Qö-nltardijn Uutyg,etió
Premières van Roussin, Pagnol en lonesco
BACH'S GEHEIMZINNIGE
„KUNST DER FUGA''
Het geheim van
Stradivarius
In Montparnasse
EN ZIJN KIN DEREN
Gom en guttapercha
Crisis in het
toneelleven
Lachwekkende
complicaties
Pellegrin als
nobele Judas
Merkwaardig
taalgebruik
i RANSE PARAGRAAF
VAN DE KINDERZEGELS 1955, die van 14 November af verkrijgbaar
i zullen zijn, vragen er twee onze bijzondere belangstelling. Niet uit filatelis-
tisch, doch uit historisch oogpunt. Het zijn de jongenskopjes op de door
1 S. L. Hartz ontworpen zegels van 10 en 25 cent. Ze stellen voor Philips en
Constantijn Huygens en zijn genomen uit het schilderstuk, dat Adriaan
1 Hanneman in 1640 van Constantijn Huygens en zijn kinderen heeft gemaakt.
H Het origineel is aanwezig in het Mauritshuis in Den Haag (zie afbeelding).
I In het midden ziet men Constantijn, de vader, 44 jaar, daarboven Susanna,
1 3 jaar, links boven Christiaan, 11 jaar, links onder Lodewijk, 9 jaar, rechts
1 boven Constantijn, 12 jaar en rechts onder Philips, 7 jaar.
Constantijn Huygens was toen drie jaar weduwnaar. Zijn zeer gelukkig
1 huwelijk met zijn knap en geestig nichtje Susanna van Baerle, heeft slechts
tien jaar mogen duren. Enkele weken na de geboorte van de kleine Susanna
1 is de moeder, op 10 Mei 1637, overleden. Op zijn „Sterre" zoals hij haar
dichterlijk noemde heeft de klacht betrekking.
Of droom ick, en is 't nacht, of is mijn' Sterr verdwenen?
Ick waeck, en 't is hoogh dagh, en sie mijn Sterre niet.
O, Hemelen, die mij haer aangesiclxt verbiedt,
Spreekt menschen-tael, en seglit, waer is mijn' Sterre henen?
De belangstelling voor Constantijn Huygens is in de laatste jaren sterk
toegenomen. Hij mag dan ook met recht gerangschikt worden onder de
prominente personen, waarin de zeventiende eeuw in Nederland op velerlei
gebied zo rijk geweest is.
CONSTANTIJN HUYGENS werd 4 Sep- kreeg door te duelleren. Verder is van
tember 1596 in Den Haag geboren. Hij hem bekend, dat hij een diplomatieke
overleed er 28 Maart 1687, negentig jaar zending in Spanje vervulde. In 1672 werd
oud. Indien één Hagenaar uit zijn tijd zijn hij drossaard van Gorinchem en het land
stad heeft lief gehad, dan was het Con- van Arkel. Als zodanig werd hij enkele
stantijn Huygens wel. In verscheidene ge- jaren later beschuldigd geschenken aan te
dichten heeft hij zijn geboorteplaats be- nemen. Het proces, dat hieruit voortvloeide
zongen. In „Batava Tempe" bijvoorbeeld kostte hem een boete van zesduizend
schetst hij op geestige wijze de lindelanen gulden.
in het Haagse Voorhout in lente, zomer, In Maart 1674 trad hij in het huwelijk
herfst en winter. Hij was het ook, die het met Jacoba Teding van Berkhout, uit welk
initiatief genomen heeft tot het aanleggen huwelijk vier kinderen werden geboren,
van de Scheveningseweg, vóórdien een mul Het laatst woonde hij in Rotterdam-als ge-
zandpad door de duinen, dat Den Haag en committeerde raad van de Admiraliteit.
Scheveningen verbond. De weg was 5 De
cember 1665 voltooid.
Huygens was een onvermoeibare werker,
die als secretaris van de Prins een deel
van de oorlog heeft meegemaakt en het
DE VIERDE ZOON werd 12 October 1633
in Den Haag geboren en stierf in Dene
marken 14 Mei 1657.
