DE BIJBEL heeft toeh gelijk Kerk en film Elke Zaterdag acht pagina s bij alle edities van Haarlems DagbladOprechte Haarlemsche Courant Belangwekkend onderzoek naar historische juistheid van Oude Testament Kruiswoordraadsel KERKELIJK LEVEN In Frankrijk W est-Duitsland In Engeland In Nederland Internationaal JE RAADT nooit wat er boven aan de verlanglijst van Koen stond. Een sneeuwbui! Ja heus hoor, dat stond er met grote letters. Koen vond het niets, zo'n winter van alleen maar regen en wind. Sneeuw wou hij zien, sleeën en glijden, dat wou hij! Zijn vader en moe der, zijn broertjes en zusjes lachten hem uit toen ze de verlanglijst zagen, maar Koen zei niets. „Je kon nooit weten," dacht hij. De avond voor zijn verjaardag schoof hij het gordijn voor het slaapkamerraam opzij en tuurde naar de lucht. Het zag er niet erg naar uit dat het ging sneeu wen, maar weer zei Koen: „je kunt nooit weten!" Vol verwachting kroop hij onder de dekens en was al heel gauw in slaap. Midden in de nacht werd hij wak ker. Hij ging overeind zitten en keek om zich heen. Was het al dag? Was hij al jarig? Nee, alles was nog donker en stil in huis en daarbuiten. Wacht, hij zou nog eens even kijken hoe de lucht stond. Hij liep naar het raam en kroop achter het gordijn. De maan, die straks nog scheen, was weg en er dreven een paar grijze wolken door de lucht. Sneeuw wolken? Hij tuurde er naar tot zijn ogen er pijn van deden. Nog altijd wist hij niet of het zo maar wolken waren of dat toch misschien de sneeuwbui, waar hij zo naar verlangde, onderweg was. Er kwamen er steeds meer en opeens, hij kon zich niet vergissen, zag hij iets dwarrelen. Witte puntjes vlak onder de wolken, die nu recht boven zijn huis hingen. „Hoera, hoera," juichte hij zachtjes, helemaal in z'n eentje met z'n knieën op de vensterbank. Eerst waren het nog maar kleine losse vlokjes, maar al gauw begon het harder te sneeuwen en zag Koen niets meer dan een wilde witte jacht langs de ramen. In de vensterbank buiten lag de sneeuw al een voet hoog. Hè, nu zou je moeten sleeën, helemaal alleen in die witte wereld. „Een slee," zei hij hardop, „had ik maar een slee." Hij bewoog zijn voeten al of hij aan het 'glijden was. Opeens stootte hij ergens tegen met zijn koude tenen. Wat was dat? Naast hem, vlak onder het raam stond een prachtige slee op het vloerzeil. Het was haast niet te geloven. Hij rukte de deken van zijn bed, sloeg die als een mantel om, open de het raam, liet de slee langs de ven sterbank naar buiten glijden en ging er zelf achteraan. Het leek wel een wonderslee, want hij zat er nog niet op of met een vaart gleed hij helemaal vanzelf door de tuin, waar al een dik pak sneeuw lag. Het tuinhek ging vanzelf voor hem open. Koen hoefde niet te sturen of te duwen. Hard als een auto schoot de slee over de stille straat, over het plein, door het park, langs de grote autoweg tot in het bos, waar alle bomen een witte hoed op hadden. Door de sneeuw leek alles anders. Na een kwartier kon Koen al niet meer zeggen waar ze waren. Maar hij genoot. Dat was nog eens wat, zo'n slee en zo'n sneeuwbui! Opeens maakte de slee een bocht en ging een smal pad in, dat naar het midden van het bos voerde. „Nee," riep Koen, „laten we nou op de grote weg blijven. Het ging daar juist zo fijn!" Maar de slee luisterde niet. Hij gleed maar door, langs de witte struiken, heu veltje op, heuveltje af, tot ze opeens in een kring van bomen stil stonden. „Heiho," riep een stem, „daar hebben we de jarige!" Koen keek om zich heen. Wie was dat? Wie wist er in dat stille bos dat hij jarig was? O, wacht eens, daar zag hij iemand. Een helemaal witte man, in een witte jas en met een witte hoed op zat met twee bungelbenen op een boomtak en lachte tegen hem. „Hoe weet u.begon Koen, maar de sneeuwman schudde met zijn han den. „Vraag me geen geheimen, jonge man. Je moet me helpen. Daarom heb ik je laten komen. Ik had iemand nodig die veel van sneeuw en sleeën houdt. Kom maar eens mee." De slee gleed helemaal vanzelf achter de sneeuwman aan die zich uit zijn boom had laten zakken en met grote stappen het bos inliep. „Kijk," zei hij, „daav