zonder hoofd HET PESTALOZZI- KINDERDORP PARADOXAAL SCHULDBEGRIP Van weesjongen tot wereldburger Jje KORT VERHAAL DOOR MICHAEL RETY Wensen genoeg, mensen te weinig Ach, m'n lieve Augustijn KLEINE ZWEEDSE STEDEN GEVEN GROND CADEAU Van de bovenste plank VAN DE EERSTE DAG af, dat ik de kleine tent met het veelzeggende opschrift „De man zonder hoofd op de kermis had ontdekt, intrigeerde ze mij bovenmate. Het was niet om de onmiskenbaar aantrekkelijke dame, die met mysterieuze microfoonstem de kijkers naar binnen trachtte te lokken, dat mijn belangstelling voor deze attractie was gewekt. Evenmin kon de enorme toeloop van het publiek enige invloed op mijn geprikkelde ver beelding uitoefenen. Ik ben een te nuchter mens om mij door de opwinding van de massa te laten meeslepen. Nee, wat mij herhaaldelijk naar deze kleine kermistent dreef, was iets anders, iets wat, naar ik stellig meen, ligt in het paranormale, een soort buitenzintuigelijk vermoeden van het bijzondere iets, dat wat men maar eenmaal in zijn leven ervaart en waarmee men slechts door toeval of uitverkiezing in aanraking komt. Zozeer bleef het bestaan van dit kleine tentje mij boeien, zozeer werd ik er door geobsedeerd, dat ik wat anders nooit mijn gewoonte is meermalen daags de kermis bezocht en des avonds uren in de nabijheid van „De man zonder hoofd" doorbracht, zonder overigens naar binnen te gaan, want dat is nu het eigenaardige: ik vreesde daar mee mijn illusie te verstoren. Iedereen zal begrijpen, dat het onmogelijk is deze hou ding lang vol te houden. Ik moest bezwijken. Ik bezweek in de tweede week van de kermis en begaf mij, bijna op de schouders gedragen van een kolkende menigte, naar binnen, waar ik ergens in het midden, maar met een goed gezicht op het podium bleef zweven, niet bij machte mij ook maar in het minst te verroeren. Zo mijn verwachtingen al hoog gespannen waren, het interieur van de tent, vooral het schaars verlichte en beklede podium, was wel in staat om zelfs de meest enthousiaste toeschouwer een gevoel van wrewel niet te onthouden. Was dit nu de plaats waar het wereldwonder moest geschieden? Kon zich hier iets afspelen, dat uit stak boven het allooi van de meeste kermisvermaken: goedkoop en belachelijk boerenbedrog, dat de entréeprijs, welke men ervoor betaalde, nog niet voor de helft waard was? Moest hier nu de gebeurtenis plaatsgrijpen, die mij dagen lang zo opgewonden had en zou ik er niet vandaan komen met alleen maar een grimmige verachting voor de betweter in mijzelf? Ik voelde een diepe teleurstelling. Ik was geschokt. Nog sterker werd dit gevoel toen er een man op het podium verscheen, die het midden hield tussen een fakir en een Mongool, waarlijk een charlatan, die onder het gefluit van de menigte poogde het woord tot haar te richten. Hij droeg een snor, die bij elke blik welke hij de zaal inwierp de vreemdste buitelingen maakte en af en toe de indruk wekte alsof de spreker hem net als zijn woorden al half had ingeslikt voor hij nog iets had gezegd. De man hoorde onverstoorbaar het gejoel aan. Slechts uit een licht schouderophalen kon men afleiden, dat hij zich zijn vreemde figuur volkomen bewust was, maar het tragische ervan al lang voor een verzoenende zin voor de realiteit had prijsgegeven. Hij stootte een reeks on verstaanbare klanken uit en verdween even gelafen als hij was gekomen. Het volgende ogenblik floepte het licht uit. Terwijl de menigte weer een oorverdovend gefluit aanhief, schoot plotseling een felle stralenbundel uit een schijnwerper: op het toneel stond de man zonder hoofd, compleet, of laat ik liever zeggen helemaal met romp, maar zonder hoofd. Hij bood zo'n lugubere aanblik, dat men door de menigte, die een ogenblik tevoren nog had staan schreeu wen, een huivering van afschuw hoorde gaan. Op de voorste rijen vielen een paar vrouwen