Er is slechts weinig over hem bekend.
daaraan verbonden harde leven te vélde Hij stond pas aan hetbegi an
eveneens. Na het overlijden van zijn vrouw baan toen hij overleed Een „bloedighe
woonde hij in zijn pas voltooide woning, looP en continuele koortsen maakten bm-
waarvan ze samen nog de plannen hadden nen zeven dagen een einde aan zijn leven,
besproken. Het huis stond aan het Plein, Kort tevore" ™as hij met een bmtenge-
waar thans het ministerie van Justitie is. woon gezantschap naar Zweden vertrok-
In Voorburg heeft hij een buitenhuis aan ke"- In de naëelaten briefwisseling tussen
de Vliet bewoond. In het begin van deze vader Huygens en zijn zoons komt zijn
eeuw was het sterk vervallen en dreigde naam slechts e"kele ker?" v°or'
het in slopershanden over te gaan. Geluk-
De enige dochter werd 13 Maart 1637 in
kFg is Fëo^"behouden gebleven, ge- f en Haag geboren. Zij overleed 24 Augus-
heel gerestaureerd en de herinnering be- tu® jA 1RRn himrplHl.
warend aan de grote Nederlander, die het Z'Jtrad in April 1660 in het huwelijk
eens bewoonde en er zo gaarne verbleef, met haar neef Philips Doublet en kreeg als
wanneer zijn werk dit toeliet en later als huwelijksgift van haar vader een halve ton
ambteloos burger. g°uds aan vaste goederen en rentebrieven.
TERUGKERENDE naar ons punt van
uitgang de portretten door Hanneman
geschilderd komt direct de vraag op: Bij de naamsaanduiding op het schilderij
hoe was de levensloop van zijn nageslacht? van Hanneman hebben wij ons gehouden
Vader Constantijn is nimmer hertrouwd, aan het randschrift in de postzegel van
ofschoon „men" wel eens de naam van tien cent: Philips Huygens.
Maria Tesselschade Roemer Visscher De oud-directeur van het Mauritshuis
noemde. Ook Anna Maria van Schurman dr. W. Martin, zegt echter over dit portret
zou candidate geweest zijn. in zijn boek over de Nederlandse schïlder-
Huygens' oudste zoon (zie foto rechts kunst in de tweede helft van de zeven
hoven) werd In Maart 1628 in Den Haag tiende eeuw (1950): Lodéwijk, negen
geboren en overleed daar in November jaar, in het groen, baret met witte veer".
1697. Na onderricht te hebben genoten
van Hendrik Bruno, de gouverneur van
Huygens' kinderen, ging hij in 1645 tege
lijk met zijn jongere broer Christiaan naar
Leiden. Later hielp hij zijn vader bij diens
ambt als secretaris van Frederik Hendrik
en van Willem II. In Februari 1672 werd
hij door Willem III, toen deze kapitein-
generaal werd, tot zijn secretaris benoemd.
Tot aan zijn dood heeft hij dit ambt be- GENUA (United Press) Een luitmaker
kleed. uit het plaatsje Pegli heeft bekend ge-
Constantijn werkte ook mee aan de maakt, dat hij de verloren gewaande for-
onderzoekingen van zijn broer Christiaan, mu]e van het authentieke „Stradivarius-
de natuurkundige. Ook als dichter was hij vernjs" heeft gevonden. Hoewel men met
niet onbekend, in het beoordelen van ^eze vernis uiteraard een inférieure viool,
schilderijen was hij een expert. Tevens je met een harde laklaag een minder vol
ging zijn belangstelling uit naar de chroni- zou geven, niet tot een instrument
que scandaleuse van zijn tijd! Uit zijn van klasse maakt, mag deze vondst toch
huwelijk met Susanna Rijckaert in 1668 van helang worden genoemd,
werd in 1674 een zoon geboren, die vóór Maestro Eraclio Raineri zei, dat hij de
zijn vader overleed. formule voor het vernis, dat de beroemde
DE TWEEDE ZOON, Christiaan genoemd instrumentenbouwer voor zijn violen ge-
naar zijn grootvader, werd in April 1629 in bruikte, in een „Stradivarius had ontdekt,
Den Haag geboren en overleed op Hof- die zijn oom bq een antiquair had gekocht
wijck onder Voorburg op 8 Juli 1695. Hij ?l1 instrument droeg het jaartal 1737, het
wordt het meest universele genie genoemd, jaar waarin Stradivarius stierf Ramen
dat Nederland heeft voortgebracht en nog verklaarde dat hij het vernis reeds op vijf
steeds ontdekt men nieuwe gezichtspunten V10len had beproefd en dat deze alle de fa-
in zijn nagelaten werk. Het zou ondoenlijk m*uze volle klank hadden, gekregen.
zijn deze natuurkundige en astronoom van Twee van de ingrediënten, die werden
opgegeven, waren gom en guttapercha, die
beide ook in het normale vernis voor vio
len worden verwerkt. Het derde was een
product van een bijzondere Indische plant.
