MET EEN KALME ZWAAI ri^ <!ie franse paragraaf jflles van Breda „French cancan" verstoorde illusie Aan de rivier Een film van Jean Renoir Magere TV^soep Dierbare vrienden Romantische dief Beelden in riool PARIJS, October Op twee tegen over elkaar gelegen delen van de lage Seine-kaden, ter hoogte van de Avenue de New York, wordt op het ogenblik de jaar lijkse Salon Nautique gehouden, de water sporttentoonstelling. Aan de Zuidelijke oever zijn de uitstallingen verborgen in twee grote hangars van aluminium, die daar tel kens opnieuw opgesteld worden als er een of andere tentoonstelling is, verscheidene keren per jaar. Daar worden kaartjes voor verkocht aan bezoekers van wie er waar schijnlijk maar één op de honderd behoefte heeft aan ideeën op het gebied van motor boten of opblaasbare zwemringen: ondanks de commerciële bedoeling van zo'n tentoon stelling immers verschaft het bezoek een bevrediging, die onafhankelijk is van het verlangen om het vertoonde soort artikel te kopen, het waarschijnlijk zelfs matigt. Bij deze gelegenheid kan de toevallige voorbij ganger evenwel ook zonder kaartjes mee genieten: op de Noordelijke kade zijn de boten in de buitenlucht opgesteld. Wie bo ven op het trottoir wandelt snuift de met autodamp vermengde lucht van botenlak De motorboten trekken meer belangstel ling dan de enkele zeilboot, een nieuw ontwerp toch met een groen en wit ge streept zeil. Het meisje, dat daar bij de stand dienst doet, houdt zich achteraf, met de reclamepamfletjes op haar rug, in de houding van iemand die voor dit werk niet aangenomen is. Wie werkelijk onderne mend is, zal zeker opgeven dat hij geïnte resseerd is in een bootje met buitenboord motor, waar of niet. Dat moet de manier zijn om een proefvaart aangeboden te krij gen in het ene bootje, dat telkens over de rivier stuift, een brug onderdoor en even later terug. Nu en dan maakt het een kronkelende baan: een demonstratie van de uitstekende wendbaarheid voor de aan staande koper ongetwijfeld. Het gevolg van dit alles is dat de Seine naar water ruikt, wat maar zelden voor komt. Over het algemeen lijkt de rivier hier minder een element in eigen recht dan een uitzondering op het land en de stad, maar met al de boten op de kaden en in het water (er komen ook een zandschuit aan een sleepboot voorbij, een plezierboot met passagiers als zoutzakken en twaalf pa gaaiende knapen in een Canadese reuzen- kano) is het klotsen tot op de straat voel baar. Het past nu ook goed in het beeld van de herfst. De dagen die beginnen met een bleke nevel, waar de zon op weg lijkt doorheen te dringen. Maar midden op de dag is die hoop verloren. Een dek van strakke stille groezelige wolken sluit het zonlicht buiten de straten, waar het naar de oudgeworden zomer ruikt en waar de dingen op een afstand werkelijker lijken dan dichtbij. Het verkeer, de auto's van de doezeliggegeten lunchers die terugkeren naar kantoor, komt om drie uur op zijn drukst langs en op de bruggen is het moei lijk oversteken, maar het blijft bijna onop gemerkt, bestierd door machinale verkeers agenten en niet eens opvallend luidruchtig. De werkelijkheid begint pas aan de over kant, waar de vissers op de kademuur zitten, roerloos en voor eeuwig, zoals ook twee in de verte vechtende jongens zich als een vast stadsbeeld in de herinnering vestigen, zelfs al houden zij er na een mi nuut mee op. De houdster van een boeken stalletje, die op een smal stuk trottoir zit, trekt haar uitgestrekte benen terug en glimlacht. Waarom? Omdat de voorbijgan ger het struikelen bespaard is, of haar een blauwe plek, of, omdat het trottoir zo smal is, of omdat haar moeder haar geleerd heeft nooit zo te zitten. Beter dan dat te beantwoorden kunnen wij een motorboot kopen en daar 's mid dags een wit