Nederlandse volk werd door regering
in Londen slecht voorgelicht
Kanttekeningen bij het jongste verslag
der Parlementaire Enquêtecommissie
S. J. DE GOEDE
Nieuw rapport van Enquête-commissie
Lof voor Radio-Oranje, die wel
de juiste snaar trof en een
sterke morele steun was
Initiatief van prof.
Gerbrandy
Eenstemmige conclusies
RADIO DOOR RUIMTE - ACOUSTIEK
V ele- tekortkomingen
„Onbegrijpelijk"
Te weinig initiatief
Lof voor de
„onverzoenlijk en"
Tekort aan samenwerking
en onderling vertrouwen
Radio'Oranje trof
de juiste snaar
Zandzuiger omgeslagen
Lado-meter gebruikt
voor controle wieldruk
GOEDERENVERVOER
van 200 KG tot 1400 KG
Japan legt zich neer bij
walvisvaartbeperkingen
Snipverkouden
Straks hebt U
griep l
Examens
ZATERDAG 5 NOVEMBER 1955
HAARLEMS DAGBLAD OPRECHTE HAARLEMSCHE COURANT
Het leven was voor velen moeilijk in de duistere bezettingsjaren. Door allerlei
persoonlijke omstandigheden, door brute maatregelen van de bezetter of door
spontane verzetsacties werd de goede Nederlander telkens voor gewetens
conflicten gesteld. Dan luisterde hij naar de radio om door de Duitse stoor
zenders heen te horen wat de regering in Londen hem adviseerde. Heeft
Londen hem goed voorgelicht? De commissie uit de Tweede Kamer, die nu al
jarenlang door het nauwgezet onder ede verhoren van tal van autoriteiten een
onderzoek instelt naar het regeringsbeleid in de jaren 1940—1945, zegt in haar
jongste rapport, dat zij de indruk heeft dan in de regeringskring te Londen
onvoldoende aandacht is geschonken aan de rechten van de burgerij (ingevolge
het Internationale Landoorlogreglement van 1907) onder een vreemde bezetting.
Althans heeft de regering te Londen van de mogelijkheid om ambtenaren en
bevolking hierover via de radio of anderszins voorlichting te geven, onvoldoende
gebruik gemaakt, zo luidt het oordeel van de commissie.
De commissie is van mening dat, ook in
de tijd dat er nog vrijwel geen verbinding
met bezet gebied bestond, de regering in
Londen met recht had kunnen veronderstel
len dat de kwestie van het werken voor de
vijand (aanleg van vliegvelden, bouw" van
kazernes) een der moeilijkste problemen
voor de bevolking en de bestuursorganen
zóu vormen. In dit opzicht wijst de com
missie met name op de grote moeilijkheden,
die zijn ontstaan uit de theoretische vol
kenrechtelijke opvatting van prof. Op-
penheim, volgens wie de bezetter niet van
de bevolking mag vorderen dat zij deel
neemt aan krijgsverrichtingen, maar wel
dat de bevolking meewerkt aan de „voor
bereidingen" daartoe. De regering had deze
moeilijkheden behoren te voorzien. Zij had
bijvoorbeeld kunnen meedelen aan de be
volking in bezet gebied dat zij prof. Op-
penheims uitleg van het Landoorlogregle
ment op dit punt niet onderschreef.
Alvorens haar critiek te uiten heeft de
commissie eerst de mening gevraagd van
diverse deskundigen op het gebied van het
volkenrecht. Hun verklaringen hebben de
commissie tot de conclusie geleid, dat de
regering te Londen onbetwist de bevoegd
heid had aanwijzingen te geven aan bur
gers en ambtenaren in bezet gebied en dat
de rechtmatigheid van het plegen van ver
zet door de bevolking buiten twijfel staat.
De regering had daarom ook het volste
recht van Londen uit het verzet aan te
moedigen.
In 1937, onder het derde kabinet-
Colijn, zijn aanwijzingen tot stand ge
komen voor het gedrag van ambtenaren
onder een eventuele vijandelijke bezetting.