onder de grond heb ik mijn geheime hol. Daar wil ik een sneeuw voorraad maken. En jij, met je mooie slee moet daar de sneeuw naar toe brengen." Koen zei niets. Het leek hem helemaal niet zo'n leuk werkje. Hij vond eigenlijk dat hij maar eens op huis aan moest. Ze waren misschien allemaal al wakker. Wat zouden ze zeggen als ze hem kwa men feliciteren en hij was er niet? En bovendien was hij ock nieuwsgierig naar de cadeautjes. Hij wreef zijn koude handen eens over elkaar en keek de sneeuwman aan. „Nee," zei hij, „dat doe ik niet. Ik wil naar huis." Van boosheid werd de sneeuwman nog witter dan hij al was. „Wel alle mensen," riep hij uit, „heb ik je daar voor laten halen? Heb ik je daarvoor mijn toverslee gestuurd? Aan het werk zeg ik je en gauw." Hij blies hele wol ken koude sneeuw over het hoofd van Koen. „Help," riep die, „help, ik wil naar huis. Ik wil geen sneeuw ver stoppen." „Kijk nou eens," zei een stem, „daar zit de jarige op zijn nieuwe slee te slapen!" Koen knipperde met zijn ogen. En nog voor hij helemaal wakker was, zon gen zijn broertjes en zijn zusjes „Lang zal hij leven," rond de slee, die zijn vader en moeder voor hem hadden ge kocht. MIES BOUHUYS De letters van dit woord liggen door elkaar. Zoek maar eens uit wat er eigenlijk hoort te staan. EEN REBUS. Horizontaal: 1. Vader, 3. niet uit, 4. iemand, die in Estland woont, 6. Hans Grietje, 7. muzieknoot, 8. meisjes naam, 9. is deze man van gemaakt, 11. linnen huiisje, 13. dwarshout aan een mast, 15. een hele zachte stof, 17. kun je potlood mee wegvegen, 18. hetzelfde als 13, 19. halt, stop, 20. niet droog. Verticaal: 1. De zwarte knecht van Sinterklaas, 2. meisjesnaam, 5. vat, 6. dringend vragen, 7. stelt deze tekening voor, 8. afkorting van Antwerpen, 10. grote stad in het midden van het land, 12. zeewier, 14. alles, 16. zestig minuten. Deze week bie den we jullie voor de lange winter dagen een paar aardige raadsels aan. Hiernaast vind je een zoge naamde rebus. Als je goed kijkt en even nadenkt, zie je dat er vier soorten dieren zijn verborgen. Wie woont er in de paddestoel? De muis of de slak? Begin bij de stippen en volg de lijnen, dan kom je het te weten. ONLANGS is te Parijs, in het Huis van het Franse Protestantisme, het Internatio naal Oecumenisch Filmcentrum opgericht. Dit was het resultaat van een conferentie over kerk en film, waaraan organisaties op dit gebied uit Engeland, Frankrijk, Duits land, Zwitserland en Nederland deelnamen. Ook de Wereldraad van Kerken en de Wereldraad voor Christelijke opvoeding hadlden vertegenwoordigers gestuurd. Onder de „Werkers in kerkelijke arbeid" (kortweg genoemd de Wika's, die in dienst van. de Nederlandse Hervormde kerk wer ken) is er een, wika J. A. Hes, die zich volgens een bijzondere opdracht met name bezig houdt op het terrein van „kerk en film". Naar aanleiding van de oprichting van bovengenoemd Filmcentrum heeft hij een en ander verteld over de voorgeschie denis van dit centrum en over de stand van zaken in enkele Europese landen. Reeds lang werd in verscheidene protes tantse kerken in Europa, die zich met de vragen van film en bioscoop bezighouden, behoefte gevoeld aan een internationaal orgaan. Reeds een eveneens te Parijs ge houden conferentie over film-evangelisatie van 1949 nam een resolutie aan, voortaan regelmatig bijeen te zullen komen. Het heeft echter tot eind 1955 moeten duren alvorens de draad weer opgenomen werd. Het nogal uiteenlopend karakter van het kerkelijk filmwerk in de verschillende lan den zal aan dit lange uitstel wel niet vreemd zijn. In Frankrijk vinden we de Sereinev (af korting van: service cinematografique d'evangelisation). Zoals uit de naam reeds blijkt, legt deze organisatie zich toe op de fllmevangelisatie. Men maakt daarabij ge bruik van gewonen speelfilms. Deze wor den in besloten kring vertoond. Na afloop tracht men een discussie daarover uit te lokken. Gedurende de conferentie zagen we, aldus wika Hes, een demonstratie van dit werk in de pas opgerichte ciné-club Mont- martre, waar een Franse versie van „Odd man out" gedraaid werd en Pasteur H. de Tienda op slagvaardige wijze