flauw. De toe schouwers keken met opengesperde ogen naar het af- zichtwekkend fenomeen en ook ik, al vermande ik mij, moet bekennen, dat het mij vreemd te moede was. Ik hield mezelf voor, dat ik keek naar iets dat in de werke lijkheid niet bestond en dat het alleen de macht der suggestie was, die ons en ook mij in haar ban had. Maar de realiteit was niet te loochenen. Hoe ik ook keek of redeneerde: de man zonder hoofd had geen hoofd. Het duurde niet zo heel lang dat hij op het podium verbleef. Precies op het ogenblik, dat de sceptici onder het publiek zich wilden gaan roeren, verdween hij, om daardoor het honorarium te verwerven van een frenetiek applaus dat aanhield en aanhield, maar abrupt eindigde toen de lichten weer aanfloepten en de menigte naar buiten dromde. Een man, kennelijk een vrachtrijder, wendde zich tot mij en verklaarde, dat hij het een weergaloze truc vond. „Maar dan zonder oplegger", zei hij en scha terlachend om zijn eigen geestigheid, verdween hij in het gewoel. Ik haastte mij naar huis, maar het vreemde gevoel, dat mij al die dagen had beheerst, bleef. Het dreef mij opnieuw naar de kermis en weer schaarde ik mij onder de massa, die de voorstelling in de tent van „De man zonder hoofd" bezocht. Ik werd opnieuw naar binnen gedragen en ik maakte alle gebeurtenissen ten tweede male mee. Maar hoe ik ook keek en nadacht, ik kon geen bevredigende verklaring voor de Man zonder hoofd vormen. Bizarre gedachten slopen mijn geest binnen. Een nieuwsgierigheid, die mij eigenlijk beangstigde, hield mij in de buurt van de tent. Vooral toen het begon te regenen en de kermis leegliep, de tent in een diep donker wegschool en in het schuwe licht flapperende schaduwen verschenen, besefte ik dat ik bang was. Maar waarvoor? Toen richtte ik welbewust mijn schreden naar de tent om mijzelf van de werkelijke verschijning van de man zonder hoofd te overtuigen. De aantrekkelijke dame was de eerste, die ik ont moette. In het halfduister knikte ze mij even toe. Ik legde haar het doel van mijn bezoek uit. Ze schudde slechts meewarig het hoofd. Maar terwijl mij dat anders zeker te denken had gegeven, spoorde het mij nu juist aan om koste wat koste naar binnen te komen. Zij stond het toe onder de voorwaarde dat ik niemand van mijn bezoek zou vertellen. „Want daarvoor is de zaak veel te ernstig, mijnheer," zei zij. Ik beloofde het en toen bracht zij mij naar het podium waar de man, die het midden hield tussen een Mongool en een fakir, mij opwachtte om verder te geleiden. „Dus ze heeft het toch goedgevon den?" zei de man. Ik antwoordde bevestigend. „Ik be grijp niet waarom ze het goedvindt," zei de man. „Zo veel is er toch niet aan te zien." Ik begreep op dat ogenblik niet in welk een afschuwe lijke letterlijke betekenis deze woorden moesten worden opgevat. De man liep naar een klein vertrek, dat vlak achter het podium gelegen, zorgvuldig was afgesloten. Hij haalde zonder een woord te zeggen een sleutel te voorschijn en stak die in het slot. Krakend in haar scharnieren zwaaide de deur langzaam open. Een kleine lichtglans gleed over mijn hoofd. Ik moest even wennen aan dat plotselinge licht en zag dat ik was beland in een kleine ruimte zonder vensters, zonder enige versiering met slechts een tafel en een stoel en een kleine lamp. Op de stoel zat de man zonder hoofd. Toen ik binnen kwam wendde hij zich naar mij toe. En terwijl hij zich tot mij wendde zei de man, die het midden hield tussen een Mongool en een fakir met een stem, waarin haat klonk en afkeer en onmiskenbare jalouzie: „U wou de man zonder hoofd zien? Kijk, daar Tekening: Clémentine van Lamsweerde is ie. U had niet gedacht dat hij geen hoofd had? Maar hij heeft geen hoofd. Jammer voor u mijnheer, erg jam mer. Kijkt u maar niet. Of wilt u wel kijken, mijnheer? Bent u hier speciaal gekomen om te zien, dat