Het is de commissie niet duidelijk gewor
den op grond van welke overwegingen de
ze aanwijzingen vóór het uitbreken van
de vijandelijkheden hier te lande met
een waas van geheimzinnigheid zijn om
kleed en er geen algemene bekendheid aan
is gegeven. Zij hadden zonder bezwaar
openbaar kunnen worden gemaakt. Een
mogelijk hiervoor aan te voeren argument,
dat een grotere bekendheid onrust onder
de bevolking zou hebben gebracht, zou
misplaatst zijn geweest: de rampzalige ver
warring onder de bevolking in en kort na
Mei 1940 was mede een gevolg van het feit,
dat de bevolking de werkelijkheid van een
bezetting nimmer ernstig onder het oog had
gezien.
Met verbazing heeft de commissie moe
ten constateren dat verscheidene ministers
er niet eens van op de hoogte waren dat
er aanwijzingen voor de ambtenaren in ge
val van bezetting bestonden. De medede
ling van minister Albarda dat hij bij zijn
optreden als minister een verzegelde enve
loppe aantrof en deze „natuurlijk" niet
heeft geopend, acht de commissie onbegrij
pelijk. De commissie is van mening dat de
regering door haar onbekendheid met de
aanwijzingen tijdens de eerste jaren van
de bezetting een zeer belangrijk middel tot
voorlichting van ambtenaren heeft gemist.
De commissie noemt het ook een tekort
koming van de regering dat zij nimmer
clandestien contact heeeft gezocht met een
of meer secretarissen-generaal, in normale
tijden de rechterhand van de ministers,
als hoogste ambtenaren, die tijdens de be
zetting onder het gezag stonden van Seyss-
Inquart. De commissie ziet niet over het
hoofd dat het aan de zijde van de meeste
secretarissen-generaal eveneens aan initia
tief in deze on/tbroken heeft. Na de „gp-
zagsoverdracht" door de ministers Steen-
berghe en Van Rhijn op 14 Mei 1940 aan
de secretarissen-generaal hadden deze mo
gen verwachten dat de regering begrip zou
tonen voor de ontzaglijke moeilijkheden
waarvoor zij gesteld waren. Dit begrip was
te Londen wel aanwezig, maar uit de daar
gevoerde beraadslagingen is niets voort
gekomen dat een houvast voor de secre
tarissen-generaal kon betekenen.
De commissie memoreert ook de bro
chure „Op de grens van twee werelden'"
van dr. H. Colijn, de staatsman die in de
jaren vóór 1940 het meest op de voorgrond
was getreden. In deze brochure voorzag hij
dat Duitsland de eerste dertig jaar wel de
baas zou zijn in Europa. Deze brochure
heeft in sterke mate de in de eerste maand
toch al defaitistische stemming onder de
bevolking bevorderd. Door de voorafgaan
de jaren van werkloosheid was er ook wei
nig bewondering voor de politici. In deze
sfeer van verslagenheid begonnen vijf ja
ren Duitse bezetting, waarin de goede Ne
derlander telkens voor gewetensconflictén
werd geplaatst.
Men zal zich afvragen of de commissie
In het licht van dit rapport ook tot de con
clusie is gekomen dat bij de zuiveringspro
cessen wel eens te weinig met de tekort
komingen van de regering in Londen reke
ning is gehouden. Maar daarover zegt de
commissie niets, want zij had alleen het
regeringsbeleid te beoordelen en niet het
zuiveringsbeleid. Zij spreekt geen oordeel
uit over individuele zaken, die de bijzon
dere rechtspleging heeft berecht. Zij beoor
deelt daarom ook niet de houding van de
secretarissen-generaal afzonderlijk, al krij
gen zij wel ettelijke vegen uit de pan. Met
het vermelden van voorbeelden van min
der gelukkig beleid van enkele secretaris
sen-generaal ziet de commissie echter niet
voorbij dat zij in tal van opzichten onder
de moeilijkste omstandigheden verdienste
lijk werk in het belang van 't Nederlandse
volk hebben verricht.
In een slotbeschouwing constateert de
parlementaire enquête-commissie dat zich,
evenals in andere bezette gebieden in
West-Europa, in Nederland twee stro
mingen voordeden. Uitgaande van het feit,
dat de regering aanvankelijk geen duide
lijke instructies heeft gegeven, waren er
enerzijds degenen, die geneigd waren te
trachten de druk van de bezetting voor de
bevolking zo licht mogelijk te maken door
zich af te vragen wat er nog net mee door
kon en toelaatbaar kon worden geacht.