het publiek aan het praten probeerde te krijgen. Het lag zeker niet aan hem, dat het gesprek vrij tam bleef. Toen we omstreeks het middernachtelijk uur de zaal verlieten, had hij overigens een kring jeugdige Mon.t- martrianen om zich heen en het is best mogelijk, dat pas toen de buitenlanders weg waren de vurige debatten begonnen. In West-Duitsland legt het filmwerk van de kerk niet zozeer op het werk van de evangelisatie als wel op de dienst aan de gemeente de nadruk. Veel aandacht wordt besteed aan de filmkeuring, want vlak na de oorlog heeft men met het ontbreken van een keuring treurige ervaringen opgedaan. Ter voorlichting is er de „Evangelische Filmbeobachter" met daarnaast een pers bulletin „Kirche und Film" geheten. OOOOOOOOOOOC)OOOOOOOOOOOOOi xxxoocooccocooo In Groot-Brittannië werkt de „Christian Cinema and Religious Film Society" en in het noorden de „Scottish Religous Film Society". De filmvorming is in Engeland een nationale aangelegenheid onder leiding van het „British Film Institute". De be langstelling der kerkelijke organen is dan ook vooral gericht op de religieuze films. Een man, die grote interesse heeft voor het kerkelijk filmwerk is de bekende film producent J. Arthur Rank. In ons land werkt de Stichting Filmcen trum, begonnen als Hervormde instelling, maar nu meer en meer oecumenisch van karakter. Vrijwel alle in het buitenland voorkomende werkzaamheden vinden wij ook hier. Als klein land voelen wij natuur lijk de noodzakelijkheid van internationale oecumenische samenwerking het meest en samen met Sereinev heeft Filmcentrum dan ook het initiatief tot oprichting van het nieuwe Europese centrum genomen. Wat wil dit centrum nu? Wika Hes ant woordt: In de eersite plaats uitwisseling van gegevens en methoden. Voorts uitwisseling van kerkelijke en culturele films. Op den duur misschien produktie van zulke films. De leiding berust bij een algemene ver gadering, samengesteld uit vertegenwoordi gers der nationale groepen. Deze vergade ring komt eens per jaar bijeen. De dage lijkse leiding is toevertrouwd aan een di rectorium onder voorzitterschap van Pas teur de Tienda. De Nederlandse Stichting Filmcentrum heeft het algemeen secretariaat. Men hoopt dat deze eenvoudige organisatie zal uit groeien tot een levende realiteit in de oecumene van Europa. 7 JANUARI 1956 vx-x-x ONDER de pakkende titel „De Bijbel liceft toch gelijk" publiceerde de journa list Werner Keller zojuist een boek, dat niet alleen in wetenschappelijke vaktijd schriften wordt besproken, maar waar van bovendien nu reeds hele uittreksels in Duitse en Oostenrijkse couranten en weekbladen verschijnen. Het is een „best-seller" geworden, een soort reprise dus van Oerams bekende werk: „Goden, graven en geleerden". Het lijkt ons een gunstig teken, dat juist in onze tijd zulke boeken in trek zijn. Wij kennen in We nen een vakman op het gebied van de atoomenergie, die dit bock van Keiler met enthousiasme heeft gelezen en die het in de kringen van zijn vakgenoten zo sterk heeft aanbevolen, dat de Bijbel daar opeens weer in het middelpunt van de belangstelling is komen te staan. Juist in de kringen van technici bewon dert men het werk van geleerden, die zonder het mitste winstbejag jarenlang bezig zijn met het ontcijferen van een onbekende taal en die alles in het werk stellen om een zo duidelijk en overzich telijk mogelijk beeld te geven van het verleden. IK MOET eerlijk toegeven, dat ik aan vankelijk bij het lezen van de eerste blad zijden enigszins achterdochtig was inzake de wetenschappelijke waarde van dit boek, want de schrijver geeft onmiddellijk en openhartig toe dat hij geen vakman is. Dat is gevaarlijk, vooral op het gebied van de oud-Oosterse en Bijbelse archeologie, die slechts weinigen beheersen. Nog gereser veerder werd ik, toen ik las dat Keiler slechts vijf jaar nodig had om dit boek te schrijven, hoewel tot nu toe nog geen en kele geleerde de moed en de kracht heeft gehad om dit alomvattende overzicht sa men te stellen. Toch moet men zeggen, dat de schrijver zich uitstekend in deze materie heeft ingewerkt en dat hij een goed lees baar boek