Schrikkeldag houdt de seizoenen op hun plaats VALS KILOMETERPAALTJE LANGS DE WINTERWEG Poesenelletje Tien jaar zending van Baarn uit Voederhuisje KERKELIJK LEVEN Wat er gebeurt Een nieuwe plaat om mooi te kleuren 8 15 jp Ondanks alle politieke moeilijkheden in de wereld gaat het werk der zending door. Ook van ons land uit. Dezer dagen is het juist tien jaar geleden, dat de Gerefor meerde Kerken hun arbeid begonnen met het eigen centrum in Baarn. Het denkbeeld om voor de Gereformeer de Kerken in ons land te komen tot de op richting van een eigen zendingscentrum is van prof. dr. J. H. Bavinck afkomstig. Voor niet ingewijden doet het wellicht wat vreemd aan te moeten constateren, dat de verwezenlijking van zijn idee om te komen tot de oprichting allesbehalve gemakkelijk is verlopen. Dit is dan temeer wat moeilijk te begrijpen wanneer men weet, dat het nu eens niet in de eerste plaats de financiën waren, die de uitwer king van het plan in de weg stonden. Natuurlijk was er geld nodig, maar ere wie ere toekomt wie wel eens de cijfers heeft gezien, die jaarlijks door de Gereformeerde Kerken voor het zendings werk worden bijeengebracht en wie er ook overigens weet van heeft welk een be langrijke plaats de zending er inneemt, zal begrijpen, dat er maar niet alleen finan ciële problemen waren. Neen, er was iets anders, dat hier een rol speelde. In de Gereformeerde Kerken neemt de gedachte van de zelfstandige plaatselijke kerk een belangrijke plaats in. Velen toonden zich nu bevreesd, dat deze gedachte bij het stichten van een centrum groot gevaar zou lopen en misschien zelfs verdrongen zou worden door het doorvoe ren van centralisatie. Men heeft echter doorgezet en zo kon in de maand februari in 1946 aan de Wilhelminalaan in Baarn het zendingscentrum worden geopend. Naturlijk is het van belang te weten hoe de situatie zich in deze tien jaar heeft ont wikkeld. Welnu, we zijn er van overtuigd dat er nu niet veel gereformeerden meer zijn, die de bezwaren, die ze aanvankelijk hebben gekoesterd, nog steeds opperen. Integendeel: op goede gi-onden menen we te mogen aannemen, dat men het centrum steeds meer is gaan waai'deren en dat men langzamerhand tot de overtuiging is geko men dat in onze moderne tijd een derge lijke inrichting volslagen onmisbaar is. Ook de kerk moet nu eenmaal met haar tijd meegaan. De activiteiten, waardoor „Baai'n" wox-dt gekenmerkt, zijn velerlei. Laten we er en kele noemen. Om te beginnen, vindt men er de zen dingsschool. Een uitermate belangrijke in stelling voor de zending, want het is hier, dat de predikanten, artsen en anderen, die uitgezonden zullen gaan worden, hun ken nis kunnen opdoen omtrent de methode, de beginselen en geschiedenis der zending. Voorts wordt er les gegeven in de kennis van land en volk, waarheen men zal gaan. Iemand, die in verre sti-eken iets wil gaan betekenen voor andei-en, zal er voor heb ben te zorgen, dat hij zoveel mogelijk om trent zijn medemensen aan de weet komt. Men kan een ander nu eenmaal slechts dan begi'ijpen, wanneer men zich voor zover dit kan in diens positie inleeft. Dat men ook aandacht besteed aan de inheemse godsdiensten en aan de kennis van talen behoeft wel geen betoog. Op de ze wijze en op nog vele andere manie- ren maakt men er dus krachten voor de zending klaar voor hun mooie, maar moei- lijke werk. Er is echter nog een geheel an dere arbeid, die men in Baarn verricht. Men begrijpt, dat het zendingswerk, wil het zo goed mogelijk worden gedaan, niet alleen bij een klein groepje moet leven, maar dat de kerken in Nederland er ten volle achter