Vertegenwoordigers van deze stromingen
waren vooral te vinden onder hen die uit
hoofde van hun functie met de bezetter
moesten werken. Daartegenover trof men
degenen, de „onverzoenlijken," die een
Het verwijt is geuit dat de ministers in
de eerste jaren te weinig positieve aanwij
zingen aan de bevolking of groepen daaruit
hebben gegeven. Uitgaande van de gebrek
kige kennis, die ook de regering omtrent
toestanden en stemmingen in bezet gebied
had, is de commissie van oordeel dat bij
het geven van aanwijzingen een nauwkeu
righeid, die met de werkelijkheid geen re
kening houdt, gevaarlijk had kunnen zijn.
Naarmate het contact met Nederland
verbeterde en de oorlog zich voor de geal
lieerden gunstiger ontwikkelde, kwam er
ook wijziging in het karakter van de uit
zending en van Radio-Oranje. De toon werd
krachtiger, het verzet werd openlijk ge
steund en degenen, die te snel toegaven aan
de eisen of opdrachten van de bezetters,
werden gedesavoueerd. De „Brandaris" was
daarin trouwens reeds voorgegaan.
De commissie wil zich onthouden van
détailcritiek op minder gelukkige uitzen
dingen, die er zonder twijfel zijn geweest,
doch spreekt als haar algemeen oordeel uit,
dat deze voorlichting, met name van eind
1942 af, bij de bevolking in bezet Nederland
wel de juiste snaar wist te treffen. Het is
naar haar gevoelen in aanzienlijke mate
aan Radio-Oranje te danken geweest, dat
regering en volk niet in sterkere mate van
elkaar vervreemd zijn geraakt en dat in
deze oorlog de band tussen vorstenhuis en
volk hechter dan ooit is geworden. Vooral
de door Koningin Wilhelmina voor Radio-
Oranje gehouden toespraken hebben voor
tallozen in bezet gebied een niet hoog ge
noeg te schatten morele steun betekend.
Als een rode draad lopen door het jong
ste rapport van de Parlementaire Enquête
commissie de mededelingen over een tekort
aan samenwerking en onderling vertrou
wen, dat enerzijds zijn oorzaak vond in de
slechte verbindingen tussen Londen en Ne
derland. die pas in 1943 iets beter werden,
en anderzijds op rekening moet worden ge
schreven van het gebrek aan overleg en
begrip in Nederland tussen secretarissen-
generaal, politieke leiders en verzetsgroe
peringen. Ook in deze laatste verhoudingen
kwam pas eind 1943 enige verbetering,
maar dan nog slechts voorzover het het
contact tussen politieke leiders en verzets
groeperingen betrof.
De verzetsbewegingen, van radicaal tot
De medewerkers aan Radio-Oranje rondom de microjoon. Van links naar rechts de
heren Sandberg, Van Os, Paerl, Van den Broek, De Jong, Tas, Reyneke van Sluwe,
Den Doolaard en Sluizer.
steeds krachtiger „neen" lieten horen tegen
over maatregelen van de vijand. Vertegen
woordigers van deze richting speelden een
actieve rol in het verzet.
In de tweede helft van de bezetting heeft
de regering in Londen haar politiek duide
lijk gericht op steun aan de „onverzoen
lijken," naar het de commissie voorkomt,
terecht.
Hoewel de commissie er haar afkeuring
over uitspreekt dat de regeringspolitiek ten
aanzien van de ambtenaren en de verzets
beweging in de laatste jaren van de oorlog
door slechts enkele ministers onder aan
voering van prof. Gerbrandy is bepaald en
deze uiterst belangrijke punten van beleid
over het algemeen niet in de volledige
ministerraad werden behandeld, wil zij niet
nalaten daarnaast er haar twijfel over uit
te spreken of alle ministers wel in gelijke
mate ervan overtuigd waren dat in de on
miskenbare tegenstelling tussen de twee
mentaliteiten partij gekozen moest worden
ten gunste van de „onverzoenlijken."
De commissie moet echter de regering
toegeven dat een opdracht of aansporing
tot voortzetting of uitbreiding van de
AprilMei-staking in 1943 niet verant
woord zou zijn geweest, daar in die tijd op
hulp van de overzijde niet kon worden ge
rekend.
Bij alle critiek getuigt de commissie van
haar waardering voor Radio-Oranje, reeds
van 28 Juli 1940 af dagelijks in de aether.
