De schatten van Perón J Afhalers aan CS e en e Taalverschillen zij'n geen bezwaar Elke Zaterdag acht pagina s bij alle edities van Haarlems Dagbladj Oprechte Haarlemsche Courant KERKELIJK LEVEN Algemene taal Smaragden, scooters en schoolmeisjes Heel ver weg, aan een stil paadje waar nooit iemand komt, stonden twee huizen. Gelukkig maar, zeg jij natuur lijk, dat het er twee waren, want anders zou het wel erg eenzaam zijn geweest. Maar de mensen in die hui zen dachten er niet zo over. Ze hadden nooit anders dan ruzie. De mensen, die heel veel verder in het dorp woonden, noemden die twee families Water en Vuur. Ze zeiden nooit een woord tegen elkaar. Het jongetje van de familie Water mocht niet spelen met het jon getje van de familie Vuur: als ze naar elkaar keken werden ze al in huis ge roepen. Tussen de weilanden van de familie Water en de familie Vuur was een diepe sloot en in het riet langs die sloot woonden de rietmannetjes. Het waren heel wijze dwergjes, die hard werkten en hun hoofdjes schudden, iedere keer dat ze de familie Water en Vuur ruzie hoorden maken of de twee kindertjes in huis riepen. „We moeten daar eens een eind aan maken," zeiden ze en ze dachten er over na hoe dat kon. En op een dag hadden ze het gevonden. Hoe? Hoor maar. Toen de familie Water 's morgens opstond was er in het hele huis niet één drupje water meer te vinden. Niet in de kraan, niet in de pomp, niet op de bodem van de ketels en pannetjes, ner gens. Het leek wel of het water was weg getoverd. En op dat zelfde ogenblik zocht de familie Vuur in het hele huis naar één klein lucifertje of aanmaakhoutje. Niets, niets was er om het fornuis mee aan te maken. Niet in het kolenhok, niet op de takkenzolder, nergens! „Wat moeten we doen?" zei de familie Water en: „Wat moeten we doen?" zei de familie Vuur. Het kwam niet in hun hoofd op om het bruggetje neer te laten over de sloot, waar ook geen water meer in zat om elkaar om een beetje water of een beetje vuur te vragen. Ze zaten allebei de hele dag met boze gezichten te denken. De familie Water zuchtte van dorst en kon geen aardappelen en groente koken en de familie Vuur bibberde van kou en kon ook niet koken. In de schoorsteen bij de familie Water fluisterde een stemmetje: „Ga toch naai de buren. Haal toch een beetje water!" In de schoorsteen bij de familie Vuur fluisterde een stemmetje: „Ga toch naar de buren. Haal toch een beetje vuur!!" Maar nee hoor, ze deden net of ze die stemmetjes niet hoorden en bleven kaarsrecht op hun stoelen zitten. Nog eens en nog eens fluisterden de rietman netjes hetzelfde, maar er veranderde niets. „Water!" riep het ene huis boven de stemmetjes uit. „Vuur!!" riep het andere boven de stemmetjes uit. Toen werden de riet mannetjes boos. „Nou moet het maar afgelopen zijn!" riepen ze. „Hoor toch eens vader, wat ze zeg- zen!" riep het jongetje Water, „hoor toch!" En: „Hoor toch eens vader, wat ze zeggen!" riep het jongetje Vuur, „hoor toch!" „Onzin kind, dat is de wind," zeiden de vaders Water en Vuur. Maar toen hun vaders niet keken, slopen de jon getjes Water en Vuur het huis uit, de ene met een kannetje in zijn hand aan de ene kant van de sloot en de ander met een stompje kaars aan de andere kant van de sloot. Ze stonden voor het bruggetje. Maar net op het ogenblik, dat ze door de droge sloot naar elkaar toe wilden stappen, hadden de rietmanne tjes genoeg van de vaders Vuur en Water. „Wil je water?" vroegen ze aan de watervader. „Goed, hier is water!" Op eens kletterde en stroomde water met emmers vol door de ramen en deuren. In een