DE NATUUR VAN EMILE ZOLA m f n n E ONZE NAMEN Hoornik en Achterberg „Achter de bergen35 Het offer van Pablo Casals Veel te veel Vissers, Bakkers, Dekkers en De jongs Een dichterlijke tocht Litteraire Kanttekeningen DE MUZE ZWERFT DOOR NEDERLAND Over oude litteratuur i „Germinal" zou vervelender zijn als het niet steeds bewonderenswaardig was en bewonderenswaardiger j als het niet soms vervelend werd ONZE PUZZEL 1 2 ~nr~ 20 s> n Beroeb en herkomst Bijnamen nodig HET IS geen wonder dat „Germinal" met enkele andere romans van Zola nog steeds bij de meest uitgeleende boeken van de Franse leesbibliotheken hoort. Het verhaal stelt in vijfhonderd pagina's het hele pro ces van de verpaupering der arbeiders klasse onder het kapitalistische systeem voor, als het ware in een stroomversnel ling: crisis in de Noord-Franse mijnen in de tijd van Napoleon III, verlaging van de toch al minimale lonen, staking, oproer, vernielingen, die de werkgelegenheid ver der beperken. In contrast met de nood van de mijnwerkersbevolking vertoont zich hier en daar de levenswijze van een nietsver moedende aandeelhouder, wiens mollige vertroetelde dochter aan het slot door een oude arbeider in een laatste opwelling van lust en kracht bijna symbolisch gewurgd wordt Daar komt bij dat in een critische beschrijving van Zola's werk alleen het woord symbolisch met voorzichtigheid ge hanteerd hoeft te worden. Verder zijn al de dichtst voor de hand liggende termen zonder omslag van toepassing. Hier is het lezing opkrabbelt, is men opgelucht van zijn overtuigingsmiddelen verlost te zijn. Dat de mens in zijn gedrag door zijn om standigheden bepaald wordt, daar is veel waars in. En ook is het dier in hem niet weg te praten. Maar de voornaamste reden voor onze nimmer verflauwende belang stelling in dit creatuur ligt toch elders. Wat is die mens dan voor een dier, dat hij zo beïnvloed wordt? Toen Zola in zijn popu lairste tijd was, werden er beeldjes en prenten gemaakt van personen uit zijn romans. Wanneer op zo'n manier personen niet in prenten tegenwoordig maar in films, wordt de toeschouwer gekwetst in de voor stelling die hij zelf van hen had. Daar is geen goede rolbezetting tegen bestand,want het wezen, dat men zich voorstelde, is een ondefinieerbare eenheid, zeker geen vol ledig concreet mens. Bij beeldjes of films van Zola's personen doet die afwijzende reactie zich niet voor. Zij waren in het boek zelf toch oningevuld gebleven, witte vlekken met hier en daar wat grijze scha duwen, gemanipuleerd door breed en dui- een panorama, daar een tragedie, gecon trasteerd met een eenvoudig gezinstafreel, nu eens is het aangrijpend, even later machtig, vervolgens gemoedelijk. Soms verdient het verscheidene van deze of an dere waarderingen tegelijk, maar er zijn nooit raffinementen die hun geldigheid be perken: Zola gebruikt geen dubbele bodems. „Germinal" duurt zeer lang, niet alleen in zijn geheel, maar ook in ieder van zijn delen. Tien grote pagina's zijn nog niet genoeg om ons te laten zien hoe het bij het opstaan en het ontbijten toegaat in het mijnwerkersgezin, dat wij het beste leren kennen: later lezen wij er opnieuw over. Van de constructie van een kolenmijn in 1865 en van de werkwijzen die er werden toegepast, leren wij alles wat Zola er zelf over geleerd heeft, toen hij zich nauw keurig en onverschillig voor ongerief ging documenteren voor zijn nieuwe boek. Er zijn zoveel dialogen en beschrijvingen, die de loop van het verhaal ophouden, dat het lijkt of wij hier met de laagst ontwikkelde romancierstechniek te doen hebben, die nooit iets kan weglaten. Dat is toch niet zo, Zola kan heel goed een scène uitdunnen, wanneer hij dat wil. Hij geeft daar in „Germinal" enkele dui delijke bewijzen van in korte passages, maar bovendien stelt men niet zonder ver wondering vast dat het hele boek, hoewel enorm breed en dik van gestalte, toch