De commissie acht het een grote verdienste
van prof. Gerbrandy, toen nog geen minis
ter-president, dat hij in deze het initiatief
heeft genomen en wel in een periode, die
overigens werd gekenmerkt door aarzeling,
onzekerheid en zelfs een zeker defaitisme
in de kring der regering. In verhoren is
verklaard dat prof. Gerbrandy altijd grote
belangstelling had voor Radio-Oranje. Hij
trad het meest kordaat op, hij was niet bang
harde dingen te zeggen voor de microfoon,
hoewel hij steeds maatregelen tegen zijn
gezin in Nederland had te vrezen. Hij stond
op het standpunt: sla er maar op los, zeg
het maar in alle scherpte.
Het materiaal waarover Radio-Oranje
beschikte, bestond na November 1942 uit
kranten, dagbladen en weekbladen, per
diplomatieke post gezonden via Zweden en
Portugal. Deze werden meestal met drie
weken vertraging ontvangen. De vele moei
lijkheden in aanmerking genomen is de
commissie van mening dat in het algemeen
gesproken Radio-Oranje in zoverre aan
haar doel beantwoord heeft, dat de uitzen
dingen zich gedurende de gehele bezetting
in een grote belangstelling hebben mogen
verheugen.
zeer gematigd, waren onderling verdeeld.
De commissie meent dat men zich in ver
antwoordelijke kringen aan beide zijden
van de Noordzee van 1942 af te uitsluitend
heeft geconcentreerd op de opvulling van
het te verwachten gezagsvacuüm bij de be
vrijding. De commissie meent het de rege
ring ook als een tekortkoming te mogen
aanrekenen dat zij niet in een vroeg sta
dium heeft getracht in bezet gebied een
„illegale" autoriteit met volmachten harer
zijds te doen werken. Het beleid ten aan
zien van de verzetsbeweging vereiste veelal
snel handelen en een scherp inzicht in de
interne verhoudingen, hetgeen de regering
in Londen miste. De commissie verwijt de
regering ook dat zij te weinig aandacht
heeft geschonken aan de rapporten uit be
zet gebied, vooral die van het Vaderlands
Comité, dat bestond uit politieke figuren
uit de voornaamste politieke stromingen.
De diverse rapporten kunnen subjectief
zijn geweest en hebben geleden aan een
overschatting van eigen belangrijkheid,
maar het moet voor de regering mogelijk
zijn geweest het kaf van het koren te
scheiden.
De politieke leiders en de verzetsgroepe
ringen onderling zijn lange tijd verdeeld
geweest, maar tegen het einde heeft men
elkaar toch gevonden en is men gezamen
lijk kunnen optreden. Eisenhower en zijn
chef-staf hadden persoonlijk veel waar
dering voor de Binnenlandse Strijdkrach
ten en de lagere commandanten te velde
hadden ook een zeer grote waardering voor
onze jonge mannen, die zeer gevaarlijke
opdrachten kregen en van wie verscheide-
nen zijn gesneuveld.
De geest van het verzet was goed en bij
alle critiek krijgen de ministers Gerbrandy
en Van Lidt-De Jeude, die het meest met
de verzetsbeweging te maken hadden, het
compliment dat zij de sfeer van het verzet
goed hebben aangevoeld.
Het vandaag verschenen rapport van
de Commissie van Onderzoek uit de
Tweede Kamer naar het regeringsbeleid
in de .jaren 19401945, toen er geen nor
male parlementaire controle was op het
doen en laten van de regering, is het
zevende in de reeks. Dit verslag telt 435
pagina's. Het behandelt speciaal de voor
lichting van de Nederlandse regering te
Londen aan ambtenaren en burgers in
3 de bezette gebieden en voorts „het con-
y tact met en de politiek ten aanzien van
8 de verzetsbeweging in Nederland". Daar-
8 bij worden tal van bijzonderheden mee-
gedeeld over de berichtgeving van Radio
B Oranje, over de spoorwegstaking, over
8 de houding van de secretarissen-gene-
raai, over de ontwikkeling van de ver-
zetsgroepen, over de geschiedenis van de
8 illegale pers, over de organisatie van de
p binnenlandse strijdkrachten en over de
,B activiteiten van de politieke leiders.
8 Er moeten nu nog twee rapporten vol-
y gen. In het voorjaar van 1956 verschijnt
H het rapport over het militaire beleid ln
de jaren 19401945, hetgeen aansluit op
o het eerste deel dat het militaire beleid in
3 de Meidagen van 1940 en de daaraan
voorafgaande periode behandelde.