ommezien dreef de familie Water op haar eigen tafel in de kamer. „Wil je vuur?" vroegen de rietman netjes aan de vuurvader, „goed, hier is vuur!" Langs het dak, langs de muren en de ramen sprongen overal kleine boze tongetjes vuur. En als je die uitbluste doken ze in een andere hoek weer op. „Help, help," riep de familie Water en „Help, help!" riep de familie Vuur. De jongetjes, die nog nooit met elkaar hadden durven praten, stonden ieder aan een kant van de droge sloot en hoor den het. „Wat is dat?" vroeg de één. De kleine zwaluw kan niet slapen, al doet hij ook zijn best, al knijpt hij zijn twee oogjes dicht en duikt hij diep in 't nest. Vooruit, geen kik meer, nu is 't uit, piept moeder zwaluw wijs, want anders mag je morgen niet mee op de grote reis! En denk je dat eens even in, dat je een zwaluw bent, die van de wereld enkel maar het groene weiland kent. En dan opeens ga je op reis, de warmte achterna, de koude laat je achter je, je vliegt naar Afrika. Gelukkig ga je niet alleen, dat zou niet leuk zijn, nee. Familie, vriendjes, kennissen, wat zwaluw is, vliegt mee. Je snapt wel dat dat zwaluwtje er niet van slapen kan en als hij eindlijk, eindlijk slaapt, dan droomt hij er nog van. MIES BOUHUYS. „Wat is dat?" vroeg de ander. En ze renden allebei naar hun huis terug. Maar wat moest één jongetje tegen zo veel vuur beginnen en tegen zoveel water? Ze holden weer terug naar de sloot om elkaar om raad te vragen. „Kom mee," zei het waterjongetje, „help me een goot graven dat het water uit ons huis kan stromen." „Kom mee," zei het vuurjongetje, „help me om het water door ons huis te laten stromen om het vuur te doven. „Ik kan jou niet helpen," zei de één. „Ik moet in mijn eigen huis aan hei werk." „Ik kan jou niet helpen," zei de ander, „want ik moet in mijn eigen huis aan het werk." „Maarzeiden ze opeens allebei tegelijk, „we kunnen elkaar helpen. We graven een goot van het waterhuis naar de sloot en een goot van de sloot naar het vuurhuis. Vlug, vlug! Meteen waren ze bezig. En het leek wel alsof er hon derd kleine handjes waren, die hun hiel pen, zo snel ging het. Voor ze het wisten waren hun goten klaar en stonden ze naast elkaar aan de rand van de sloot. Ze sloegen hun handen in elkaar van plezier omdat het gelukt was. En op dat ogenblik hield het water op met stromen door de ramen en deuren van het water huis en doofden de vlammetjes langs de muren van het vuurhuis uit. De familie Water en de familie Vuur renden naar buiten om te zien wat er gebeurd was. Bij de sloot kwamen ze elkaar tegen en dat was de eerste ontmoeting van wel honderd volgende. Want ze zijn dikke vrienden geworden en over de sloot ligt nu een mooie sterke brug; de jongetjes hebben er met grote rode letters opge schreven: Water- en Vuurbrug. En onder die brug zitten de rietmannetjes zachtjes te lachen. Iedere keer dat je over die brug loopt, hoor je ze. Er zijn heel wat kinderen geweest, die bij de vier tekeningen van twee weken geleden een verhaaltje hebben bedacht en dat naar ons toestuurden, zoals we gevraagd hadden. Het best-geslaagde vonden wij dat van Inge Taconis, oud elf jaar, wonende aan het Planetenplein te Haarlem - en haar inzending staat daarom hieronder afgedrukt. We zullen binnenkort nog eens zo'n kleine wed strijd houden. Mopje en Dropje waren twee neger jongetjes. Op een goede dag vroeg Mopje aan zijn moeder een wasteil: „Mag ik die teil hebben mammie?" „Nee hoor, ik moet zo direct wassen. Morgen misschien". En toen ging moeder waar aan haar werk. Nou, dacht Mopje, dan pak ik hem lekker stiekem. Hij