Op het verborgen document stonden echter
internationale betekenis in een beschrij
ving als deze tot zijn volle recht te doen
komen. Hij stierf ongehuwd.
DE DERDE ZOON werd 13 Maart 1631
in Den Haag geboren en overleed 30 Januari niet de te nemen hoeveelheden aangegeven.
1699 te Rotterdam. Ook hij ontving zijn Maar Raineri zei, dat hij zo lang proeven
eerste opvoeding thuis en kwam in -1647 had genomen, tot hij een goed resultaat
op de pas opgerichte Illustre School te verkreeg. De luitmaker biedt iedere Ita-
Breda, waar hij veel onaangenaamheden liaanse vioolmaker van naam aan deze ver
met het bestuur en ook met zijn vader nis te beproeven.
PAUL BEKKER heeft indertijd in zijn
boek over Beethoven iets gezegd, dat even
oorspronkelijk als gedurfd was. Hij besprak
Beethoven's 33 Variaties op een Wals van
Diabelli en haalde daarbij enige van
enthousiasme overvloeiende ontboezemin
gen van Hans von Bülow aan, zoals: „Een
schitterender bewijs
van de niet-vermin-
derde.ja van de hoog
ste bloei zijner schep
pingskracht bij het
begin van de ouder
dom heeft nooit een
auteur aan de wereld
geschonken." Het was
Von Bülow geweest,
die het vrijwel ver
geten, moeilijk toe
gankelijke werk op
zijn concerten ge
speeld en met commentaren voorzien op
nieuw uitgegeven had. Welke is nu de con
clusie, waartoe Bekker in zijn boek komt?
Deze: „Slechts één ding bemerkte Von
Bülow in zijn propagandistische ijver als
ontdekker niet: namelijk dat dit werk niet
gespeeld moet worden."
Bekker, de Diabelli-variaties als muzikale
conceptie niet minder bewonderend dan
Von Bülow, verklaarde zijn uitspraak na
der door te zeggen, dat dit werk evenals
Beethoven's grootste Sonate, opus 106, voor
een instrument zijn geschreven, dat „nooit
bestaan heeft en nooit zal bestaan. Het is
een volkomen abstracte klankwereld,waar
in deze scheppingen levenBeethoven
bedient zich slechts van de schriftelijke
tekens der klaviertaai. De werkelijke,fysiek
waarneembare klank is een banale ver
groving van de artistieke gedachte, die
hier alleen nog maar voor het innerlijke
oor waarneembaar is. Beide werken zijn
de immaterieelste scheppingen, die mense
lijke kunst tot nu toe heeft voortgebracht."
Het eerste dat men zich hierna afvraagt
is wel of Beethoven zelfs in zijn laatste
levensjaren (en zelfs in zijn doofheid) er de
man naar was muziek te schrijven, die
„niet gespeeld moest worden". Ik kan het
niet geloven. En bovendien: beide werken
zijn zo vol van wel degelijk te realiseren
klankschoonheid, dat de geestelijke rijk
dom toch nog altijd beter via het oor, dan
via het papier tot ons kan komen. Men
vindt in het Adagio sostenuto van opus
106 reeds klankverfijningen, die Chopin's
komst lijken te voorspellen.Toegegeven dat
de verbijsterende wilskracht, die uit de
slotfuga spreekt, speler en instrument voor
bijna onoplosbare moeilijkheden stelt.
