ONDERZOEK NAAR DE GEDRAGINGEN VAN DE JEUGD IN AUSTRALIË Paardenrennen en radio staan in het centrum der belangstelling KERKELIJK LEVEN Priester-arbeiders Thans twee richtingen ZOENSPELLETJES POPULAIR HocriAH 's Avonds als Erica sliep, begonnen de poppen en popjes op de kast te praten Soms maakten ze pret, maar ze hadden ook wel eens ruzie. En als ze ruzie had den ging dat altijd over het sneeuw mannetje dat gevangen zat in een gla zen bol. Ze dachten dat hij zich te deftig vond om met hun te praten. Maar dat was niet zo. Hij kón alleen niet. Dat kwam door de glazen bol om hem heen. Vanavond was het ook weer mis. Buiten had het echt gesneeuwd en daarom keken ze allemaal naar het sneeuw mannetje, dat in zijn tuintje van na- maaksneeuw stond. „Waarom vertel je ons niets over je zelf?" vroeg de harlekijn. De sneeuw man zei niets. „Vraag maar niets", zei het baby popje. „Hij is veel te trots." „Maar waarom is hij zo trots?" vroeg de beer. „Omdat hij wit is natuurlijk," riep het negerinnetje in haar strooien rokje. „Tja", zei de beer, „tja, dat is natuur lijk ook wel fijn. Ik wou dat ik wit was, dan was ik een ijsbeer." Hij keek in de spiegel boven de wastafel en bedacht hoe heerlijk het zou zijn om wit te wor den. „Hoe doe je het?" vroeg hij aan de sneeuwman. De sneeuwman zei niets. „Hé, hallo", riep de beer en hij tikte met zijn bruine poot op de glazen bol. „Hoe word je wit?" De sneeuwman keek ver baasd naar die bruine teddieberensnuit vlak voor zijn raampje en haalde ver legen zijn schouders op. Hij begreep het niet. Maar de beer dacht dat hij het hem niet zeggen wilde. Hoe meer hij naar dat sneeuwmannetje keek, hoe heerlijker het hem leek om wit te wor den. „Wacht maar eens, je zult eens wat zien," riep hij boos. „Dacht je dat jij de enige was, die wit kon zijn?" „Wat ga je doen?" riepen alle poppen en popjes verschrikt, toen de beer met een grote sprong in het donker ver dween. „Wit worden!" bromde de beer en meteen was hij weg. „Wat zeg je me daarvan?" vroegen ze. Vol spanning wachtten ze op wat er gebeuren zou. In z'n boosheid had de beer nog hele maal niet bedacht, hóé hij eigenlijk wit zou kunnen worden. Maar nu hij het eenmaal besloten had, wist hij het. Hij zou net zo lang in de sneeuw blijven lopen, tot hij zo wit was als een sneeuw man„als een ijsbeer", zei hij zelf. Maar hoe kwam hij buiten? De ramen en deuren waren allemaal dicht voor de sneeuw. Iedereen sliep. Wacht eens, Erica had hem wel eens meegenomen naar zolder. Daar was een luikje. De beer sloop zachtjes alle trappen op. Wat was het donker op zolder! Voor hij met zijn kop het luikje kon openduwen, moest er nog een heleboel gebeuren. Hij sleepte met manden en kisten, zette die op elkaar en toen dat nog niet genoeg was, legde hij er ook nog een stapel boeken op. Ziezo, hij klom in zijn zelf gemaakte toren en drukte zijn neus en zijn voorhoofd tegen het luik. Tsjonge, dat viel niet mee. Nog een eindje, nog een eindje, ja hoor, nu was de kier groot genoeg en kon hij zich aan zijn armen optrekken. De sneeuw vlokken woeien hem al in zijn gezicht en prikten in zijn ogen. „Brr", bromde hij, „je moet er wel wat voor over heb ben om wit te worden!" Toen was hij op het dak. Hij zocht een mooi plekje vlak bij de schoorsteen, waar de sneeuw recht op hem aanstoof en waar hij dus wel heel gauw wit zou worden. Een half uur zat hij daar wel. Hij werd zo koud en zo stijf als ijs en zijn witgeworden lijf en zijn poten bib berden zonder ophouden. Maar zijn ogen glommen. „Ik