8 Tenslotte moet dan nog het verslag
8 volgen over het beleid ten aanzien van
x Indonesië in het tijdvak 19401945
8 De parlementaire enquêtecommissie
8 bestaat thans uit de Kamerleden Koer-
8 sen (KVP), die mr. Donker na diens be-
8 noeming tot minister is opgevolgd als
8 voorzitter, Van Dis (S.G.P.), jkvr. Wtte-
p waal van Stoetwegen (CH.U.), Korthals
d (VVD), Fokkema (PvdA), Posthumus
8 (PvdA), Stufkens (PvdA), Fens (KVP)
en Van Lier (PvdA).
O
ccoooooooooooocooc
De zandzuiger „Paula F" van de firma
Faasse uit Goes is Vrijdagavond half acht
door nog onbekende oorzaak voor de mon
ding van de haven van het Kanaal door
Walcheren omgeslagen. De vier opvaren
den hebben zich met de sloep in veiligheid
kunnen stellen. Het wrak ligt zeer gevaar
lijk voor de scheepvaart.
Venlose kantonrechter moet over
juridische juistheid beslissen
Met behulp van een zogenaamde Lado-
meter (een Amerikaanse uitvinding) oefent
de maréchaussée van de grenspost Keulse
Barrière te Venlo reeds geruime tijd con
trole uit op de wieldruk van alle inkomen
de zware vrachtauto's. In verscheidene ge
vallen werd proces verbaal opgemaakt we
gens het doen rijden van te zwaar belaste
auto's.
Voor het eerst had zich voor de Venlose
kantonrechter een der geverbaliseerden te
verantwoorden. Zowel deze ondernemer
als zijn raadsman beriepen zich er op, dat
de gebruikte Lado-meter geen wettelijk ge
ijkt toestel was en trokken de juiste vast
stelling van de wieldruk in twijfel.
Als getuige gehoord verklaarde de ver
balisant wachtmeester B., die een uitvoe
rige technische toelichting gaf, dat een uit
spraak over de Lado-meter grote commer
ciële achtergronden voor de ondernemers
heeft. Om juridische redenen werd de zaak
tot 15 December verdaagd. Er zal dan een
speciale „Lado-meter"-zitting gehouden
worden, waarvoor van de zijde der vracht
vervoerders veel belangstelling bestaat.
ADVERTENTIE
Een der grootste expeditiefirma's van
Haarlem en geheel Nederland bestelde
dezer dagen bij ons haar zesde
1400 KG RENAULT bestelauto in 1955,
terwijl haar gehele wagenpark reeds
enkele tientallen RENAULT'S bevat.
Immers: RENAULT is goedkoop in
aanschaf, heeft weinig reparatie, lage
onderdelenprijzen en zeer gering
brandstofverbruik.
Enkele prijzen:
1400 KG bestelauto, compleet 6900.
1000 KG bestelauto, compleet 6700.
300 KG bestelauto, compleet 4190.
(brandstofverbruik 1 op 15)
200 KG bestelauto, compleet 3995.
(brandstofverbruik 1 op 17)
Vertegenwoordiging voor Haarlem en
omgeving:
GARAGE DEN HOUT
Wagenweg 166168 - Haarlem
Tel. 12138 en 15056
TOKIO (Reuter) De Japanse regering
heeft besloten de beperkingen te erken
nen, die zijn ingesteld op de walvisvangst
in het Zuidpoolgebied. Tijdens een bijeen
komst .van de internationale commissie
voor de walvisvangst in Juli te Moskou
gehouden, behield Japan zich zijn beslis
sing voor. Japan heeft in overleg met de
walvisvaart-maatschappijen besloten de
conventie te steunen.
(Van onze parlementaire redacteur)
De Parlementaire Enquête-Commissie, wier zevende rapport thans is verschenen,
ondervindt bij haar omvangrijk werk steeds meer moeilijkheden. Want het is
reeds meer dan vijftien jaar geleden dat de Duitsers ons land bezetten en dat
de regering naar Londen uitweek. Steeds kleiner wordt het aantal getuigen
dat de commissie kan horen en daardoor ontstaan er steeds meer leemten en
zijn allerlei gebeurtenissen en beweringen niet meer voldoende te controleren.