Als Bekker daarna opmerkt, dat de in
strumentale muziek hier de werkelijke
klank verloochent en zich verheft tot expe
rimenteren met zuiver gedachtelijk te be
vatten klankabstracties, dan komt mij een
werk voor de geest, waarover naar het mij
voorkomt, een dergelijke uitspraak eerder
toepasselijk zou zijn. Dat is De kunst der
fuga, Joh. Seb. Bach's zwanenzang. Die
moest zijn „Muzikaal offer" een cyclus
gebouwd op een thema van Frederik de
Grote overtreffen. Bach wilde oen reeks
van fuga's en canons schrijven op één,
eigen thema. Maar in het „Offer" was het
thema een onveran
derd gebleven ele
ment, de vaste kern
van wat er omheen
ontstond. Hier echter
zou het inniger met
het geheel versmol
ten worden, het moest
in zijn twaalf noten
de grondslag vormen
van een werk, dat
alle mogelijkheden
der contrapuntische
kunst uitbuit. Tevens
zou het in die stroom van muziek zelf mee
gevoerd worden en van gedaante wisselen.
De „Kunst der fuga" werd de apotheose
der polyfonie, ongetwijfeld een der merk
waardigste werken der muziekliteratuur.
Kon echter een werk, meesterlijk, maar
van zulk een door de wil gedicteerde sa
menstelling, de harten van tijdgenoot en
nageslacht treffen? Wanneer Beethoven's
Sonate opus 106 muziek zou zijn, die „niet
gespeeld moet worden" en geschreven voor
een instrument „dat niet bestaat en nooit
zal bestaan" dan geldt dit in veel hogere
mate voor de „Kunst der fuga". Deze bevat
tal van elementen waaruit blijkt, dat een
uitvoering als één geheel niet door Bach is
bedoeld. Het werk mist daarvoor de nood
zakelijke tegenstellingen van toonaard en
karakter. Bach heeft bewezen, dat hij con
trasten in toonaarden, tempi, instrumen
tatie en karakter in zijn grote werken
noodzakelijk vond. Het afwisselend gebruik
van solo-instrumenten of van bepaalde
groepen in zijn Passie-muzieken heeft
dichterlijke betekenis, maar het berust
zeker niet minder op muzikale overwegin
gen. Het uitvoeringsvraagstuk wordt nog
moeilijker op te lossen, omdat Bach niet
heeft aangegeven voor welk instrument, of
voor welke groepen van instrumenten, het
werk is bestemd. Een der bewerkers ervan,
Walter Griiser, noemt de uitvoering voor
klavier een noodoplossing, doch waarom is
de uitvoering van een bewerking géén
noodoplossing?
Maar wat dan met de „Kunst der fuga"?
Zou het niet het meest in de geest van
Bach zijn, als men thuis aan clavecimbel,
clavichord of piano zich in elk onderdeel
zou verdiepen, langzamerhand lerend door
de enorme kunstvaardigheid, die in de
contrapuntiek ligt besloten, heen te zien,
om het geheimzinnige land, dat achter de
schrifttekens verborgen ligt, in zijn onver
troebelde schoonheid te ontdekken?
WILLEM ANDRIESSEN.
VAN DE CRISIS, waarover in Parijse toneelkringen weer druk
gesproken wordt: er worden zalen gesloten of tot bioscopen om
gebouwd, bemerkt de buitenstaander nog niet zo bijzonder veel.
Er zijn hier nog altijd zo'n dikke vijftig theaters in exploitatie,
een indrukwekkend aantal. Hieruit zou men de conclusie durven
trekken, dat de belangstelling voor het toneel in Parijs nog niet
is uitgestorven. Wanneer men echter de aard van die belangstel
ling onderzoekt, dan komt men tot een even ander en ook wat
minder optimistisch beeld. Die be
langstelling bepaalt zich namelijk
bijna geheel tot een zeer gering aan
tal schrijvers en daaruit wordt een
zekere verstarring van de activiteit
wel verklaarbaar. Tengevolge van
de schrikwekkende kosten, waarvoor
de directies worden geplaatst, wordt
er zoiets als roofbouw gepleegd op gevestigde reputaties, in het
bijzonder in de sector van het boulevardtoneel. Die directies zijn
nu eenmaal verplicht zich drijvende te houden op gegarandeer
de kasstukken, die liefst verscheidene seizoenen blijven lopen.
Wanneer het affiche dan eindelijk toch eens aan vernieuwing
toe is, dan worden de directies door een panische angst bevan
gen dat ze, ondanks de klinkende namen, toch zouden kunnen
hebben misgetast. Op subsidies hoeven ze hier namelijk niet te
rekenen. De drie premières (van werken van Roussin, Pagnol,
lonesco) in het begin van dit nieuwe seizoen lijken voor een deel
die vrees ook wel te motiveren. Want stuk voor stuk zijn deze
auteurs wel eens overtuigender Voor het voetlicht gekomen.
