Nederlandse volk werd door regering in Londen slecht voorgelicht Kanttekeningen bij het jongste verslag der Parlementaire Enquêtecommissie S. J. DE GOEDE Nieuw rapport van Enquête-commissie Lof voor Radio-Oranje, die wel de juiste snaar trof en een sterke morele steun was Initiatief van prof. Gerbrandy Eenstemmige conclusies RADIO DOOR RUIMTE - ACOUSTIEK V ele- tekortkomingen „Onbegrijpelijk" Te weinig initiatief Lof voor de „onverzoenlijk en" Tekort aan samenwerking en onderling vertrouwen Radio'Oranje trof de juiste snaar Zandzuiger omgeslagen Lado-meter gebruikt voor controle wieldruk GOEDERENVERVOER van 200 KG tot 1400 KG Japan legt zich neer bij walvisvaartbeperkingen Snipverkouden Straks hebt U griep l Examens ZATERDAG 5 NOVEMBER 1955 HAARLEMS DAGBLAD OPRECHTE HAARLEMSCHE COURANT Het leven was voor velen moeilijk in de duistere bezettingsjaren. Door allerlei persoonlijke omstandigheden, door brute maatregelen van de bezetter of door spontane verzetsacties werd de goede Nederlander telkens voor gewetens conflicten gesteld. Dan luisterde hij naar de radio om door de Duitse stoor zenders heen te horen wat de regering in Londen hem adviseerde. Heeft Londen hem goed voorgelicht? De commissie uit de Tweede Kamer, die nu al jarenlang door het nauwgezet onder ede verhoren van tal van autoriteiten een onderzoek instelt naar het regeringsbeleid in de jaren 1940—1945, zegt in haar jongste rapport, dat zij de indruk heeft dan in de regeringskring te Londen onvoldoende aandacht is geschonken aan de rechten van de burgerij (ingevolge het Internationale Landoorlogreglement van 1907) onder een vreemde bezetting. Althans heeft de regering te Londen van de mogelijkheid om ambtenaren en bevolking hierover via de radio of anderszins voorlichting te geven, onvoldoende gebruik gemaakt, zo luidt het oordeel van de commissie. De commissie is van mening dat, ook in de tijd dat er nog vrijwel geen verbinding met bezet gebied bestond, de regering in Londen met recht had kunnen veronderstel len dat de kwestie van het werken voor de vijand (aanleg van vliegvelden, bouw" van kazernes) een der moeilijkste problemen voor de bevolking en de bestuursorganen zóu vormen. In dit opzicht wijst de com missie met name op de grote moeilijkheden, die zijn ontstaan uit de theoretische vol kenrechtelijke opvatting van prof. Op- penheim, volgens wie de bezetter niet van de bevolking mag vorderen dat zij deel neemt aan krijgsverrichtingen, maar wel dat de bevolking meewerkt aan de „voor bereidingen" daartoe. De regering had deze moeilijkheden behoren te voorzien. Zij had bijvoorbeeld kunnen meedelen aan de be volking in bezet gebied dat zij prof. Op- penheims uitleg van het Landoorlogregle ment op dit punt niet onderschreef. Alvorens haar critiek te uiten heeft de commissie eerst de mening gevraagd van diverse deskundigen op het gebied van het volkenrecht. Hun verklaringen hebben de commissie tot de conclusie geleid, dat de regering te Londen onbetwist de bevoegd heid had aanwijzingen te geven aan bur gers en ambtenaren in bezet gebied en dat de rechtmatigheid van het plegen van ver zet door de bevolking buiten twijfel staat. De regering had daarom ook het volste recht van Londen uit het verzet aan te moedigen. In 1937, onder het derde kabinet- Colijn, zijn aanwijzingen tot stand ge komen voor het gedrag van ambtenaren onder een eventuele vijandelijke bezetting. Het is de commissie niet duidelijk gewor den op grond van welke overwegingen de ze aanwijzingen vóór het uitbreken van de vijandelijkheden hier te lande met een waas van geheimzinnigheid zijn om kleed en er geen algemene bekendheid aan is gegeven. Zij hadden zonder bezwaar openbaar kunnen worden gemaakt. Een mogelijk hiervoor aan te voeren argument, dat een grotere bekendheid onrust onder de bevolking zou hebben