moeten staan. Zo is het in de eerste plaats van belang, dat men in ons land op de hoogte van de achtergi-onden van de methode van het werk blijft. Om dit te bevorderen komen regelmatig pre dikanten en studenten naar Baarn om er inzicht te krijgen in de diverse zijden van het zendingswerk. Op hun beurt kunnen zij hun kennis dan weer doorgeven aan de leden der kerk. Nog één zeer belangrijk ondei-deel van het werk willen we noemen. Het centrum staat voor alle Nederlandse Gereformeer de kerken en zendingsinstanties steeds klaar om waar nodig is sei-vice te verlenen bij het werk voor de zending. Na tien jaar is het werk, dat plaats heeft onder de bezielende leiding van ds. B. Richters, reeds zo uitgebreid, dat er plan nen zijn om te komen tot de bouw van een nieuw administratiegebouw. Voor dit alles is uiteraard veel geld nodig. We merkten reeds op, dat er veel wordt geofferd. Om concreet te zijn: in 1955 werd door de ge reformeerde kerken mede door het werk van Baarn (waar men, dit zij er ten slotte nog over medegedeeld, ook terecht kan voor het organiseren van allerlei con ferenties) een bedrag bijeenbracht van twee miljoen gulden. o Op een morgen toen het heel erg koud was, kwam de melkboer de stal van de ponnie in, met een groen ding in zijn hand. „Hihi!" riep de ponnie vrolijk, net als elke dag en ze trippelde vriendelijk op de baas af en gaf hem een lik over zijn hand. „Kijk eens, wat ik voor je meegebracht heb,. Puk," riep de melk boer en hij trok het groene ding over haar oren en haar voorhoofd. ...Puk schudde wild met haar hoofd, want dat groene ding kriebelde zo. „Toe nou maar," zei de melkboer, „je zult eens zien hoe lekker warm het zit. Kom maar gauw mee." Hij spande haar voor de wagen, die al vol met melkbussen op het erf stond. Puk was nog steeds een beetje verbaasd, maar toen opeens zag ze zichzelf in de ruit van het huis. Wat was dat? Op haar hoofd stond een prachtige groene muts, zo groen als het gras in het voorjaar en op elk oor zat een mooi oranje kwastje. „Hihilachte ze, „wat ben ik mooi! Ik lijk wel een dame!" Hoe langer ze keek hoe prachtiger ze zichzelf vond. „Toe Puk, toe nou," riep de melkboer telkens als ze weer helemaal verheer lijkt bleef staan dromen voor haar eigen spiegelbeeld, „loop nou toch eens door." „Hihi," zei ze uit de hoogte en ze zette haar hoefjes neer alsof het hoge hakjes waren, „hihi, ik ben veel te deftig om me te haasten." Ze deden over hun tocht langs de hui zen uren langer dan anders. De melk boer zuchtte ervan. „Ik weet niet wat dat dier vandaag mankeert," zei hij Vegen al zijn klanten. „Ik kan nog beter gaan lopen dan met haar op stap gaan." De ponnie deed net of ze niets hoorde, maar ze was het eigenlijk wel met hem eens. Zij, met haar mooie hoed en de kwastjes op haar oren, was eigenlijk veel te goed om een melkwagen te trek ken. Ze bleef nog vaker staan en ze liep nóg langzamer. „Nou," zuchtte de melkboer toen ze veel en veel te laat thuis kwamen, „jij kan zeker niet tegen de kou. Morgen doe ik het zonder jou." Dat was precies wat de ponnie wou horen. Met een tevreden gezicht en de mooie groene muts op haar oren ging ze staan slapen en droomde over de vol gende dag. Want ze had een plan. Ze vond dat ze niet langer bij de melkboer kon blijven, nu ze opeens zo deftig was. En toen de melkboer de volgende dag zonder haar was vertrokken, ging ze er op uit. Ze trippelde naar de winkelstraat, waar ze altijd zoveel dames met mooie hoeden had gezien. Net als zij ging ze op het trottoir lopen. Ze trok zich niets aan van de mensen en de kinderen, die verbaasd