overal gespierd is, zonder slappe kwabben. Men kan daar het naturalisme ter verkla ring aanvoeren, dat zich verlustigde in uit voerige beschrijvingen, maar dan alleen als een theorie die Zola's aanleg voorbeeldig convenieerde. Aan het begin van zijn car rière waren zijn voornemens heel anders: „Ik keer mijn blik van de mesthoop af en richt hem op de rozen, niet omdat ik het nut ontken van de mest die mijn mooie bloemen doet groeien, maar omdat ik de voorkeur geef aan de rozen, hoe weinig nuttig ze ook zijn". Met die theorie bleek hij toch niet te kunnen werken. Pas toen hij uitgemaakt had dat de mest even „waar" was als de rozen, kwam hij op gang en voltooide in vijfentwintig jaar van stug doorwerken de twintig grote romans, die de serie van de Familie Rougon-Macquart heten, hoewel zij overigens geheel afzon derlijk van elkaar staan, niet in het minst een vervolgverhaal. Iedere ochtend schreef hij, als de documentatie eenmaal verzameld was, vier of vijf pagina's. In tien maanden ongeveer was een roman klaar. De vraag of hij wel goed gestemd was om te schrij ven stelde hij zich niet, noch kwam hij ooit na afloop tot de conclusie dat er eigenlijk iets verwijderd of veranderd moest wor den. Deze manier van werken kwam hem des te beter van pas, doordat hij aan finesses toch weinig te bieden had. Evenals de op vatting dat de mens in zijn dierlijke waar heid beschreven hoorde te worden, stelde zijn theorie, dat de gedragingen van het dier tenslotte bepaald worden door zijn omstandigheden, hem schadeloos voor een gebrek aan psychologie. De waarheid, in de litteratuur niet anders dan in de weten schap, bestond uit al de feiten, mooi of lelijk. Al de feiten waren dus ter zake: de overtuiging waarmee hij ze noteerde ver slapte nooit en als men ze nu leest heeft men nog steeds de indruk, dat ze inderdaad alle van belang zijn voor wat hij wil ver tellen. GEEN TEGENSTANDER van Zola die ontkent, dat zijn werk een geweldige kracht heeft. Dat die kracht zo onmiskenbaar is, kan men er overigens als een bezwaar tegen gebruiken: men wordt niet omge praat maar omgeduwd tot een aanvaarden van zijn visie. En wanneer men na de delijk aangegeven omstandigheden en ge beurtenissen. Behalve zijn overtuigingen en zijn ge breken heeft Zola echter ook zijn talent, dat groot is voor het vertellen van een verhaal en in een meer technische zin voor het construeren ervan. „Germinal" zoals trouwens al gezegd werd is be wonderenswaardig. En meer dan dat, in een van de standaardwoorden uitgedrukt: boeiend. Het is wel degelijk de moeite waard om hem het mijnwerkersdorpje te zien beschrijven, de zwartgerookte huisjes met de dunne muren, waar doorheen de bewoners kennis nemen van eikaars hui selijke twisten, de lanen door het effen kale land, waar zich 's zomers de kinderen verspreiden en gedwongen huwelijken voorbereiden, de winkel waar de impopu laire kruidenier krediet verleent in ruil voor intieme gunsten van de huisvrouwen en het café waar de jonge idealist Etienne gesprekken heeft met de Russische anar chist Souvarine, die hem aan het lezen brengen, zodat hij later als leider van de staking gaat optreden. En dan het onder grondse decor in de mijn, waar wij de mannen, die wij boven ontmoet hebben, terugvinden, hakkend in de kolenlagen, terwijl het water op hen sproeit en zij be dreigd worden door verzakkingen in de gangen, of anderen die karretjes naar de hoofdgangen moeten duwen, waar zij in treinen gezet worden en door paarden naar de lift getrokken (ook de paarden laat Zola niet ongemoeid, hij spreekt over deze niets- dan-dieren met een opvallende tederheid en natuurlijkheid). Al deze dingen zijn nog maar het begin. De enorme apparatuur van Zola's verhaal komt pas werkelijk in beweging als de staking uitbreekt en het dorp langzamer hand uithongert. Voor de beschrijving van het uithongeringsproces zijn veel natura listische