hij geen hoofd heeft. Ik antwoordde niet. Ik richtte mijn blik op de man zonder hoofd. Op zijn stoel met de borst naar mij toe, een hand vriendelijk naar mij uitgestrekt en in de ander een kopje dat hij juist naar zijn hals reikte, zat de man zonder hoofd. Boven zijn hals was een angstwekkende leegte, een schaduw zonder contouren, een afgrijselijk niets. Hij had inderdaad geen hoofd. Een schorre kreet kwam uit mijn keel. Ik wilde mijn ogen sluiten en weg lopen, maar ik kon niet, ik moest maar steeds kijken naar die lege romp. De man had het kopje naar zijn hals gebracht en goot het nu met kleine schokjes in zijn boord leeg. „Als de thee nu maar niet te heet is," zei de Mongool naast mij. „Dat is altijd zo vervelend. Dan moet ik nog gauw wat koud water halen om bij te gieten Toen ben ik hard weggelopen. KLEINE OORZAKEN hebben vaak grote gevol gen. Zo zou onder meer Hildebrand een zeldzaam effect in zijn novelle „De familie Stastok" hebben gemist, indien een zekere Oostenrijkse muzikant. Augustin Marx, in het jaar 1679 niet stomdronken in een grafkuil zou zijn gevallen, nadat zijn jas te pand was gebleven bij de herbergier en hij op weg naar huis bovendien nog zijn wandelstok had ver loren. Want toen Augustin Marx letterlijk en figuur lijk in de put zat, moet de poëtische geest over hem gedaald zijn en hem het meesterwerk hebben inge geven dat hem zo beroemd maakte, dat hij thans op 10 October, waarop het tweehonderdvijftig jaar geleden is dat hij stierf, herdacht wordt. De dronken Augustin moet dan, in de grafkuil bij zijn positieven gekomen, zijn viool onder de kin genomen en spe lend en zingend het liedje geïmproviseerd hebben, waarvan heel de wereld ten minste de eerste vers regel en het hele wijsje kent: „Ach, du lieher Augustin, Alles is weg, weg, weg, „Ach, du lieber Augustin, Alles ist weg! Rock ist weg, Stock ist weg, Augustin selbst im Dreck „Ach, du lieber Augustin, Alles ist weg!" Met dit opgewekte grafgezang schijnt hij de aan dacht van de voorbijgangers getrokken te hebben, die hem uit zijn benarde toestand verlosten. Popu laire geschiedschrijvers maken het nog erger en vertellen dat Augustin op deze manier beslist zijn leven redde. Wat er van zij, het liedje van Augustin Van onze correspondent te Stockholm) NERGENS IN EUROPA is de prijs voor een lap bouw terrein voor een fabriek zo laag als in Zweden: wie geluk heeft en slim is, krijgt zelfs enkele duizenden vierkante meters cadeau! Alvorens te vertéllen op welke voordelen een nieuw te vestigen industrie mag rekenen, zullen wij eerst moeten uiteenzetten, waarom verscheidene Zweedse gemeenten genoodzaakt zijn om door subsidies, het-vrij- wel gratis beschikbaar stellen van grond en door andere tegemoetkomingen de industrie naar zich toe te trekken. Zweden telt honderddertig steden, waar drie millioen mensen wonen. Laten wij het waterhoofd Stockholm en vijftien grote plaatsen buiten beschouwing, dan blijven er honderdvijftien steden met gemiddeld tienduizend in woners over. De afstanden voor onderling verkeer zijn te groot. Het gevolg ligt voor de hand: de jeugd trekt naar de grote steden, want werk is er vooral voor aankomende krachten overal. En zo ontvolken de kleine steden. Alleen de ambtenaren en de ouden van dagen blijven over. De gemeente die leven wil, moet dus aan haar toekomst bouwen. De jeugd moet de indruk hebben in een stad-in-opbouw te zijn. Er moeten biosco pen komen, miniatuur-golfbanen en ander vermaak. Als er teveel typisch mannelijke bedrijven zijn, moet er ook iets voor vrouwelijke werkkrachten komen. Als echter alle steden hun zin zouden krijgen, telde Zweden zeventien in plaats van zeven millioen inwoners. Vandaar dus de wedijver der steden om nieuwe bedrij ven naar zich toe te trekken. En dit gaat gepaard met de meest verlokkende aanbiedingen. Deze zijn als