Qö-nltardijn Uutyg,etió Premières van Roussin, Pagnol en lonesco BACH'S GEHEIMZINNIGE „KUNST DER FUGA'' Het geheim van Stradivarius In Montparnasse EN ZIJN KIN DEREN Gom en guttapercha Crisis in het toneelleven Lachwekkende complicaties Pellegrin als nobele Judas Merkwaardig taalgebruik i RANSE PARAGRAAF VAN DE KINDERZEGELS 1955, die van 14 November af verkrijgbaar i zullen zijn, vragen er twee onze bijzondere belangstelling. Niet uit filatelis- tisch, doch uit historisch oogpunt. Het zijn de jongenskopjes op de door 1 S. L. Hartz ontworpen zegels van 10 en 25 cent. Ze stellen voor Philips en Constantijn Huygens en zijn genomen uit het schilderstuk, dat Adriaan 1 Hanneman in 1640 van Constantijn Huygens en zijn kinderen heeft gemaakt. H Het origineel is aanwezig in het Mauritshuis in Den Haag (zie afbeelding). I In het midden ziet men Constantijn, de vader, 44 jaar, daarboven Susanna, 1 3 jaar, links boven Christiaan, 11 jaar, links onder Lodewijk, 9 jaar, rechts 1 boven Constantijn, 12 jaar en rechts onder Philips, 7 jaar. Constantijn Huygens was toen drie jaar weduwnaar. Zijn zeer gelukkig 1 huwelijk met zijn knap en geestig nichtje Susanna van Baerle, heeft slechts tien jaar mogen duren. Enkele weken na de geboorte van de kleine Susanna 1 is de moeder, op 10 Mei 1637, overleden. Op zijn „Sterre" zoals hij haar dichterlijk noemde heeft de klacht betrekking. Of droom ick, en is 't nacht, of is mijn' Sterr verdwenen? Ick waeck, en 't is hoogh dagh, en sie mijn Sterre niet. O, Hemelen, die mij haer aangesiclxt verbiedt, Spreekt menschen-tael, en seglit, waer is mijn' Sterre henen? De belangstelling voor Constantijn Huygens is in de laatste jaren sterk toegenomen. Hij mag dan ook met recht gerangschikt worden onder de prominente personen, waarin de zeventiende eeuw in Nederland op velerlei gebied zo rijk geweest is. CONSTANTIJN HUYGENS werd 4 Sep- kreeg door te duelleren. Verder is van tember 1596 in Den Haag geboren. Hij hem bekend, dat hij een diplomatieke overleed er 28 Maart 1687, negentig jaar zending in Spanje vervulde. In 1672 werd oud. Indien één Hagenaar uit zijn tijd zijn hij drossaard van Gorinchem en het land stad heeft lief gehad, dan was het Con- van Arkel. Als zodanig werd hij enkele stantijn Huygens wel. In verscheidene ge- jaren later beschuldigd geschenken aan te dichten heeft hij zijn geboorteplaats be- nemen. Het proces, dat hieruit voortvloeide zongen. In „Batava Tempe" bijvoorbeeld kostte hem een boete van zesduizend schetst hij op geestige wijze de lindelanen gulden. in het Haagse Voorhout in lente, zomer, In Maart 1674 trad hij in het huwelijk herfst en winter. Hij was het ook, die het met Jacoba Teding van Berkhout, uit welk initiatief genomen heeft tot het aanleggen huwelijk vier kinderen werden geboren, van de Scheveningseweg, vóórdien een mul Het laatst woonde hij in Rotterdam-als ge- zandpad door de duinen, dat Den Haag en committeerde raad van de Admiraliteit. Scheveningen verbond. De weg was 5 De cember 1665 voltooid. Huygens was een onvermoeibare werker, die als secretaris van de Prins een deel van de oorlog heeft meegemaakt en het DE VIERDE ZOON werd 12 October 1633 in Den Haag geboren en stierf in Dene marken 14 Mei 1657. Er is slechts weinig over hem bekend. daaraan verbonden harde leven te vélde Hij stond pas aan hetbegi an eveneens. Na het overlijden van zijn vrouw baan toen hij overleed Een „bloedighe woonde hij in zijn pas voltooide woning, looP en continuele koortsen maakten bm- waarvan ze samen nog de plannen hadden nen zeven dagen een einde aan zijn leven, besproken. Het huis stond aan het Plein, Kort tevore" ™as hij met een bmtenge- waar thans het ministerie