Monsieur Michel Bejaarde vluchtelingen wachten op verwarming en een lift Tussen twee werelden Auteur Adriaaii van der Veen In gebreke gebleven Een noodzakelijke critiek De wachter van de Seine verhuist Litteraire Kanttekeningen Edele flemieree S OP SCHIPHOL Noske ontdekte wederom muziekhandschriften Dierbar vrienden HET MOJ1T toch wel een wonderlijke prestatie heten om mensen, die nog maar net een volledige maaltijd achter hun vest hebben, op zodanige wijze toe te spreken, dat zij opnieuw trek krijgen. Er is maar één man in Nederland, die dat kan. En die man komt dan ook uit Frankrijk: het is Monsieur Michel Stériade, een tengere man, op wiens scherp getekende gezicht een zekere devotie ligt voor allerlei goede dingen van het leven, in het bijzonder de dingen, die hij beheerst, zoals lekker eten maken, broze verzen schrijven, stemmige landschappen schilderen en zachtjes op een piano spelen. Monsieur Michel hield enige dagen ge leden een gratis te beluisteren lezing in Haarlem over de kenmerken van het Fran se en het Nederlandse volk, zoals die tot uiting komen in hun levenswijze en vooral ook in hun etenswijze, die natuurlijk zeer nauw bij eikaar betrokken zijn. Want of men nu zegt te leven om te eten of te eten om te leven, in beide gevallen bestaat er een onmiddellijk verband tussen leven en eten, dat niet kan worden verwaarloosd. Aan het eind van zijn lezing, gedurende welke verscheidene begaafde huisvrouwen begerig de kwistig door hem verstrekte recepten noteren, komt de aap uit de mouw: hij geeft richtlijnen voor een menu, dat men zelf met de meest alledaagse bo demopbrengsten kan samenstellen en dat niettemin zelfs de verzadigden doet water tanden en zegt daarna: „Mocht er een dag komen, waarop u trek krijgt in een andere maaltijd, met nog meer raffinement in nog Franser geest klaargemaakt, met schotels, waarvan ik het recept niet geef, dan moet u de trein of de auto nemen naar Vlissin- gen en bij mij komen, in het Restaurant de la Tour d'Eiffel, Beursplein 1 en ik zal u met gevoelens van grote sympathie en diepe dankbaarheid ontvangen....". En als men zich nu afvraagt hoe een vreemdeling in een Zeeuws provinciestadje, waar reeds een Chinees is, een restaurant met uitheems eten kan openen, dan moet men zich er in de eerste plaats rekenschap van geven, dat Monsieur Michel vooral ook een dichter is en zoals dit wel genoemd wordt „op versvoeten" in deze hoek van de Benelux is beland. Wat zijn zakelijk in zicht hem ook mocht voorhouden, zijn dich terschap heeft hem aan Walcheren gebon den: „Ik voelde me hier thuis door een ge heime kracht", zo zegt hij in een van zijn verzen. Of, zoals hij zijn vestiging in zijn lezing nader toelichtte, „mijn hart had behoefte aan deze omlijsting, want alleen daar in Flessingue kon mijn onmetelijke eenzaamheid beantwoord worden door de nog grotere eenzaamheid van de zee". HET WONDERLIJKE van de heer Sté riade is nu, dat hij ondernemingen als deze, waartoe hij alleen door een dichterlijke impuls gedreven wordt, zakelijk nog juist verantwoord weet te maken. Hij slaagde er in de Walcherense notabelen om zich heen te verzamelen en zich het middelpunt te maken van een Frans-Nederlandse Club. De conversatie, die Monsieur Michel als candidaat in de letteren van de Universi teit van Dijon vaardig op gang kon houden, werd bekroond met een maaltijd, die Mon sieur Michel als een toegewijd culinair kunstenaar wist te bereiden. Het kostte hem natuurlijk heel wat meer moeite om ook andere Zeeuwen uit hun tent in de zijne te