volgt samen te vatten: directe financiële steun, lening of borg stelling, goedkoop industrieterrein, bijslag op de bouw kosten, tegemoetkoming op de prijs van diensten en goederen der gemeente (gas, electra, water). Enkele voor beelden mogen hier worden aangehaald: Kristinehamm subsidieerde een particulier bedrijf gedurende tien jaar met totaal elfduizend kronen. Boden gaf een meubel fabriek gedurende vijf jaar een huurbijslag van duizend kronen per jaar. Fagersta leende een fabriek tweehon derdvijftigduizend kronen en gaf de toezegging geen an dere onderneming in deze branche te dulden. Lulea ver kocht bouwterrein voor één kroon per vierkante meter en Huskvarna gaf aan eeen confectie-onderneming vijf entwintigduizend vierkante meter cadeau. Een firma in Stockholm kreeg van het plaatsje Sunne een industrie huis gedurende zeven jaar gratis aangeboden. Lund stelde een papierfabriek dertigduizend vierkante meter ter beschikking en zorgde eveneens gratis voor aanleg van wegen, afvoer en aansluiting aan het electrische net. Andere industriële ondernemingen maakten later van dezelfde aanbieding gebruik. Köping verkocht tiendui zend meter voor drie cent per meter. Het orgaan van het verbond van Zweedse werkgevers „Industria" waaraan wij deze gegevens ontlenen somt nog veel meer feiten op." EEN EN ANDER heeft er nu toe geleid dat de regering zich met het vraagstuk moest bezig houden. Zo werd eerst in samenwerking met de raad van advies voor de industriële productie en het landelijke arbeidsbureau een informatiebureau in het leven geroepen, waar men de belangstellenden van advies wil dienen. Zal de staat er zich nu mee bemoeien. Waarschijnlijk wel, maar op het ogenblik is de discussie eigenlijk pas begonnen. En ondertussen hebben wij tijd de verlokkende aanbiedingen van de verschillende steden uit de adver tentiepagina's te knippen. Allemaal hebben zij ruimte genoeg, allemaal zijn ze goed (gedeeltelijk zelfs aan ijs vrije havens) gelegen en allemaal zullen ze de onder nemer tegemoet komen. Maar zouden Lysekil, Tranas, Lidköping, Ahiis, Simrishamm, Slite, Kiruna, Sollarön en hoe al die gemeenten van tweeduizend tot vijftien duizend inwoners mogen heten, hun wensen naar meer mensen in vervulling zien gaan, dan moet Zweden zijn bevolkingscijfer eerst vertienvoudigen! heeft een ongehoorde populariteit gekend. En zo kwam het ook dat het tot een van de melodietjes behoorde van het speelwerk dat in de bronzen olifant, die de tafellamp van Hildebrands tante tor ste, verborgen zat. Lezer, ik hoef niet uit te wijden: u kent natuurlijk het klassieke effect in Hildebrands novelle, hoe het „Ach, m'n lieve Augustijn" van die stommelings musicerende olifant een ontijdig einde maakte aan de voordracht van Borgers „Rijnstroom" door mevrouw Dorbeen. En zonder het meesterlied van de dronken Marx zou ook Andersens sprookje van de Varkenshoeder nooit het licht hebben gezien en zouden Harry Pre- nen en Jan Mul elders hun stof hebben moeten zoeken voor het schrijven van een komische opera En daar houdt het niet mee op, want op zijn ruim tweehonderdvijftigjarige levensloop heeft het zo avontuurlijk ontstane wijsje van Augustin nog wel meer avontuur beleefd en tot meerdere avonturen geïnspireerd. Zo herinner ik mij uit mijn studietijd een gezellig samenzijn van studiemakkers, waarvan de ene helft, op het wijsje van Augustin, de nieuwe tekst „O, daar zit een vlieg aan de lamp" zong, ter wijl de rest van het gezelschap er een contrapunt tegen improviseerde op een Franse tekst: „Toujours. la la, ma mère!" Stel het u voor: „contrapunte a la mente" en als geheel een „motetus" - een vorm uit de oertijd van de Westelijke muzikale bescha ving! Al deze gevolgen van zijn dronkenschap heeft de fameuze Augustin Marx natuurlijk niet kunnen voorzien. En als de muzen hem niet genadig geweest waren, zou hij misschien niet alleen gestikt zijn in de kuil, doch zou hij bovendien aan de wereld een levenslied onthouden hebben, dat twee-en-een-halve eeuw na zijn dood nog naklinkt te zijner ere! JOS. DE KLERK. 