ben wit, ik ben wit. Als ik straks in de spiegel kijk, ben ik een ijsbeer," zong hij. Hij liet zich naar beneden glijden tot het luik. Maar wat was dat? Het hele luik was weg. Het was ingesneeuwd! Hij zocht en zocht en hij was al twee huizen verder zonder dat hij het zelf merkte. Alle daken leken op elkaar. Wat moet ik beginnen?" bibberde hij en hij keek wanhopig naar de dichte ramen en deu ren van Erica's huis. „Oeiwat was dat nou weer? O, de buurpoes die in de vensterbank naar hem zat te kijken. „Waarom ga je niet door de schoorsteen?", riep ze. Hier is weer eens een oefening om zelf een klein verhaal te schrijven. Bedenk een leuke geschiedenis bij deze vier tekeningen en stuur die voor het einde van deze maand aan een van onze kantoren. Zet op de enveloppe het woord „Jeugdverhaal''. De beste inzending drukken wij hier af. Doe dus maar goed je best. „De schoorsteenzei de beer. „Ze heeft gelijk." Op dat ogenblik dacht hij er alleen nog maar aan hoe hij binnen moest komen. Hij klom weer helemaal terug naar boven. Hij keek in het don kere gat van de schoorsteen en rilde. Toen liet hij zich zakken. Het viel alle maal erg mee. Hij kwam terecht op de keukenvloer,want die schoorsteen hoor de bij een fornuis dat al lang geleden was weggehaald. „Gelukkig", zuchtte hij en door de donkere gang holde hij naar de trap om aan iedereen in Erica's ka mer te laten zien, dat hij een ijsbeer geworden was. Boem, hij struikelde haast over de drempel. „Waarom gillen jullie zo?" was het eerste wat hij vroeg, want de poppen hadden hem nog niet gezien of ze zetten het op een schreeuwen van schrik. „Stil toch", riep hij, „ik ben het, de beer! Ik begrijp dat je schrikt nu ik op eens een ijsbeer ben. Kijk maar goed!" In plaats van te schreeuwen begonnen de poppen nu te lachen, te lachen dat er geen eind meer aan kwam. „Wit!" riepen ze. „Wit, zegt hij. We hebben nog nooit iemand gezien die zó zwart ziet. Zwart als roet!" „Als roet?" riep de beer en hij rende naar de spiegel. Daar stond hij. Van zijn tenen tot zijn oren zwart, pikzwart. Hij sloeg zijn pootjes voor zijn ogen en huilde aan één stuk door. Toen Erica 's morgens wakker werd huide hij nog. Toen ze hem in het bad stopte ook nog, toen hij lag te drogen voor de kachel óók nog. En Erica zag de tranen over zijn wangen rollen, toen ze aldoor maar vroeg, hóé hij toch zo zwart was gekomen. Toen hij eindelijk terugkwam op de kast, een beetje ruig nog van de sneeuw, het roet en het warme water, wisten de anderen niet wat ze zeggen moesten. Al leen de sneeuwman keek even wit en stil als altijd in zijn glazen huisje voor zich uit. Langeloor is er vandoor. Nergens maar een spoor van dat sneeuwwitte konijn. Waar zou hij toch zijn? Langeloor, Langeloor. 'k Zocht de hele tuin al door. Vond je 't eenzaam op den duur in je hokje in de schuur? Langeloor, waar zit je toch? Al je eten staat er nog. 'k Dacht dat je tevreden was met je volle ruif groen gras. Hé, wie kijkt daar om de hoek? Krijgen we bezoek? O, het is de schillenboer met zijn zak vol varkensvoer. „Zeg, bekijk die zak eens goed!" 'k Snap niet wat die man toch moet. Maar wat steekt er uit? Een oor! 't Is het oor van Langeloor. „Hij zat naast me op de bok, hij kroop zeker uit zijn hok, misschien wou hij mee met mij naar de varkens in de wei". Langeloor, Langeloor. Waarom ging je er vandoor? 