spoor op de rivier tekenen, dat achter ons langzaam verkleurt tot door zichtige blaasjes en tenslotte wordt uitge vaagd door het donkere schommelende wa ter. Er zijn wel eens zulke bootjes, niet als demonstratie, maar in gewoon gebruik. Nu is er geen te zien, misschien was dat ver leden jaar, of nog deze zomer. AMSTERDAM, October. Ik woon in een bepaald niet drukke, geanimeerde buurt van Amsterdam. Maar nu ik er te rug ben, lijkt het' hier roezemoezig en be drijvig bij de nacht, zoals ik die gisteren meemaakte in Breda. Hebt ge wel eens de nacht doorgebracht in Breda? Het afschie ten van een kanon zou in de voornaamste straten nog geen slachtoffers maken, maar het geluid zou een dergelijke paniek ver oorzaken (zelfs op de K.M.A. waarschijn lijk) dat de gevolgen in de stad niet te overzien zouden zijn. Breda, dat is geheel en absoluut zeker, slaapt 's nachts. Het gaat vroeg naar bed en geeft dan geen kik meer. Waarschijnlijk begint het leven al weer in alle vroegte van de ochtend. Wel heb ik een wandeling gemaakt door een ferm deel van het nachtelijk „Haagje van het Zuiden". Vóór alles zal ik u ver tellen van het leven, dat daar na elf uur 's avonds te vinden is. Er is heus waar een nachtclub, maar men moet bij het horen van dit nieuws wel in overweging nemen, dat alleen niet-Bredanaars met een introductie van hun hotel daar zonder moeilijkheden binnen kunnen komen. Om het hoekje kijkend heb ik er (in volgorde van waakzaamheid) een poes, twee kell- ners, vier gasten en een pianist geteld Mocht er verder nog nachtleven zijn in Breda, dan is dat blijkbaar weggelegd voor mensen met een fijnere neus dan de mijne Het enige andere leven heb ik gezien door de ramen van een huis, niet ver van het station. Daar zat met geopende gordijnen en bij koel licht een paartje bijzonder in getogen te vrijen. De interessante vraag doet zich voor of dit zou moeten worden gezien als Brabants of als Haags vrijen. Waarschijnlijk het laatste. Tenslotte kan ik u de waakzame aanwezigheid melden van twee politie-agenten, fietsend in het tem po waarop alleen politie-agenten rechtop in de zadel kunnen blijven. Dat was alles. Alle leven. De ramen van alle andere huizen waren donker, de café's waren dicht, de helft van alle straat lantaarns was uit. Het vreemde is, dat in andere steden een dergelijke duisternis en stilte mij een gevoel geven van mysterie, van zorgvuldig verborgen geheimen om elke hoek en achter elke gevel. In Breda bekruipt dat gevoel de bezoeker in het ge heel niet. Breda, ook in het bijna volledige duister met een toepasselijke, nauwe maan, blijft een open boek. Leest u hier niet uit, dat ik dit jammer vind. Het boek Breda mag wel open zijn. Het pure feit, dat het door alle omstandigheden dag en nacht geopend blijft, impliceert dat dus ook daar een verdienste in moet schuilen. Anders wordt door de magistrale hand, die het ka rakter van steden bepaalt, ogenblikkelijk corrigerend opgetreden. De sfeer wordt veranderd voor die hand is dat moge lijk. Maar er is niets veranderd. Breda blijft zo. Precies dezelfde nauwe, kron kelige, slechlverlichte straat, die mij in Amsterdam, of in Haarlem of in Maas tricht een plezierig gevoel geeft van onbe grepen, ongrijpbaar geheim, zou over geplaatst in Breda alle schijn, al het mysterie van zich laten vallen en gewillig voor u bloot gaan liggen. Dreigend bonken de slagen van een kerkklok, die twaalf uur slaat, zouden u in andere plaatsen kunnen doen denken aan verre, vreemde stem men, aan onweren van woede of aan wat dat ook in uw fantasie het gemakkelijkst naar boven komt. In Breda herinnert een bammende kerkklok u uitsluitend aan een bammende kerklok. Hetgeen de grote ver dienste heeft van eerlijkheid en openheid. Neen, begrijpt u mij goed: ik mag Breda