lokken. Zij waren juist aan die Chinees gewend en moesten natuurlijk over heel wat wantrouwen jegens deze nieuwigheden heen worden geholpen. Het restaurant de la Tour d'Eiffel boeide hen v/el door het met bloemen en doeken van de landschapsschilder Michel Stériade ver levendigde intérieur, door het optreden van de pianist Michel Stériade en door de prettige ontvangst, die de restaurateur Mi chel Stériade hen bereidde, maar alles slik ten zij niet van hem. En daar ging het nu juist om. Met grote zelfopoffering en diep gaande concessies aan zijn culinair gewe ten, bakte hij uitsmijters om deze achter de hand te hebben teneinde de klanten, die hun betaalde eten lieten staan, gratis nog iets mee te geven, dat zij in alle gevallen wel lustten. Maar voor de meesten was dat weldra gelukkig niet meer nodig. Verder was daar de kwestie van de dranken, de rode en witte Franse landwijnen, de levens sappen voor iedere Fransman. Drinken zonder eten, dat gaat nog, zeg gen de landgenoten van Monsieur Michel, maar eten zonder drinken, dat betekent de dood. Volgens deze stelling zou de bevol king van onze lage landen tot uitsterven gedoemd zijn en de heer Stériade vecht daar op een eenzame voorpost in het Zeeuwse land met inzet van zijn gehele persoonlijkheid om deze dreiging te keren. En hij doet het ontegenzeggelijk op een zeer tactische wijze, het volkskarakter, dat hij zeer goed blijkt te kennen, in alle op zichten uitbuitend. Hij begrijpt, dat vele nieuwelingen onder zijn cliënten uit zich zelf geen wijn zullen bestellen. Daarom zet hij er kleine flesjes wijn bij op tafel de eerste keer gratis. En dan kan men ons, Nederlanders, allerlei dingen voorzetten, al zijn zij in onze ogen nog zo verschrikke lijk, het bewustzijn dat het ons niets kost, zal ons er tenslotte toe drijven ervan te proeven. En dan wordt er al spoedig om meer gevraagd. Behalve een uitnemend propagandist voor dit bij uitstek Franse product is de heer Stériade een niet te onderschatten pleitvoerder voor een typisch Hollands voortbrengsel: de aardappel. „U beschouwt de aardappelen in uw maaltijden gewoon als aardappelen. Maar zij zijn een groente en vereisen als zodanig veel meer zorg." Zo moet men bij ons, die bollebozen zijn in het telen van aardappelen, nog leren ze te eten. Daar zit iets be schamends in. KO BRUGBIER NEEN, HEEL BESLIST néén: deze nieuwe roman van Adriaan van der Veen „Spelen in het donker" is niet goed, verre en verre daarvan. Dat is de trieste conclusie, waartoe ik na de moeizame bezigheid van lezen en herlezen, van een zorgvuldig en langdurig wikken en wegen, heb moeten komen. Ik heb mijn uiterste best gedaan om er, aangespoord daartoe door mijn waardering voor bepaalde kwaliteiten van zijn vroegere werk, althans een gedééltelijke mislukking, een zij het dan fragmentarisch verwezenlijkte mogelijkheid in te ontdekken, in welk geval er tenminste nog de goede bedoeling gebleven was, waarvoor men sympathie zou kunnen voelen. Ook dat is me niet gelukt. En misschien is dat maar goed ook: deze onbehagelijke noodzaak tot een totale afwijzing heeft me per slot de verleiding bespaard de goede bedoeling voor lief te gaan nemen en op die wijze een critiek uit de weg te gaan, die al even onaangenaam is voor degeen die ze treft als die haar schrijft, maar móét schrijven, omdat hier nog iets meer, nog iets ernstigers in het geding is dan een onvolwaardig werkstuk van een overigens respectabel auteur: een beangstigende devaluatie van het litteraire niveau, voortgekomen eer uit een gebrek aan