ging de hoek om van het kleine hutje en pakte vlug de teil. Mopje droeg haar aan de ene kant en Dropje aan de andere. Dicht bij het negerdorp was een klein meertje. Daar liepen ze naar toe. Ze hadden ook nog twee pollepels van moeder genomen. Nu deden ze de teil in het water. Ze stapten allebei in de teil. „Zo, ik ben kapitein", verklaarde Dropje, „en jij bent de matroos, Mop". „Ja, leuk". Mopje zat met de lepels in het water te peddelen. En ja hoor, werkelijk ze gingen vooruit. „O, wat leuk!" juichte Dropje, ,,we varen. We zijn op vacantie. We gaan grote avon turen beleven!" Opeens tuurde Dropje voorover in het water. „Kijk, een vis!" juichte hij. „Echt hè?" Hij boog nog meer voorover en.... plops met een plons viel Dropje in het water. Daardoor ging het „bootje" natuurlijk kiepen enviel Mopje ook het water in. Allebei schreeuwden ze om hulp. maar het mocht niet baten. Toen greep Dropje de kant vast. Hij hield zich ste vig vast aan een paar grasjes. Mopje greep zich aan Dropje vast en in een ommezien van tijd stonden ze op het droge. Teleurgesteld en drijfnat strompelden ze naar moeders hutje. Wat hen daar wel te wachten stond INGE TACONIS oooooocccox>xx>yyy>yxoyyy3Xx*yxxxx)oaxcooc>oooxooocGO(x>yxocccoQoooxoooooccK>yDoyx30vxnr Hoe groot de moeilijkheden zijn, die de kerk ondervindt bij de verbreiding van 't Evangelie in vaak onontwikkelde gebie den is vrijwel niet omschrijven. Eén der problemen kan echter gemakkelijk onder kend worden: het is de taal, die gespro ken moet worden. Gelukkig wordt er voortdurend gewerkt aan nieuwe verta lingen. Het zijn vooral de Bijbelgenootschappen die hierij de kerk tot een niet genoeg te waarderen steun zijn. Inmiddels is het in de regel zo, dat de zendelingen gedwon gen zijn zich in een taal te verdiepen, lang voordat een Bijbelvertaling tot stand komt. In het Centraal Weekblad der Ge reformeerde Kerken vertelt dr. J. M. van Minnen over de gang van zaken op dit punt in de Belgische Congo. Zodra er verkeer groeide tussen blan ken en kikongosprekende Afrikanen in de beneden-Congo vertelt dr. Van Min nen ontstond er een soort van het kikongo afgeleide handelstaal, die de naam kiboelamatadi kreeg. Het ging hier om een uiterst simpele vorm van kikongo. Een vreemd verschijnsel is dit niet. In tegendeel: het komt vaak voor, dat men, wanneer men met vreemdelingen een ge sprek voert, al gauw een sterk vereen voudigde vorm van zijn eigen taal gaat gebruiken, waarna de vreemdeling dat overneemt. Aanvankelijk troffen de zendelingen, die naar de Kikongos toe gingen, het niet. De inboorlingen zagen met een zekere minachting neer op het in vrij korte tijd te leren kiboelamatadi, dat afgekort wordt genoemd kitoeba. Men vond het eigenlijk een soort misvormd dialect voor Bijbelvertaling en prediking zou het dan ook niet in aanmerking kunnen ko men. In deze redenering zat wel een grond van waarheid: een dergelijke taal mist nu eenmaal allerlei fijnere nuances. Allerlei geestelijke realiteiten kunnen er niet in worden uitgedrukt. yyDOOOOOOOOOOOOOO&DOOOOO&SOOOOOQOOOOOOOOOOOOOOOOOOOOOOOOOOOC De toestand werd echter anders toen het kitoeba verklaard werd tot de alge mene taal van het Belgisch gouverne ment in de beneden-Congo en in het ge bied ten Zuiden van de Kasai-rivier. Van dit moment af werden alle officiële be kendmakingen en berichten in het kitoe ba gesteld, terwijl zowel de zakenlieden als de plantage-eigenaars geen andere geschikte taal kenden. Het duurde toen zelfs niet lang meer of de bevolking, zowel die op de plantages als die in de mijnen en die