graag. Ik zou er niet willen wonen (dat heeft de stad met vele andere gemeen), maar iedere keer ga ik er weer met hoog gespannen verwachtingen heen. Die zijn nog nooit tcleuigesteld, want ook dat hoor* bij het karakter van een stad als deze. A. S. H. Zo gaat het als men een kater heelt gehad DE FILM, die John Huston heeft ge maakt over het leven van Toulouse Lautrec zal ons vooral in de herinnering blijven door haar prachtige sfeerschildering van de Moulin Rouge en vooral: de wervelen de dans, de cancan. Hoe fraai was die in het beeld opgevan gen! Zij stormde over het witte doek en heel het tempera ment, de exuberantie van levenskracht, die erin tot uitdrukking kwam, werd overge dragen op de toe schouwer, zoals hij. gelijk dat heet, er wel middenin wilde springen. Dat was een loflied op de can can, zoals het maar eenmaal kon worden gedicht. Wanneer men er tenminste de film van Jean Renoir onder de titel „French cancan" over het ontstaan van de Moulin Rouge en de triomf, welke de cancan er vierde, mee gaat vergelijken, valt die vergelijking helemaal in het voor deel van Hustons fiim uit „French cancan" is, noe charmant ook en vriendelijk, maar een verwaterd en kleurloos geval als het erom gaat of zij de dans, welke zij bezingt, ook maar eniger mate naar haar wezen heeft weten te be naderen. De oorzaak van dat falen is gauw ont dekt. De scenarioschrijver heeft er voor de zoveelste keer een mooi romantisch ver haaltje omheen willen weven, met een tikje realisme hier en een beetje pikanterie daar en het gevolg is, dat de nadruk nu helemaal op dat onnozele verhaaltje is ko men liggen en het eigenlijke thema, de dans, op de achtergrond is geraakt. De film is in fondantachtige kleuren opgenomen met een heleboel lieflijke beelden van het Parijs van een eeuw geleden. Zo lieflijk, dat het er duimendik opligt, dat men met décors en zetstukken de stad ijverig heeft gereconstrueerd. Zoiets komt de geloof waardigheid niet ten goede. Er zou nog vrede mee zijn te nemen als daar maar wat tegenoverstond. Als uw aandacht er maar van werd afgeleid. Als de film u maar in het hart raakte, omdat zij met haar ge schiedenis van de Moulin Rouge en de wezenskenmerken van de cancan, die dit établissement zulk een glorieus aanschijn gaf, een laaiende en hartstochtelijke ge schiedenis schreef van het leven zelf. De stukken hadden er gerust af mogen vliegen, harten hadden gebroken mogen worden, omdat die dans de hele mens opeist, daar zij speculeert op vergetelheid in overgave aan geestdrift en spontaneïteit. Maar de harten, die in „French cancan" gebroken worden zijn of spoedig gelijmd of vol goed kope sentimentaliteit. Het ware sentiment, de ware mens, springt er niet uit te voor schijn. Pas op het eind krijgen wij werke lijk de cancan te zien na enkele korte voorstudies. Even schiet Renoir in de roos. Vergeleken bij Hustons overrompelende ouverture van „Moulin Rouge" is echter ook deze verbeelding van de cancan aan de magere kant. De cancan zelf wordt niet beeld. Zij wordt slechts getoond. De onder brekingen, die ons tussen deze finale door nog even moeten laten zien hoe de eigenaar van de Moulin Rouge nu wel op het enorme succes van de openingsvoorstelling rea geert, zwakken de indruk af. Alleen de volle concentratie zou enthousiasmerend hebben gewerkt. NEE, IK KAN NIET de loftrompet ste len over deze film van de man, die dat >rachtstuk „The river" maakte en wel hoge ogen probeert te gooien om Huston te onttronen, maar daar kennelijk niet in is geslaagd. Er zullen mensen zijn, die, als zij traks de film zien, dit oordeel maar erg afbrekend vinden en zeggen: het viel me toch nog mee. Dezulken zullen zich dan amuseren met de liefdeshistorietjes, die kwistig in de film zijn rondgestrooid. Zij zullen niet