verantwoordelijkheidsgevoel dan aan talent, voortgekomen óók uit een te meegaande critiek. PARIJS (United Press). Een van de bekendste en nuttigste figuren van Parijs - het beeld van de Zouaaf aan de Pont de l'Alma - zal waarschijnlijk ver wijderd worden, als de herstelwerkzaamheden aan deze brug binnenkort gaan beginnen. Aan de voet van deze brug staat het beeld van de Zouaaf midden in de Seine op wacht. Sinds het beeld in 1856 werd opgericht, heeft het dienst gedaan als peilschaal voor het water, waardoor de Parijzenaars gewaarschuwd werden als de rivier gevaarlijk hoog waste. Als de stand normaal is, staat de Zouaaf met de voeten in het water. Maar bij erg hoog water is het wel voorgekomen, dat het tot de kin in de Seine verdween. „Dat is beter dan de Zouaaf van de Pont de l'Alma te zijn" is een volksuitdrukking geworden als men iemand die klaagde wilde opbeuren. De brug en de Zouaaf kregen hun naam en hun standbeeld ter ere van de honderden leden van het beroemde Zouavenregiment, die gesneuveld zijn in de slag van Alma tijdens de Krimoorlog in 1854. Het beeld van de Zouaaf zal echter niet vernietigd worden. Dat zouden de Parijze naars nooit tolereren. Het zal waarschijnlijk worden opgericht op een andere, nog nader te bepalen plaats in de Franse hoofdstad. ADRIAAN VAN DER VEEN hééft talent Velen van zijn en de jongere schrijvers generatie hebben dat trouwens. Maar talent is niet meer dan een voorwaarde. Talent legt verplichtingen op verplich tingen aan de auteur jegens zichzelf, de litteratuur en zijn lezers. Wie met talent werd begiftigd, is, op straffe van vroeg of laat terzijde te worden geschoven, niet ver antwoord, zolang hij niet het uiterste, maar dan ook het alleruiterste, heeft beproefd en natuurlijk is dat meestal een beproeving om het beste te geven waartoe hij bij machte is, zolang hij niet onvoorwaardelijk bereid is geweest daarvoor te zwoegen en te offeren. „Talent" schreef Thomas Mann in zijn jonge jaren „is een gésel." De sterkste gésel. Het eist „Sitzfleisch" zo- als hij het noemde, wat zoveel zeggen wilde als: onuitputtelijk geduld, voortdurende arbeidstucht, onverbiddelijke zelfcriliek en liefderijke eerbied voor hetgeen men doet: het werk der kunst. En daarom:, neen en nog eens neen. Ta lent alleen is niet genoeg, blijkt niet ge noeg te zijn om van een haastig gemengde cocktail van op zichzelf waardeerbare ideeën en dringende „problemen" een pas sabele, laat staan een goede roman te brou wen: daar ligt „Spelen in het donker" als een triest bewijs ervan. Het is niet genoeg voor de. creatie van een roman om de sta lenkaart van actuele calamiteiten de „geschondenheid" van dit mensdom, de ge bondenheid van „U en mij en ons allemaal" aan de kwetsuren van onze jeugd, onze innerlijke onvrijheid, onze al te gemakke lijke bereidheid tot een compromis met het halfslachtige enzovoorts, enzovoorts uit elkaar te knippen en de brokstukken als papieren maskers te distribueren over de diverse romanfiguren, zelfs niet als deze In Amersfoort is een oud gilde tot nieuw leven gebracht. Het is het Gilde der Edele Flumieren, dat omstreeks 1375 in deze stad werd opgericht en in de Franse tijd zijn activiteiten moest staken. In een gildebijeenkomst is de heer Hugo van den Abeele, gemeente-secretaris van Sint Martens Lathem en ere-burger van de stad Deinze in Vlaanderen, geïnstalleerd ais ere-grootmeester van het gilde dat een culturele broederschap is. Het Gilde der Edele Flumieren stelt zich ten doel als tegenwicht van de hedendaagse vervlakking