in de buurt van de handelsnederzettingen, sprak niet anders meer dan het kitoeba. Hierbij kwam nog, dat er zendelingen waren, die ontdekten, dat er streken waren, waar al lerlei kleine groepen woonden, die wel hun eigen stamtaal spraken, maar voor wie het kitoeba toch ook wel geschikt was. Geen wonder dus, dat de zendelingen zich aan de studie van het kitoeba zet ten. Ze hadden hierbij de wind niet te gen, want de taal bleek vrij gemakkelijk te leren te zijn: binnen een half jaar kan men het bij goed studeren vloeiend spre ken. Sedert dien is er veel tot stand ge komen. Behalve dat men elkaar verstond, kwam een vertaling van het Nieuwe Testament tot stand. De voortgaande industrialisatie zorgt er inmiddels voor, dat de betekenis van het kitoeba blijft toenemen. Er zijn nu reeds meer dan drie millioen mensen die de taal spreken. Het is zelfs reeds zover dat vele inboorlingen alleen nog maar kitoe ba kennen. Hun eigen stamtaal is hun vreemd geworden. Hierbij doet zich het merkwaardige verschijnsel voor, dat de nieuwe taal zich nu is gaan ontwikkelen tot een volwaardige taal. De woorden schat neemt voortdurend toe. Iets derge lijks is eigenlijk gebeurd met het Grieks toen de soldaten van Alexander de Grote dat in Voor-Azië brachten. Van de litte raire verfijning en van de ingewikkelde vormenleer verdween veel. Het werd een simpele handelstaal, waarmee aanvanke lijk nog wel in Athene de spot werd ge dreven. Toch was het uit dit Grieks dat zich het zogenaamde „koine" ontwikkelde. Hierin werd het Nieuwe Testament ge schreven. Wat het kitoeba betreft: dit zal nu ver der door het Bijbelgenootschap moeten worden bestudeerd, opdat onderzocht kan worden welke betekenis het heeft voor een vertaling van de gehele Bijbel en voor de vorming van een christelijke lit teratuur. Het is op deze wijze, dat de kerk de gelegenheid krijgt het Evangelie ook te brengen dóar, waar mensen wonen, die soms uiterst moeilijk onder meer door de taalverschillen te bereiken zijn. Dat men voor deze moeilijkheden niet uit de weg gaat is duidelijk. 15 OCTOBER 1955 OUD-PRESIDENT Juan Perón van Argentinië, die in de jaren van zijn dic tatorschap altijd geposeerd heeft als de eenvoudige, alle weelde verafschuwen de vriend van de armen, blijkt in zijn rivé-leven een staat gevoerd te heo- en, die in overdadige luxe en decaden tie alleen te vergelijken is met de hof houding die ex-koning Faroek van Egyp te er in zijn glorietijd op nahield. AMERIKAANSE journalisten hebben vorige week, vergezeld door een officiële gids, de drie huizen bezocht, waar de voormalige dictator in Buenos Aires ge woond heeft. „Het was ons, alsof wij de schatkamers van Ali Baba en de veertig rovers betraden" zo schrijven zij „toen wij het eerste appartement, de offi ciële ambtswoning van Perón aan de Avenida de Alvear betraden. De politie- inspecteur die ons begeleidde, ontsloot er achter elkaar drie kamers, waarin het meubilair letterlijk schuil ging onder de schatten van wijlen Eva Perón: stapels gouden armbandhorloges, oorringen, hals snoeren en andere sieraden. Schitterender dan alles was een prachtige halsketen van de Orde van San Martin, de legendarische bevrijdingsheld van Argentinië: een snoer van diamanten, smaragden en robijnen, sommige zo groot als duiveneieren en ge vat in prachtig bewerkt wit goud en pla tina. Dit kostbare stuk ter waarde van twee millioen pesos, ongeveer een millioen gulden) kreeg Peróns tweede echtgenote kort voor haar dood in 1952. Van deze flat gingen de journalisten naar de Calle Temdoro Garicia, waar Perón zijn