14 HET TIENJARIG BESTAAN van de United Nations Organisation zal in de maand October over de hele we reld plechtig worden herdacht en terecht! Overal in de wereld zal de pers opnieuw de enorme betekenis van de UNO uiteenzetten, de krantenlezers op het hart bin dend de grote UNO-gedachte, die van: vrede, veiligheid en vriendschap onder de volken, te propageren. In het Kinderdorp-Pestalozzi te Trogen in Zwitser land gebeurt dit op schitterende wijze. Het dorp is voortgekomen uit de vreselijke nood der tijden. Toen de oorlog geëindigd was en de wereld herademde, stokte de adem bij het overzien van de aangerichte schade en de veroorzaakte ellende. Naar schatting waren dertig mil lioen huizen verwoest en honderdvijftig millioen men sen dakloos gemaakt. De misère van de „displaced per sons" de uit hun woonsteden opgejaagde en in angst, ziekte en honger langs de wegen van Europa voortge dreven mannen, vrouwen en kinderen ging alle be schrijving te boven als bij voordrachten van schrijver dezes iets uit de reportage daarover wordt aangehaald, verstarren de gezichten der toehoorders. Alweer volgens schatting waren er in 1945 in Frankrijk twintigduizend wezen, in Hongarije tweehonderdduizend, in Polen vijf honderdduizend. Waar men kon, dééd men iets voor deze „misérables". In Zwitserland, dat buiten de oorlog gebleven was en waar het lenigen van de nood der zwaar getroffenen als een ereschuld werd aanvaard, werden honderdduizenden kinderen uit de geteisterde gebieden opgenomen en ver zorgd. Maar deze als het ware weer-tot-het-leven-terug- kerende wezens moesten na enige maanden naar huis, dat wil zeggen naar de ruïnes van hun vroegere dorpen en steden èn naar die van hun vroegere huiselijke leven. Toen kwam Walter Robert Corti met een grandioos plan. Hij stelde voor om voor een aantal weeskinderen een blijvende oplossing te scheppen, in dier voege, dat hij een dorp wilde bouwen, waar ze hun verdere jeugd zouden kunnen doorbrengen. Dit dorp zou een internationaal, maken goed onderlegde, kundige vakmensen, volgens de modernste, degelijke principes goed op het leven voor bereid, maar vóór alles pioniers van een nieuwe broeder schap, jonge mensen met idealen van mensenliefde en wereldvrede en practische ervaring in mensenvrede. Dat is hèt belangrijke van het door de Zwitsers, met hulp van de hele wereld, ondernomen werk. Dat is het, wat de bewoners van ons land, waar de wezenverzorging op een behoorlijk peil staat, enthousiast maakt voor het plan in Trogen, een Nederlands Huis toe te voegen aan de rij der reeds bestaande. Wij moeten mee doen aan de vorming van een nieuwe generatie, die oorlogen onmo gelijk zal maken. De aanvangsregel van het Unesco- charter luidt: „Waar oorlogen hun oorsprong vinden in de geest van de mens, moet ook in de menselijke geest de verdediging van de vrede tot stand komen". Corti ging daarop voort: „Waar de menselijke geest voorkomt uit die van het kind. moet de opvoeding tot de vrede ook bij het kind beginnen en op een leeftijd, waarop nationale, sociale en politieke vooroordelen nog niet zijn vastge roest". Mooie woorden van Engelse en Zwitserse oor sprong. Mnar van onze eigen Koningin is de aangrijpen de waarschuwing ..Binnen een kwart eeuw zullen wij in Europa óf allemaal in hetzelfde huis wonen öf in dezelf de ruïne ondergaan". Deze woorden, te Kopenhagen ge sproken. wijzen ons de weg naar het goed vervullen van onze plicht. Wij moeten maximaal meewerken bij de bouw van een nieuwe wereld. Is dan niet een der eerste stappen op de door onze Koningin gewezen weg, dat wij de gelden bii elkaar brengen voor de bouw van