ANDRE ROUSSIN de gelukkige vader van wereldsuccessen
als „Bobbeltje" en ,.De man ,de vrouw en de moordenaar"
heeft Parijs nu zijn dertiende stuk sedert de oorlog en het begin
van zijn carrière gepresenteerd: 1'Amour fou (De waanzinnige
liefde). Dit is natuurlijk een nieuwe variatie op de driehoek,
waarvan in dit geval de zijden worden gevormd door een ge
borneerde industrieel, zijn wat onnoze'e kindvrouwtje Solange
en haar minnaar. Het motief is hier de liefde van mensen tussen
de veertig en de vijftig, die plotseling door de demon bezeten
kunnen worden. De demon, die hier zijn klauwen heeft uitge
slagen naar Marcel Boissette, wiens hart in lichterlaaie staat,
wiens hoofd op hol is geslagen, die zich gedraagt als een negen
tienjarige jongeling, die alle schroom om ridicuul te kunnen
lijken overwonnen heeft en voor wie nog maar één enkele reden
van bestaan resteert: de verovering van en de vlucht met Solan
ge, zijn geliefde. Lachwekkend, overmoedig, ontembaar, open
hartig en bijgevolg zeker niet onsympathiek zo is Marcel, die
er in zijn verliefde ..waanzin" toe komt bij de wettige echtenoot
van zijn aangebedene om haar hand te gaan vragen. Zijzelf,
Solange moeder van een meisje van zeventien, die op het
gebied van de amoreuze strategie niets meer heeft te leren en
zelfs ontreedt als raadgeefster van een joncen die uit het goede
hout gesneden is verkeert lange
tijd in twijfel welke partij zij kiezen
zal. Tenslotte besluit ze de verveline
te verkiezen van het bestaan aan de
zijde van haar echtgenoot op wie ze
is uitgekeken, boven het grote avon
duur. Een geforceerde keuze, nadat
haar zoon met een grote openhartig
heid heeft aangekondigd, dat hij verliefd is geworden op de
dienstbode, met wie hii nu dan ook wil trouwen. De liefde heeft
immers alle rechten? Heeft zijn moeder dat niet altijd geleerd?
Bedreigd door de demonstratie van een theorie, waarvan ze de
consequenties alleen voor zichzelf had overwogen, deinst Solange
terug, waarmee de minnaar dan tevens zijn nederlaag lijdt.
Roussin is een zeldzame virtuoos, die een dialoog schrijft vol
geest en verrassineen, waardoor de spanning zelden verflauwt,
al is het gegeven dan ook niet eens zo heel bijzonder overrom
pelend te noemen. In zijn tekening van de minnaar heeft Roussin
hier bovendien bewezen, dat hij ook een karakter weet uit te
beelden en te verdienen, zodat deze figuur, trots alle ridicule
complicaties, toch nooit te dicht in de buurt van de klucht ver
zeilt en integendeel voortdurend een man blijft aan wiens wer
kelijkheid men geen ogenblik wil twijfelen. Minder geloofwaar
dig is het kindvrouwtje getekend of door Odette Joyaux ge
speeld? Men kan zich moeilijk voorstellen, dat een zo onbenullig
creatuur zoveel hartstocht verwekken kan en bijna zoveel onheil
in haar familie ontketenen. Maar goed, het is waar dat men bui
ten het theater, in het dagelykse leven, over zulke onvoorziene
onverklaarbaarheden ook nog wel eens versteld kan staan.
IN HET gerestaureerde Théatre de Paris, waarvan de Roe
meense actrice Elvire Popesco de leiding heeft, komt Pagnol er
het publiek blijkbaar eens aan herinneren dat hij. een twintig
jaar geleden, zijn carrière van filmschrijver, regisseur (en van
onsterfelijke „Académiën") op het toneel begonnen is, al heb
ben zijn films, welbeschouwd, dat eigenlijk nooit zo helemaal
kunnen doen vergeten. Zulks met een historisch stuk, waarvoor
ten derde male in weinige jaren Judas naar wie het is ge
noemd de stof of althans de inspirerende aanleiding heeft ge
leverd. Het is een stuk „a grand spectacle" de rolverdeling
vermeldt een vijftigtal namen dat bijna vier uur duurt.