van Justitie is. woon gezantschap naar Zweden vertrok- In Voorburg heeft hij een buitenhuis aan ke"- In de naëelaten briefwisseling tussen de Vliet bewoond. In het begin van deze vader Huygens en zijn zoons komt zijn eeuw was het sterk vervallen en dreigde naam slechts e"kele ker?" v°or' het in slopershanden over te gaan. Geluk- De enige dochter werd 13 Maart 1637 in kFg is Fëo^"behouden gebleven, ge- f en Haag geboren. Zij overleed 24 Augus- heel gerestaureerd en de herinnering be- tu® jA 1RRn himrplHl. warend aan de grote Nederlander, die het Z'Jtrad in April 1660 in het huwelijk eens bewoonde en er zo gaarne verbleef, met haar neef Philips Doublet en kreeg als wanneer zijn werk dit toeliet en later als huwelijksgift van haar vader een halve ton ambteloos burger. g°uds aan vaste goederen en rentebrieven. TERUGKERENDE naar ons punt van uitgang de portretten door Hanneman geschilderd komt direct de vraag op: Bij de naamsaanduiding op het schilderij hoe was de levensloop van zijn nageslacht? van Hanneman hebben wij ons gehouden Vader Constantijn is nimmer hertrouwd, aan het randschrift in de postzegel van ofschoon „men" wel eens de naam van tien cent: Philips Huygens. Maria Tesselschade Roemer Visscher De oud-directeur van het Mauritshuis noemde. Ook Anna Maria van Schurman dr. W. Martin, zegt echter over dit portret zou candidate geweest zijn. in zijn boek over de Nederlandse schïlder- Huygens' oudste zoon (zie foto rechts kunst in de tweede helft van de zeven hoven) werd In Maart 1628 in Den Haag tiende eeuw (1950): Lodéwijk, negen geboren en overleed daar in November jaar, in het groen, baret met witte veer". 1697. Na onderricht te hebben genoten van Hendrik Bruno, de gouverneur van Huygens' kinderen, ging hij in 1645 tege lijk met zijn jongere broer Christiaan naar Leiden. Later hielp hij zijn vader bij diens ambt als secretaris van Frederik Hendrik en van Willem II. In Februari 1672 werd hij door Willem III, toen deze kapitein- generaal werd, tot zijn secretaris benoemd. Tot aan zijn dood heeft hij dit ambt be- GENUA (United Press) Een luitmaker kleed. uit het plaatsje Pegli heeft bekend ge- Constantijn werkte ook mee aan de maakt, dat hij de verloren gewaande for- onderzoekingen van zijn broer Christiaan, mu]e van het authentieke „Stradivarius- de natuurkundige. Ook als dichter was hij vernjs" heeft gevonden. Hoewel men met niet onbekend, in het beoordelen van ^eze vernis uiteraard een inférieure viool, schilderijen was hij een expert. Tevens je met een harde laklaag een minder vol ging zijn belangstelling uit naar de chroni- zou geven, niet tot een instrument que scandaleuse van zijn tijd! Uit zijn van klasse maakt, mag deze vondst toch huwelijk met Susanna Rijckaert in 1668 van helang worden genoemd, werd in 1674 een zoon geboren, die vóór Maestro Eraclio Raineri zei, dat hij de zijn vader overleed. formule voor het vernis, dat de beroemde DE TWEEDE ZOON, Christiaan genoemd instrumentenbouwer voor zijn violen ge- naar zijn grootvader, werd in April 1629 in bruikte, in een „Stradivarius had ontdekt, Den Haag geboren en overleed op Hof- die zijn oom bq een antiquair had gekocht wijck onder Voorburg op 8 Juli 1695. Hij ?l1 instrument droeg het jaartal 1737, het wordt het meest universele genie genoemd, jaar waarin Stradivarius stierf Ramen dat Nederland heeft voortgebracht en nog verklaarde dat hij het vernis reeds op vijf steeds ontdekt men nieuwe gezichtspunten V10len had beproefd en dat deze alle de fa- in zijn nagelaten werk. Het zou ondoenlijk m*uze volle klank hadden, gekregen. zijn deze natuurkundige en astronoom van Twee van de ingrediënten, die werden opgegeven, waren gom en guttapercha, die beide ook in het normale vernis voor vio len worden verwerkt. Het derde was een product van een bijzondere Indische plant. Op het verborgen document stonden echter internationale betekenis in een beschrij ving als deze tot zijn volle recht te doen komen. Hij stierf ongehuwd. DE DERDE ZOON werd 13 Maart 1631 in Den Haag geboren en overleed 30 Januari niet de te nemen hoeveelheden aangegeven. 