gebracht, zou misplaatst zijn geweest: de rampzalige ver warring onder de bevolking in en kort na Mei 1940 was mede een gevolg van het feit, dat de bevolking de werkelijkheid van een bezetting nimmer ernstig onder het oog had gezien. Met verbazing heeft de commissie moe ten constateren dat verscheidene ministers er niet eens van op de hoogte waren dat er aanwijzingen voor de ambtenaren in ge val van bezetting bestonden. De medede ling van minister Albarda dat hij bij zijn optreden als minister een verzegelde enve loppe aantrof en deze „natuurlijk" niet heeft geopend, acht de commissie onbegrij pelijk. De commissie is van mening dat de regering door haar onbekendheid met de aanwijzingen tijdens de eerste jaren van de bezetting een zeer belangrijk middel tot voorlichting van ambtenaren heeft gemist. De commissie noemt het ook een tekort koming van de regering dat zij nimmer clandestien contact heeeft gezocht met een of meer secretarissen-generaal, in normale tijden de rechterhand van de ministers, als hoogste ambtenaren, die tijdens de be zetting onder het gezag stonden van Seyss- Inquart. De commissie ziet niet over het hoofd dat het aan de zijde van de meeste secretarissen-generaal eveneens aan initia tief in deze on/tbroken heeft. Na de „gp- zagsoverdracht" door de ministers Steen- berghe en Van Rhijn op 14 Mei 1940 aan de secretarissen-generaal hadden deze mo gen verwachten dat de regering begrip zou tonen voor de ontzaglijke moeilijkheden waarvoor zij gesteld waren. Dit begrip was te Londen wel aanwezig, maar uit de daar gevoerde beraadslagingen is niets voort gekomen dat een houvast voor de secre tarissen-generaal kon betekenen. De commissie memoreert ook de bro chure „Op de grens van twee werelden'" van dr. H. Colijn, de staatsman die in de jaren vóór 1940 het meest op de voorgrond was getreden. In deze brochure voorzag hij dat Duitsland de eerste dertig jaar wel de baas zou zijn in Europa. Deze brochure heeft in sterke mate de in de eerste maand toch al defaitistische stemming onder de bevolking bevorderd. Door de voorafgaan de jaren van werkloosheid was er ook wei nig bewondering voor de politici. In deze sfeer van verslagenheid begonnen vijf ja ren Duitse bezetting, waarin de goede Ne derlander telkens voor gewetensconflictén werd geplaatst. Men zal zich afvragen of de commissie In het licht van dit rapport ook tot de con clusie is gekomen dat bij de zuiveringspro cessen wel eens te weinig met de tekort komingen van de regering in Londen reke ning is gehouden. Maar daarover zegt de commissie niets, want zij had alleen het regeringsbeleid te beoordelen en niet het zuiveringsbeleid. Zij spreekt geen oordeel uit over individuele zaken, die de bijzon dere rechtspleging heeft berecht. Zij beoor deelt daarom ook niet de houding van de secretarissen-generaal afzonderlijk, al krij gen zij wel ettelijke vegen uit de pan. Met het vermelden van voorbeelden van min der gelukkig beleid van enkele secretaris sen-generaal ziet de commissie echter niet voorbij dat zij in tal van opzichten onder de moeilijkste omstandigheden verdienste lijk werk in het belang van 't Nederlandse volk hebben verricht. In een slotbeschouwing constateert de parlementaire enquête-commissie dat zich, evenals in andere bezette gebieden in West-Europa, in Nederland twee stro mingen voordeden. Uitgaande van het feit, dat de regering aanvankelijk geen duide lijke instructies heeft gegeven, waren er enerzijds degenen, die geneigd waren te trachten de druk van de bezetting voor de bevolking zo licht mogelijk te maken door zich af te vragen wat er nog net mee door kon en toelaatbaar kon worden geacht. Vertegenwoordigers van deze stromingen waren vooral te vinden onder hen die uit hoofde van hun functie met de bezetter moesten werken. Daartegenover trof men degenen, de „onverzoenlijken," die een Het verwijt is geuit dat de ministers in de eerste jaren te weinig positieve aanwij zingen aan de bevolking of groepen daaruit hebben gegeven. Uitgaande van de gebrek kige kennis, die ook de regering omtrent toestanden en stemmingen in bezet gebied had, is de commissie van oordeel dat bij het geven van aanwijzingen een nauwkeu righeid, die met de werkelijkheid geen re kening houdt, gevaarlijk had kunnen zijn. Naarmate het contact met Nederland verbeterde en de oorlog zich voor de geal lieerden gunstiger ontwikkelde, kwam er ook wijziging in het karakter van de uit zending en van Radio-Oranje. De toon werd krachtiger, het verzet werd openlijk ge steund en degenen, die te snel toegaven aan de eisen of opdrachten van de bezetters, werden gedesavoueerd. De „Brandaris" was daarin trouwens reeds voorgegaan. De commissie wil zich onthouden van détailcritiek op minder gelukkige uitzen dingen, die er zonder twijfel zijn geweest, doch spreekt als haar algemeen oordeel uit, dat deze voorlichting, met name van eind 1942 af, bij de bevolking in bezet Nederland wel de juiste snaar wist te treffen. Het is naar haar gevoelen in aanzienlijke mate aan Radio-Oranje te danken geweest, dat regering en volk niet in sterkere mate van elkaar vervreemd zijn geraakt en dat in deze oorlog de band tussen vorstenhuis en volk hechter dan ooit is geworden. Vooral de door Koningin Wilhelmina voor Radio- Oranje gehouden toespraken hebben voor tallozen in bezet gebied een niet hoog ge noeg te schatten morele steun betekend. Als een rode draad lopen door het jong ste rapport van de Parlementaire Enquête commissie de mededelingen over een tekort aan samenwerking en onderling vertrou wen, dat enerzijds zijn oorzaak vond in de slechte verbindingen tussen Londen en Ne derland. die pas in 1943 iets beter werden, en anderzijds op rekening moet worden ge schreven van het gebrek aan overleg en begrip in Nederland tussen secretarissen- generaal, politieke leiders en verzetsgroe peringen. Ook in deze laatste verhoudingen kwam pas eind 1943 enige verbetering, maar dan nog slechts voorzover het het contact tussen politieke leiders en verzets groeperingen betrof. De verzetsbewegingen, van radicaal tot De medewerkers aan Radio-Oranje rondom de microjoon. Van links naar rechts de heren Sandberg, Van Os, Paerl, Van den Broek, De Jong, Tas, Reyneke van Sluwe, Den Doolaard en Sluizer. steeds krachtiger „neen" lieten horen tegen over maatregelen van de vijand. Vertegen woordigers van deze richting speelden een actieve rol in het verzet. In de tweede helft van de bezetting heeft de regering in Londen haar politiek duide lijk gericht op steun aan de „onverzoen lijken," naar het de commissie voorkomt, terecht. Hoewel de commissie er haar afkeuring over uitspreekt dat de regeringspolitiek ten aanzien van de ambtenaren en de verzets beweging in de laatste jaren van de oorlog door slechts enkele ministers onder aan voering van prof. Gerbrandy is bepaald en deze uiterst belangrijke punten van beleid over het algemeen niet in de volledige ministerraad werden behandeld, wil zij niet nalaten daarnaast er haar twijfel over uit te spreken of alle ministers wel in gelijke mate ervan overtuigd waren dat in de on miskenbare tegenstelling tussen de twee mentaliteiten partij gekozen moest worden ten gunste van de „onverzoenlijken." De commissie moet echter de regering toegeven dat een opdracht of aansporing tot voortzetting of uitbreiding van de AprilMei-staking in 1943 niet verant woord zou zijn geweest, daar in die tijd op hulp van de overzijde niet kon worden ge rekend. Bij alle critiek getuigt de commissie van haar waardering voor Radio-Oranje, reeds van 28 Juli 1940 af dagelijks in de aether. De commissie acht het een grote verdienste van prof. Gerbrandy, toen nog geen