Marcel Pagnol heeft vroeger zijn reputatie gevestigd met zijn
Marseillaanse volksstukken als Marius, Fanny en César, die hij
naar het voorbeeld van Sacha Guitry later ook voor de film
heeft bewerkt stukken met een eigen toon van rondborstige
menselijkheid, waarmee hij zich ongetwijfeld een bijzondere
plaats op het Franse toneel verzekerde. Men kan en men
moet het betreuren, dat de schrijver met „Judas" nu een heel
andere richting is ingeslagen. Want hij is daarmee op dood spoor
of in een impasse geraakt. Evenals ..Judas" van Puget en Bost,
ook in Nederland ongevoerd, is bij Pagnol de hoofdfiguur geen
vulgaire verrader. De subjectieve verantwoordelijkheid van het
verraad, waarvan de dood van Christus het gevolg was, mag
volgens Pagnol, niet op de rekening van Judas worden geschre
ven. Judas wordt hier zelfs voorgesteld als de apostel, die zijn
meester het vurigst van allen lief had en het onvoorwaardelijkst
in hem geloofde. Zijn geloof was misschien alleen wat te sim
plistisch van aard. Judas heeft volgens deze zienswijze
een opdracht vervuld. Hij was ervan
overtuigd, dat Christus zich door een
wonder aan Zijn lot zou weten te
onttrekken, een wonder waardoor
de ogen van alle sceplici en ongelo
vigen geopend zouden worden. Toen
hij bemerkte, dat de kruisiging zich
toch voltrok, viel Judas aan de aller
diepste ellende en wanhoop ten prooi. Door zijn oprechte ver
slagenheid wist hij ook zijn mede-apostelen van zijn „verreke
ning" te overtuigen. Niettemin wil Judas nu met zijn eigen leven
boeten. Het stuk eindigt met een scène die de indruk achterlaat,
dat Judas vrijwillig de dood ingaat. Deze visie op (of psycholo
gische verklaring van) de Judas-figuur, die hier dus gerchabi-
André Roussin en zijn hoofdrolspeelsters
liteerd zou worden, kan onmogelijk er is van verschillende
kanten al op gewezen in overeenstemming worden gebracht
met de hoofdstukken in de Bijbel, waarin de kruisiging beschre
ven staat. Maar daarmee wordt, dramatisch gesproken, het stuk
natuurlijk nog niet veroordeeld. Dat Judas echter ook als toneel
creatie niet overtuigt, komt vooral door de toon en het geestelijk
klimaat, waarmee Pagnol hier weinig gelukkig is geweest.
Judas, uitnemend gespeeld door Raymond Pellegrin, een van
de Napoleons uit Guitry's film, is in zijn hartstochtelijk verlan
gen om zijn meester te dienen, in zijn naïveteit en later in zijn
onpeilbare verslagenheid een figuur, waarvan de diepe mense
lijkheid gelijke gevoelens van medeleven en deernis verwekt.
Helaas echter wordt Judas door andere figuren omringd, die me
rendeels zo vulgair zijn uitgevallen, dat daardoor het hele sluk
tot een platvoers peil wordt neergetrokken. Al wordt Jezus dan
zelf ook niet van zijn kruisiging hoort men alleen hoe de
nagels in het hout worden geslagen ten tonele gevoerd toch
is Hij onzichtbaar voortdurend aanwezig en die onzichtbare te
genwoordigheid verdraagt nu eenmaal niet dat soort soldateske
humor, waarmee de schrijver zijn stuk blijkbaar realistisch wil
de kleuren volgens de Marseillaanse trant. Men behoeft Pagnol
nog niet direct van blasfemie te beschuldigen. Men kan een
voudig zeggen, dat hij hier heeft misgegrepen. Er zijn nu een
maal onderwerpen die de „originaliteit" alleen verdragen,
indien die de uitdrukking is van een visionnaire overtuiging.