't Is daar in die varkenswei lang zo fijn niet als bij mij. Langeloor kijkt even op, Langeloor knikt met zijn kop. Langeloor, toe zeg toch iets! Langeloor zegt niets, niets, niets. MIES BOUHUYS. Tmrrrr» rvrxx irxmx*» fmrYmxïvmxowoxoooxcixioooxoxccroxixaxmxxxxmxxxxxxoxx Velen van u zullen zich zonder twijfel herinneren, dat er, zo ongeveer anderhalf jaar geleden, heel wat deining rond de priester-arbeiders in Parijs is geweest. Wij hebben destijds in deze rubriek ook enkele keren hierover geschreven en wij konden u toen allerlei bijzonderheden over de gang van zaken melden. Nu de priester-arbei ders vrijwel uit het nieuws verdwenen zijn, zou men kunnen denken, dat zij hun activiteiten hebben gestaakt. Toch is dit allerminst het geval. De bedoeling van de Parijse priester-ar beiders was en is de grote kloof te over bruggen, die er bestaat tussen de kerk enerzijds en de fabrieksarbeiders ander zijds. De priesters volgden daarbij een vrij ongebx-uikelijke methode: zij nodigden de arbeiders niet uit om naar de kerk te komen, maar volgden de omgekeerde weg en gin gen naar de arbeiders toe. Zij deden dit radicaal. Zij deelden hun lot en leven en zij wilden gezamenlijk mede de strijd voe ren voor sociale gerechtigheid. In 1954 veroorzaakte het besluit van de rooms-katholieke kerk om het instituut van de priester-arbeiders op te heffen heel wat opschudding en critiek. Maar de kerk handelde zo, omdat zij meende, dat de priesters in hun solidariteit met de arbei ders veel te ver gingen. Ronduit gezegd: sommige priesters werden verdacht van communistische sympathieën. Pater S. Jelsma, die in ons land ook aan vele niet-katholieken bekend is door z 'n regelmatige medewerking aan het week blad Vrij Nederland, heeft nu een gesprek gehad met Abbé Michonneau er vertelt daarover in genoemd tijdschrift. Deze Abbé Michonneau is een vriend van Abbé Go din, de oprichter van het instituut der priester-arbeiders. Dit gesprek ging over de moeilijkheden van 1954 en over de situ atie, zoals die thans is. Volgens Michonneau waren er onder de priester-arbeiders van het begin af twee groepen of richtingen. De ene meende, dat het voorlopig volstrekt onmogelijk zou zijn het evangelie aan het Parijse proletariaat te prediken. Het enige, waaraan men kon laten zien wat Christus voor hen is, was dat men samen met hen zou protesteren met woord en daad tegen de bestaande maatschappijstructuur. De arbeiders moes ten gewaar worden, dat het Evangelie een boodschap van verlossing van de machten van onrecht en verdrukking is, doordat dienaren van het Evangelie met lichaam en ziel hun zijde kozen. Deze groep meen de, dat pas in een nieuwe, rechtvaardige maatschappij het Evangelie onder deze mensen weer een kans zou krijgen gehoord en geloofd te worden. Het gevolg was, dat deze priester-arbei ders scheiding maakten tussen de strijd om een nieuwe maatschappij en de prediking. Eerst het ene en daarna het andere, von den zij. Hun getuigenis van Christus kon voorlopig slechts de vorm hebben van het meedoen in het gevecht om de bevrijding der verdrukte massa's van het proletariaat. Dat ene deden zij dan ook en dat doen :ij nog. Maar het is vooral deze groep, waar in men de priesters moet zoeken, die zich aan het kerkelijk bevel van 1954 niet ge stoord hebben. De tweede richting meende, dat men het ene èn het andere moest doen. Zowel de verlossing van de maatschappij uit de greep van het kapitalisme nastreven alsook de verkondiging van het Evangelie aan hen, die in de troosteloosheid en uitzicht loosheid van het leven in de Parijse voor steden gevangen waren. Zij beroepen zich daarvoor op de wijze waarop Paulus zijn