een Nederlands Huis te Trogen? Dit zal veel geld kosten, maar schrijver dezes mocht in één jaar tiid in een per soonlijke actie meer dan tienduizend gulden bij elkaar brengen en een vrij groot aantal „Patentschaften" plaat sen. ..Peet" van het dorp (de Zwitserse naam is „Gotte" of ..Götti") wordt men door tien francs per maand te storten. Zo'n geregelde bijdrage is een stevig houvast voor de Stichting, die verder geen subsidies ontvangt. Vier mnis*es v-m H aks ven- ucl:1s vit Griekenland, Frankrijk, Zwitserland en Finland. ideaal weeshuis zijn voor een klein getal kinderen, be lachelijk klein natuurlijk, gezien de bijkans millioen we zen alleen in Europa! Maar dit kleine aantal zou in het Zwitserse dorp een goede opvoeding en opleiding genie ten volgens de hieronder aangegeven beginselen. CORTI's PLAN vond een enthousiaste ontvangst. De Zwitsers zagen de van alle kanten geopperde bezwaren onder het oog en overwonnen ze. Er kwamen werkers van heinde en ver. Studenten uit alle oorden der wereld bouwden onder goede leiding mee aan het dorp. De gel den kwamen binnen, grote giften uit het eigen land en uit de gehele wereld, maar ook „de penningskes der we duwe" (de eerste gift voor het Hollandse fonds werd in 1954 ontvangen van een aantal vrouwen uit de Amster damse Jordaan!) en de opbrengst der collecten! Schrijver dezes heeft aan het eind van lezingen en lichtbeelden voordrachten soms vrij veel geld opgehaald door de ver koop van de „onze-lieve-lieers-beestjes-speldjes, waar van de verkoop door de Zwitserse jeugd in 1946 een paar millioen francs onhracht. Elk jaar herhaalt de jeugd deze straat collecte. Welke zijn nu de leidinggevende principes in deze uit gebreide wezen-inrichting? De kinderen worden in apar te „huizen" opgenomen, waar zij nationaal worden op gevoed. De Franse kinderen worden dus gehuisvest in de beide Franse huizen, waar de leiding berust bij een Frans echtpaar, dat zo enigszins mogelijk beiden onder wijsbevoegdheid heeft. Er is dus een gezinsopvoeding (in elk huis ongeveer zestien kinderen) en een nationale opvoeding. Men wil van de kinderen geen Zwitsers maken of ze denationali seren. Ze correspondeerden met het oude land, brengen er de vacanties door, zoeken er na hun opleidingstijd werk. De levensgewoonten, in godsdienst, bij herdenkin gen, feestjes, de gebruiken zijn in de Franse huizen Frans. Dit geldt natuurlijk voor alle huizen, de Engelse, Italiaanse, Duitse, Griekse, Finse, Oostenrijkse. Maar 's middags in het vakonderwijs, het tekenonder wijs, het muziekonderwijs, bij de sport, de excursies, de gezamenlijke plechtigheden en werkzaamheden (de kin deren geven zelf hun krant uit en drukken die, waarbij de redactie bestaat uit vertegenwoordigers van alle hui zen) dit alles onder leiding van Duitssprekende Zwit sers, is er contact, samenwerking, natuurlijk menings verschil en verschil van landaard, standpunt, enzo voorts, maar ook omgang, en groeiend begrip en „ver standhouding". Zo groeit er een eigen dorpsmentaliteit. HIER RAKEN WIJ IIET HOOFDPUNT van alles. Wal ter Robert Corti en zijn medestanders wilden niet alleen een goed, Internationaal, meertalig wezentehuis, in een gezonde streek van Zwitserland, met alle voordelen van een prima opleiding onder de gunstigste omstandighe den, zij wilden vóór alles een bewuste opvoeding tot wereldburgerschap. Zij wilden van de dorpsbewoners Dit is Guilietta Masina, de grote ontdekking van de Italiaanse film „La Strada", welke in Cannes en Arnhem zoveel succes oogstte. Wij schreven reeds over deze vrouwelijke Chaplin, die men inmiddels ook te Amster dam kan bewonderen waar „La Strada" in vertoning is gebracht. Haar prachtige mimiek en vooral haar expressieve ogen maken haar tot zo'n bijzonder instru ment in het spel, dat haar echtgenoot, regisseur Federico Fellini, met het bijna