de liefde voor ambacht en be roep te stimuleren. De Nederlandse violist Willem Noske heeft bij onderzoekingen naar muziek uit de achttiende eeuw enige vondsten gedaan. Van de Symphonie K.V. 425 van Mozart bekend als de „Linzer Symphonie" - waar van men aannam dat deze pas enige jaren na de dood van de componist was versche nen, ontdekte hij de omstreeks 1786 in Am sterdam uitgekomen oorspronkelijke uit gave. Dit is hierom ook van belang, omdat van deze symphonie het handschrift van Mozart nooit werd terug gevonden. Van Antonio Vivaldi vond Noske de tot nu toe onbekende oorspronkelijke uitgave van een tweetal vioolconcerten. Verder trof hij in een Duitse bibliotheek een oud hand schrift van de Ciacona van Tomaso Antonio Vitali aan. Diepenbrock en Respighi heb ben bij hun transcripties voor viool en orkest van dit stuk slechts een verkorte en geromantiseerde versie uit de negentiende eeuw onder ogen gehad. schimmige maskerade zo nu en dan wat wordt opgeluisterd door een „gratuit" num mer erotiek. Wat er dan te voorschijn komt is een bloedarm en broodmager schrijf- product, een cerebraal maaksel van een té opzettelijke opzet (die er dan ook aan alle kanten als een klagelijk klapperend ge raamte doorheen steekt) om méér dan de schijn van een litterair kunstwerk en dat dan nog maar ten dele te kunnen ophouden. Ik geloof niet in deze Robert, de hoofd figuur van dit duistere spel. Ik geloof niet in zijn geschondenheid, noch aan de „bin ding" aan zijn vader, die model staat voor het oudgeworden Europa,, ik geloof niet aan dit Greenwich, het schouwtoneel van Robert's Amerikaanse avontuur, niet in „het nieuwe" van dit leven, zomin in het goede als in het kwade, nóch aan de „frustratie" (zoals dat heet), die de éne figuur na de andere tot een gevangenschap zou doemen in zijn eigen noodlottige miserabiliteit. En het minst van al kan ik geloven in de katharsis, de uiteindelijke zuivering van zoveel onverkwikkelijks, die deze Robert beschoren zou zijn door zijn liefde voor de (óók al gefrustreerde) Patricia, het schul deloze meisje. Wat Adriaan van der Veen na eerst vanwege het contrast al dit vertroebelde met zijn zwartste zwarten te hebben aangedikt in het laatste derde deel aan idyllische (zij het onweerzwan- gere) taferelen ten beste geeft, is van een romantiek, die als opgeklopte lawaaisaus het gehele gerecht grondig bedorven zou hebben, zo de pudding al niet oneetbaar was geweest. Deze mensen léven niet. En ze kunnen niet leven, omdat ze niet waarachtig in de schrijver geleefd hebben. Zelfs een beroep op het moderne romanprocédé, waarin de figuren uilsluitend als typen en niet als persoonlijkheden zijn bedoeld typen zo als Kaf ka, Joyce, Musil ze onder andere hebben gecreëerd, maar dan ook gecreëerd! is niet in staat om deze in wezen realis tische roman te redden, ook al erkent men de symbolisch-representatieve betekenis der personages. Men kan alle registers van het moderne klavier der psychologische romankunst met nóg zoveel hocuspocus bewerken en er de balg bij trappen dat het een aard heeft, het blijft als een cacophonie klinken, als de partituur niet deugt of de organist er zich met een Jantje van Leiden vanaf maakt. Adriaan van der Veen's tekort aan respect voor zijn talent, aan hartgrondige liefde voor zijn schrijfambacht, zijn slor dige oppervlakkigheid, zijn gebrek aan „Sitzfleisch" en aan critische erkenning dat het tegen elke prijs willen-schrijven iets anders is dan een uit innerlijke aandrang móéten-schrijven het heeft zich met el kaar tot in