verwachten, dat de inhoud be antwoordt aan de zo veelbelovende titel. Dat de rol, die Jean Gabin in de film speelt (en wel die van de hartenveroveren- de levenswijze eigenaar van de Moulin Rouge) deze acteur uitnemend ligt, wil ik niet vergeten te memoreren, noch dat Frangoise Anoul een lief gezichtje heeft, dat ook nu weer gezien mag worden. Maar een cancan-danseres? Men moet er de fi- f'rangoise Arnoul als cancan-danseres en Jean Gabin als haar „patron". guren uit Hustons film maar even voor in het geheugen roepen! De cancan is niet nummer één in „French cancan", al stond zij ook als zodanig geannonceerd. Daarmee wordt het pleit jammerlijk beslecht in Renoirs nadeel. P. W. FRANSE V oor de microfoon HET televisiedebat is deze week in de Eerste Kamer maar een mager aftreksel geworden van wat de dames en heren aan de overzijde van het Binnenhof er enkele maanden geleden van hebben weten te brouwen en dat was al niet bijzonder mousserend. Er is alleen nog een kleine verrassing in petto, door de nog te behan delen motie welke mevrouw dr. H. Ver- weyJonker indiende met het doel het recht der kerkgenoot- x schappen op zendtijd niet te beperken tot het doen van „kerke lijke uitzendingen", hetgeen een breder y arbeidsterrein omvat dan het uitzenden van kerkdiensten alleen. Dit betekent rui mer armslag voor het I.K.O.R, de organi satie waarvan het grootste protestantse kerkgenootschap, de Nederlands Hervorm de kerk, zich mede bedient. De motie Ver- weyJonker vormt het senatorale pendant van de in de Tweede Kamer met een zeer geringe meerderheid verworpen motie Van Sleen. De mogelijkheid is niet uitgesloten, dat de Vijftig haar wel zullen aanvaarden, gezien ook de warme steun welke door pro fessor De Zwaan werd verleend. De Nederlandse Televisiestichting is van 1 Januari 1956 af dus verzekerd van een millioen gulden per jaar aan inkomsten uit hoofde van kijkgelden. Dat is niet om over naar huis te schrijven, wanneer men be denkt dat op de begroting van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen de televisie met een rijksbijdrage van ruim zes millioen voorkomt, hetgeen ongeveer een half mil lioen meer is dan voor het lopende jaar werd uitgetrokken. Er is dus alle reden om na te gaan of de televisie in Nederland niet op solider finan ciële basis kan worden gemonteerd dan thans het geval is. Natuurlijk denkt men dan het eerst aan commerciële televisie. Reeds nemen de pogingen van particuliere zijde om tot een soort Nederlandse tegen hanger van de I.T.A. in Engeland te komen in kracht toe. Wij hebben kort geleden in deze rubriek reeds duidelijk gemaakt, dat ons het Engelse experiment in de thans ge kozen vorm niet aanlokt. De gedachte, dat openbare nutsbedrijven als energie- en watervoorziening in handen van de ge meenschap behoren te zijn, is reeds lang gemeengoed. Er is geen enkele reden om ten aanzien van de omroep en de televisie, vooral wat hun financieringsmogelijkheden betreft, een andere weg te volgen. Dat be tekent in feite: een nationale TV door on afhankelijke figuren geleid. Maar .voor die gedachte heeft zich in de Eerste Kamer alleen mr. Wendelaar een warm pleitbezor- ger getoond. J. H. B. „Handen omhoog!" riepen twee agen ten, toen Battista Madini dezer dagen uit een bloemenwinkel in Milaan kwam. Hij schudde zijn hoofd, bloosde als een jong meisje en hield zijn handen ver borgen. Na een tweede sommatie bleek, dat hij een grote bos prachtige rozen vasthield. „Dat is alles wat ik nam, ga maar in de winkel kijken", zei Battista en de politieagenten moesten met verwonde ring toegeven, dat er verder niets ver mist werd. De man had een kassa, waarin een bedrag van tenminste vijf honderd gulden zat, ongemoeid gelaten, evenals enige kostbare bloemen. „Ze waren niet zo mooi