heeft geschreven, dat ook weten schappelijk gesproken over het algemeen verantwoord is. Aan de hand van de beste wetenschappelijke werken en met een groot aantal zeer interessante illustraties heeft hij vooral voor wat betreft het Oude Testament aangetoond, dat deze geschiede nis niet maar zo „in de lucht hangt" maar dat zij door documenten uit de profane ge schiedenis en vooral door de opgravingen wordt bevestigd. NATUURLIJK blijven de aartsvaders voor de gelovige mens de dragers van een bovennatuurlijke openbaring, maar de ver halen die wij over hen lezen blijken een historische achtergrond te hebben. Abra ham is een tijdgenoot van Hammoerabi, uit het rijk van Pari afkomstig. Professor Par rot is in slaat geweest om de Bijbelse plaat sen Haran en Nahor nauwkeurig te locali- seren. De Filistijnen uit de Bijbel worden door de opgravingen een historisch tastbaar volk, dat niet alleen de Joden, maar ook andere volken bedreigde. Wij leren de talen kennen die in de verschillende perioden werden gesproken en men bewondert de scherpzinnigheid van de géleerden, die er eindelijk in slaagden ook de dialecten te ontcijferen. Wij komen tot de ontdekking, dat gewone arbeiders reeds duizenden ja ren voor Christus konden lezen en schrij ven. Een groot aantal plaatsen uit de Bijbel, die een zogenaamde legendarische indruk maken, zoals Jericho met zijn muren, Silo, Bethel, Megiddo, Ezeon-Gaber en andere, blijken nu geen bedenksels meer te zijn van een schrijver, die er maar op los fantaseer de: het zijn werkelijke steden geweest, waarvan men de grondvesten, de muren, poorten en gebruiksvoorwerpen heeft ge vonden. Wanneer de Bijbel over de rijk dom van Salomo spreekt, vooral over zijn stallen met honderden paarden, dan is ook dit geen sprookje, maar concrete historische LUCAS 15, 20—32 En hij stond op en keerde naar zijn vader terug. En toen hij nog ver af was, zag zijn vader hem en werd met ontferming bewogen. En hij liep hem tegemoet, viel hem om den hals en kuste hem innig. En de zoon zeide tot hem: Vader ik heb gezondigd tegen den hemel en voor u, ik ben niet meer waard uw zoon te heten. Maar de vader zeide tot zijne slaven: Brengt vlug het beste kleed hier en trekt het hem aan en doet hem een ring aan zijne hand en schoenen aan zijne voeten. En haalt het gemeste kalf en slacht het, en laten wij een feestmaal hebben, want mijn zoon hier was dood en is weder levend geworden, hij was verloren en is gevonden. En zij begonnen feest te vieren. Zijn oudste zoon was op het land, en toen hij dicht bij huis kwam, hoorde hij muziek en dans. En hij riep een van de knechts tot zich en vroeg, wat er te doen was. Deze zeide tot hem: Uw broe der is gekomen en uw vader heeft het gemeste kalf laten slachten, omdat hij hem gezond en wel terug heeft. Maar hij werd boos en wilde niet naar binnen gaan. Toen kwam zijn vader naar buiten en drong bij hem aan. Maar hij ant woordde en zeide tot zijn vader: Zie, zovele jaren ben ik al in uwen dienst en nooit heb ik uw gebod overtreden, maar mij hebt gij nooit een geitebokje gegeven om met mijne vrienden feest te vieren. Doch nu die zoon van u gekomen is, die uw bezit heeft opgemaakt met ontucht, hebt gij voor hem het gemeste kalf laten slachten. Doch hij zeide tot hem: Kind gij zijt altijd bij mij en al het mijne is het uwe. Wij moesten feest vieren en vrolijk zijn, want uw broeder hier was dood en is levend geworden, hij was verloren en is gevonden. Bovenstaande afbeelding is uit het dezer dagen bij 3Ioussault's Uitgevery N.V. te Bussum in oblongformaat verschenen boekwerk „Rembrandt's Evangelie" overge nomen. Deze prachtige publicatie bevat vijftig reproducties van etsen en tekeningen, waarbU ook enige vergrote details, benevens een korte Inleiding, die door F. van der Meer geschreven werd. Tegenover de afbeeldingen zijn de Bijbelteksten afgedrukt, waarop de voorstellingen betrekking hebben. Het door ons gebruikte voorbeeld heeft de gelijkenis van de verloren zoon tot onderwerp. ken, daaronder ook van een uitstekend Ne derlands werk: „Opgravingen in Palestina" van J. Simons. Toen een goede vijftig jaar geleden de