou
vragen, zouden sommigen zeggen dat het
mijn eigen schuld is omdat ik niet doe
zoals zij. Sommigen zouden zeggen dat het
niet mijn eigen schuld is, maar verder
zouden ze zwijgen. Sorrjmigen zouden nog
wel eens naar me kijkqn en vriendelijk
lachen misschien. Sommigen zouden nooit
meer naar me kijken en me ook nooit meer
iets zeggen. Aan hen heb ik het meeste
.omdat ze me eerlijk laten blijken dat ik
niets aan ze heb".
Dit problematisch in elkaar gevlochten
proza schreef ik tien maanden geleden. Ik
was pas in militaire dienst gekomen. Hel
was Zondagmorgen van het tweede week
einde in een kazerne hier ergens in het
land. Omdat er op Zondag, ook voor de
recruten, aLleen de „onvermijdelijke dien
sten" worden gedaan, kroop ik, terwijl alle
anderen onder geleide naar de kerk waren,
achter de ruwe houten tafel in het midden
van de slaapzaal en begon te schrijven. Ik
schreef hartstochtelijk vanuit het aller-
innerlijkste ik en kladde zoveel mogelijk
verse grieven op tegen het militaire be
staan. Er ging een brief naar mijn vader,
een brief naar een broer, een brief naar
een oudere kennis en een brief naar een
vriendin. Toen ik na een uur of langer mijn
pen dichtschroefde zuchtte ik een paar
maal diep. Ik was verhit, voelde me een
beetje moe, maar tevreden en bijzonder
strijdvaardig, 't Speet me alleen, dat ik de
brief niet persoonlijk kon posten, omdat ik
de poort niet uitmocht. Recruten worden
drie weken na inlijving in quarantaine ge
houden, omdat men weet dat de eerste
reactie van velen is, hard weghollen. Dit is
simpele ervaring. Maar de genoegdoening
van het schrijven naar enkelen in de „bur
germaatschappij" verlichtte de teleurstel
ling.
In alle vier de brieven stond uitvoerig
beschreven hoe verontwaardigd ik was
over alles.
„Het is hier benauwd. Ik lig met 44
vreemden in een ruimte van 15 bij 6 meter,
in koiharde britsen. De kast die ik kreeg
toegewezen, is veel te klein om alles prac-
tisch in op te bergen. Ik heb net nog ge
probeerd voor m'n spullen behoorlijk plaats
te vinden, maar het lukt me werkelijk niet:
M'n persoonlijke bezittingen zitten vastge-
stouwd in m'n tas. En dat ergert me bij
zonder. Onder allerlei onbegrijpelijke mot
to's probeert men mij hier te knechten en
daarbij wordt alleen gespeculeerd op m'n
domme kracht. Daarna willen ze misschien
nog wel gebruik maken van andere kwali
teiten. Maar dat wordt beschouwd als mee
genomen. Maar dit is nog niet het ergste.
Ik kreeg gisteren een trap van een onder
officier tegen mijn linkerarm, juist op de
plaats waar ik de vorige dag was ingeënt.
Het deed behoorlijk pijn, maar daarvan
heb ik natuurlijk niets laten blijken. Ik zat
te lezen op de grond inplaats van koper te
poetsen."
Ik meende het letter voor letter en ik
besloot: „Ik had er natuurlijk werk van
kunnen maken, maar op het moment was
ik te verbouwereerd. Stom, maar het is nu
te laat."
DE EERSTE BRIEF die ik terug kreeg
was van mijn vriendin.
„Hartelijk dank voor je uitvoerig epistel.
Vooral het beeld dat je gaf van die menta-
liteitloze onderofficier was de moeite
waard. Inderdaad, je moet er boven staan.
Verder raad ik je aan, indien enigszins
mogelijk, onrechtvaardigheden langs je
kouwe kleren af te laten glijden. Probeer
die onderofficier zo min mogelijk te irri
teren. Hij legt tegenover jou een sterke
vooringenomenheid aan de dag. Die schop
is er het overtuigend bewijs van."
Ik maakte mijn kast open en trok m'n
tas eruit. Er kwamen wat legerkleren en
een paar hoge schoenen mee, die ik weer
in de kast gooide en met een voet zover
mogelijk naar achteren duwde.
„Is dat de manier?", hoorde ik achter me
zeggen. Ik keerde me om en zag die onder
officier. Ik dacht aan de brief van mijn
vriendin.