de onderdelen gewroken: in de opeenvolging van geforceerde situaties zo wel als in de zinsbouw. Hoe is het anders mogelijk, dat een auteur, die zich destijds met zijn „Oefeningen" zo veelbelovend presenteerde, sindsdien van zijn potentieel talent blijk gaf in zijn eerste, verdienste lijke roman „Wij hebben vleugels" en ver volgens op zijn minder geslaagde „Zuster ter zee" revanche nam met zijn hoopgeven de „Het wilde feest" hoe is het, herhaal ik, anders te verklaren, dat een geoefend auteur een stuntelige, onklare taal schrijft als deze: „Ze had nog grote reserves, maar maakte toch duidelijk dat ze die alleen maar voorwendde" of „hij hoorde zijn te voorschijn gulpend ressentiment" of „mis schien was er in hoofdzaak de zielig heid van een met allerlei schijn minder pijnlijk gemaakt op zich zelf staan" of „zijn trillende handen maakten zijn flinkheid tot een leugen" hoe, ja hóè? Ik laat het hierbij. Het is genoeg om te signaleren, hoe fataal Van der Veen zijn critische lezers onderschat heeft. Maar tenslotte: „de mens heid" schreef Goethe „heeft een fijn gehoor en laat zich graag ten goede raden". C. J. E. DINAUX. Verschenen bij N.V. Em. Querido's Uit- Z geversmaatschappij te Amsterdam. VANAVOND kan men via de zenders van de B.B.C. Home Service (de best hoor bare zjjn hier te lande Londen 330 en Mid land 276 meter) het luisterspel „Cry, the beloved country" horen, de bewerking van het ook bij ons bekend geword'en boek „Tranen over Johannesburg" van Alan Paton. Het is niet omdat dit spel op zich zelf reeds belangrijk is er is trouwens al een Nederlandse radiobewerking van uitgezonden dat wij dit in deze rubriek vermelden. Het maakt echter deel uit van een indrukwekkende reeks luisterspelen welke in het tijdvak tussen 19 September en 17 December op Maandagen en Zater dagen door de Home Service wordt uitge zonden onder het motto „Tussen twee we relden", ontleend aan Matthew Arnold: tussen twee werelden, de ene dood, de ander te krachteloos om geboren te wor den". De algemene gedachte, die aan de serie ten grondslag ligt, is de wens om te laten horen, dat een auteur de werkelijkheid niet de rug behoeft toe te keren om onderhou dend te zijn. Men heeft dan ook een aantal teksten tezamen ge bracht, die de luiste raars zullen aanspre ken als goede drama tiek, en die tegelij kertijd een beeld ge ven van de sociale, politieke, economi sche en culturele verwikkelingen van de afgelopen vijfendertig jaar. Niet voor niets is de reeks begonnen met „Heartbreak bouse" van Shaw, dat immers het verval van de negentiende eeuwse samenleving aan het einde van de eerste wereldoorlog karakteriseerde. Zij eindigt met „The last of the wine" door Robert Bolt geschreven in de ban van de dreiging van de water stofbom en met „A sort of traitors'" van Nigel Balchin, waarin het conflict wordt geschetst van geleerden, die moeten kiezen lussen hun plicht jegens de mensheid en hun vaderlandsliefde. Daartussen vindt men vrijwel alle peni bele fazen behandeld, die de wereld heeft doorgemaakt en nog doormaakt: het ras senvraagstuk in het stuk dat vanavond wordt gegeven en in „A passage to India" van Forster, dat aanstaande Maandag aan de orde komt, de oorlog in „The heat of the day" naar de roman van Elizabeth Bowen (volgende week Zaterdag), de „dol larbeschaving" in het in Hollywood spe lende „Prater violet" van Isherwood (31 October), het probleem van de persoonlijke verantwoordelijkheid bij de bewapenings industrie in „All my sons" van Arthur Mil ler (5 November), het communisme in „The guests" van Leonid Zorin en „Crime pas sioneel" van Jean-Paul Sartre (7 en 14 November) om het slechts bij enkele titels te laten: zij zijn allemaal belangwekkend. Wij hebben tevens de gelegenheid het J. B. Priestley-festival aan te kondigen, dat aanstaande Woensdag 26 October in de luisterspelserie van het Light programma (1500 meter) „Curtain up" begint. Tot en met 30 November zal elke Woensdagavond een luisterspelbewerking van een boek of een toneelstuk van deze populaire Engelse auteur worden uitgezonden. Men kan niet anders dan bewondering hebben voor een programmaleiding welke zo weloverwogen, met zoveel goede smaak en met zoveel idealisme te werk gaat. Zon der te hoog te grijpen, waardoor men aan de oren van zijn gehoor voorbij zou gaan, wordt hier een stuk volksontwikkeling verricht, dat ons te meer met schaamte doet beseffen hoe ver men in het huidige Nederlandse omroepbestel nog verwijderd is van de eruditie en het artistiek vermo gen van een British Broadcasting Corpo ration. J. H. BARTMAN Voor de microfoon October roert mijn staart /e AMSTERDAM, October. Als ik hier op Schiphol naar buiten kijk door de grote ramen van het restaurant voor ver- trekkenden, zie ik een eigenlijk teleur stellend aantal vliegtuigen. Elk vliegveld, waar ik tot nog toe in Europa ben ge weest, is mij altijd beschreven als een van de belangrijkste met een zeer druk verkeer. En iedere keer ook al weet ik inmiddels wel beter heb ik nog een vage hoop, dat er eindelijk eens een vlieg veld zal blijken te zijn, dat beantwoordt aan mijn verwachtingen van „druk ver keer": dat betekent, dat ik er net zoveel vliegtuigen wil zien, als er auto's staan op een grote parkeerplaats. Dat je over de vliegtuigen kunt lopen en dat er een inderdaad onophoudelijk komen en gaan i.5 van allerlei luchtmonsters. Maar hoe is de realiteit op Schiphol, werkelijk een bij zonder belangrijk vliegveld, internatio naal gezien zelfs? Welnu, er staan er hier voor het restaurant vijf en dat is al meer dan normaal. Verder naar achteren staan er nog een paar uitgerangeerde, blijkbaar half vergeten vliegtuigen, die niet hele maal mee lijken te spelen. Uit een han- gar, uiterst links, steekt nog de kop van een Super-Constellation. Dat is alles. Die vliegtuigen zijn wel heel groot, dat moet ik toegeven. En dat helpt iets in het algemeen teleurstellende beeld. Het zijn voornamelijk van die dingen waar ik wel nooit in zal vliegen tenzij dit nog eens goedkoper zal worden, dan ik denk. Kleinlijkende mannetjes klimmen overal op en in die enorme toestellen. Het komt mij altijd voor, dat de mannen die dit werk doen óf zorgvuldig de schijn ophou den, dat zo'n ding hun niet imponeert, óf zo'n schandelijk gebrek hebben aan ver beeldingsvermogen, dat zo'n vliegtuig hun echt niet interesseert. Zelf ben ik altijd weer onder de in druk, als zo'n hele grote binnenkomt en ik daar zonder moeite en met behulp van de stationsomroepster met haar ver veelde stem, bij kan denken dat ditzelfde gevaarte gisteren nog in New York of een paar dagen geleden in Tokio op de grond stond. Ik kan dan ook niet nalaten met een zekere bewonderende nieuwsgie righeid te kijken naar de mensen, die uit die vliegtuigen komen met gezichten van: „Och, alweer zo'n vliegveld, nou weer in Holland. Wat moet ik hier nou weer". Soms wuiven zij tegen de mensen, die hen komen afhalen, maar ineens terwijl ze dat doen, zie je hen dan denken, dat dit ons, het publiek, toch geen afdoende beeld geeft van de verveelde globe-trotter op een vliegveld en dan