IN EEN HEEL ANDERE zin kan men zeggen, dat ook de
avant gardistische dramaturg Eugène lonesco heeft misgescho
ten. Van hem worden in het Théótre Huchette twee nieuwe kor
te stukken opgevoerd: „Tableau" en „Jacques ou la soumission"
(De onderwerping). lonesco streeft, met verwante auteurs als
Beclcet („Wachten op Godot) en Adamov, naar een totale ver
nieuwing of vernietiging van het hedendaagse theater door
middel van een soort desintegratie van de taal: er worden door
hun personen nog wel normale en soms heel alledaagse
woorden gesproken, maar de samenhang daarvan lijkt vaak vol
komen te zijn verbroken. Deze toneelschool loopt ongeveer even
wijdig met surrealistische richtingen in de schilderkunst of de
poëzie, waarin eveneens buiten het redelijke verstand om via
schokken en bizarre.beelden vaak aan het droomleven ontleend
gepoogd wordt emotionele betrekkingen tussen de kunste
naar en zijn medemensen te leggen.
De intrige? Jacques is de wat dromerige, misschien dichter
lijke zoon van een burgermansfamilie, die hem in het rechte
spoor en aan de vrouw wil brengen. Een bevriende familie komt
een dochter aanbieden. Jacques kijkt haar nauwelijks aan. Ze
gaat trouwens onder een zware sluier verscholen. Maar hij ver
klaart even later in een zware zucht,
dat hij alleen maar een meisje met
drie neuzen begeert. En bovendien
vindt hij het aangeboden exemplaar
dan nog veel te mooi. Hij wil een le
lijk wijf. Niets eenvoudiger dan dat:
weldra wordt door dezelfde ouders
een zusje voorgeleid, dat over die
drie neuzen beschikt. Jacques blijft niettemin op zijn divan nog
wat zitten pruilen, maar wordt zo lijkt het tenslotte dooi
de avances van de huwelijkscandidate toch door hartstochten
overmand. En het is best mogelijk de schrijver laat dat in het
midden dat ze tezamen lang en gelukkig zullen leven.
In dit korte verhaal wordt door alle personen vrijwel niets
dan onzinnige en onsamenhangende taal uitgeslagen. In één stuk
door heeft men de indruk, dat er al maar met tangen op varkens
wordt geslagen. Onophoudelijk vraagt men zich dan ook als
eenvoudig toeschouwer af: ben ik nu gek of is lonesco het? Aan
het slot komt men tot de conclusie dat beiden het wel zullen zijn.
Men kan achteraf ook wel naar symbolen zoeken, waardoor het
stuk een benaalde zin zou krijgen. Jacques is de artist, die tegen
zijn burgerlijke omgeving in opstand komt. lonesco zal vermoe
delijk dan ook wel een parodie of persiflage hebben willen leve
ren op een bepaalde vorm van het naturalistische theater. Onder
het motto: lc ridicule tue het belachelijke doodt. Maar toch
onttrekt men zich moeilijk aan de indruk, dat deze korte schet
sen enigszins in de grondverf zijn blijven steken. Of is dat nu
juist de bedoeling geweest? Droom voorstellingen hebben nu een
maal op het surrealisme altijd een sterke invloed uitgeoefend.
En even moeilijk als men een droom - of in dit geval: een nacht
merrie - in zijn herinnering terug kan roepen of verklaren, is het
in dit nieuwe stuk van lonesco de sporen der symbolen te ach
terhalen, die de schrijver er al of niet in kan hebben neer
gelegd. FRANK ONNEN
PARIJS, November Op de Bou
levard du Montparnasse zijn de bomen ge
snoeid. Langs het stuk van het station tot
de Boulevard Raspail zijn alleen nog stam
men over, waar in de hoogte een paar
stompen tak uitsteken. Het is te vrezen dat
wij deze bomen niet terug zullen zien, want
het plan is om de Boulevard du Montpar
nasse te verbreden en zij staan dicht langs
de rand van het trottoir. De bedoeling om
het Parijse verkeer meer ruimte te geven
wordt hier op een niet erg practische ma
nier verwezenlijkt, want het is er nooit zo
druk dat er opstoppingen van komen, maai
de straten die werkelijk te smal zijn kun
nen alleen met afbraak van huizen ver
breed worden en er moet toch iets gebeu
ren.