omkeken. Naar haar vriendjes, de honden en poezen keek ze helemaal niet om. Ze stond stil voor een grote winkelruit, waarachter een breed bed met een rose zijden deken stond. „Juist," zei ze, „dat is nou net iets voor mij. Dat is beter dan een stal. Daar wil ik in." Ze duwde met haar neus tegen de win keldeur en ja hoor, die ging zo maar open. „Tingeling" deed een bel, maar voor er iemand kwam kijken lag de ponnie al onder de rose zijden deken in het bed. Alleen haar groene hoed met de oranje kwastjes kon je nog zien. „Hé," zei de winkeljuffrouw, „er is nie mand en toch hoorde ik het belletje." Ze keek nog eens rond, maar ze zag niets. De kater Kadoe met zijn scherpe ogen ontdekte Puk de ponnie het eerst. Hij streek zijn snorren op voor de spiegel ruit en zag de groene hoed achter de ruit, in het bed, bóven de deken. „Mauw miauw," riep hij tegen zijn vriendje Max en die kwam met open mond naast hem staan. „Dat is de ponnie, dë ponnie van de melkboer. Nou, die durft!" Het duurde maar een kwartiertje of het stond zwart van de mensen en dieren voor het raam van de beddenwinkel. De mensen zagen alleen een groene hoed, twee oranje kwastjes en 'n paar verwar de bi'uine haren. Was 't een mens? Was het een pop? Aan een paard dacht nie mand. De juffrouw die achter de winkel aan het werk was, hoorde het lawaai voor de deur en ging eens kijken. Het was pikdonker in de winkel, zoveel mensen stonden er voor de ruit. Waar keken ze naar? „Hihi," hoorde ze op eens. Ze schrok zó dat ze hard de winkel uitholde en tussen de mensen wegkroop. Toen zag ze het bed ook. Ze gaf een schreeuw. De melkboer, die net kwam aanlopen, moest haar vasthouden, zó trilde ze. Alle mensen schreeuwden nu, want de ponnie had zich in het bed om gedraaid en daardoor kwamen haar hoefjes bloot. Vier glinsterende hoefjes lagen op het witte laken. „Wel asjeme nou," riep de melkboer en hij holde de winkel in en joeg de ponnie uit haar mooie bed, waarin ze zo heerlijk lag te dromen. Ze wist niet hoe gauw ze moest maken dat ze wegkwam, toen ze al die boze mensen zag. Ze draafde als dol door de straten, steeds verder en verder met een hele troep kinderen en de melkboer achter zich aan. En toen, natuurlijk door het hollen, verloor ze haar hoed. Nog even rende ze door, maar opeens moest ze weer langs een winkelruit en daar zag ze zichzelf: een ondeugende ponnie met kletterende hoefjes, met verwarde haren en een lange staart. Er was niets deftigs meer aan. Ze stond stil. Ze liet zich rustig vangen en meenemen en kon zelf maar niet begrijpen, hoe ze al die ondeugende dingen had kunnen doen. „Die hoed," dacht ze, „het zat hem in die hoed." Dat zegt ze tegen iedereen, die haar vraagt wat haar die dag gemankeerd heeft. Ze schaamt zich nog wel een beet je. Nu loopt ze weer kwiek voor de wagen, draaft als ze di-aven moet en stopt als de melkboer dat wil. „Hihi," roept ze tegen haar vriendjes, de honden en poezen „hihi, voor mij geen hoed meer, hoor!" MIES BOUHUYS Heb jullie op de weg misschien Poesenelletje gezien'? Met een strikje van fluweel om haar zachte poezenkeel, met een pluimpje aan haar oor en een mooi wit befje voor, zonder spatjes, zonder spetjes, alles even schoon en netjes? Zoek maar niet of je haar ziet. Poesenelletje is er niet. Poesenelletje zit thuis. Is daar dan een vette muis? Staat haar melkje daar dan klaar? Is daar vlees of spek vbor haar? Poesenelletje zit thuis en geen pootje komt uit huis. 's Morgens niet, noch 's avonds laat. 