als de rozen", ver klaarde Battista Madini, die op het politiebureau bekende verliefd te zijn op een jonge weduwe. „Ik zag deze bloemen en dacht dat ze er wel blij mee zou wezen", aldus de romantische dief. DIT VERHAAL gaat over een schoen voornamelijk. „In deze dagen heb ik het niet steens even plezierig. Als ik anderen hier zou vragen, zouden sommigen zeggen dat het mijn eigen schuld is omdat ik niet doe zoals zij. Sommigen zouden zeggen dat het niet mijn eigen schuld is, maar verder zouden ze zwijgen. Sorrjmigen zouden nog wel eens naar me kijkqn en vriendelijk lachen misschien. Sommigen zouden nooit meer naar me kijken en me ook nooit meer iets zeggen. Aan hen heb ik het meeste .omdat ze me eerlijk laten blijken dat ik niets aan ze heb". Dit problematisch in elkaar gevlochten proza schreef ik tien maanden geleden. Ik was pas in militaire dienst gekomen. Hel was Zondagmorgen van het tweede week einde in een kazerne hier ergens in het land. Omdat er op Zondag, ook voor de recruten, aLleen de „onvermijdelijke dien sten" worden gedaan, kroop ik, terwijl alle anderen onder geleide naar de kerk waren, achter de ruwe houten tafel in het midden van de slaapzaal en begon te schrijven. Ik schreef hartstochtelijk vanuit het aller- innerlijkste ik en kladde zoveel mogelijk verse grieven op tegen het militaire be staan. Er ging een brief naar mijn vader, een brief naar een broer, een brief naar een oudere kennis en een brief naar een vriendin. Toen ik na een uur of langer mijn pen dichtschroefde zuchtte ik een paar maal diep. Ik was verhit, voelde me een beetje moe, maar tevreden en bijzonder strijdvaardig, 't Speet me alleen, dat ik de brief niet persoonlijk kon posten, omdat ik de poort niet uitmocht. Recruten worden drie weken na inlijving in quarantaine ge houden, omdat men weet dat de eerste reactie van velen is, hard weghollen. Dit is simpele ervaring. Maar de genoegdoening van het schrijven naar enkelen in de „bur germaatschappij" verlichtte de teleurstel ling. In alle vier de brieven stond uitvoerig beschreven hoe verontwaardigd ik was over alles. „Het is hier benauwd. Ik lig met 44 vreemden in een ruimte van 15 bij 6 meter, in koiharde britsen. De kast die ik kreeg toegewezen, is veel te klein om alles prac- tisch in op te bergen. Ik heb net nog ge probeerd voor m'n spullen behoorlijk plaats te vinden, maar het lukt me werkelijk niet: M'n persoonlijke bezittingen zitten vastge- stouwd in m'n tas. En dat ergert me bij zonder. Onder allerlei onbegrijpelijke mot to's probeert men mij hier te knechten en daarbij wordt alleen gespeculeerd op m'n domme kracht. Daarna willen ze misschien nog wel gebruik maken van andere kwali teiten. Maar dat wordt beschouwd als mee genomen. Maar dit is nog niet het ergste. Ik kreeg gisteren een trap van een onder officier tegen mijn linkerarm, juist op de plaats waar ik de vorige dag was ingeënt. Het deed behoorlijk pijn, maar daarvan heb ik natuurlijk niets laten blijken. Ik zat te lezen op de grond inplaats van koper te poetsen." Ik meende het letter voor letter en ik besloot: „Ik had er natuurlijk werk van kunnen maken, maar op het moment was ik te verbouwereerd. Stom, maar het is nu te laat." DE EERSTE BRIEF die ik terug kreeg was van mijn vriendin. „Hartelijk dank voor je uitvoerig epistel. Vooral het beeld dat je gaf van die menta- liteitloze onderofficier was de moeite waard. Inderdaad, je moet er boven staan. Verder raad ik je aan, indien enigszins mogelijk, onrechtvaardigheden langs je kouwe kleren af te laten glijden. Probeer die onderofficier zo min mogelijk te irri teren. Hij legt tegenover jou een sterke vooringenomenheid aan de dag. Die schop is er het overtuigend bewijs van." Ik maakte mijn kast open en trok m'n tas eruit. Er kwamen