1699 te Rotterdam. Ook hij ontving zijn Maar Raineri zei, dat hij zo lang proeven eerste opvoeding thuis en kwam in -1647 had genomen, tot hij een goed resultaat op de pas opgerichte Illustre School te verkreeg. De luitmaker biedt iedere Ita- Breda, waar hij veel onaangenaamheden liaanse vioolmaker van naam aan deze ver met het bestuur en ook met zijn vader nis te beproeven. PAUL BEKKER heeft indertijd in zijn boek over Beethoven iets gezegd, dat even oorspronkelijk als gedurfd was. Hij besprak Beethoven's 33 Variaties op een Wals van Diabelli en haalde daarbij enige van enthousiasme overvloeiende ontboezemin gen van Hans von Bülow aan, zoals: „Een schitterender bewijs van de niet-vermin- derde.ja van de hoog ste bloei zijner schep pingskracht bij het begin van de ouder dom heeft nooit een auteur aan de wereld geschonken." Het was Von Bülow geweest, die het vrijwel ver geten, moeilijk toe gankelijke werk op zijn concerten ge speeld en met commentaren voorzien op nieuw uitgegeven had. Welke is nu de con clusie, waartoe Bekker in zijn boek komt? Deze: „Slechts één ding bemerkte Von Bülow in zijn propagandistische ijver als ontdekker niet: namelijk dat dit werk niet gespeeld moet worden." Bekker, de Diabelli-variaties als muzikale conceptie niet minder bewonderend dan Von Bülow, verklaarde zijn uitspraak na der door te zeggen, dat dit werk evenals Beethoven's grootste Sonate, opus 106, voor een instrument zijn geschreven, dat „nooit bestaan heeft en nooit zal bestaan. Het is een volkomen abstracte klankwereld,waar in deze scheppingen levenBeethoven bedient zich slechts van de schriftelijke tekens der klaviertaai. De werkelijke,fysiek waarneembare klank is een banale ver groving van de artistieke gedachte, die hier alleen nog maar voor het innerlijke oor waarneembaar is. Beide werken zijn de immaterieelste scheppingen, die mense lijke kunst tot nu toe heeft voortgebracht." Het eerste dat men zich hierna afvraagt is wel of Beethoven zelfs in zijn laatste levensjaren (en zelfs in zijn doofheid) er de man naar was muziek te schrijven, die „niet gespeeld moest worden". Ik kan het niet geloven. En bovendien: beide werken zijn zo vol van wel degelijk te realiseren klankschoonheid, dat de geestelijke rijk dom toch nog altijd beter via het oor, dan via het papier tot ons kan komen. Men vindt in het Adagio sostenuto van opus 106 reeds klankverfijningen, die Chopin's komst lijken te voorspellen.Toegegeven dat de verbijsterende wilskracht, die uit de slotfuga spreekt, speler en instrument voor bijna onoplosbare moeilijkheden stelt. Als Bekker daarna opmerkt, dat de in strumentale muziek hier de werkelijke klank verloochent en zich verheft tot expe rimenteren met zuiver gedachtelijk te be vatten klankabstracties, dan komt mij een werk voor de geest, waarover naar het mij voorkomt, een dergelijke uitspraak eerder toepasselijk zou zijn. Dat is De kunst der fuga, Joh. Seb. Bach's zwanenzang. Die moest zijn „Muzikaal offer" een cyclus gebouwd op een thema van Frederik de Grote overtreffen. Bach wilde oen reeks van fuga's en canons schrijven op één, eigen thema. Maar in het „Offer" was het thema een onveran derd gebleven ele ment, de vaste kern van wat er omheen ontstond. Hier echter zou het inniger met het geheel