pagina's nodig, teveel zelfs, maar het doorzettingsvermogen van de lezer wordt beloond als het oproer losbreekt. De uitgemergelde stakers trekken in massa door het winterlandschap om in verschil lende mijnen de stakingsbrekers tot op houden te dwingen. Met het vorderen van de dag worden zij steeds wilder, zij ver nielen de installaties van een van de mij nen en trekken dan naar het huis van de directeur, die een hoofdkantoor in Parijs vertegenwoordigt en zolang de staking duurt niet veel anders gedaan heeft dan manoeuvreren in een voorzichtige diplo matie. Terwijl zij woelen en schreeuwen bij de tuinjnuur, komen juist de dames aan, de vrouw van de directeur met enige ken nissen. De vertroetelde dochter van de aan deelhouder beleeft angstige minuten tussen de woedende stakers, totdat de hele troep dank zij een list van Etienne afdrijft naar de winkel van de impopulaire kruidenier, die als hij een poging doet om te ontkomen voor hun ogen van het dak doodvalt op de straat, waar zij zijn lijk verminken. Als de staking enige tijd later bijgelegd is, gehoorzaamt Souvarine aan zijn over tuiging, dat alles vernield zal moeten wor den voor er een beter leven op aarde mogelijk is: hij maakt de beschoeiing van een van de mijngangen kapot, zodat die op de eerste dag van de hervatting van het Bij de uitgeverij Bigot en Van Rossum N.V. te Amsterdam is wederom een der romans van Emile Zola te weten „Het dierlijke in de mens" in een nieu we vertaling verschenen. Deze geschie denis van liefde en haat, vermengd met koortsachtige politieke gevoelens, speelt zich af ln het milieu van een grote spoorwegmaatschappij. De vertaling is van P. Th. van der Plas van Rossum. werk vol water loopt. De meeste arbeiders ontsnappen, maar niet Etienne, zijn vrien din Cathérine en haar vroegere minnaar Chaval. Vréselijke scènes volgen in een afgesloten mijngang, waar Etienne in een ruzie Chaval doodslaat en dan met Cathé rine alleen blijft wachten op de redders, met wie zij klopsignalen uitwisselen, maar die weken nodig hebben om hen te berei ken. Het water staat tot vlak onder hun voeten en daar drijft het lijk van Chaval in, dat zij tevergeefs proberen weg te duwen. Als de reddingsploeg bij hen door dringt, is Cathérine dood. Etienne, na zes weken in het ziekenhuis, vertrekt naar Parijs om verder te werken aan de organi satie van de arbeiders. OM WAT HIJ met deze massa-scènes doet, met het tweezijdige verhaal van de opsluiting en de redding, verdient Zola al zijn positie als een oude meester. Zijn werk betekent minder dan het zou willen be tekenen: de wetenschappelijke pretenties hebben niet veel waarde meer en de natu ralistische uitbeelding schokt maar licht. De-waarde van „Germinal" is beter te onderscheiden als men de theorieën ne geert. Ondanks al zijn pijnlijke waarheden zoekt het boek niet de betekenis van een „J'accuse" dat Zola later in de zaak-Drey- fus uitsprak: het blijft een uitbeelding van „la condition humaine". In de galerij van de klassieken is het werk van Zola niet een stuk waar men iedere bezoeker aanstonds naar toe zou willen brengen. En als men er weer eens naar gekeken heeft, wil men het liefst voorlopig vergeten. Niettemin, daar staat hij, veel te groot en veel te breed om weggezet te worden. S. M. Horizontaal: 1. sta,d in Nederland, 8. kan men op schrijven, 9. gem. in Gelderland, 10. lidwoord (fr.), 11. deel van' het gelaat, 13. bijwoord, 14. kaatsnetje, 16. landman, 17. gepast, bruikbaar, 18. lengtemaat, 20. afkorting van idem, 22. oude lap, 23. West- Afrika (afk.), 24. ligplaats voor schepen, 26. meisjesnaam, 27. ivoor. Verticaal: 1. alle twee, 2. honigdrank, 3. muzieknoot, 4. azijn, 5. lidwoord, 6. vaar wel, 7. denkbeeldige cirkel, 11. jongens naam, 12. zwarte, 14. deel van een auto, 15. kever, 19. op die tijd, 21. woedend, 23. vra gend voornaamwoord, 25. kanaalpeil(afk«. 26. muzieknoot. 