Voorts is het begrijpelijk dat menigeen zich niet meer alles precies kan her
inneren wat in de periode, waarover de commissie thans rapporteert, is gebeurd.
In het rapport is ook aandacht gewijd aan wat er zich zo al met betrekking
tot de Nederlandse Binnenlandse Strijdkrachten heeft voorgedaan. Hierover
is een zeer belangrijke getuige, Prins Bernhard, die bij besluit van 3 September
1944 tot bevelhebber van die. strijdkrachten was benoemd, niet gehoord. Na
ampele overwegingen heeft de commissie er van af gezien hem te horen op
grond van haar mening, „dat de constitutionele verhoudingen in ons land niet
gedogen, dat getuige-veïklaringen van een lid van het Koninklijk Huis onder
werp van openbare discussie kunnen worden
ADVERTENTIE
Neem een AKKERTJE
dat helpt direct
Tilburg. Doctoraal examen Economische
Wetenschappen: L. Zaayer, Breda; A. Kers
ten. Maastricht: J. Cuisimier, Breda. Docto
raal examen Sociale Wetenschappen: R.
Gimbrère, Tilburg (met lof).
Nadat de commissie een bepaald onder
deel in haar verslag heeft verwerkt, op de
grondslag van veelal uitvoerige en diep
gaande verhoren, heeft zij telkens haar
conclusies te boek gesteld. Deze zijn soms
vrij wijdlopig, hoewel vaak niet al te zeer
de puntjes op de i's- worden gezet. Nu zij
onmiddellijk toegegeven, dat er heel wat in
ogenschouw genomen moest worden dat
verre van eenvoudig is en dat geenszins
met een eenvoudige goed- dan wel afkeu
ring afgemaakt kon worden. In hoeverre
daarnaast een streven om het binnen de
kring der commissie omtrent de eindoor-
deelvellingen eens te worden, een hier en
daar wel eens wat opvallende vaagheid in
de hand heeft gewei-kt, is een vraag, waar
op moeilijk een antwoord te geven is.
De voorzitter van de commissie, de heer
Koersen, heeft verklaard dat alle conclu
sies eenstemmig zijn vastgesteld.
Met het oog op een reeks van problemen,
die zich omtrent de verhouding tussen de
bezettende macht en de bevolking van het
bezet gebied hebben voorgedaan, proble
men, waarbij zowel de gedragingen van de
in bezet Nederland functionerende ambte
naren als het optreden van de regering te
Londen in het geding waren, heeft de com
missie zich veel moeite gegeven, van ver
schillende deskundigen op het gebied van
het volkenrecht voorlichting te verkrijgen.
Uit hetgeen daarbij te berde is gebracht
blijkt, dat er in meer dan één geval twijfel
kon bestaan over wat respectievelijk ieders
rechten en plichten waren.
Wanneer iemand in Londen aan prof.
Gerbrandy vroeg zo heeft hij voor de
commissie verklaard of hij een plicht
van gehoorzaamheid van het volk in Ne
derland ten opzichte van de bezettende
macht zag, dan werd hij onpasselijk. Hij
achtte het Landoorlogreglement niet van
toepassing voor de Duitsers, daar zij alle
nationaal en internationaal recht met voe
ten traden.
In haar conclusies nu stelt de commissie
voorop, te menen, dat de regering het vol
ste recht had om van Londen uit het verzet
te stimuleren mede door de noodzaak
van verweer tegen Duitse schending van
het volkenrecht ook al wordt het recht
van verzet niet uitdrukkelijk in het Land
oorlogreglement genoemd. Dit bedoelt
geenszins, aldus de commissie, de bezetter
bepaalde rechten te geven of om de bur
gers te verbieden verzet te plegen; het be
oogt uitsluitend de bevolking een zekere
bescherming te geven. In een moderne oor
log hebben regels als die van het Landoor
logreglement niet geheel hun zin verloren,
zo concludeert de commissie, „al heeft de
laatste bezetting wel geleerd, dat hun be
tekenis evenmin moet worden overschat".
En dan volgt als slotsom: „Intussen vraagt
de commissie zich wel af, of de tijd niet is
aangebroken voor een algehele herziening
van de van 1899 daterende geschreven re
gels van bezettingsrecht, die in genen dele
rekening konden houden met. practijken,
welke in een moderne oorlog plegen te
worden toegepast."