versmol ten worden, het moest in zijn twaalf noten de grondslag vormen van een werk, dat alle mogelijkheden der contrapuntische kunst uitbuit. Tevens zou het in die stroom van muziek zelf mee gevoerd worden en van gedaante wisselen. De „Kunst der fuga" werd de apotheose der polyfonie, ongetwijfeld een der merk waardigste werken der muziekliteratuur. Kon echter een werk, meesterlijk, maar van zulk een door de wil gedicteerde sa menstelling, de harten van tijdgenoot en nageslacht treffen? Wanneer Beethoven's Sonate opus 106 muziek zou zijn, die „niet gespeeld moet worden" en geschreven voor een instrument „dat niet bestaat en nooit zal bestaan" dan geldt dit in veel hogere mate voor de „Kunst der fuga". Deze bevat tal van elementen waaruit blijkt, dat een uitvoering als één geheel niet door Bach is bedoeld. Het werk mist daarvoor de nood zakelijke tegenstellingen van toonaard en karakter. Bach heeft bewezen, dat hij con trasten in toonaarden, tempi, instrumen tatie en karakter in zijn grote werken noodzakelijk vond. Het afwisselend gebruik van solo-instrumenten of van bepaalde groepen in zijn Passie-muzieken heeft dichterlijke betekenis, maar het berust zeker niet minder op muzikale overwegin gen. Het uitvoeringsvraagstuk wordt nog moeilijker op te lossen, omdat Bach niet heeft aangegeven voor welk instrument, of voor welke groepen van instrumenten, het werk is bestemd. Een der bewerkers ervan, Walter Griiser, noemt de uitvoering voor klavier een noodoplossing, doch waarom is de uitvoering van een bewerking géén noodoplossing? Maar wat dan met de „Kunst der fuga"? Zou het niet het meest in de geest van Bach zijn, als men thuis aan clavecimbel, clavichord of piano zich in elk onderdeel zou verdiepen, langzamerhand lerend door de enorme kunstvaardigheid, die in de contrapuntiek ligt besloten, heen te zien, om het geheimzinnige land, dat achter de schrifttekens verborgen ligt, in zijn onver troebelde schoonheid te ontdekken? WILLEM ANDRIESSEN. VAN DE CRISIS, waarover in Parijse toneelkringen weer druk gesproken wordt: er worden zalen gesloten of tot bioscopen om gebouwd, bemerkt de buitenstaander nog niet zo bijzonder veel. Er zijn hier nog altijd zo'n dikke vijftig theaters in exploitatie, een indrukwekkend aantal. Hieruit zou men de conclusie durven trekken, dat de belangstelling voor het toneel in Parijs nog niet is uitgestorven. Wanneer men echter de aard van die belangstel ling onderzoekt, dan komt men tot een even ander en ook wat minder optimistisch beeld. Die be langstelling bepaalt zich namelijk bijna geheel tot een zeer gering aan tal schrijvers en daaruit wordt een zekere verstarring van de activiteit wel verklaarbaar. Tengevolge van de schrikwekkende kosten, waarvoor de directies worden geplaatst, wordt er zoiets als roofbouw gepleegd op gevestigde reputaties, in het bijzonder in de sector van het boulevardtoneel. Die directies zijn nu eenmaal verplicht zich drijvende te houden op gegarandeer de kasstukken, die liefst verscheidene seizoenen blijven lopen. Wanneer het affiche dan eindelijk toch eens aan vernieuwing toe is, dan worden de directies door een panische angst bevan gen dat ze, ondanks de klinkende namen, toch zouden kunnen hebben misgetast. Op subsidies hoeven ze hier namelijk niet te rekenen. De drie premières (van werken van Roussin, Pagnol, lonesco) in het begin van dit nieuwe seizoen lijken voor een deel die vrees ook wel te motiveren. Want stuk voor stuk zijn deze auteurs wel eens overtuigender Voor het voetlicht gekomen. ANDRE ROUSSIN de gelukkige vader van wereldsuccessen als „Bobbeltje" en ,.De man ,de vrouw en de moordenaar" heeft Parijs nu zijn dertiende stuk sedert