5 4. 5 7 8 9 10 11 12 35 1 4 i 15 17 19 21 22 75 - 24 25 Ié Om in aanmerking te komen voor een van de drie geldprijzen ad f 7.50, f 5 en f2.50 dient men uiterlijk dinsdag 17 uur de oplossing in te zenden aan een van onze bureaus in Haarlem: Grote Houtstraat 93 en Soendaplein; in IJmuiden: Kennemer- laan 186. Men wordt verzocht de oplossingen uit sluitend per briefkaart in te zenden, met duidelijke vermelding: „Puzzel". Oplossing van de vorige keer: Horizontaal: 1. gala, 5. stek, 8. gelaten, 11. Elden, 13 armee, 15 tak, 17. Aa, 18. sla, 20. a.k., 21. ris, 23. adèle, 25 paard, 27. ma kreel, 29. kans, 30. snee. Verticaal: 2. Ag, 3. leem, 4. alles, 5. sté, 6. tent, 7. en, 9. adelaar, 10. maart, 12. ak ker, 14. RAI, 16. aal, 19. adres, 22. span, 24. eden, 26 aks, 27 ma, 28.1e. De prijzen van onze vorige puzzel wer den na loting als volgt toegekend: J. E. Meyer, Velserduinweg 260, IJmuiden-Oost (ƒ7.50), J. van Dijk, Colensostraat 42 rd., Haarlem-Noord 5,en mej. L. Dentz, Meeuwenstraat 64, Haarlem-Noord 2.50). „AGORA-MUSEUM" IN ATHENE Op 31 augustus zal in Athene het „Ago- ra"-Museum" (marktmuseum) worden ge opend. Dit instituut wordt zo genoemd, om dat er in onder worden gebracht de voor werpen, die bij het opgraven van de oude markt aan het licht zijn gekomen. Deze opgraving werd in 1931 door Amerikaanse archeologen ter hand genomen. De opening van het museum valt samen met het 75- jarig bestaan van de Amerikaanse school voor klassieke studies te Athene. Het „Agora-Museum is een reconstruc tie ter plaatse van de tot ruïne vervallen „Stoa van Attalos". WIJ ZAGEN dat onze naamvorming haar beslag kreeg zonder dat enige instantie regelend optrad. De gevolgen bleven niet uit. Want door de gestage toeneming van onze bevolking gaat er zelfs een tekort aan namen komen. Niet omdat de tachtigduizend familienamen, die we gezamenlijk dragen, onvoldoen de zijn voor elf miljoen Nederlanders, maar omdat het met de verdeling zo on billijk gesteld is. MEN WEET HET, onze geslachtsna men werden in 1811 vastgelegd door de invoering van de Franse wetten. Maar terwijl de bevolking thans vijf keer zo groot is, verminderde het aan tal namen omdat tal van kleine fami lies uitstierven. Zo is bijvoorbeeld de aardige naam Slaghregen verdwenen. Uiteraard kwamen namen uit den vreemde de gaten vullen Dat het met de verdeling der beschik bare namen ietwat wonderlijk toeging, ligt voor de hand. Daar in onze landen de mansvoornamen Jan en Piet zeer populair waren, is het aantal dragers van de patroniemen Jansen en Piclersen ettelijke keren groter dan dat der va derlanders. die geboekt staan als Faas- sen, voor het eerst gedragen door de zoon van een (Boni)fac(ius) of Gat- sonides, de vergriekste vorm van de Friese vadersnaam Gaszesz. Gezwegen nog van andere namen, die eveneens uit patroniemen ontstonden: Meynen. So- mers. Winia. Sannes. Heslinga en Ger- brandy. BJ DE UIT beroepen voortgekomen namen winnen Bakker, Mulder en Dek ker het glansrijk van Vorster (van for- starius: boswachter, later de bode van een schoutsgerecht) en Boomsluiter, de man die eens in de steden iedere avond bij het sluiten der poorten, de water wegen, die binnen de veste voerden, afsloot met een drijvende boom. Een haastige blik op onze kaart kan leren dat Visser een meer gangbare naam zal zijn dan Goudstikker, de man die met gouddraad borduurde. In de geogra fische groep hebben de Van Leeuwens een duidelijk overwicht op medebur gers. die luisteren naar namen als Van de Brandeler. Ter Smitten, Reddingius. Groustra, Lohman en Bieruma. welke toch ook een herkomst aangeven. Even enorm als onverklaarbaar was de voor liefde voor De Vries boven Den Hol lander, De Zeeuw, Groninger, Drenth en Den Braber (Brabander). Daarentegen is het duideliik dat men eerder de zoon van de vader wil on derscheiden dan omgekeerd, zodat de tol familienaam geworden aanduiding De