't Is haar veel te vies op straat. Laat de kinderen maar gaan, want die hebben laarsjes aan, zegt die kleine poesenelletje, die zo bang is voor haar velletje, 't Is me veel te koud en nat en ik ben een schone kat. MIES BOUHUYS. Dit vogelhuisje kun je maken van een kokosnoot. Zaag de noot doormid den en snij het vruchtvlees eruit. Maak dan van triplex negen stukjes, zoals tekening A aangeeft en spijker er steeds drie op elkaar. Lijm deze met goede kleefstof aan de noot vast. Maak een paar gaten (3) aan de bovenkant en hang het voederhuisje met een touwtje aan een boomtak. Zo kun je de honge rige vogels helpen in dit koude jaar getijde. 25 FEBRUARI 1956 WOENSDAG aanstaande bele ven we dus weer die rare dag, waarvan de datum maar eens per vier jaar boven brieven komt te staan; 29 februari. Het is eigenlijk een soort fraude: schrikkeldagen inlassen is zo iets als valse kilometerpaaltjes langs een weg zetten. We doen het, maar de lengte van de weg ver andert er tóch niet van. Natuur lijk: op het eerste gezicht lijkt het alsof ons geknoei de winter verlengt. Februari is immers één van de wintermaanden en wij maken haar kunstmatig een dag langer dan zij eigenlijk behoort te zijn. Ja, maar zoek nu eens in uw agenda het begin van de len te op! Ge vindt 20 maart en niet de 21ste dit jaar. De 29ste febru ari is het valse kilometerpaaltje langs de winterweg. Het lijkt alsof de weg er langer van wordt, maar de zon trekt zich gelukkig van onze falsificatie geen steek aan en passeeii. dus ditmaal de evenaar rustig een dag eerder: op 20 maart in plaats van op de 21ste, zoals anders. De winter blijft even kort (of lang) als hij was. Waarom knoeien we dan tel kens zo met onze kalender? „Omdat Caesar 'dat zo wou" is natuurlijk geen antwoord, al mo gen we de naam van Gajus Ju lius Caesar in deze tijd best even noemen, want hij heeft tenslotte de grondslag gelegd voor de ka lender die enkele weken gele den.... gejubileerd heeft. Ja wel: het jaar 45 voor Christus was het eerste dat 365 dagen telde en het zo juist afgelopen jaar 1955 was dus het tweeduizendste uit de Juliaanse kalender! De wijziging, die Paus Gregorius XIII in 1582 liet aanbrengen was een (zeer nood zakelijke) correctie, maar principieel ver anderde er niets aan het door Caesar inge voerde tijdrekensysteem. Caesar had trou wens zijn wetenschap van anderen Egyptische hooggeleerde priesters en deze heren wisten, hoe laat het was. Eigenlijk wisten de Romeinen het ook wel, maar het kwam soms om politieke redenen beter uit te veinzen van niet. Het invoegen van schrikkelmaanden in hun jaar van 355 dagen (twaalf maansomlo- pen) geschiedde maar „als het zo uit kwam". Dat wil zeggen, dat men dikwijls meer rekening hield met de ambtstermij nen der hoogwaardigheidsbekledex-s dan met de stand van de zon. Het gevolg was dat ten tijde van Caesars ingreep de sei zoenen ongeveer een kwartaal achter wa ren komen te lopen. Wat dat eigenlijk is het achterlopen van seizoenen zouden we het duidelijks! merken als wij de schrikkeldag afschaften. De tijd, die onze planeet nodig heeft voor één omloop om de zon, duurt immers nie» precies 365 etmalen, maar ongeveer een kwart etmaal langer (in decimalen uitge drukt: 365,242216 etmalen). Die kwartdag extra loopt in vier jaar op tot een heel etmaal, in honderd jaar dus tot vijfentwin tig dagen. In zeven eeuwen zou de zaak zo scheef lopen, dat het noordelijke half rond juni wintermaand zou moeten noemer en Kerstmis zou moeten vieren met een laaiende zon hoog aan de hemel. (Stelt u zich voor wat er gebeurt als we de aanstaande woensdag gewoon 1 maart zouden noemen in plaats van 29 febx-uari. De lente zou dus niet op 20, maar op 21 maart 1956 