de oorlog en het begin van zijn carrière gepresenteerd: 1'Amour fou (De waanzinnige liefde). Dit is natuurlijk een nieuwe variatie op de driehoek, waarvan in dit geval de zijden worden gevormd door een ge borneerde industrieel, zijn wat onnoze'e kindvrouwtje Solange en haar minnaar. Het motief is hier de liefde van mensen tussen de veertig en de vijftig, die plotseling door de demon bezeten kunnen worden. De demon, die hier zijn klauwen heeft uitge slagen naar Marcel Boissette, wiens hart in lichterlaaie staat, wiens hoofd op hol is geslagen, die zich gedraagt als een negen tienjarige jongeling, die alle schroom om ridicuul te kunnen lijken overwonnen heeft en voor wie nog maar één enkele reden van bestaan resteert: de verovering van en de vlucht met Solan ge, zijn geliefde. Lachwekkend, overmoedig, ontembaar, open hartig en bijgevolg zeker niet onsympathiek zo is Marcel, die er in zijn verliefde ..waanzin" toe komt bij de wettige echtenoot van zijn aangebedene om haar hand te gaan vragen. Zijzelf, Solange moeder van een meisje van zeventien, die op het gebied van de amoreuze strategie niets meer heeft te leren en zelfs ontreedt als raadgeefster van een joncen die uit het goede hout gesneden is verkeert lange tijd in twijfel welke partij zij kiezen zal. Tenslotte besluit ze de verveline te verkiezen van het bestaan aan de zijde van haar echtgenoot op wie ze is uitgekeken, boven het grote avon duur. Een geforceerde keuze, nadat haar zoon met een grote openhartig heid heeft aangekondigd, dat hij verliefd is geworden op de dienstbode, met wie hii nu dan ook wil trouwen. De liefde heeft immers alle rechten? Heeft zijn moeder dat niet altijd geleerd? Bedreigd door de demonstratie van een theorie, waarvan ze de consequenties alleen voor zichzelf had overwogen, deinst Solange terug, waarmee de minnaar dan tevens zijn nederlaag lijdt. Roussin is een zeldzame virtuoos, die een dialoog schrijft vol geest en verrassineen, waardoor de spanning zelden verflauwt, al is het gegeven dan ook niet eens zo heel bijzonder overrom pelend te noemen. In zijn tekening van de minnaar heeft Roussin hier bovendien bewezen, dat hij ook een karakter weet uit te beelden en te verdienen, zodat deze figuur, trots alle ridicule complicaties, toch nooit te dicht in de buurt van de klucht ver zeilt en integendeel voortdurend een man blijft aan wiens wer kelijkheid men geen ogenblik wil twijfelen. Minder geloofwaar dig is het kindvrouwtje getekend of door Odette Joyaux ge speeld? Men kan zich moeilijk voorstellen, dat een zo onbenullig creatuur zoveel hartstocht verwekken kan en bijna zoveel onheil in haar familie ontketenen. Maar goed, het is waar dat men bui ten het theater, in het dagelykse leven, over zulke onvoorziene onverklaarbaarheden ook nog wel eens versteld kan staan. IN HET gerestaureerde Théatre de Paris, waarvan de Roe meense actrice Elvire Popesco de leiding heeft, komt Pagnol er het publiek blijkbaar eens aan herinneren dat hij. een twintig jaar geleden, zijn carrière van filmschrijver, regisseur (en van onsterfelijke „Académiën") op het toneel begonnen is, al heb ben zijn films, welbeschouwd, dat eigenlijk nooit zo helemaal kunnen doen vergeten. Zulks met een historisch stuk, waarvoor ten derde male in weinige jaren Judas naar wie het is ge noemd de stof of althans de inspirerende aanleiding heeft ge leverd. Het is een stuk „a grand spectacle" de rolverdeling vermeldt een vijftigtal namen dat bijna vier uur duurt. Marcel Pagnol heeft vroeger zijn reputatie gevestigd met zijn Marseillaanse volksstukken als Marius, Fanny en César, die hij naar het voorbeeld van Sacha Guitry later ook voor de film heeft bewerkt