Jong veelvuldiger voorkomt dan Den Oude. DE GEVOLGEN van deze ongelijke verdeling zijn zichtbaar. Te Zandvoort moet men zich van vele dozijnen bij namen bedienen om alle lieden uit el kaar te houden, die in het Bevolkings register als Paap vermeld staan, te Overvcen doet men insgelijks met de Roozens. Doch de moeilijkheden beginnen pas goed als men in een onzer grote steden een Smit. Visser, Bakker. Meyer of De Vries wil opbellen. Want het telefoon boek bevat in elke categorie steeds hon derden naamdragers, waarvan er vele dezelfde voorletters hebben. Lapmidde len als sr. of jr. en Wzn. sorteren geen effect meer. En al hebben we stellig wel andere zorgen, ook die steeds groter wordende gelijknamigheid gaat ons problemen stellen. Dit is al lang het geval in de Scandinavische landen, waar namen als Gustavson. Person en Nielsen door tienduizenden worden gedragen: het telefoonboek van Stock holm telde eens ruim zesduizend An- holmr telde zesduizend Andersons! men in deze landen maatregelen geno men. En wel door de mogelijkheid te scheppen tot naamsverandering zonder kosten. Zo neemt te Kopenhagen iedere Jensen, die na een verhuizing in zijn nieuwe woning op een andere etage een naamgenoot aantreft, een afwijkende naam aan. Hoewel het er nog de vo rige maand gebeuren kon. dat een sport club een bestuur koos, waarbij toen ze. ven Jensens uit de bus kwamen. Echter; in het Noorden wordt tenminste iets gedaan. Nederland kan er een voorbeeld aan nemen. J. G. DE BOER VAN DER LEV •^XXCCOOCCOCCCOOCOOCXXXXCOCOCCCOCCCOCCCCCCXCCCOCCCOiCCCOC OCC^CCOOCX<XX)CCCCOOCCCCCCCCCCC'.>^X cocco ccoooccooco HOORNIK ZOU DE laatste zijn om zijn verwantschap met Gerrit Achterberg te ontkennen. Nadrukkelijk zelfs heeft hij deze beaamd. „Zijn verzen", schreef hij. „zijn mij eigen als harteklop en ademtocht. Een nieuw gedicht van hem kan mij overrom pelen als een onverwacht schokkend bericht, dat mij met de zoetste pijn, de pijn der vervulling, doortrekt". Wat beiden verbindt zo sterk verbindt dat Hendrik de Vries terecht van een wisselwerking kon spreken is, dunkt me, eenzelfde, althans ge- fijkgeaarde toespitsing van het levensgevoel, dat voor deze dichtergeneratie beslis send was: de tragische onmogelijkheid om in een tijd, die de levensstructuur ver vangen heeft door een bestaansconstructie, nog „schoon" te leven, dat wil zeggen in harmonie, in harmonie met zichzelf, met de wereld, met het leven als zodanig. Op gegroeid tussen twee wereldoorlogen, in een verbeten, heilloze tijd, in een werkelijk heid die door een opportunistische organisatie trachtte te verbloemen dat zij haar kans op een mensengemeenschap roekeloos had verspeeld volwassen geworden tenslotte onder de dictatuur van een cynische verzakelijking, werden dichters als Aafjes en Vasalis, Achterberg en Hoornik, tot een „alleenzijn met zichzelf" gedoemd. ZOMIN ALS Achterberg heeft Hoornik in een ivoren toren zijn toevlucht gezocht. Beiden hebben zij het er op gewaagd het onherstelbaar-verlorene, het ongeschonde. ne, het onproblematisch-volstrekte bij hun poëzie en dat wil voor een dichter zeg gen: bij hun leven in te lijven, de le venseenheid te herstellen, de dood der ont luistering, der ontzieling, der onkenning, te achterhalen en ongedaan te maken. Al verscheen het gemis hun in een verschil lende gedaante: aan de één als de onher roepelijke dood der geliefde, aan de ander als de verloren schuldeloosheid der kin derjaren, beider gedicht was een verzet tegen hst fa taal-vergankelijke. Tegen de dood, de eindigheid, de onvolmaaktheid, het tekort van dit verminkte leven-in- vereenzaming. Beider dichten was een on ophoudelijk pogen om, met het onheil op de hielen, het verbroken verbond met het eeuwige, het goddelijke te herstellen. Een pogen om. zoals Hugo van Hofmannsthal in zijn meestelijke essay over Beethoven schreef, als Mozes voor God te treden van aangezicht