zendingsopdracht vervulde. Hij heeft niet eerst een groot aantal jaren tegen de toen malige maatschappijstructuur gestreden om daarna, in een nieuwe maatschappij, de blijde boodschap te brengen. Integendeel, hij heeft de boodschap van het Rijk Gods gebracht en daardoor de slaven het uitzicht op hun totale bevrijding geopend. Zelfs is gebleken, dat onder de kracht van deze boodschap ook het maatschappelijk bestel bezwijken moest en menselijke verhoudin gen tot stand kwamen. Abbé Michonneau staat resoluut achter deze tweede richting, die de strijd voor een sociale revolutie wil combineren met de prediking. Pater Jelsma deelt mee, dat over de „ongehoorzamen" nog geen offi ciële veroordeling is uitgesproken. Men probeert hen nog te winnen door gesprek ken. De „gehoorzamen" komen geregeld bijeen met alle pastoors uit de zogenaamde Seine-bocht en de aartsbisschop van Pa rijs: zij zijn op zoek naar nieuwe methoden en houden daarbij vast aan de oorspronke lijke doelstellingen. De bedoeling is, dat zij naar de fabrie ken en werkplaatsen zullen terugkeren, maar met een kortere werkdag Hun opleiding zal grondiger worden op gezet. De selectie zal strenger worden. In 1955 hebben zich ruim honderd kandidaten gemeld, maar nog niet de helft is toegela ten voor het speciale seminarie. 21 JANUARI 1956 Sfi tijd praten ze evenveel over sport als over liefde. De jongens „gaan er op in". De meisjes laten het onderwerp niet overheer sen. Voor ze veertien zijn, praten ze er niet veel over. Meisjes van oudere leeftijd pra ten veel meer over kunst, muziek, littera tuur, sport en film dan over liefde, hoewel dit laatste toch ook wel „erg belangrijk" wordt gevonden. Verder ging prof. Connell na hoe de ver houding thuis is. De vaders komen er slecht af. De jongens verwijten hun vaders dat ze geplaagd worden („gepest" zeggen ze) over hun tafelmanieren. De meisjes zijn van oordeel, dat ze 's avonds te vroeg thuis moeten komen. De jeugd van beiderlei kunne zegt dat een vader er nu eenmaal is en dat je „hem lijdelijk moet verdragen". Voor de moeder toont de jeugd aanhanke lijkheid. Desondanks voert twintig tot der tig percent dear jeugd een soort guerrilla oorlog tegen de ouders, vooral de veertien- jarigen. Bijna de helft van de jeugd vindt het zoenen van jongens en meisjes heel ge woon, maar tachtig percent der ouders is er tegen. De helft van de ouders keurt het goed, dat de jongens een meisje mee „uit" nemen en zeventig percent gaat accoord met het dansen. „Anders dan in Engeland en de Verenig de Staten toont het volwassen Sydney een soort onverdraagzaamheid tegenover de neiging van de jeugd om op te vallen", zegt de hooggeleerde onderzoeker. Dit verklaart waarom Sydney zich ongerust toont over de ontwikkeling van het „nozemisme" dat in z'n uiterste vorm tot misdadigheid leidt. De „bodgies" (supernozems) kleden zich excentriek en geven zich, in extra geval len over aan onnatuurlijke gedragingen en seksueel wangedrag. De „storm-en-drang"- periode leidt bij de jongens tot herhaalde lijk wisselen van betrekking. Een hunner, zegt professor Connell, verandert twee of meer keer van baan tijdens de minder jarigheid. Een groot deel van de achttien jarige jongens werkt alleen maar „omdat het moet". Van de meisjes voelt tachtig percent zich echter gelukkig in haar be trekking. EEN VAN DE belangrijkste punten, die de enquête aan het licht heeft gebracht, is dat de jeugd tot negentien jaar vrijwel geen alcoholische dranken gebruikt en achtennegentig percent zich