stukken met een eigen toon van rondborstige menselijkheid, waarmee hij zich ongetwijfeld een bijzondere plaats op het Franse toneel verzekerde. Men kan en men moet het betreuren, dat de schrijver met „Judas" nu een heel andere richting is ingeslagen. Want hij is daarmee op dood spoor of in een impasse geraakt. Evenals ..Judas" van Puget en Bost, ook in Nederland ongevoerd, is bij Pagnol de hoofdfiguur geen vulgaire verrader. De subjectieve verantwoordelijkheid van het verraad, waarvan de dood van Christus het gevolg was, mag volgens Pagnol, niet op de rekening van Judas worden geschre ven. Judas wordt hier zelfs voorgesteld als de apostel, die zijn meester het vurigst van allen lief had en het onvoorwaardelijkst in hem geloofde. Zijn geloof was misschien alleen wat te sim plistisch van aard. Judas heeft volgens deze zienswijze een opdracht vervuld. Hij was ervan overtuigd, dat Christus zich door een wonder aan Zijn lot zou weten te onttrekken, een wonder waardoor de ogen van alle sceplici en ongelo vigen geopend zouden worden. Toen hij bemerkte, dat de kruisiging zich toch voltrok, viel Judas aan de aller diepste ellende en wanhoop ten prooi. Door zijn oprechte ver slagenheid wist hij ook zijn mede-apostelen van zijn „verreke ning" te overtuigen. Niettemin wil Judas nu met zijn eigen leven boeten. Het stuk eindigt met een scène die de indruk achterlaat, dat Judas vrijwillig de dood ingaat. Deze visie op (of psycholo gische verklaring van) de Judas-figuur, die hier dus gerchabi- André Roussin en zijn hoofdrolspeelsters liteerd zou worden, kan onmogelijk er is van verschillende kanten al op gewezen in overeenstemming worden gebracht met de hoofdstukken in de Bijbel, waarin de kruisiging beschre ven staat. Maar daarmee wordt, dramatisch gesproken, het stuk natuurlijk nog niet veroordeeld. Dat Judas echter ook als toneel creatie niet overtuigt, komt vooral door de toon en het geestelijk klimaat, waarmee Pagnol hier weinig gelukkig is geweest. Judas, uitnemend gespeeld door Raymond Pellegrin, een van de Napoleons uit Guitry's film, is in zijn hartstochtelijk verlan gen om zijn meester te dienen, in zijn naïveteit en later in zijn onpeilbare verslagenheid een figuur, waarvan de diepe mense lijkheid gelijke gevoelens van medeleven en deernis verwekt. Helaas echter wordt Judas door andere figuren omringd, die me rendeels zo vulgair zijn uitgevallen, dat daardoor het hele sluk tot een platvoers peil wordt neergetrokken. Al wordt Jezus dan zelf ook niet van zijn kruisiging hoort men alleen hoe de nagels in het hout worden geslagen ten tonele gevoerd toch is Hij onzichtbaar voortdurend aanwezig en die onzichtbare te genwoordigheid verdraagt nu eenmaal niet dat soort soldateske humor, waarmee de schrijver zijn stuk blijkbaar realistisch wil de kleuren volgens de Marseillaanse trant. Men behoeft Pagnol nog niet direct van blasfemie te beschuldigen. Men kan een voudig zeggen, dat hij hier heeft misgegrepen. Er zijn nu een maal onderwerpen die de „originaliteit" alleen verdragen, indien die de uitdrukking is van een visionnaire overtuiging. IN EEN HEEL ANDERE zin kan men zeggen, dat ook de avant gardistische dramaturg Eugène lonesco heeft misgescho ten. Van hem worden in het Théótre Huchette twee nieuwe kor te stukken opgevoerd: „Tableau" en „Jacques ou la soumission" (De onderwerping). lonesco streeft, met verwante auteurs als Beclcet („Wachten op Godot) en Adamov, naar een totale ver nieuwing of vernietiging van het hedendaagse theater door middel van een soort desintegratie van de taal: er worden door hun personen nog wel normale en soms heel alledaagse woorden gesproken, maar de samenhang daarvan lijkt vaak