kostbaarste schatten bewaarde. Deze paleisachtige witte villa, In Spaans- koloniale stijl gebouwd, was volgens de politie een geschenk van de Duitse multi- millionnair Ludwig Freude aan Evita Perón, maar hoewel de dictatorsvrouw- filmster nog wel aanwijzingen gegeven heeft voor de inrichting, schijnt zij er niet meer gewoond te hebben. Na haar dood gaf Perón hier feestjes voor zijn zestien jarige vriendinnetje Nelly Rivas en an dere meisjes van dure middelbare scho len en kunstacademies. De meisjes droe gen dan de avondtoiletten van Eva. „Wij betraden het huis via een garage, waar nog twee van Peróns zestien privé- auto's stonden: een glanzende Rolls Royce en een knalgele Chevrolet-sportwagen. Er was ook een aantal scooters van Italiaan se en Duitse makelij, waarvoor Perón blijkbaar een grote voorliefde koesterde. In de gang, die van de garage het huis binnenleidde, stonden fraai bewerkte Chi nese en Koreaanse beelden. Op een tafel tje in de hal prijkte een kunstvogel in een zilveren kooi, niet ongelijk aan de namaak-nachtegaal uit het bekende sprookje van Andersen en een gouden telefoontoestel. Overal hingen kostbare antieke wandtapijten en schilderijen, waaronder een prachtige Rubens van twee bij anderhalve meter. Pièces de milieu in de grote ontvangzaal vormden twee meer dan levensgrote ivoren borst beelden van Perón en Eva, geflankeerd door een gouden aardbol, waarop de om trekken der werelddelen en de ligging der hoofdsteden met edelstenen waren aange geven. DIT ALLES was echter nog maar bij zaak. De ware schatkamer was een brandvrij, a'ls kluis ingericht vertrek, waarin behalve Perón zelf en destijds Eva waarschijnlijk niemand ooit een blik heeft kunnen werpen. Nu ontsloot de politie gids de zware, gepantserde deur, waar achter de liquide middelen van de dicta tor liggen opgestapeld: stapels bankpa pier in Argentijnse en vreemde valuta, laden vol gouden munten, juwelen, zilve ren ornamenten, kleine plastiekjes uit jade en speksteen en honderden andere kostbaarheden, waarvan de totale waarde, volgens een voorlopig schatting, op meer dan twintig millioen dollar geraamd wordt. Een waardig pendant van deze schat kamer was de garderobe van de ex-dicta tor, waarin men vierhonderd costuums en gala-uniformen, tweehonderd paar schoe nen, en ontelbare andere kledingstukken aantrof, zoals negentig sportpetten en vijftien paar rijlaarzen. De derde en laatste behuizing was min der overdadig, maar zij diende dan ook een nuttiger doel. Het is een geheim ge pantserde schuilplaats in het sousterrain van een gebouw waarin verschillende Perónistische bladen gehuisvest waren. Deze schuilkelder, waarvan alleen de dic tator en zijn boezemvriend Carlos Aloe de voormalige gouverneur van de provin cie Buenos Aires een sleutel bezaten, bestond uit een hal, een keuken en twee comfortabele zit-slaapkamers. Een korte- golfzender en verbindingen met de voor naamste telefooncentrales van Buenos Aires geven de kelder het aanzien van een commandopost. In een in de muur gemetselde brandkast bevond zich, toen de politie er binnendrong, een bedrag van vijfendertig centavos. In de schuilplaats werden voorts prach tige tapijten, een zilveren servies en gla zen van Boheems kristal gevonden. Een noodaggregaat voor de opwekking van electriciteit, enige cylinders met zuurstof, een welvoorziene koelkast en een lucht verversingsinstallatie behoorden ook tot deze uitrusting. Zij zouden het Perón mo gelijk gemaakt hebben, hier in geval van nood enkele dagen door te brengen. De schuilplaats bezit voorts verschillende geheime