er tegen heeft verklaard. Bijna evenvelen zijn ook tegen wedden (hoewel dit een „nationale" eigen schap van de Australiërs is) en bijna ne gentig percent is tegen roken. Wat er na het negentiende jaar gebeurt, is een andere zaak, want bier en wedden zijn de meest voorkomende vermaken van de volwassen Australiër. De enquête, waarbij prof. Connell bijna negenduizend jongens en meisjes betrok en die dus een getrouwe afspiegeling van de jeugd in Sydney kan worden genoemd, heeft aan het licht gebracht, dat deze jeugd, naar Australische maatstaf gemeten, normaal is. De volwassen Australische maatschappij mag zich daarom wel eens gaan afvragen of de huidige golf van misdadigheid niet op andere en betere manier kan worden voorkomen of uitgeroeid dan door toepas sing van de karwats. Maar dat was niet het doel, dat prof. Connell zich bij de in stelling van zijn enquête had gesteld. Zijn onderzoek, dat vier jaar in beslag heeft ge nomen, is echter een waardevolle bijdrage en een unicum op dit gebied in Austra lië tot beter begrip van de jeugd, haar gewoonten, haar noden en behoeften. Het is ook te hopen, dat vele Nederlandse ouders in Australië kennis nemen van dit werk, dat spoedig in boekvorm zal verschijnen. De foto hiernaast geeft een schitterend beeld van de haven van Sydney in Nieuw Zuid-Wales, de stad waar vele emigranten voor het eerst voet op Australische bodem zetten enwaar het onderzoek met de op deze pagina beschreven uitkomsten werd ge houden. De afbeelding boven aan de blad zijde laat de drukte zien op een renbaan (te Flemington in Victoria) voor paarden, waar ook de jeugd de menselijke goklust uitviert. VEERTIG PERCENT van de jeugd in alle groepen bezoekt eens per week de bio scoop. Het aantal dergenen, die meer dan één keer gaan, neemt snel toe op rijpere leeftijd. Ongeschoolde jongens en meisjes bekijken ook meer dan eens per week een film en hun aantal is groter: vijfentachtig percent. Veel meer dan de helft van alle jongens en meisjes (zevenenvijftig percent) gelooft, dat de film een getrouwe afspiege ling vormt van het werkelijke leven. De meisjes zijn meer dan de jongens geneigd de filmsterren na te bootsen in kleding, ge drag en manier van lopen. In tegenstelling tot de verwachting, dat het heerlijke, zonnige klimaat van Sydney, de stranden en de schitterende natuur, de jeugd meer naar buiten doen trekken dan naar de bioscoop, is professor Connell tot de ontdekking gekomen dat de jeugd van achttien jaar meer tijd in het duister van de droompaleizen doorbrengt dan dat zij besteedt aan zwemmen en wandelen en trekken. Hoewel de meisjes van zeventien en achttien jaar. Naar de parlementaire uit zendingen luistert er niet één! Op veertien jarige leeftijd begint negen percent van de jongens te luisteren naar de radioverslagen van paarden- en hondenrennen. U moet het hebben gehoord om te beseffen wat dit betekent: zo'n uitzending is enerverender dan een voetbalwedstrijd HollandBelgië bij voorbeeld. Naarmate de jongens ouder worden, stijgt deze belangstelling. Voor die van achttien jaar staan de uitzendingen van paardenrennen nummer één. jaar niet zo verzot op de film zijn als de jongens, besteden zij toch meer tijd aan het kijken naar het zilveren doek dan aan sport. Van de achttienjarige jongens geeft zes tien percent toe, dat zij gemiddeld een kwartier per week in een „pub" (café) doorbrengen en ruim twee uur in de dans zaal. Dit laatste geldt zeker voor de meis jes. Die beginnen al te dansen vóór ze zeventien