debiele, gevoelige en altijd ver wonderde meisje Gelsomina in „La Strada" speelt. bewakers zegt: „Hij geeft toe dat hij de wet niet kent en beweert tegelijkertijd onschuldig te zijn". Waarop de ander antwoordt: „Je hebt volkomen gelijk, maar hem kun je niets aan zijn verstand brengen!" Van buiten on waar, is dit van binnenuit zó waar dat wij het aanvaar den, zoals we ons er nauwelijks over verwonderen kun nen dat Josef K. gearresteerd is en toch zijn vrijheid van beweging behoudt. Merkwaardig genoeg geeft Kafka's romanfiguur geen blijk van angst voor het overige is het beklemmend te lezen hoe de schuld, die uit het niets is opgerezen, hem steeds sterker in haar ban krijgt: da verwachting dat Josef K. zich vrolijk zal maken om de hele comedie, of zich eenvoudigweg niets van het hem aangedane proces zal aantrekken, wordt niet bewaarheid. Hij kan zich van het bewustzijn van zijn schuld niet los maken, spant zich in om de instantie te bereiken die over hem moet oordelen (het „Gerecht") en neemt een advocaat in de arm, dringt door in de kanselarijen van de justitie, maar slaagt er niet in enige invloed op de loop van zijn proces uit te oefenen, laat staan dat zijn schuld omschreven wordt of een vonnis wordt uitge sproken! De wijze waarop Kaf ka het irrationele zich laat afspelen, beter mis- sohien nog: voltrek- Er is nu een „Comité" in wording: met een uitgebreide landelijke commissie van aanbeveling, waarvoor de uit nodigingen dezer dagen uitgaan. Het Unesco-Centrum Nederland heeft zich met enthousiasme achter de Trogen-actie geschaard. Op de grote Herdenkingsverga dering van het tienjarig bestaan van de UNO, die op 24 October in de zaal van het Instituut voor de Tropen te Amsterdam zal worden gehouden, wordt ook over het Pestalozzidorp gesproken. Gehoopt wordt op de komst van Walter Robert Corti in Januari van 1956 hier te lande. Gerekend wordt op de steun van vele belangrijke landgenoten. Inlichtingen over de mogelijkheid daartoe worden gaarne verstrekt door het secretariaat van de Trogen-actie, Klevcrlaan 47 te Blocmendaal. IEMAND moest kwaad gesproken hebben van Josef K., want zonder dat hij iets verkeerds gedaan had, werd hij op een ochtend gearresteerd. Daarmee begint Kafka's roman „Het Proces" en wat wij verder ook mogen vernemen, wij komen er niet achter wie Josef K. heeft beschuldigd: wie is die „iemand"? Geen antwoord. Nog sterker: er wordt niet eens naar gevraagd. En Josef K. een man met een verantwoordelijke positie aan een bank, die op de dag van zijn dertigste verjaardag in hechtenis wordt genomen krijgt nergens in het boek een volledige achternaam. Josef K. is iedereen en iemand is niemand. Het lijkt een ogenblik of wij terechtkomen in een wereld waarvan wij alles afweten en die ons geheel vertrouwd is een figuur uit de geldwereld, een pension, politie en Kafka weet de schijn daarvan meesterlijk te handhaven, maar in het beeld ervan blijkt iets verschoven. Als bij een slecht gedrukt kleurplaatje van vroeger: elke lijn wordt verdubbeld. De handelingen van Josef K. zijn niet beperkt tot de gebruikelijke drie dimensies, maar hebben tevens plaats in een vierde, die Kafka heeft toegevoegd: die van de schuld. In werkelijkheid voegt Kafka niets toe. Hij laat alleen in de dagelijkse wereld duidelijker worden wat achter de „feiten" ligt, hier: schuld. Een schuld zonder aanwijs bare oorzaak, zonder oordeel, zonder de boete die haar zou kunnen uitwissen. Een dergelijk schuldbegrip is paradoxaal en niet in de samenleving te hanteren, even min als de angst die eruit voortvloeit: er is geen schuld, zegt Josef K. als hij zijn toestand overdenkt, maar aan het slot verhaast hij bijna moedwillig zijn dood (in een scène, die sterk herinnert aan de geschiedenis van Abra ham en Izak, wordt hij met een mes doorstoken). Kafka rangschikt wèl de schuld onder