kijken ze weer uit geput en blasé. Dat doen zelfs degenen, die net hun eerste tochtje achter de rug hebben. Ik herinner me dat zeer duide lijk van mijn eigen eerste keer. Die passagiers kijken dus blasé, de men sen die er werken lijken zonder interesse en in elk geval tonen ze hun onberoerde fantasie, de aanstaande reizigers hier in het restaurant gapen van nu al gevoelde verveling bij het idéé van weer zo'n vliegtocht en alleen eigenlijk de mensen, boven op het kijkplatform, zijn hevig be langstellend. Gefascineerd kijken ze wij zend en naar elkaar roepend het hele bedrijf aan. Iedere landing windt hen op. Maar dat zijn de mensen, die er hele maal niets mee te maken hebben en waar schijnlijk ook nog nooit hebben gevlogen. De echte enthouisasten staan aan de kant. Net als bij een voetbalwedstrijd van pro fessionals eigenlijk. A.S.H. (Van een ANP-verslaggever) ALTERSHEIM HELLBRUN: 106 Russen, 20 Oekrainers, 1 Est, 1 Bulgaar, 6 Polen, 22 Hon garen, 23 Serven, 3 Letten, 1 Tsjech het is in deze vroegere kazerne aan de rand van Salz burg een internationaal gezelschap ouden van dagen. De mannetjes en vrouwtjes schuifelen door de gangen en zalen, babbelen wat, rodde len een beetje en wachten. Niet op een nieuwe toekomst die is er voor hen immers niet meer, maar bijvoorbeeld op het volgende zak geld van dertig schilling in de maand, op een brief van een zoon in Australië, of zomaar op het eten. En op een rustige dood na een roerig leven. De dood is erg belangrijk in Hellbrun: als hij door de brede gangen gaat wordt zijn spoor nauwkeurig gevolgd. En zodra hij één hunner met zich heeft meegevoerd, brengen de over geblevenen uit hun schamel inkomentje het geld bijeen voor een goede begrafenis en voor een monumentje op het graf. Velen gaan mee naar het kerkhof, in de zekerheid, dat ook zij eens dezelfde eer zullen meekrijgen. Het leven is ook belangrijk in Hellbrun, voor al als het moet worden doorgebracht in een kazernegebouw uit de vorige eeuw. Oude men sen zijn geen soldaten en de leiding van het tehuis is dan ook uit op verbeteringen waar die maar mogelijk zijn. Vier grote verlangens zijn er in dit opzicht: centrale verwarming van het vochtige, tochtige gebouw, een nieuwe indeling van de zalen in betere kamertjes, zodat meer mensen een eigen hokje krijgen om zichzelf te zijn, verbetering van de primitieve ziekenafde ling eneen lift, die de stramme mensjes het beklimmen van de vele trappen naar de hoogste verdiepingen kan besparen. Twee ton kosten die plannen. Tot vorig jaar was er geen kijk op, dat ze kunnen worden uitgevoerd. Maar nu liggen er tachtigduizend Nederlandse guldens op tafel, afkomstig uit de uurloonactie van vorig jaar. Dr. V. A. M. Beermann, de vertegenwoor diger in Oostenrijk van de UNO-commissaris voor vluchtelingen, zal proberen de rest volgend jaar als een van de eerste punten op het nieuwe projectenschema te krijgen. Met de tachtig mille kan alvast iets worden gedaan en dat zal binnenkort gaan gebeuren. Is het hele plan uitgevoerd, dan kunnen er tweehonderddertig ouden van dagen een plaats in het tehuis vinden. Die komen uit de barakkenkampen, zoals die oude Tsaristische generaal, uit een In het Altersheim Hellbrun (in Salzburg), heeft de vluchtelingenpriester S. Sudorgin van de Russiscli-Orthodoxe Ker'.t een kapelletje ingericht, ivaarin hij voor zijn medevluchtelingen diëtisten houdt. baardstoppels op de ingevallen kaken. Het barakkenkamp is gekomen. Samen met portret kijkt op hem neer. Hij heeft wei zijn vrouw, een keurig kwiek