„Verbijsterend
De commissie heeft gemeend zich van
beoordeling van het doen en laten van de
secretarissen-generaal, die na het vertrek
van de ministers naar Londen, hier te lande
de hoogste Nederlandse functionarissen
waren, te moeten onthouden, in de eerste
plaats aangezien haar opdracht zich be
perkt. tot het regeringsbeleid, dus zowel het
beleid van de regering in Nederland totdat
deze naar Londen uitweek, vervolgens dat
van de regering in ballingschap, te beoor
delen. Bovendien nam de commissie het
standpunt in, dat zij niet nog eens datgene
had over te doen dat al bij de zuiverings
procedures was geschied. Niettemin heeft
zij twee gevallen van haars inziens ver
keerd optreden van enige secretarissen-
generaal behandeld en die functionarissen
gelaakt. In de conclusies treft men het
woord „verbijsterend" aan bij wijze van
kritiek op de houding van beide hoofdamb
tenaren.
Nu meen ik het op mijn beurt verbijste
rend te moeten noemen, dat de commissie
in haar conclusies het stilzwijgen heeft be
waard over een „verbijsterende" houding
van het hele college van secretarissen-
generaal, dat daarover ook niet door onze
regering in Engeland op de vingers is ge
tikt. Ik heb hier het pog op de omstandig
heid, dat weliswadr' dat college bij de be
zettende overheid geprotesteerd heeft, toen
in September 1940, deze het voorschrift
uitvaardigde, dat Joden niet tot enige amb
telijke functie mochten worden benoemd
en, voor zover zij ambtenaren waren, niet
bevorderd mochten worden, maar dat het
college vervolgens heeft medegewerkt aan
de uitvoering van die zowel met onze
Grondwet als met het Volkenrecht vol
komen strijdige maatregel.
Hier zou een woord van critiek in de con
clusies van de commissie op zijn plaats zijn
geweest.
In de verhoren treft men omtrent deze
aangelegenheid onder meer het verweer
aan, dat weigering van de secretarissen-
generaal niet gebaat zou hebben, aangezien
bij de bezetter ten opzichte van de Joden
niets te bereiken viel. Ik geef toe: zo leek
het, vooral in een later stadium van de
oorlog. Doch het mei-kwaardige is, dat er
zich toch wel degelijk gevallen hebben
voorgedaan, waarin een bepaald optreden
een doeltreffende indruk kon maken.
Moe dijt optreden
van mr. L. E. Visser
Een treffend voorbeeld hiervan treft men
in het verslag van de commissie aan. Een
aantal Joodse jongens was weggevoerd
naar Mauthausen. Onder hen deden zich
in een kort tijdperk abnormaal veel sterf
gevallen voor. Het college van secretaris
sen-generaal, ook de verkeerde elementen
daaronder, vond dit verschrikkelijk. Aan
gezien het echter al zo ver was, dat de
Duitsers niet konden verdragen, zoals dat
heette, dat een niet-Jood voor Joden op
kwam, besloot men de oud-president van
de Hoge Raad, mr. L. E. Visser te vragen
of hij een stap wilde ondernemen. Hem is
er toen op gewezen, dat hij, zelf Jood, ern
stig gevaar liep. Men achtte het zelfs niet
onmogelijk, dat hij, indien hij met Rauter
in contact zou treden, nog dezelfde dag ge-
executeerd zou worden. Maar mr. Visser
zei. „Als u meent, dat ik dit moet doen in
het belang der Joden, speelt mijn eigen
belang helemaal geen rol. Ik zal meteen
naar Rauter toegaan."
Het enquête-verslag vermeldt dan ver
volgen te leiden. Er werd volgens mr.
Bosch ridder van Rosenthal, de oud-com
missaris der Koningin in de provincie
Utrecht, van mr. M. L. van Holthe tot Ech
ten en van prof. Verzijl van ambtelijke
zijde ook te veel met de bezetter meege
werkt aan verschillende zeer bedenkelijke
en onrechtmatige maatregelen. Daarom
achtte dit drietal het noodzakelijk een
„Commentaar" op de Aanwijzingen op te
stellen en dat ter kennis van de ambtena
ren te brengen.
Met de opstelling hiervan hebben, naar
het oordeel van de commissie, de drie heren
een zeer verdienstelijk werk verricht,waar-
van de waarde niet mag worden onder
schat. De commissie noemt dit stuk „over
het algemeen een goed document", volgens
haar trouwens ook terecht door de regering
te Londen met haar verantwoordelijkheid
gedekt.