de „feiten" en schept een wereld waarin het absurde zich gedraagt alsof het bin nen de wetten van de logica viel. Een prachtig voorbeeld daarvan is al aan het begin te vinden. Eén van zijn beide (schijnbaar) doodgewone hande lingen, is geniaal. UIT HET BOVENSTAANDE moet duidelijk zijn welk een enorme invloed Kafka heeft uitgeoefend op de na hem komende litteratuur. Die is in zijn geheel bezien niet van opwekkende aard. Ook Kafka moet men niet lezen als men liever om de angst des levens heenloopt. Maar de liefhebber kan niet anders dan verrukt zijn van dit werk, dat de mens plaatst in zijn ware situatie: bur ger van twee werelden die hun gebied in hem laten overlappen. Josef K. onderscheidt zich in niets van elk onzer: een doodgewone man, niet uit de onderste en evenmin uit de bovenste laag van de maatschappij. Hij woont in een pension, houdt er de gebruikelijke plichts opvatting op na, is niet ongevoelig voor vrouwen, heeft een goed verstand en beschikt over een behoorlijke mate van volhardendheid. Kafka laat deze man, die alles mee heeft, ten onder gaan aan het feit dat hij mens is, dat wil zeggen aan zijn situatie men denkt hier onmiddel lijk aan de Griekse tragedie, maar ook de Bijbel spreekt op dit punt duidelijke taal. Of men het einde van het verhaal wil aanvaarden is een kwestie van levensopvat ting, van een keuze dus die buiten de beoordeling van de roman moet vallen, maar de mens uit dit boek is de mens van nu: klaar op tal van punten maar niet met zichzelf, naar buiten met veel verweer toegerust, maar van bin nen onzeker, bedreigd, hulpeloos. „Het Gerecht wil niets van je. Het neemt je op als je komt, het laat je vrij als je gaat" duidelijker kan, dunkt mij, niet ge zegd worden dat de mens in zijn souvereiniteit zichzelf aantast en vernietigt. Wie aan Kafka begint legt óf hem na een paar blad zijden weer weg (ik kan mij dat haast niet voorstellen) óf wordt geheel door hem gegrepen. Elke zin is bij hem geladen, zozeer dat men de neiging krijgt elk détail voor zichzelf te verantwoorderi niets kan zomaar neerge schreven zijn. Op pagina 20 van de oorspronkelijke uit gave bijvoorbeeld speelt een man, toeschouwer bij de arrestatie, met zijn rode puntbaardje en op pagina 65 heeft een student in de „onbekende" rechten, die dus met het „Gerecht" in verbinding staat, een rode baard waar hij voortdurend zijn vingers doorheen haalt: toe vallig een dubbel gebruik van een waarneming uit de dagelijkse werkelijkheid? Het is mogelijk, maar in de sfeer van Kafka gaat men rekenen op de kans van een andere uitleg. Dit houdt echter niet in dat Kafka alleen gelezen kan worden met een potlood in de hand! De taferelen waaruit „Het Proces" is opgebouwd roman technisch vormen zij de zwakke kant zijn stuk voor stuk zo boeiend dat ik mij steeds weer verbaas over dp virtuositeit waarmee hij een ongrijpbaar gegeven omzet in levendige handeling. Hij werkt op de bank, ontvangt een cliënt, treedt in herhaald contact met een advocaat, krijgt zijn oom op bezoek, komt in aanraking met een wasvrouw, een student, een dienstmeisje, spreekt met zijn kostjuffrouw en met een geestelijke, in de domkerk die hij aan een relatie van de bank zal laten zien. Een scène in de zittingszaal van de rechtbank, op het atelier van een schilder: alles en allen zijn deel van, spelen een rol in het proces dat zijn denken beheerst en dat hem aan het slot verplettert. De tragiek van het verloop is evenwel zo hoog opgeheven, dat geen ogenblik mede lijden ontstaat, veeleer ontzag voor het gevecht op leven en dood dat Josef K. levert. En dat ook Kafka moet geleverd hebben toen hij dit boek schreef. B. RIJDES. Franz Knfkn: Der Prozess. (Schocken Verlag, Berlin 1935). Een Nederlandse vertaling verscheen bij N.V. Em. Querido

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1955 | | pagina 20