dametje, njg energie meer. Nooit slaat hij de kerlt- wandelt hij door de gangen of zit hij in diensten over van de, Russisch-orthodoxe de afdeling „arbeidstherapie". Daar buigt priester Simeon Sudorgin, een gevluchte weghalen", doet hij weten. Dr. Beermann bevestigt de woorden van de geestelijke, nig energie meer. Nooit slaat hij de kerk- „Wonderlijke geruchten en verhalen heb ben door de kampen de ronde gedaan. Er hij dan het hoofd waarop geen haar heeft geestelijke, die in een kamer op de eerste willen beklijven over een blokje hout en verdieping een kapelletje heeft ingericht. zou geplunderd worden en wat al niet meer. Onzin natuurlijk". Maar op aan- o drang van dr. Beermann heeft de Oosten- maakt hij met mesjes en pincetjes mooie Hij heeft er zijn altaar, zijn ikonen, zijn rijkse regering een verklaring uitgegeven, kleine imitaties van grote beeldhouwwer- schilderingen van heiligen, zijn wierook- waarin zij herhaalt, dat Oostenrijk als vrij werken, of werkjes naar eigen fantasie, geur. Een tikje ijdel streelt hij behoed- 'and alle verplichtingen jegens vluchtelin gen, zoals die internationaal zijn vastge- De leider van het tehuis is zeer tevreden zaam zijn witte baard als het oog.van een over de onderlinge verstandhouding. Er fototoestel op hem wordt gericht. is wel eens wat gekibbel, maar jaals de verbouwing maar eenmaal is uitge- Alles in dit huis is al oud. De atmosfeer is verschaald. Met voorzichtige stappen 'cgd, stipt zal nakomen. TOT HET Altersheim Hellbrun is de on- voerd.... Dan krijgt wellicht ook die oude gaat de oude Simeon door de gangen, waai- rust niet doorgedrongen. Daar wordt de kozak een nieuw kamertje in plaats van het zonlicht door de ramen weifelt. De rust alleen verstoord door kibbelarijtjes het nauwe kleine hokje, waar amper een jost zijner verantwoordelijkheid drukt tussen Russische vluchtelingen van tijdens bed en een tafel kunnen staan en waar hem, ofschoon hij die deelt met zijn aarts- en van ver na de revolutie, bezwaren tegen maar weinig daglicht doordringt. Eens is bisschop, Stephan geheten, die ook in Oos- het feit dat in de mooie conversatiekamer hij de schrik van de Duitsers geweest. Er tenrijk in een vluchtelingenkamp woont met de gemakkelijke stoelen niet gerookt hangt tenminste een vervaarlijk portret en zyn enkele duizenden gelovigen overal mag worden, zodat er bijna nooit iemand van hern, in uniform en met snor, boven n0g Sfeecjs bezoekt, ondanks zijn meer dan zit, enfin, door kleinigheidjes die hier be- zijn bed. Dat is van 1917. Nu zit cp dat tachtig jaren. Aartsbisschop Stephan staat tangrijk zijn. Het is gezond leven in Heil bed een oude, verfomfaaide oude man, met nog voiop jn de werkelijkheid en hij deelt brun: de mensen worden er oud in de de onrust onder zijn gelovigen. Onrust, schaduw van hun verleden. Het sterfte- ontstaan door het sluiten van het vredes- cijfer is erg laag en de bewoners zijn daar verdrag met Oostenrijk, dat tot gevolg trots op, vooral de generaal. Maar het heeft dat alle bezettingstroepen verdwij- wordt tijd, dat die verwarming en die lift nen. Oostenrijk is nu een onbeschermd er komen. Misschien komt daar nog meer land, maakt hij duidelijk via zijn tolk, een geld voor uit Nederland, uit de nieuwe non, die zijn zeer eenvoudige huishouden- actie die nu wordt gevoerd. Dat zou erg tie doet. „Holland moest maar een schip prettig wezen. Al die trappen, als men sturen en daarop alle gevluchte Russen een hartkwaal heeft

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1955 | | pagina 17