minis ter-president, dat hij in deze het initiatief heeft genomen en wel in een periode, die overigens werd gekenmerkt door aarzeling, onzekerheid en zelfs een zeker defaitisme in de kring der regering. In verhoren is verklaard dat prof. Gerbrandy altijd grote belangstelling had voor Radio-Oranje. Hij trad het meest kordaat op, hij was niet bang harde dingen te zeggen voor de microfoon, hoewel hij steeds maatregelen tegen zijn gezin in Nederland had te vrezen. Hij stond op het standpunt: sla er maar op los, zeg het maar in alle scherpte. Het materiaal waarover Radio-Oranje beschikte, bestond na November 1942 uit kranten, dagbladen en weekbladen, per diplomatieke post gezonden via Zweden en Portugal. Deze werden meestal met drie weken vertraging ontvangen. De vele moei lijkheden in aanmerking genomen is de commissie van mening dat in het algemeen gesproken Radio-Oranje in zoverre aan haar doel beantwoord heeft, dat de uitzen dingen zich gedurende de gehele bezetting in een grote belangstelling hebben mogen verheugen. zeer gematigd, waren onderling verdeeld. De commissie meent dat men zich in ver antwoordelijke kringen aan beide zijden van de Noordzee van 1942 af te uitsluitend heeft geconcentreerd op de opvulling van het te verwachten gezagsvacuüm bij de be vrijding. De commissie meent het de rege ring ook als een tekortkoming te mogen aanrekenen dat zij niet in een vroeg sta dium heeft getracht in bezet gebied een „illegale" autoriteit met volmachten harer zijds te doen werken. Het beleid ten aan zien van de verzetsbeweging vereiste veelal snel handelen en een scherp inzicht in de interne verhoudingen, hetgeen de regering in Londen miste. De commissie verwijt de regering ook dat zij te weinig aandacht heeft geschonken aan de rapporten uit be zet gebied, vooral die van het Vaderlands Comité, dat bestond uit politieke figuren uit de voornaamste politieke stromingen. De diverse rapporten kunnen subjectief zijn geweest en hebben geleden aan een overschatting van eigen belangrijkheid, maar het moet voor de regering mogelijk zijn geweest het kaf van het koren te scheiden. De politieke leiders en de verzetsgroepe ringen onderling zijn lange tijd verdeeld geweest, maar tegen het einde heeft men elkaar toch gevonden en is men gezamen lijk kunnen optreden. Eisenhower en zijn chef-staf hadden persoonlijk veel waar dering voor de Binnenlandse Strijdkrach ten en de lagere commandanten te velde hadden ook een zeer grote waardering voor onze jonge mannen, die zeer gevaarlijke opdrachten kregen en van wie verscheide- nen zijn gesneuveld. De geest van het verzet was goed en bij alle critiek krijgen de ministers Gerbrandy en Van Lidt-De Jeude, die het meest met de verzetsbeweging te maken hadden, het compliment dat zij de sfeer van het verzet goed hebben aangevoeld. Het vandaag verschenen rapport van de Commissie van Onderzoek uit de Tweede Kamer naar het regeringsbeleid in de .jaren 19401945, toen er geen nor male parlementaire controle was op het doen en laten van de regering, is het zevende in de reeks. Dit verslag telt 435 pagina's. Het behandelt speciaal de voor lichting van de Nederlandse regering te Londen aan ambtenaren en burgers in 3 de bezette gebieden en voorts „het con- y tact met en de politiek ten aanzien van 8 de verzetsbeweging in Nederland". Daar- 8 bij worden tal van bijzonderheden mee- gedeeld over de berichtgeving van Radio B Oranje, over de spoorwegstaking, over 8 de houding van de secretarissen-gene- raai, over de ontwikkeling van de ver- zetsgroepen, over de geschiedenis van de 8 illegale pers, over de organisatie van de p binnenlandse strijdkrachten en over de ,B activiteiten van de politieke leiders. 