„Ruim die kast op voordat je iets anders
doet".
Hij was verdwenen voordat ik iets kon
antwoorden. Langzaam haalde ik m'n tas
leeg en borg de brief zorgvuldig in een
schoen. Ik stouwde de tas weer langzaam
vol. Daarna boog ik me in de kast en be
gon aarzelend de spullen weer op te vou
wen.
Door de brief voelde ik me aanvankelijk
gesterkt, maar 's avonds op een hobbelige
matras overwoog ik de tip die ze me ge
geven had. Natuurlijk, ik stond er boven,
zelfverzekerd had ik het in de brieven ge
schreven. Maar ik wond me op als ik die
onderofficier zag. Twee dagen later werd
dat gevoel aangewakkerd door de gedachte
aan een passage uit een brief van mijn
broer:
,Bij Jaap in het peloton zat een jongen,
die de eerste dag naar de kapitein stapte
en hem op zijn gezicht sloeg. Toen hij uit
het cachot kwam sloeg hij de eerste de
beste officier weer op zijn' gezicht. Ze heb
ben hem toen naar Nieuwersluis gebracht."
Mijn broer streeft zeer radicaal de eer
lijkheid na. Hij besloot met deze woorden:
„Als jij hiertoe behoefte zou voelen en het
niet zou doen zou je een lafaard zijn en
deze jongen als superieur moeten beschou
wen. Of je zou jezelf kunnen wijsmaken,
dat zo'n houding geen zin heeft en behalve
een lafaard en hypocriet zijn. Voor die
jongen heb ik natuurlijk respect."
Ik stopte de brief zorgvuldig in de enve
loppe. Ik maakte m'n kast open en trok
m'n tas eruit. Er kwamen wat legerkleren
mee, die ik weer in de kast gooide en met
een voet naar achteren duwde. Langzaam
haalde ik m'n tas leeg, borg de brief bij de
andere brief in de schoen en stouwde de
tas weer vol. Daarna haalde ik de hele kast
met beide armen leeg en begon opnieuw in
te ruimen.
Terwijl de brief van mijn vriendin me
aanzette tot gematigdheid en taktiek, gaf
de brief van mijn broer eerlijkheid, spon
taneïteit en misschien als gevolg daarvan
verzet in overweging. Al gauw verwierp ik
de gedachte aan een keuze en ging een
combinatie overwegen! Maar ik viel in
slaap.
EEN PAAR DAGEN LATER zag ik die
onderofficier weer, dacht aan mijn vrien
din, aan mijn broer, weer aan mijn vrien
din en weer aan mijn broer. Hij liep me
voorbij en zag me niet eens. Ik liep achter
hem aan, maar stond na een paar passen
weer stil. Ik voelde me gematigd noch op
standig en zond hem een glimlach na; die
poly-interpretabele gelaatstrek, die de
kwetsbaarheid zo voortreffelijk verbergt.
Zolang ik nog geen keuze had gedaan of
nog geen alternatief had ontdekt, gebruikte
ik de glimlach als voorlopige verdediging.
Hiermee begon ik me juist wat tevreden
te voelen toen ik antwoord kreeg van mijn
veel oudere kennis:
„Dank voor je uitvoerige brief, die ik
natuurlijk met veel belangstelling heb ge
lezen. Het geval van die man die je een
trap gaf tegen je arm, heeft mij verbaasd,
iets dergelijks heb ik indertijd in lange
diensttijd niet meegemaakt en ook nooit
van anderen gehoord. Ik kan me voorstel
len dat je verbouwereerd was. Maar mag-
ik je op een ander punt in je brief nog
even een vriendschappelijke tip geven?
Vermijd de indruk te maken dat je een
spottend gezicht trekt. Jonge mensen ma
ken vaak die indruk. Pas maar eens wat
zeifcritiek toe voor de spiegel. Een spot
tend gezicht is vaak een teken van zwakte.
Overigens wens ik je sterkte."
Ik stopte de brief zorgvuldig in de en
veloppe. Ik maakte m'n kast open en trok
m'n tas eruit. Er kwamen wat legerkleren
mee, die ik weer in de kast gooide en met
een voet ver naar achteren duwde. Lang
zaam haalde ik m'n tas leeg, borg de brief
bij de andere brieven in de schoen en
stouwde de tas weer vol. Daarna ging ik
met m'n handen in m'n zakken voor de
kast staan en vroeg me af of er toch niet
een mogelijkheid was de zaak behoorlijk
in te ruimen.