wat legerkleren en een paar hoge schoenen mee, die ik weer in de kast gooide en met een voet zover mogelijk naar achteren duwde. „Is dat de manier?", hoorde ik achter me zeggen. Ik keerde me om en zag die onder officier. Ik dacht aan de brief van mijn vriendin. „Ruim die kast op voordat je iets anders doet". Hij was verdwenen voordat ik iets kon antwoorden. Langzaam haalde ik m'n tas leeg en borg de brief zorgvuldig in een schoen. Ik stouwde de tas weer langzaam vol. Daarna boog ik me in de kast en be gon aarzelend de spullen weer op te vou wen. Door de brief voelde ik me aanvankelijk gesterkt, maar 's avonds op een hobbelige matras overwoog ik de tip die ze me ge geven had. Natuurlijk, ik stond er boven, zelfverzekerd had ik het in de brieven ge schreven. Maar ik wond me op als ik die onderofficier zag. Twee dagen later werd dat gevoel aangewakkerd door de gedachte aan een passage uit een brief van mijn broer: ,Bij Jaap in het peloton zat een jongen, die de eerste dag naar de kapitein stapte en hem op zijn gezicht sloeg. Toen hij uit het cachot kwam sloeg hij de eerste de beste officier weer op zijn' gezicht. Ze heb ben hem toen naar Nieuwersluis gebracht." Mijn broer streeft zeer radicaal de eer lijkheid na. Hij besloot met deze woorden: „Als jij hiertoe behoefte zou voelen en het niet zou doen zou je een lafaard zijn en deze jongen als superieur moeten beschou wen. Of je zou jezelf kunnen wijsmaken, dat zo'n houding geen zin heeft en behalve een lafaard en hypocriet zijn. Voor die jongen heb ik natuurlijk respect." Ik stopte de brief zorgvuldig in de enve loppe. Ik maakte m'n kast open en trok m'n tas eruit. Er kwamen wat legerkleren mee, die ik weer in de kast gooide en met een voet naar achteren duwde. Langzaam haalde ik m'n tas leeg, borg de brief bij de andere brief in de schoen en stouwde de tas weer vol. Daarna haalde ik de hele kast met beide armen leeg en begon opnieuw in te ruimen. Terwijl de brief van mijn vriendin me aanzette tot gematigdheid en taktiek, gaf de brief van mijn broer eerlijkheid, spon taneïteit en misschien als gevolg daarvan verzet in overweging. Al gauw verwierp ik de gedachte aan een keuze en ging een combinatie overwegen! Maar ik viel in slaap. EEN PAAR DAGEN LATER zag ik die onderofficier weer, dacht aan mijn vrien din, aan mijn broer, weer aan mijn vrien din en weer aan mijn broer. Hij liep me voorbij en zag me niet eens. Ik liep achter hem aan, maar stond na een paar passen weer stil. Ik voelde me gematigd noch op standig en zond hem een glimlach na; die poly-interpretabele gelaatstrek, die de kwetsbaarheid zo voortreffelijk verbergt. Zolang ik nog geen keuze had gedaan of nog geen alternatief had ontdekt, gebruikte ik de glimlach als voorlopige verdediging. Hiermee begon ik me juist wat tevreden te voelen toen ik antwoord kreeg van mijn veel oudere kennis: „Dank voor je uitvoerige brief, die ik natuurlijk met veel belangstelling heb ge lezen. Het geval van die man die je een trap gaf tegen je arm, heeft mij verbaasd, iets dergelijks heb ik indertijd in lange diensttijd niet meegemaakt en ook nooit van anderen gehoord. Ik kan me voorstel len dat je verbouwereerd was. Maar mag- ik je op een ander punt in je brief nog even een vriendschappelijke tip geven? Vermijd de indruk te maken dat je een spottend gezicht trekt. Jonge mensen ma ken vaak die indruk. Pas maar eens wat zeifcritiek toe voor de spiegel. Een spot tend gezicht is vaak een teken van zwakte. Overigens wens ik je sterkte." Ik stopte de brief zorgvuldig in de en veloppe. Ik maakte m'n kast open en trok m'n tas eruit. Er kwamen wat legerkleren mee, die ik weer in de kast gooide en met een voet ver naar achteren duwde. Lang zaam haalde ik m'n tas leeg, borg de brief bij de andere