tot aangezicht, om van ginds, van de grimmige steenwoestenij van de Horeb, „terug te keren en het woord des levens te brengen: het Woord dat God is". Ze zijn verschillende, tegengestelde we gen gegaan: Achterberg nam een kos mische, Prometheïsche opvlucht door ruim te en tijd naar hetgeen in het verlengde van het eindige ligt. Hoornik keerde Epi- metheïsch terug tot zijn jeugd, tot de ge boorte, het voor-geboortelijke, de moeder. In dit buiten-tijdelijke, dat aan de greep van het vergankelijke, van de dood, ont snapt, ontmoetten zij elkaar: lotgenoten in het gemis, strijdmakkers in hun verzet tegen het onvolkomene. zielsverwanten in hun hardnekkig dichtergeloof aan het vol maakte. En zo.is dan hun gemeenschappe lijke reis door de Haute Savoie een sym bolische tocht en de gedichtencyclus „Ach ter de bergen" die er voor Hoornik uit is voortgekomen een symbolische bun del geworden: een bundeling van beider verwanlschapsgevoelens. MISSCHIEN MOET MEN, als Hoornik en Achterberg, ieder op zijn eigen wijze, éénmaal zijn meegestorven, éénmaal deel gehad hebben aan de dood als lichamelijk feit, om zo hevig de titanische drang te kennen in het leven, mèt het leven, de dood te overwinnen. Voor Hoornik kwam deze zeer reële doodservaring pas met Dachau, waar elk uur een doodsuur, elke dag een foltering was. Dachau en Ausch witz en Bergen-Belsen zijn inmiddels „ver leden" geworden, één naam onder de vele Maar voor Hoornik „tot in zijn ziel ver minkt" is Dachau gebleven, is dit öoods- oord hiér en nü: „Ik weet zeker dat hét geen verschil maakt, of ik Dachau of de wereld zeg. en dat is wat mij kwelt en stil maakt" dichtte hij in zijn bundel „Na jaren'"*). Meer dan ooit tevoren van het leven ver vreemd, machtelozer dan ooit in de ban van het gevoel als gestorvene nog in leven, als levende al gestorven te zijn, heeft hu in de sonnettencyclus „Achter de ber gen"**) nog eens de opvlucht gewaagd, die hem „buiten de tijd" zou kunnen voeren, vooraf wetend dat hij, omlaaggetrokken door zijn aardse zwaarte, terug zou vallen. Dichters als hij berusten niet. Ze zijn be vlogenen. Zij hebben niets te verliezen dar. hun gedicht. En hun gedicht is hun enige levensmogelijkheid. Het is amulet, doods- afweer, reddingspoging. Het is het nauw- besloten domein, waarbinnen alleen net wonder de hereniging met het onher stelbaar-verlorene zich nog kan vol trekken. Vandaar waarschijnlijk Hoorniks voorkeur voor de meest hermetische van alle dichtvormen: het sonnet dat hem met zijn .veertien-regelige wetmatigheid Verschenen bij N.V. Daamen, 's-Gravenhage. Uitgegeven door A. A. M. Stols, Den Haag. wel eens noodlottig is gewoiden. in het gedicht „Initialen" bij voorbeeld is zijn techniek (het befaamde „Haornik-sonnet'U zelfs dodelijk geweest. Meer dan één strofe heeft trouwens schade geleden van de dwingelandij van het obligate versschema Maar er blijft zoveel klankzuivere, beeld rijke, woordbetoverende dichtkunst-van-het zuiverste-gehalte te bewonderen, dat men deze tweestemmige cyclus Achter de ber gen, waarin twee Achterbergen of twee maal een Hoornik achter de bergen de vervulling zoeken van hun eensluidend ge mis, niet graag in het oeuvre van Hoornik gemist zou hebben. BEIDEN ZIJN ZIJ „het" gewaargewor- den, in, échter de bergen; het beeld der vervulling. Samen riskeren zij in de steenwoestenij het deven om het te ach terhalen. Maar het dwaalt, het beeld. Het wijkt terug het visioen. Als dan de dich ter Hoornik nogmaals en alleen nu het on mogelijke beproeft, blijkt ook hij te moe ten falen. Eendrachtig bezweren zij de toverkrachten der verbeelding, delen zij in de offerande aan het onbereikbare, herkenner zij elkanders angst, sterven zij dezelfde dichterdood van verraad en steni ging in de weer betreden wereld. „Wij willen het alleen nog niet bekennen: Onder de spitse hoeden van de dennen lopen wij somtijds woordelijk in