De zoeven weergegeven mening van de
commissie wijkt geheel af van die van prof.
Frangois af, blijkens hetgeen hij tijdens de
verhoren over dat Commentaar heeft opge
merkt. Te verwonderen is dit niet. Het is
een feit, dat deze volkenrecht-deskundige,
toen hij tijdens de bezetting de nog in
functie gebleven Nederlandse autoriteiten
van advies diende, bijkans steeds, zulks
volkomen naar eer en geweten, tot een op
vatting kwam, wejke datgene voor de be
zetter toelaatbaar noemde, dat in de ogen
van de meeste andere specialisten op het
gebied van het volkenrecht rechtens beslist
niet door de beugel kon. Vandaar dan ook,
dat de commissie, zij het in heel zachte be
woordingen, kenbaar heeft gemaakt, dat
het te betreuren viel dat prof. Frangois de
enige deskundige was. die door de secreta
rissen-generaal geraadpleegd werd. Van
daar ook, dat de voorzitter der commissie
in een bijeenkomst met de pers, naar aan
leiding van vragen van een der journalisten
verklaarde, dat de commissie zich meer
dan eens van prof. Frangois had gedistan-
cieerd. Inderdaad is dit wel te bespeuren.
Houding der spoorwegen
Wanneer de commissie in haar conclusies
met betrekking tot de houding van <Je lei
ding en van het personeel van de spoor
wegen het heeft over het feit, dat de Duit
sers „ongemerkt" de spoorwegen konden
gaan gebruiken voor massatransporten van
Nederlandse arbeiders, die in Duitsland
moesten gaan werken en voor het vervoer
van tienduizenden Joden, hun vernietiging
tegemoet, laat zij enige, zij het vrij zachte
critiek horen. Zij verklaart namelijk ge
troffen te zijn „door de laconieke wijze
waarop de leiding van de spoorwegen en
de representanten van de personeelsorga
nisaties hebben gereageerd op het vervoer
van deze talloze landgenoten."
Onmiddellijk hierop volgt er echter lof.
De commissie wil gaarne toegeven „de
grote betekenis van het feit, dat, toen in
September 1944 het sein tot de algemene
staking werd gegeven, de Nederlandse lei
ding van het bedrijf op haar post was om
de uitvoering van dit bevel mogelijk te
maken."
Die spoorwegstaking, dit is ook in de
ogen van ae commissie buiten kijf, was op
gezet als een strategisch middel in de
oorlogvoering. Geconcludeerd wordt, dat zij
geworden is tot een spectaculaire verzets
daad van het Nederlandse volk, „een daad
waarvan met name de psychologische be
tekenis in de oorlogvoering niet hoog ge
noeg geschat kan worden."
Ik haal dit gedeelte van de conclusie
aan, omdat zij een van de loffelijke voor
beelden is van een in het algemeen door
heel het verslag heen waarneembaar juist
psychologisch inzicht van de commissie
omtrent allerlei, dat zich in de door haar
der, dat mr. Visser naar Rauter is toege- in onderzoek genomen periode heeft voor
gaan en dat deze daarop naar Mauthausen I gedaan. Het komt mij niet meer dan billijk
is gereisd om een eind aan het moorden te yoor. hierop nog eens te wijzen, juist nadat
maken, hetgeen inderdaad is geschied.
„Deze stap" aldus het verslag „had
dus volkomen succes."
De aanwijzingen voor
ambtenaren
De in 1937 vastgestelde Aanwijzingen voor
ambtenaren met het oog op de door hen
ingeval van een bezetting aan te nemen
houding bleken, toen het zover was, tot
allerlei wanbegrip en minder gewenste ge-
ik gemeend heb ook op een enkel punt met
betrekking tot het werk van de commissie
een critische kanttekening te moeten ma
ken.
Mijn conclusie luidt dan ook, dat het zo
juist verschenen verslag zeer zeker van
waarde is, zelfs al moge het langzamerhand
misschien zo zijn, dat geleidelijk bij het
grote publiek de belangstelling xoor de
resultaten van deze parlementaire enquête
wat zal zijn afgenomen en mogelijk nog
geringer zal worden.
ADVERTENTIE
siehéns fdeafe wff.'iyaof
Verkrijgbaar in grote keuze bij
Zijlstraat 11-15 b. d. brug - Haarlem - T«L 115039