Langzaam ging ik spijt te krijgen dat ik
geschreven had. Irriteer hem niet, sla hem
op z'n gezicht, kijk niet spottend. Wees ge
matigd, pleeg verzet, spot is vaak zwakte,
's Nachts werd ik een paar maal koud wak
ker en vond de dekens op dë grond.
In mijn verzwakte positie twijfelde ik
eraan of mijn vader nog iets zou kunnen
uitrichten. Mijn hoop ging toch naar zijn
brief uit, en naar de tip die er wel in zou
staan. Er kwam een brief en er zat een tip
in. Een tip in de ruimste zin van het woord.
Een, die niets zei over gematigdheid, niets
over verzet, niets over spot, een tip die heel
kalm en dringend als een vinger naar me
wees. Hij schreef: „het doet er minder toe
waar je bent of wat je bent, dan hoe je
bent. Schrijf nog V.
DE VINGER WEES de volgende dag en
de dag daarop, de hele week en de week
die volgde, een maand, maanden
Ik ben nu tien maanden in dienst. Ik heb
een bijzonder smalle kast. Zo smal dat alles
wat er in is een vaste plaats heeft. Trek ik
onderuit een schoen weg, dan zakt er
meteen een ander stuk schoeisel naar de
lege plaats en alles wat eerst zo keurig,
ordelijk, „model" opgetast en in elkaar ge
past lag, zakt mee. Als ik hieraan niets doe
krabbelt een onderofficier, die Zaterdag
morgen mijn kast komt inspecteren, mijn
naam op een daarvoor bestemd blocnote
en mijn vrije Zaterdagmiddag ben ik waar
schijnlijk bezig met kast-inruimen. Ik kan
proberen de schoen ergens anders te plaat
sen, maar dat levert ook moeilijkheden op;
die schoen hoort nu eenmaal onder in de
kast, voorschrift. Zovaak als ik die schoen
nodig heb doet zich het probleem voor hoe
ik straks op de beste, de meest practische
manier weer de voorgeschreven orde in
mijn kast kan brengen.
Ik geloof, dat ik alle manieren heb ge
probeerd. Ik ben een keer rustig voor de
kast gaan staan, heb toen gepast, gemeten,
verlegd en nog eens anders opgevouwen,
maar het "resultaat was dat het hemd lag
waar de onderbroek hoort, de onderbroek
op de plaats van de borstrok, de borst
rok hopeloos.
Een andere keer heb ik dapper beide ar
men zover als ik kon tussen de spullen ge
wroet en met-een enkele achterwaartse
beweging was de kast schoon leeg.
Het was een plezierige ervaring zo spon
taan te zijn opgetreden, maar de weder
opbouw viel nogal tegen.
Gisteren stond ik weer voor mijn open
kast, met die schoen in mijn hand. Ik keek
in mijn kast en dacht aan de vrije Zondag
middag. Ik zette de schoen op de grond en
strekte aarzelend mijn beide armen naar
voren. Maar ik trok ze weer terug. Ik boog
me naar de grond en pakte de schoen op.
Een tijdje heb ik naar de schoen slaan
kijken ik weet ni,et hoelang en 'm in een
hoek gegooid, met een kalme armzwaai.
Ik heb een stuk papier gepakt en aan
m'n vader geschreven: „Over 't algemeen
is 't hier vervelend, soms wel leuk."
J. V.
NEW YORK (United Press) De politie
heeft twee jongens van veertien jaar ge
arresteerd wegens de diefstal van acht
kostbare, zeer zeldzame antieke figuren uit
het museum van Brooklyn.
Vijf van deze kostbare museumstukken
zijn nog zoek. De jongens, die alleen maar
gestolen hebben uit sensatiezucht, raakten
in paniek nadat zij gelezen hadden, welke
waarde het gestolene vertegenwoordigde.
Zij wierpen de stukken weg op verschillen
de plaatsen, één ervan zelfs in een riool!
Hierboven: de
hiernaast:
jeugdige
Marianne
Claire Motte,
Hilarides.
leidende tekst bij de hoop voor de toekomst Claire Motte „grand sujet' aan de 1 c.
wordt gerekend. Zij deelt deze eer met rijse Opera, nog maar zestien jaar ouc