elkander". Maar deze „woordelijke" eensgezindheid heeft Hoornik niet belet, zijn cyclus te be sluiten met een allervoortreffelijkst son net, dat mèt het „Dichters" getitelde ge dicht alle onvolkomenheden van deze bun- de) ruimschoots teniet doet. Het bergon- weer is voorbij, de donder rolt nog na, „maar 't klonk weer aards". Liefelijk is het landschap, kinderen en schapen komen naderbij en dartelen „zohder bedoeling en om alles blij". Eén kind. een jongetje, be hoedt dit arcadische tafereel: „Pas later waagden wij wat we vermoedden te zeggen, lachend om zijn gekke hoed en gebroken stok. Een kind, Jezus misschien''. Mozes noemde ïk. Jezus, zegt Hoornik. „Al het vergankelijke is slechts gelijkenis", dichtte Goethe. C. J. E. DINAUX Ter gelegenheid van de Boekenweek 1956 heeft de dichter Ed. Hoornik in opdracht van de Vereniging ter bevor dering van de belangen des Boekhan dels een bloemlezing van verzen uit vele eeuwen over ontmoetingen met provincies, steden en stadjes onder de titel „De Muze zwerft door Nederland" samengesteld. Henk Broer tekende de voortreffelijke illustraties, waarvan hierboven (bij „Meimorgen in Lim burg" van Jan Engelman behorend) voorbeeld wordt gegeven. Mart Kern- pers nam te typografische verzorging voor zijn rekening. Deze gedichten over zoveel ver trouwde onderwerpen, zullen zeker de belangstelling prikkelen van de jeugd, waarvoor deze kleine bundel bestemd is. Slechts weinige bladzijden zijn aan figuren uit het verleden gewijd. De meeste plaatsruimte is gegund aan vertegenwoordigers van de generaties van deze eeuw: van Boutens en Bloem tot Lehrmann en Vinkenoog, waarbij men het (en dat is eigenlijk de enige aanmerking) betreuren moet, dat de sa mensteller zichzelf niet heeft doen ver tegenwoordigen. De bescheidenheid siert hem echter en trouwens: Am sterdam wordt meer dan eens bezon gen. Haarlem ook: door Adriaan Mor- riën en door Viruly (naar aanleiding van een schilderij van Jan van Goyen). :^CCCOC*jOC^OOCO^COOCOCCCCCCCCCCCOGOCCOCCCCCCCCCCCOCCCO CCCCOCCOCC'CcX)OOOOOCOOOCOOCOCOrX)OOOOOOOOOOOOOOOCXX!OCOCXXCCCCO Het gevolg (Overgenomen uit „Who's in charge here?" door George Price Berkley Publ. Co. te New York) PESSIMISTEN beweren soms, dat de uit voerende instrumentalisten van nu, verge leken bij die, welke door vorige generaties zijn voortgebracht, hun spel weliswaar tot een vroeger .ongekende technische perfectie weten op te voeren, maar dat onder hen minder markante persoonlijkheden worden gevonden. Er zijn voor deze stelling zeer zeker verklarin gen - te vinden. In de eerste plaats hebben de moderne, ratione lere metlhouden dei- technische vorming ongetwijfeld tal van remmingen weten op te heffen, die aan veel musici van-vroe ger de toegang tot het topgebied der virtuoze prestaties beletten, hiervan is geweest, dat een groot aantal jongeren bereikten, wat eertijds slechts aan een beperkte groep van uitverkorenen bleef voorbehouden. Persoonlijkheid is ech ter iets anders. Het is een gave der natuur, die niet, door welke methode dan ook, kan worden verkregen of aangekweekt.' In ieder geval is de vermaarde executant, wiens naam boven dit artikel staat, een man, die sinds meer dan een halve eeuw men mag wel zeggen ieders bewonde ring verwierf, niet alleen door de volko menheid van zijn speltechniek, maar zeker niet minder door de macht der persoon lijkheid, diie dit spel zijn hoogste bezieling heeft geschonken. Enkele maanden geleden verscheen bij de uitgever Albin Michel te Parijs een bundel samenspraken tussen de 79-jarige maestro en zijn vurige vereerder en landgenoot J. Ma. Corredor. („Conversations avec Pablo Casals" getiteld). De onderwerpen, in dit boek van 339 bladzijden ter sprake geko men, zijn veelzijdig. Het lange leven van de cellist trekt ons erin voorbij: de moei lijkheden uit zijn jeugd, de grote en succes rijke kunrtreizen, de laatste jaren van vrij