beginnen om 16.21 uur. De len te van 1957 zou 36514 etmaal later begin nen, dat wil zeggen nog wel op 21 maart, maar pas omstreeks tien uur 's avonds. Reeds in 1958 waren de begindatum van de lente al verschoven tot 22 maart. Onze kinderen zouden reeds een tijd kunnen be leven waarin de lente pas ver in April be gon. Na zevenhondei-dtwintig jaar zou de toestand van nu totaal op zijn kop staan: het zou lente worden in september en herfst in maart!) ZIEHIER dus de functie van ons valse lcilometex'paaltje: de schrikkeldag houdt de seizoenen op hun plaats ten opzichte van de kalender. Maar men moet deze met mate toepassen, anders loopt de zaak toch Wij zijn er ons van bewust, dat u op deze plaats eigen lijk veel liever andere illustraties zou hebben gezien - maar waar moe ten wij die van daan halen zonder de werkelijkheid geweld aan te doen, als men zelfs aan deRivièra op straat kan schaatsenrij den? En trouwens: de fotograaf heeft goed iverk gedaan, al is het weer dat er buiten evenveel schoonheid als vuil voor het opschep pen ligt. Zijn plaat jes zullen overi gens voor zichzelf moeten spreken. U kunt ze uitknippen om ze dan later te laten dienen als illustratief bewijs materiaal voor uio sterke herinnering aan de vorstperiode van 1956. Maar dan zou u er in alle oprechtheid toch naast zijn. Want deze foto's werden in 1955 ge maakt. Is dat mis schien een troost? was aanvaard. Want de sprong van 4 op 15 October 1582, die Paus Gregorius ox-don- neerde, verwekte bij velen een psychologi sche schok van de eerste rang: men voelde zich beroofd van elf kostelijke levens dagen! Slechts schoorvoetend nam de rest van Europa de nieuwe tijdrekening over. De psychologische factor ging nog steeds ster ker wei-ken ook, want in het begin van deze eeuw was het verschil tussen de Gre goriaanse en de Juliaanse tijdrekening al* aangegroeid tot dei-tien dagen. Vandaar dat de Russen (de Grieks-katholieke landen pasten zich pas in 1918 aan) hun oktober revolutie van 1917 (op de 25ste van die rnaand) nog altijd herdenken op 7 Novem ber dei-tien dagen later! GERTON VAN WAGENINGEN Een „tropisch jaar'» (de naam Is afgeleid van het Griekse woord tropos. dat wending, richting, betekent) Is de tijd waarin men van de aarde af strikt gezegd: van het middelpunt der aarde uit het middelpunt van de zonneschijf ziet rondgaan van lentepunt tot lentepunt. Dat duurt 305,242216 etmaal oftewel 365 dagen, 5 uren, 46 minuten en 47,4624 seconden. nog weer in het honderd. Daarom zijn de hondei'djai-en géén schi-ikkeljaren (in 1900 volgde dus 1 maart onmiddellijk op de 28ste februari) behalve wanneer hun jaar tal een veelvoud is van 400 dan dus weer wel. Het jaar 2000 zal dus een schrik keljaar zijn. Men kan de regel heel in het kort zo for muleren: elk vierde jaar en elk vierde eeuwjaar is een schrikkeljaar. Helemaal klopt de zaak dan nog niet, want het ge middelde Gregoi-iaanse jaar is 0,000284 et maal te lang ten opzichte van de werke lijke duur van het gemiddelde tx-opische jaar en om „bij de tijd" te blijven zullen wij in de loop van een der eerstkomende veex-tig eeuwen eenmaal een schrikkeldag moeten laten uitvallen. Maar zoveel verzet als Gregorius' correc tie op de Juliaanse tijdrekening met zich meebracht, zal deze kwestie niet meer op roepen. Het heeft drie-en-halve eeuw ge duurd eer de in 1582 in de rooms-katho- lieke landen ingevoex-de datering overal Uit „The 64.000.000 dollar answer a cartoon guide to T.V." door Charles Preston Berkley Publ. Corp. te New York).

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1956 | | pagina 13