Op het ogenblik ziet het er lelijk uit, de
bomen verborgen zelfs in de winter de on
regelmatige huizenrijen die nu op verschei
dene punten blinde zijmuren van ruwe
steen laten zien. Zolang zij in blad stonden
had de Boulevard du Montparnasse een dub
bel karakter van een hoofdverkeersstraat
en een allée voor wandelaars met zijn brede
beschaduwde trottoirs. Het was niet defini
tief te zeggen wat van deze twee hij voor
namelijk was. Hij had die charme tenmin
ste als tegenwicht tegen zijn wat leeggelo
pen aanzicht van een wijk die betere tijden
gekend heeft, toen zijn café's en restaurants
en vogue waren. De requisieten zijn er nog,
de café's met de beroemde namen, de Dó-
me, de Coupole en de Rotonde en in de
zijstraatjes is het rood, geel en groen van
de nachtclubs, zodat er althans op de avon
den van het weekeinde altijd nog druk ge
parkeerd wordt. Maar de openlijke animo,
die er vroeger de toevallige voorbijganger
deed besluiten liever hiér te gaan zitten
dan een paar straten verder, is verdwenen.
Wie wil tonen dat hij de mode van het
ogenblik niet met die van gisteren ver
wart, zal graag verzekeren dat Saint Ger
main-des-Prés ook niet meer is wat het
vlak na de oorlog was, nu er immers nie
mand meer komt en Sartre bijvoorbeeld
niet meer aan een tafeltje in het café de
Flore is aan te treffen. In plaats daarvan
zit iedereen er, buitenlanders bij de vleet,
die elkaar bezichtigen in de mening dat zij
het ware Parijs zien. Maar intussen is het
daar levendig tot ver na middernacht, ter
wijl in de café's van Montparnasse een
kopje koffie na elven al in de stemming
van het-is-de-hoogste-tijd gedronken moet
worden. Niet dat die indruk juist is: het
duurt dan nog een paar uur voordat de
stoelen werkelijk op de tafeltjes gezet wor
den. Maar het is alsof iedereen daar op
wacht, ongeduldig en tegelijkertijd be
vreesd voor de balans van alweer een dag.
Misschien zal de verbreding van de straat
alles veranderen. Geen bladeren meer in
de straatgoten, geen bewegende vlekjes
zonlicht meer op de taxi's waar de chauf
feurs in zitten te dommelen. De tijd zal nu
ook rijp zijn om de keienbestrating door
asfalt te vervangen en de al dertig jaar on
gebruikte, dichtgeteerde tramrails weg te
halen. Er komt dan een uitzicht over mijlen
effen rechte straat, alsof wij in Amerika
waren, met op de versmalde trottoirs een
gedrang dat met de bibberige jonge boom
pjes samenwerkt om de indruk te wekken,
dat het openbare leven naar Montparnasse
is teruggekeerd.
Intussen heeft deze wijk zijn behoefte
aan vernieuwing nog nader kenbaar ge
maakt met de instorting van een muur van
een huis van vijf verdiepingen. Het is een
aardige Franse geschiedenis: de bewoners
was al jaren geleden aangezegd dat hun
woningen niet meer veilig waren en dat
zij ze dus dienden te verlaten, maar de
overheid bood geen andere woonruimte
aan en de bewoners bleven waar zij waren.
Het incident was niet eens voldoende om
te beletten dat er onlangs op het aangren
zende terrein met graafwerk werd begon
nen voor een uitbreiding van het museum
Bourdelle en het was dan ook geheel on
verwachts dat op een middag de getreiterde
muur ineenzakte. Het verhaal is dat een
van de bewoonsters juist uit haar bed naar
de telefoon gegaan was, toen het gebeurde:
het bed hangt nu aan zijn buizen in verti
cale stand naar buiten. Er was geen enkele
gewonde en er is »iu „ferm ingegrepen":
niemand mag blijkbaar meer in de buurt
van het huis komen, zelfs niet met een
lange stok om de kledingstukken weg te
pikken die juist binnen de breuklijn wie
gen op de wind. Het is alweer een dubbel
zinnige vertoning, poppenhuis en oorlogs
herinnering, maar ook dit zal wel niet lang
meer te zien zijn.
VERKEERSREGELS
De Nederlandse Fordfabriek heeft een
verjaarskalender uitgegeven, waarop ver
keersregels staan uitgebeeld in suggestieve
kleurige dierentaferelen. Voor kinderen
zeer leerzaam en amusant doch wel
licht enigszins verwarringwekkend, aan
gezien een reclame-slagzin op een der te
keningen is aangebracht, luidend: „Ford
gaat voor".
Wat natuurlijk niet altijd het geval is.