8 Er moeten nu nog twee rapporten vol- y gen. In het voorjaar van 1956 verschijnt H het rapport over het militaire beleid ln de jaren 19401945, hetgeen aansluit op o het eerste deel dat het militaire beleid in 3 de Meidagen van 1940 en de daaraan voorafgaande periode behandelde. 8 Tenslotte moet dan nog het verslag 8 volgen over het beleid ten aanzien van x Indonesië in het tijdvak 19401945 8 De parlementaire enquêtecommissie 8 bestaat thans uit de Kamerleden Koer- 8 sen (KVP), die mr. Donker na diens be- 8 noeming tot minister is opgevolgd als 8 voorzitter, Van Dis (S.G.P.), jkvr. Wtte- p waal van Stoetwegen (CH.U.), Korthals d (VVD), Fokkema (PvdA), Posthumus 8 (PvdA), Stufkens (PvdA), Fens (KVP) en Van Lier (PvdA). O ccoooooooooooocooc De zandzuiger „Paula F" van de firma Faasse uit Goes is Vrijdagavond half acht door nog onbekende oorzaak voor de mon ding van de haven van het Kanaal door Walcheren omgeslagen. De vier opvaren den hebben zich met de sloep in veiligheid kunnen stellen. Het wrak ligt zeer gevaar lijk voor de scheepvaart. Venlose kantonrechter moet over juridische juistheid beslissen Met behulp van een zogenaamde Lado- meter (een Amerikaanse uitvinding) oefent de maréchaussée van de grenspost Keulse Barrière te Venlo reeds geruime tijd con trole uit op de wieldruk van alle inkomen de zware vrachtauto's. In verscheidene ge vallen werd proces verbaal opgemaakt we gens het doen rijden van te zwaar belaste auto's. Voor het eerst had zich voor de Venlose kantonrechter een der geverbaliseerden te verantwoorden. Zowel deze ondernemer als zijn raadsman beriepen zich er op, dat de gebruikte Lado-meter geen wettelijk ge ijkt toestel was en trokken de juiste vast stelling van de wieldruk in twijfel. Als getuige gehoord verklaarde de ver balisant wachtmeester B., die een uitvoe rige technische toelichting gaf, dat een uit spraak over de Lado-meter grote commer ciële achtergronden voor de ondernemers heeft. Om juridische redenen werd de zaak tot 15 December verdaagd. Er zal dan een speciale „Lado-meter"-zitting gehouden worden, waarvoor van de zijde der vracht vervoerders veel belangstelling bestaat. ADVERTENTIE Een der grootste expeditiefirma's van Haarlem en geheel Nederland bestelde dezer dagen bij ons haar zesde 1400 KG RENAULT bestelauto in 1955, terwijl haar gehele wagenpark reeds enkele tientallen RENAULT'S bevat. Immers: RENAULT is goedkoop in aanschaf, heeft weinig reparatie, lage onderdelenprijzen en zeer gering brandstofverbruik. Enkele prijzen: 1400 KG bestelauto, compleet 6900. 1000 KG bestelauto, compleet 6700. 300 KG bestelauto, compleet 4190. (brandstofverbruik 1 op 15) 200 KG bestelauto, compleet 3995. (brandstofverbruik 1 op 17) Vertegenwoordiging voor Haarlem en omgeving: GARAGE DEN HOUT Wagenweg 166168 - Haarlem Tel. 12138 en 15056 TOKIO (Reuter) De Japanse regering heeft besloten de beperkingen te erken nen, die zijn ingesteld op de walvisvangst in het Zuidpoolgebied. Tijdens een bijeen komst .van de internationale commissie voor de walvisvangst in Juli te Moskou gehouden, behield Japan zich zijn beslis sing voor. Japan heeft in overleg met de walvisvaart-maatschappijen besloten de conventie te steunen. (Van onze parlementaire redacteur) De Parlementaire Enquête-Commissie, wier zevende rapport thans is verschenen, ondervindt bij haar omvangrijk werk steeds meer moeilijkheden. Want het is reeds meer dan vijftien jaar geleden dat de Duitsers ons land bezetten en dat de regering naar Londen uitweek. Steeds kleiner wordt het aantal getuigen dat de commissie kan horen en daardoor ontstaan er steeds meer leemten en zijn allerlei gebeurtenissen en beweringen niet meer voldoende te controleren. Voorts is het begrijpelijk dat menigeen zich niet meer alles precies kan her inneren wat in de periode, waarover de commissie thans rapporteert, is gebeurd. In het rapport is ook aandacht gewijd aan wat er zich zo al met betrekking tot de Nederlandse