uitgangen, waarvan er een uit mondt aan de oever van de Rio de la Plata. In dit laatste toevluchtsoord zijn slechts weinig documenten gevonden. Men neemt aan dat ex-gouverneur Aloe, die in de critieke dagen van 16 tot 19 September herhaaldelijk de schuilplaats bezocht, de belangrijkste compromitterende stukken ter plaatse verbrand heeft. Deze heer Aloe is, toen het getij keerde, niet zo fortuinlijk geweest als Perón zelf. Hij kon zich niet meer tijdig in veiligheid stellen en wacht nu in de strafgevangenis, op drie minuten afstand van het paleis waar hij als provinciaal gouverneur resi deerde, zijn berechting af. Aloe heeft daarbij de schrale troost, dat hij jaren lang na Perón de belangrijkste man in AMSTERDAM, October. Waar ik u vandaag over wil vertellen, is niet iets, dat ik vrijwillig, uit eigen verkiezing of uit innerlijke noodzaak ooit zou doen. Maar als mijn echtgenote dan werkelijk de afgesproken trein moet missen en een half uur later in de vroege Zaterdagse avond aan het Centraal Station terug moet komen, dan is het kijken naar de mensen, die uit de uitgang komen, een drukke en interessante bezigheid. Als u ooit zo iets overkomt, gaat u dan niet halsstarrig en licht ontstemd achter een kop koffie in het Noord-Zuid-Hollands Koffiehuis zitten, maar blijft u staan, daar aan de uitgang. Ik garandeer, dat niemand zich daar althans op een Za terdagavond zal vervelen. Ik heb nog nooit een stukje geschre ven over het bestuderen van de passa giers, die tegenover mij in de treincoupé hebben gezeten en ik denk ook niet, dat ik me er ooit aan zal wagen. Dit soort vage, maar ingenieuze karakterstudies op grond van voornamelijk verveelde gezich ten is te moeilijk voor mij. Vooral ook, omdat een gezicht zelfs in een kwartier zoveel emoties kan reflecteren, dat het raden naar herkomst, achtergrond, toe komst en „standing" een uiterst riskante zaak wordt. Maar op het moment, dat diezelfde mensen op Zaterdagavond uit het „CS- Asd." (zoals de Nederlandse Spoorwe gen het noemen) komen, is hun gezicht een veel duidelijker zaak. Het wordt, be halve bij geroutineerde en getraind-ver- veelde forensen, misschien geen open boek, maar de emoties er in worden grijpbaarder. Bovendien en dat, moet ik toegeven, is mijn belangrijkste hulp bron geweest worden al die gelaatsuit drukkingen sterk ondersteund door ac ties. Door kussen, het roepen van taxi's, warme handdrukken, tranen. Ik heb het u al gezegd: ik ben na een gedwongen half uur nog maar een ama teur, een armzalig beginner in dit alles. Maar zelfs ik heb toch echt geen moeite met de twaalf soldaten, die even aarze lend, maar toch al een beetje van „Waar is nou die Johnny Jordaan" en „Van je hela-hola" op een politie-agent aflopen en hem vragen welke tram ze naar de heer Jordaan óf de Zeedijk moeten ne men. En het pleit voor Johnny, dat voor hem al vele jaren geleden lijn 13 en 17 zijn ingelegd en dat de Zeedijk nog nooit een tram van nabij heeft gezien be halve om een hoekje op het Damrak en op de Gelderse Kade. Het pleit boven dien voor de agent, dat hij de troep sol daten zonder aarzeling de standplaats van 13 en 17 aanwees. Maar misschien moest hij wel later op de avond dienst doen op de Zeedijk en wenste hij vóór alles een rustige avond. En meent u werkelijk, dat zelfs een beginneling moeite zou hebben met het meisje van een jaar of twintig, dat al voor de kaartjescontröle halsrekkend door de gang van het station liep, toen ging hol len en regelrecht, zonder aardzeling, in de armen van haar geliefde buiten NS-ter- rein viel? Wat dacht u van