willige ballingschap in Zuid-Frankrijk on der meer. Als ik een keuze doe uit wat Ca sals vertelt, dan trekt mij natuurlijk het meest aan wat hij zegt over zijn kust. Een afzonderlijk hoofdstuk is aan Bach gewijd. Degenen, die Casals de suites van de grote Thomascantor hoorden spelen, zul len dit begrijpen. Zijn weergeving verricht te het wonder, dat hij deze, alle uiterlijke aanlokkelijkheid ontberende kunst, heeft opengelegd voor zijn tijdgenoten, dat hij die in alle zuiverheid en eenvoud toegan kelijk heeft gemaakt ook voor hen, die uit het sobere donkerkleurige spel der vieir snaren de muziek niet konden afleiden of verstaan. „Er is geen sentiment, dat niet door Bach, het undverseelste genie, is uit gedrukt, behalve de kleinzieligheid, de laagheid, datgene wat een nobele geest ver foeitIk heb de gewoonte, te zeggen: Bach is een vulkaan". En verder: „Sedert lang is een mijner vurigste verlangens, de Mattheus-Passie te dirigeren volgens mijn inzichten. Ik zou willen, dat dit mijn mu zikale testament zou worden." Men weet, dat Casals veel gedirigeerd heeft en in 1920 te Barcelona een orkest het „Orquestra Pau Casals" oprichtte. Aan de bewogen geschiedenis van dit or kest is eveneens een hoofdstuk gewijd. Op de vraag, hoe hij de suites van Bach leerde kennen, antwoordt Casals, dat hij die als jongen van dertien jaar in een muziekhan del te Barcelona zag liggen. In die tijd trad hij al op concerten op. „Welk geheim, welk te ontsluieren myste rie kon zich schuil houden onder de woorden: Zes suites voor violoncel-solo? Ik wist niets van hun bestaan evenmin als mijn leraar- ove rigens. Niemand had mij er ooit over ge sproken. Deze vondst werd de grote ont dekking van mijn leven, ik was mij onmid dellijk van de uitzonderlijke betekenis be wust. Toen wij thuiskwamen, betastte en liefkoosde ik mijn schat. Opgetogen ging ik de suites studeren, een studie, die nog twaalf jaar werd voortgezet, voordat ik be sloot, ze in het openbaar te spelen." Casals spreekt zich uit over de meeste belangrijke componisten van vroeger en nu en hij geeft daarin blijk van breed in zicht en een kerngezond oordeel. Corredor maakt de opmerking, dat een beroemd kun stenaar eens had gezegd: „Heel mijn werk is alleen maar een reeks experimenten". Waarop Casals reageerde: „In de loop der eeuwen hebben de meesters der muziek hun experimenten voor zichzelf bewaard en waren ze erop bedacht, dat ze aan de toe hoorders slechts moesten geven wat ge voeld, overdacht en gerijpt was". Zijn in druk over „Wozzeck" van Alban Berg blijkt uit de opmerking: „Werk van een meester, die zich beweegt in een wereld, die niet de mijne is." Wat Nederland betreft, worden voornamelijk vele bladzijden gewijd aan de verdiensten van en de vriendschap met Ju lius Röntgen, die hij ten onrechte miskend en vergeten acht. Na de oorlog, in 1945, heeft Casals ge poogd de geallieerden voor de politieke sta tus van zijn vaderland te interesseren. Als overtuigd tegenstander van elke dictatuur, ze moge van rechts of van links komen, hoopte hij bij de overwinnaars begrip te vinden voor zijn streven. „Terug in Prades overwoog ik, dat mijn protest tegen de on rechtvaardigheid, waarvan mijn vaderland slachtoffer was, een algemene strekking moest hebben. In het daaropvolgend jaar, 1946, gaf ik nog enkele weldadigheidscon- certen het laatste was in Montpellier die ik beloofd had, maar ik verklaarde, dat ik geen enkele uitnodiging, vanwaar aan ook, zou aanvaarden, zolang men in Spanje niet een régime zou herstellen, dat de fun damentele vrijheden en de volkswil zou eerbiedigen. Ik deed de deuren achter mij dicht. Het was het smartelijkste offer, dat een kunstenaar kon brengen." En Pablo Casals bleef in Prades, tot welke kleine plaats hij nadien zijn muzi kale arbeid heeft beperkt. WILLEM ANDRIESSEN

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1956 | | pagina 14