Binnenlandse Strijdkrachten heeft voorgedaan. Hierover is een zeer belangrijke getuige, Prins Bernhard, die bij besluit van 3 September 1944 tot bevelhebber van die. strijdkrachten was benoemd, niet gehoord. Na ampele overwegingen heeft de commissie er van af gezien hem te horen op grond van haar mening, „dat de constitutionele verhoudingen in ons land niet gedogen, dat getuige-veïklaringen van een lid van het Koninklijk Huis onder werp van openbare discussie kunnen worden ADVERTENTIE Neem een AKKERTJE dat helpt direct Tilburg. Doctoraal examen Economische Wetenschappen: L. Zaayer, Breda; A. Kers ten. Maastricht: J. Cuisimier, Breda. Docto raal examen Sociale Wetenschappen: R. Gimbrère, Tilburg (met lof). Nadat de commissie een bepaald onder deel in haar verslag heeft verwerkt, op de grondslag van veelal uitvoerige en diep gaande verhoren, heeft zij telkens haar conclusies te boek gesteld. Deze zijn soms vrij wijdlopig, hoewel vaak niet al te zeer de puntjes op de i's- worden gezet. Nu zij onmiddellijk toegegeven, dat er heel wat in ogenschouw genomen moest worden dat verre van eenvoudig is en dat geenszins met een eenvoudige goed- dan wel afkeu ring afgemaakt kon worden. In hoeverre daarnaast een streven om het binnen de kring der commissie omtrent de eindoor- deelvellingen eens te worden, een hier en daar wel eens wat opvallende vaagheid in de hand heeft gewei-kt, is een vraag, waar op moeilijk een antwoord te geven is. De voorzitter van de commissie, de heer Koersen, heeft verklaard dat alle conclu sies eenstemmig zijn vastgesteld. Met het oog op een reeks van problemen, die zich omtrent de verhouding tussen de bezettende macht en de bevolking van het bezet gebied hebben voorgedaan, proble men, waarbij zowel de gedragingen van de in bezet Nederland functionerende ambte naren als het optreden van de regering te Londen in het geding waren, heeft de com missie zich veel moeite gegeven, van ver schillende deskundigen op het gebied van het volkenrecht voorlichting te verkrijgen. Uit hetgeen daarbij te berde is gebracht blijkt, dat er in meer dan één geval twijfel kon bestaan over wat respectievelijk ieders rechten en plichten waren. Wanneer iemand in Londen aan prof. Gerbrandy vroeg zo heeft hij voor de commissie verklaard of hij een plicht van gehoorzaamheid van het volk in Ne derland ten opzichte van de bezettende macht zag, dan werd hij onpasselijk. Hij achtte het Landoorlogreglement niet van toepassing voor de Duitsers, daar zij alle nationaal en internationaal recht met voe ten traden. In haar conclusies nu stelt de commissie voorop, te menen, dat de regering het vol ste recht had om van Londen uit het verzet te stimuleren mede door de noodzaak van verweer tegen Duitse schending van het volkenrecht ook al wordt het recht van verzet niet uitdrukkelijk in het Land oorlogreglement genoemd. Dit bedoelt geenszins, aldus de commissie, de bezetter bepaalde rechten te geven of om de bur gers te verbieden verzet te plegen; het be oogt uitsluitend de bevolking een zekere bescherming te geven. In een moderne oor log hebben regels als die van het Landoor logreglement niet geheel hun zin verloren, zo concludeert de commissie, „al heeft de laatste bezetting wel geleerd, dat hun be tekenis evenmin moet worden overschat". En dan volgt als slotsom: „Intussen vraagt de commissie zich wel af, of de tijd niet is aangebroken voor een algehele herziening van de van 1899 daterende geschreven re gels van bezettingsrecht, die in genen dele rekening konden houden met. practijken, welke in een moderne oorlog plegen te worden toegepast." „Verbijsterend De commissie heeft gemeend zich van beoordeling van het doen en laten van de secretarissen-generaal, die na het vertrek van de ministers naar Londen, hier te lande de hoogste Nederlandse functionarissen