vol komen te zijn verbroken. Deze toneelschool loopt ongeveer even wijdig met surrealistische richtingen in de schilderkunst of de poëzie, waarin eveneens buiten het redelijke verstand om via schokken en bizarre.beelden vaak aan het droomleven ontleend gepoogd wordt emotionele betrekkingen tussen de kunste naar en zijn medemensen te leggen. De intrige? Jacques is de wat dromerige, misschien dichter lijke zoon van een burgermansfamilie, die hem in het rechte spoor en aan de vrouw wil brengen. Een bevriende familie komt een dochter aanbieden. Jacques kijkt haar nauwelijks aan. Ze gaat trouwens onder een zware sluier verscholen. Maar hij ver klaart even later in een zware zucht, dat hij alleen maar een meisje met drie neuzen begeert. En bovendien vindt hij het aangeboden exemplaar dan nog veel te mooi. Hij wil een le lijk wijf. Niets eenvoudiger dan dat: weldra wordt door dezelfde ouders een zusje voorgeleid, dat over die drie neuzen beschikt. Jacques blijft niettemin op zijn divan nog wat zitten pruilen, maar wordt zo lijkt het tenslotte dooi de avances van de huwelijkscandidate toch door hartstochten overmand. En het is best mogelijk de schrijver laat dat in het midden dat ze tezamen lang en gelukkig zullen leven. In dit korte verhaal wordt door alle personen vrijwel niets dan onzinnige en onsamenhangende taal uitgeslagen. In één stuk door heeft men de indruk, dat er al maar met tangen op varkens wordt geslagen. Onophoudelijk vraagt men zich dan ook als eenvoudig toeschouwer af: ben ik nu gek of is lonesco het? Aan het slot komt men tot de conclusie dat beiden het wel zullen zijn. Men kan achteraf ook wel naar symbolen zoeken, waardoor het stuk een benaalde zin zou krijgen. Jacques is de artist, die tegen zijn burgerlijke omgeving in opstand komt. lonesco zal vermoe delijk dan ook wel een parodie of persiflage hebben willen leve ren op een bepaalde vorm van het naturalistische theater. Onder het motto: lc ridicule tue het belachelijke doodt. Maar toch onttrekt men zich moeilijk aan de indruk, dat deze korte schet sen enigszins in de grondverf zijn blijven steken. Of is dat nu juist de bedoeling geweest? Droom voorstellingen hebben nu een maal op het surrealisme altijd een sterke invloed uitgeoefend. En even moeilijk als men een droom - of in dit geval: een nacht merrie - in zijn herinnering terug kan roepen of verklaren, is het in dit nieuwe stuk van lonesco de sporen der symbolen te ach terhalen, die de schrijver er al of niet in kan hebben neer gelegd. FRANK ONNEN PARIJS, November Op de Bou levard du Montparnasse zijn de bomen ge snoeid. Langs het stuk van het station tot de Boulevard Raspail zijn alleen nog stam men over, waar in de hoogte een paar stompen tak uitsteken. Het is te vrezen dat wij deze bomen niet terug zullen zien, want het plan is om de Boulevard du Montpar nasse te verbreden en zij staan dicht langs de rand van het trottoir. De bedoeling om het Parijse verkeer meer ruimte te geven wordt hier op een niet erg practische ma nier verwezenlijkt, want het is er nooit zo druk dat er opstoppingen van komen, maai de straten die werkelijk te smal zijn kun nen alleen met afbraak van huizen ver breed worden en er moet toch iets gebeu ren. Op het ogenblik ziet het er lelijk uit, de bomen verborgen zelfs in de winter de on regelmatige huizenrijen die nu op verschei dene punten blinde zijmuren van ruwe steen laten zien. Zolang zij in blad stonden had de Boulevard du Montparnasse een dub bel karakter van een hoofdverkeersstraat en een allée voor wandelaars met zijn brede beschaduwde trottoirs. Het was niet defini tief te zeggen wat van deze twee hij voor namelijk was. Hij had die charme tenmin