het ernstige, wat oudere echtpaar, dat buiten de uitgang bloemen kocht en daarna een taxi riep? Weet u het niet? Welnu, als u hen voluit en met een goed Zwols accent „Naar het Wilhelmina Gasthuis" had horen zeggen, had u ook niet langer getwijfeld. Er is een ontelbaar aantal jongens, óf onder elkaar, óf met giechelende meis jes, die op Zaterdagavond het Centraal Station uitkomen. Er is een geringer aan tal „vrije" jongens en meisjes, die uitkij ken naar degeen die hen afhaalt. En er zijn, als u mijn ervaringen eens probeert te herhalen, beslist één arrivé(e) en één afhaler of afhaalster, die teleurgesteld worden. Dat zijn de nare momenten, maar omdat u er 1. toch niets mee te maken heeft, 2. op dit ogenblik niet eens populair zoudt zijn als vervanger en 3. op iemand anders staat te wachten, kunt u het ver driet met medelijden-op-een-afstand aan zien. Dat zijn maar een paar voorbeelden om u een idee te geven. Het is de moeite waard. Maar ongetwijfeld zult u aan het eind van het half uur geïrriteerd aan uw wederhelft vragen „of dat nog nodig was". Want ondertussen is u niet ontgaan, dat andere afhalers u als een van de on- gelukkigen van de avond zien. A.S.H. Argentinië geweest is en daar volop pro fijt van getrokken heeft. Hij had aan delen tot een waarde van ruim achttien millioen gulden in de Uitgeverij Ilaynes, die de dagbladen van de El Mundo-groeo financierden. Als president-commissaris van dit concern genoot hij een salaris van zesendertigduizend gulden, terwijl hij als directeur van het Perónistische orgaan „Democracia" nog een zeventigduizend gulden per jaar toucheerde. Bovendien was hij mede-eigenaar van een groep drukkerijen, een groot advertentiebureau, een aantal benzinestations en tal van an dere lucratieve ondernemingen. DE GROENOGIGE Nelida (Nelly Ri vas) was slechts een van de honderden jonge meisjes, waarmee de zestigjarige dictator zich sinds de dood van Evita placht te omringen. Hij had een Unie van Middelbare Scholieren opgericht en schonk aan de meisjesafdeling van deze bond een groot buiten in een der voor steden van Buenos Aires, waar hij dik wijls haar wedstrijden in basketbal, rol schaatsen en zeilen bijwoonde of geld prijzen uitdeelde aan meisjes die uitblon ken in balletdansen, gymnastiek en to neelspel. „Bij een van die gelegenheden", zo ver telt „Time", „ontmoette hij ook de toen veertienjarige Nelly, die zijn favoriete werd. Hij bedolf haar en haar familie on der geschenken als rashonden, parfums en een villa-tje aan de rand van de stad, gaf partijtjes voor haar en haar vriendin nen of organiseerde scootertochtjes door de uitgebreide parken van zijn buitengoed bij Olivas. Nelly is tot het laatst zijn steun en zijn toeverlaat gebleven en waarschijnlijk nog veel meer dan dat, getuige het billet doux, dat hij haar vorige week uit bal lingschap schreef: „Mijn lieve kleintje, ik mis je elke dag, net als mijn kleine hond jes. Blijf vooral kalm en doe geen ondoor dachte dingen. Veel kussen, veel verlan gens en tot spoedig weerzien, Juan D. Perón". H.C. Achter zware gepantserde deuren verborg Argentinië s gewezen dictator fabelachtige kostbaarheden. De afbeelding hiernaast toont Nelly Rivas, het zestienjarige, groenogige boezemvriendinnetje van de gewezen dictator (foto: International). De plaat hieronder laat Perón zien te midden van zijn pupillen, meisjes van middelbare scholen, naar wie sinds het overlijden van zijn tweede vrouw, Evita, zijn bijzondere belangstelling uitging (foto: Time).

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1955 | | pagina 13