waren, te moeten onthouden, in de eerste plaats aangezien haar opdracht zich be perkt. tot het regeringsbeleid, dus zowel het beleid van de regering in Nederland totdat deze naar Londen uitweek, vervolgens dat van de regering in ballingschap, te beoor delen. Bovendien nam de commissie het standpunt in, dat zij niet nog eens datgene had over te doen dat al bij de zuiverings procedures was geschied. Niettemin heeft zij twee gevallen van haars inziens ver keerd optreden van enige secretarissen- generaal behandeld en die functionarissen gelaakt. In de conclusies treft men het woord „verbijsterend" aan bij wijze van kritiek op de houding van beide hoofdamb tenaren. Nu meen ik het op mijn beurt verbijste rend te moeten noemen, dat de commissie in haar conclusies het stilzwijgen heeft be waard over een „verbijsterende" houding van het hele college van secretarissen- generaal, dat daarover ook niet door onze regering in Engeland op de vingers is ge tikt. Ik heb hier het pog op de omstandig heid, dat weliswadr' dat college bij de be zettende overheid geprotesteerd heeft, toen in September 1940, deze het voorschrift uitvaardigde, dat Joden niet tot enige amb telijke functie mochten worden benoemd en, voor zover zij ambtenaren waren, niet bevorderd mochten worden, maar dat het college vervolgens heeft medegewerkt aan de uitvoering van die zowel met onze Grondwet als met het Volkenrecht vol komen strijdige maatregel. Hier zou een woord van critiek in de con clusies van de commissie op zijn plaats zijn geweest. In de verhoren treft men omtrent deze aangelegenheid onder meer het verweer aan, dat weigering van de secretarissen- generaal niet gebaat zou hebben, aangezien bij de bezetter ten opzichte van de Joden niets te bereiken viel. Ik geef toe: zo leek het, vooral in een later stadium van de oorlog. Doch het mei-kwaardige is, dat er zich toch wel degelijk gevallen hebben voorgedaan, waarin een bepaald optreden een doeltreffende indruk kon maken. Moe dijt optreden van mr. L. E. Visser Een treffend voorbeeld hiervan treft men in het verslag van de commissie aan. Een aantal Joodse jongens was weggevoerd naar Mauthausen. Onder hen deden zich in een kort tijdperk abnormaal veel sterf gevallen voor. Het college van secretaris sen-generaal, ook de verkeerde elementen daaronder, vond dit verschrikkelijk. Aan gezien het echter al zo ver was, dat de Duitsers niet konden verdragen, zoals dat heette, dat een niet-Jood voor Joden op kwam, besloot men de oud-president van de Hoge Raad, mr. L. E. Visser te vragen of hij een stap wilde ondernemen. Hem is er toen op gewezen, dat hij, zelf Jood, ern stig gevaar liep. Men achtte het zelfs niet onmogelijk, dat hij, indien hij met Rauter in contact zou treden, nog dezelfde dag ge- executeerd zou worden. Maar mr. Visser zei. „Als u meent, dat ik dit moet doen in het belang der Joden, speelt mijn eigen belang helemaal geen rol. Ik zal meteen naar Rauter toegaan." Het enquête-verslag vermeldt dan ver volgen te leiden. Er werd volgens mr. Bosch ridder van Rosenthal, de oud-com missaris der Koningin in de provincie Utrecht, van mr. M. L. van Holthe tot Ech ten en van prof. Verzijl van ambtelijke zijde ook te veel met de bezetter meege werkt aan verschillende zeer bedenkelijke en onrechtmatige maatregelen. Daarom achtte dit drietal het noodzakelijk een „Commentaar" op de Aanwijzingen op te stellen en dat ter kennis van de ambtena ren te brengen. Met de opstelling hiervan hebben, naar het oordeel van de commissie, de drie heren een zeer verdienstelijk werk verricht,waar- van de waarde niet mag worden onder schat. De commissie noemt dit stuk „over het algemeen een goed document", volgens haar trouwens ook terecht door de regering te Londen met haar verantwoordelijkheid gedekt. De zoeven weergegeven mening van de commissie