ste als tegenwicht tegen zijn wat leeggelo pen aanzicht van een wijk die betere tijden gekend heeft, toen zijn café's en restaurants en vogue waren. De requisieten zijn er nog, de café's met de beroemde namen, de Dó- me, de Coupole en de Rotonde en in de zijstraatjes is het rood, geel en groen van de nachtclubs, zodat er althans op de avon den van het weekeinde altijd nog druk ge parkeerd wordt. Maar de openlijke animo, die er vroeger de toevallige voorbijganger deed besluiten liever hiér te gaan zitten dan een paar straten verder, is verdwenen. Wie wil tonen dat hij de mode van het ogenblik niet met die van gisteren ver wart, zal graag verzekeren dat Saint Ger main-des-Prés ook niet meer is wat het vlak na de oorlog was, nu er immers nie mand meer komt en Sartre bijvoorbeeld niet meer aan een tafeltje in het café de Flore is aan te treffen. In plaats daarvan zit iedereen er, buitenlanders bij de vleet, die elkaar bezichtigen in de mening dat zij het ware Parijs zien. Maar intussen is het daar levendig tot ver na middernacht, ter wijl in de café's van Montparnasse een kopje koffie na elven al in de stemming van het-is-de-hoogste-tijd gedronken moet worden. Niet dat die indruk juist is: het duurt dan nog een paar uur voordat de stoelen werkelijk op de tafeltjes gezet wor den. Maar het is alsof iedereen daar op wacht, ongeduldig en tegelijkertijd be vreesd voor de balans van alweer een dag. Misschien zal de verbreding van de straat alles veranderen. Geen bladeren meer in de straatgoten, geen bewegende vlekjes zonlicht meer op de taxi's waar de chauf feurs in zitten te dommelen. De tijd zal nu ook rijp zijn om de keienbestrating door asfalt te vervangen en de al dertig jaar on gebruikte, dichtgeteerde tramrails weg te halen. Er komt dan een uitzicht over mijlen effen rechte straat, alsof wij in Amerika waren, met op de versmalde trottoirs een gedrang dat met de bibberige jonge boom pjes samenwerkt om de indruk te wekken, dat het openbare leven naar Montparnasse is teruggekeerd. Intussen heeft deze wijk zijn behoefte aan vernieuwing nog nader kenbaar ge maakt met de instorting van een muur van een huis van vijf verdiepingen. Het is een aardige Franse geschiedenis: de bewoners was al jaren geleden aangezegd dat hun woningen niet meer veilig waren en dat zij ze dus dienden te verlaten, maar de overheid bood geen andere woonruimte aan en de bewoners bleven waar zij waren. Het incident was niet eens voldoende om te beletten dat er onlangs op het aangren zende terrein met graafwerk werd begon nen voor een uitbreiding van het museum Bourdelle en het was dan ook geheel on verwachts dat op een middag de getreiterde muur ineenzakte. Het verhaal is dat een van de bewoonsters juist uit haar bed naar de telefoon gegaan was, toen het gebeurde: het bed hangt nu aan zijn buizen in verti cale stand naar buiten. Er was geen enkele gewonde en er is »iu „ferm ingegrepen": niemand mag blijkbaar meer in de buurt van het huis komen, zelfs niet met een lange stok om de kledingstukken weg te pikken die juist binnen de breuklijn wie gen op de wind. Het is alweer een dubbel zinnige vertoning, poppenhuis en oorlogs herinnering, maar ook dit zal wel niet lang meer te zien zijn. VERKEERSREGELS De Nederlandse Fordfabriek heeft een verjaarskalender uitgegeven, waarop ver keersregels staan uitgebeeld in suggestieve kleurige dierentaferelen. Voor kinderen zeer leerzaam en amusant doch wel licht enigszins verwarringwekkend, aan gezien een reclame-slagzin op een der te keningen is aangebracht, luidend: „Ford gaat voor". Wat natuurlijk niet altijd het geval is.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1955 | | pagina 18