brieven in de schoen en stouwde de tas weer vol. Daarna ging ik met m'n handen in m'n zakken voor de kast staan en vroeg me af of er toch niet een mogelijkheid was de zaak behoorlijk in te ruimen. Langzaam ging ik spijt te krijgen dat ik geschreven had. Irriteer hem niet, sla hem op z'n gezicht, kijk niet spottend. Wees ge matigd, pleeg verzet, spot is vaak zwakte, 's Nachts werd ik een paar maal koud wak ker en vond de dekens op dë grond. In mijn verzwakte positie twijfelde ik eraan of mijn vader nog iets zou kunnen uitrichten. Mijn hoop ging toch naar zijn brief uit, en naar de tip die er wel in zou staan. Er kwam een brief en er zat een tip in. Een tip in de ruimste zin van het woord. Een, die niets zei over gematigdheid, niets over verzet, niets over spot, een tip die heel kalm en dringend als een vinger naar me wees. Hij schreef: „het doet er minder toe waar je bent of wat je bent, dan hoe je bent. Schrijf nog V. DE VINGER WEES de volgende dag en de dag daarop, de hele week en de week die volgde, een maand, maanden Ik ben nu tien maanden in dienst. Ik heb een bijzonder smalle kast. Zo smal dat alles wat er in is een vaste plaats heeft. Trek ik onderuit een schoen weg, dan zakt er meteen een ander stuk schoeisel naar de lege plaats en alles wat eerst zo keurig, ordelijk, „model" opgetast en in elkaar ge past lag, zakt mee. Als ik hieraan niets doe krabbelt een onderofficier, die Zaterdag morgen mijn kast komt inspecteren, mijn naam op een daarvoor bestemd blocnote en mijn vrije Zaterdagmiddag ben ik waar schijnlijk bezig met kast-inruimen. Ik kan proberen de schoen ergens anders te plaat sen, maar dat levert ook moeilijkheden op; die schoen hoort nu eenmaal onder in de kast, voorschrift. Zovaak als ik die schoen nodig heb doet zich het probleem voor hoe ik straks op de beste, de meest practische manier weer de voorgeschreven orde in mijn kast kan brengen. Ik geloof, dat ik alle manieren heb ge probeerd. Ik ben een keer rustig voor de kast gaan staan, heb toen gepast, gemeten, verlegd en nog eens anders opgevouwen, maar het "resultaat was dat het hemd lag waar de onderbroek hoort, de onderbroek op de plaats van de borstrok, de borst rok hopeloos. Een andere keer heb ik dapper beide ar men zover als ik kon tussen de spullen ge wroet en met-een enkele achterwaartse beweging was de kast schoon leeg. Het was een plezierige ervaring zo spon taan te zijn opgetreden, maar de weder opbouw viel nogal tegen. Gisteren stond ik weer voor mijn open kast, met die schoen in mijn hand. Ik keek in mijn kast en dacht aan de vrije Zondag middag. Ik zette de schoen op de grond en strekte aarzelend mijn beide armen naar voren. Maar ik trok ze weer terug. Ik boog me naar de grond en pakte de schoen op. Een tijdje heb ik naar de schoen slaan kijken ik weet ni,et hoelang en 'm in een hoek gegooid, met een kalme armzwaai. Ik heb een stuk papier gepakt en aan m'n vader geschreven: „Over 't algemeen is 't hier vervelend, soms wel leuk." J. V. NEW YORK (United Press) De politie heeft twee jongens van veertien jaar ge arresteerd wegens de diefstal van acht kostbare, zeer zeldzame antieke figuren uit het museum van Brooklyn. Vijf van deze kostbare museumstukken zijn nog zoek. De jongens, die alleen maar gestolen hebben uit sensatiezucht, raakten in paniek nadat zij gelezen hadden, welke waarde het gestolene vertegenwoordigde. Zij wierpen de stukken weg op verschillen de plaatsen, één ervan zelfs in een riool! Hierboven: de hiernaast: jeugdige Marianne Claire Motte, Hilarides. leidende tekst bij de hoop voor de toekomst Claire Motte „grand sujet' aan de 1 c. wordt gerekend. Zij deelt deze eer met rijse Opera, nog maar zestien jaar ouc

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1955 | | pagina 19