wijkt geheel af van die van prof. Frangois af, blijkens hetgeen hij tijdens de verhoren over dat Commentaar heeft opge merkt. Te verwonderen is dit niet. Het is een feit, dat deze volkenrecht-deskundige, toen hij tijdens de bezetting de nog in functie gebleven Nederlandse autoriteiten van advies diende, bijkans steeds, zulks volkomen naar eer en geweten, tot een op vatting kwam, wejke datgene voor de be zetter toelaatbaar noemde, dat in de ogen van de meeste andere specialisten op het gebied van het volkenrecht rechtens beslist niet door de beugel kon. Vandaar dan ook, dat de commissie, zij het in heel zachte be woordingen, kenbaar heeft gemaakt, dat het te betreuren viel dat prof. Frangois de enige deskundige was. die door de secreta rissen-generaal geraadpleegd werd. Van daar ook, dat de voorzitter der commissie in een bijeenkomst met de pers, naar aan leiding van vragen van een der journalisten verklaarde, dat de commissie zich meer dan eens van prof. Frangois had gedistan- cieerd. Inderdaad is dit wel te bespeuren. Houding der spoorwegen Wanneer de commissie in haar conclusies met betrekking tot de houding van <Je lei ding en van het personeel van de spoor wegen het heeft over het feit, dat de Duit sers „ongemerkt" de spoorwegen konden gaan gebruiken voor massatransporten van Nederlandse arbeiders, die in Duitsland moesten gaan werken en voor het vervoer van tienduizenden Joden, hun vernietiging tegemoet, laat zij enige, zij het vrij zachte critiek horen. Zij verklaart namelijk ge troffen te zijn „door de laconieke wijze waarop de leiding van de spoorwegen en de representanten van de personeelsorga nisaties hebben gereageerd op het vervoer van deze talloze landgenoten." Onmiddellijk hierop volgt er echter lof. De commissie wil gaarne toegeven „de grote betekenis van het feit, dat, toen in September 1944 het sein tot de algemene staking werd gegeven, de Nederlandse lei ding van het bedrijf op haar post was om de uitvoering van dit bevel mogelijk te maken." Die spoorwegstaking, dit is ook in de ogen van ae commissie buiten kijf, was op gezet als een strategisch middel in de oorlogvoering. Geconcludeerd wordt, dat zij geworden is tot een spectaculaire verzets daad van het Nederlandse volk, „een daad waarvan met name de psychologische be tekenis in de oorlogvoering niet hoog ge noeg geschat kan worden." Ik haal dit gedeelte van de conclusie aan, omdat zij een van de loffelijke voor beelden is van een in het algemeen door heel het verslag heen waarneembaar juist psychologisch inzicht van de commissie omtrent allerlei, dat zich in de door haar der, dat mr. Visser naar Rauter is toege- in onderzoek genomen periode heeft voor gaan en dat deze daarop naar Mauthausen I gedaan. Het komt mij niet meer dan billijk is gereisd om een eind aan het moorden te yoor. hierop nog eens te wijzen, juist nadat maken, hetgeen inderdaad is geschied. „Deze stap" aldus het verslag „had dus volkomen succes." De aanwijzingen voor ambtenaren De in 1937 vastgestelde Aanwijzingen voor ambtenaren met het oog op de door hen ingeval van een bezetting aan te nemen houding bleken, toen het zover was, tot allerlei wanbegrip en minder gewenste ge- ik gemeend heb ook op een enkel punt met betrekking tot het werk van de commissie een critische kanttekening te moeten ma ken. Mijn conclusie luidt dan ook, dat het zo juist verschenen verslag zeer zeker van waarde is, zelfs al moge het langzamerhand misschien zo zijn, dat geleidelijk bij het grote publiek de belangstelling xoor de resultaten van deze parlementaire enquête wat zal zijn afgenomen en mogelijk nog geringer zal worden. ADVERTENTIE siehéns fdeafe wff.'iyaof Verkrijgbaar in grote keuze bij Zijlstraat 11-15 b. d. brug - Haarlem - T«L 115039

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1955 | | pagina 7