zijn. Dansen vormt zowel voor jongens als meisjes een van de belangrijk ste manieren van vrijetijdbesteding. Van het dertiende jaar af leest de jeugd gemid deld twee boeken per maand. De radio geniet bijzondere belangstelling: sport en hoorspelen zijn het meest geliefd bij jongens zowel als meisjes van zeventien PROF. CONNELL heeft niet verzuimd een onderzoek in te stellen naar de omgang der geslachten. Het resultaat bevestigt wat ik reeds vroeger heb opgemerkt over de merkwaardige houding der mannen (en vrouwen) op een feest of bal: de „bokken" en „schapen" worden zoveel mogelijk ge scheiden. „Mixen" is klaarblijkelijk erg moeilijk. De volwassen Australiër is zijn jeugd nog niet ontgroeid. Slechts een kwart van de jongens en minder dan dertien per cent van de meisjes voelt zich op zijn ge mak in wederzijds gezelschap. De rest klit zoveel mogelijk samen: jongens bij jon gens, meisjes bij meisjes. De professor zegt echter niets over de veel voorkomende gewoonte bij de op groeiende jeugd om van jeugdpartijtjes aan huis zogenaamde „zoenspelietjes" te ma ken. Zeven percent van de meisjes beweert met jongens om te gaan op dertienjarige leeftijd. Op zeventienjarige leeftijd is dit percentage gestegen tot zevenendertig. Van de meisjes van achttien jaar zijn er ruim veertig op elke honderd, die omgang heb ben met jongens. De jongens zijn voorlij- ker: op dertienjarige leeftijd zijn er twintig op elke honderd, die met meisjes omgaan. Als ze achttien zijn, heeft meer dan de helft een „vaste verkering". Sport, auto's en vliegtuigen, radio en te levisie zijn de onderwerpen die in alle leef tijdsgroepen geregeld ter sprake worden gebracht, maar „sex" begint pas in de con versatie door te dringen bij jongens wan neer ze vijftien zijn. Op achttienjarige leef- (Van onze correspondent in Australië) DE CRIMINALITEIT in Australië, voor al onder de opgeschoten jeugd, heeft in de laatste tijd dusdanige vormen aangenomen, dat er in Nieuw Zuid Wales een sterk ver langen onder de bevolking heerst om delin quenten, die ernstige baldadigheid plegen, te straffen met de karwats. De wetgeving laat dit al toe, maar in de praktijk wordt er geen toepassing aan gegeven. De „no zems" van Sydney, die men hier „bodgies" noemt, hebben de stad de laatste tijd opge schrikt door hun baldadigheid, die ontaard is in herhaalde mishandeling en beroving van eenzame wandelaars en veelvuldige overvallen op spoorwegstations. Deze misdadigheid is met de vele aanrandingen van meisjes en vrouwen, zo wel 's avonds en 's nachts als overdag, op een steeds brutalere manier (zelfs tot in huis) een probleem geworden. Een groot deel van het publiek vindt levenslange opsluiting onvoldoende en wenst de dood straf. Dit blijkt uit een enquête, ingesteld door een groot Australisch dagblad. Waar ligt de oorzaak van de misdadigheid? Mis schien vindt men aanwijzingen in het rap port van het onderzoek, dat prof. W. T. Connell, van de universiteit van Sydney, heeft ingesteld naar de gedragingen van de jeugd van dertien tot achttien jaar. Dit geeft een uitstekend algemeen beeld van de Australische jeugd in een grote stad. Het bewijst de ongegrondheid der kritiek van degenen, die in Australische meisjes en jongens geen enkele goede hoedanigheid menen te kunnen vinden. Maar het beves tigt ook, dat de bioscoop tot de grootste amusementen van de jeugd behoren en dat de Australiërs per jaar zestig miljoen beeld romans lezen.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1956 | | pagina 13