strijd om „Babel en Bijbel" was ontbrand, verklaarde prof. Delitzsch nog dat „het wel altijd onmogelijk zal zijn om het Bijbelse scheppingsverhaal met de resultaten van de natuurwetenschappen in overeenstem ming te brengen". In veel intellectuele kringen werd deze opvatting overgenomen en daarna ook op historische verhalen van de Bijbel toegepast. Maar intussen heeft de archeologie zulke grote vorderingen ge maakt, dat zij haar licht op vrijwel alle perioden van de Bijbelse geschiedenis kan laten schijnen en dat juist nu weer de in tellectuelen naar een boek grijpen, dat te recht de titel draagt: „De Bijbel heeft toch gelijk". Prof. dr. N. GREITEMANN opgravingen bevestigd vinden: van de pa triarchen, over de Richteren, naar de ko ningen David en Salomo, tot en met de verdeling in twee rijken, de wegvoering van de Joden naar Babyion, de terugkeer onder Ezra en de opstand onder de Makka- beeën. De Bijbelse verhalen worden dus door de profane documenten bevestigd, zodat de Heilige Schrift weer voor ons staat als his torisch betrouwbare bron. Bovendien legt Keiler er meermalen de nadruk op dat juist de Bijbel in veel gevallen de stoot heeft gegeven tot opgravingen en wetenschappe lijk onderzoek. Daarom moet men zich voor de opvatting hoeden alsof de Bijbel alleen dan betrouwbaar zou zijn, wanneer de pro fane documenten haar waarheid bevestigen. Integendeel: wij weten nu weer met des te grotere zekerheid dat dit boek ook op zich zelf beschouwd een historisch betrouwbaar document is, waaruit men zijn kennis om trent het verleden kan putten. historisch document weer in ere is hersteld. Over wetenschappelijke détails spreekt het boek natuurlijk niet en nog minder kan het op taalkundige problemen ingaan. Ook is het begrijpelijk dat de schrijver hier en daar fouten heeft gemaakt, dat hij bijzon- derheden over het hoofd heeft gezien of minder uitvoerig behandelde, die meer aan dacht hadden verdiend. Verder heeft hij het Nieuwe Testament slechts vluchtig be handeld en daarbij bovendien enkele on derdelen ingeschakeld, die niet met de his torische waarheid van de Bijbel in recht streeks verband staan. Maar in zijn inlei ding geeft hij zelf toe, dat hij geen volle digheid kon en wilde nastreven. Het alge mene eindresultaat is ehter, dat hij een uit stekende wegwijzer heeft geschreven in de vorm van een goed leesbaar boek, waartoe geen enkele vakgeleerde de moed heeft ge had. Keiler kon zich natuurlijk niet met bronnenstudie bezig houden, maar wel maakte hij gebruik van de beste vakwer- „Ik ben met de handschoen getrouwd waarheid, want in Megiddo en in de rotsen van Jeruzalem heeft men de echte paarden stallen van deze koning ontdekt. Bijna geen enkel belangrijk gegeven is de schrijver ontgaan: ook niet het beroemde kanaal dat koning Hiskia volgens II Koningen 20 20 liet graven en waarvan de tunnel en de be roemde inscriptie van Siloah in het begin van deze eeuw werden ontdekt. Door de opgravingen onder leiding van prof. Al bright is het rijk van Saba gedeeltelijk blootgelegd, zodat nu de geschiedenis van de koningin op historische waarheid blijkt te berusten. DE BIJBELSE oudheidkunde heeft in de laatste honderd jaar zoveel materiaal ont dekt, dat wij de geschiedenis van het Oude Testament althans in grote lijnen door de De schrijver beperkt zich natuurlijk tot zijn taak van historicus. Hij is geen theo loog en hij wil het ook niet zijn, want de Bijbel is voor de gelovige mens veel meer dan een historische bron. Hier echter komt men op een ander vlak, namelijk op dat van het geloof, waar een nieuwe dimensie optreedt en waar de wetenschap zwijgt. De zekerheid van het geloof is een andere dan die van de wetenschap, maar van hoeveel mensen werd het geloof niet aan het wan kelen gebracht, toen hun in de vorige eeuw duidelijk werd gemaakt, dat een groot ge deelte van die zogenaamd historische ver halen uit de Bijbel slechts legenden en sprookjes waren? Keiler heeft inderdaad een uitstekend werk geschreven, een boek dat bestemd is voor leken, die blij zijn dat de Bijbel als

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1956 | | pagina 13