„Aanklacht tegen Jungschlaeger
berust op haat en fantasie
Er is tegen beklaagde geen enkel
bewijs geleverd
Kort en bondig
Verklaring van Jungschlaeger
Pleidooi van mevrouw Bouman
Werkgeversbijdragen aan
bouwspaarfondsen
10
55
Waar is Baden?'
Getuigen a décharge
Getuigen a charge
Neutrale getuigen
Samenvatting
De strafmaat
Gedeeltelijke vrijstelling van
fiscale en sociale lasten
Vechtend voor mijn levenmet God als getuige
verklaar ik mij onschuldig
DONDERDAG 8 MAART 1956
Een moedig: en helder pleidooi was het antwoord van mevrouw Bouman op het
felle requisitoir tegen Jungschlaeger, waarin de eb tot de doodstraf was vervat.
Mevrouw Bouman rekende af met de doorzichtige kuiperijen en de lichtvaardige
beschuldigingen der getuigen a charge en kwam tot de conclusie, dat haar cliënt niets
strafbaars ten laste kon worden gelegd.
Mevrouw Bouman betoogde in haar plei
dooi, dat van de tenlastelegging door de
bewijsmiddelen van de verdediging niets
was overgebleven. Tegenover de verklaring
van de officier van Justitie, dat de getuigen
décharge „alleen maar waren gekomen
om beklaagde te helpen", stelde zij, dat de
getuigen charge hadden verklaard, de
Nederlanders te haten en geld voor hun
verklaringen te ontvangen. Tegenover de
veronderstelling van Soenario, dat de ge
tuigen a décharge betrokken zouden zijn
geweest bij komplotten, stelde zij, dat de
getuigen a charge volmondig hebben er
kend aan samenzweringen te hebben deel
genomen.
Uitvoerig ging mevrouw Bouman in op
de verklaringen van de voornaamste getui
gen in het proces. „Er is," zo zeide zij, „door
allerlei mensen gesproken over de Neder
lands-Indische guerilla-organisatie. Dit zijn
echter allemaal geruchten. Niemand weet
iets concreets, dat hij met eigen ogen heeft
gezien of met eigen oren heeft gehoord."
Dezelfde geruchten noemde mevrouw
Bouman de basis van de geheime rappor
ten over de „Nigo". Zij bestreed voorts, dat
de ter sprake gekomen vergaderingen het
bestaan van een samenzwering zouden be
wijzen. Er is immers niet eens vastgesteld
wat op deze bijeenkomsten werd besproken.
Stuk voor stuk ging mevrouw Bouman
ook de verklaringen na, die de getuigen
hebben afgelegd over de „droppings" voor
illegale organisaties, waarin Jungschlaeger
de hand zou hebben gehad. Ook hierbij
kwam zij door analyse van de verklaringen
en de hierin genoemde omstandigheden tot
de conclusie, dat de beschuldigingen door
de feiten worden weerlegd. Zo wordt in de
tenlastelegging gezegd, dat de eerste „drop
ping" in maart of april 1951 is gedaan. Met
vele bewijsstukken is aangetoond, aldus
mevrouw Bouman, dat Jungschlaeger toen
met verlof in Nederland was. In november
1950 zou beklaagde volgens Tomasoa een
vergadering op de onderneming „Dramaga"
hebben geleid. Ook toen was hij met ver
lof. „Kunnen nu toch de andere verhalen
over de „droppings" onvoorwaardelijk
worden geloofd, evenals de verdere ver
klaringen van Tomasoa? En mag men zo
maar veronderstellen, dat de getuigen en
de bescheiden, die deze beweringen tegen
spreken, vals zijn?"
Mevrouw Bouman voegde hieraan toe:-
„Dit kan stellig niet, nu immers de onbe
trouwbaarheid van de andere zijde reeds is
gebleken."
Mevrouw Bouman herinnerde vervolgens
aan het feit, dat Baden, De Mey van Ger-
wen, Barkey en Ulmer hun in het voor
onderzoek afgelegde verklaringen tijdens
het proces onder ede hebben herroepen.
Deze verklaringen kunnen dan ook niet als
bewijs tegen beklaagde worden gebruikt.
Maar wat zij in de rechtszaal hebben ver
klaard dient wel geloofd, omdat zij toen
onbelemmerd en ongedwongen voor een
onpartijdige rechter konden spreken. „Maar
Baden is sedertdien niet meer gezien".
„Zuiver sentiment" noemde mevrouw
Bouman de mening van de officier van
Justitie, dat zij, die niet kunnen worden
vertrouwd, allemaal Nederlanders en Indo-
Europeanen zijn.
Volkomen onlogisch noemde zij de argu
menten, waarop volgens de officier van
Justitie de als getuigen a décharge gehoor
de officieren van de Nederlandse militaire
missie meineed zouden hebben gepleegd,
namelijk uit vrees voor de gevolgen in
Nederland, als zij hun euveldaden zouden
bekennen. Ook de bezwaren, die de officier
van Justitie tegenover de andere uit Ne
derland overgekomen getuigen had aange
voerd, noemde mevrouw Bouman weinig
steekhoudend. Zo werd de getuige Pantus
door de officier van Justitie niet geloofd,
omdat Jungschlaeger bij Pantus logeerde
zolang hij in Nederland was. Deze redene
ring noemde mevrouw Bouman onbegrijpe
lijk, want de officier wilde juist betogen,
dat de heer Jungschlaeger niet in Neder
land is geweest. Toen Pantus als getuige
werd gehoord, vroeg de officier of hij zijn
gastenboek bij zich had. Daaraan werd dus
blijkbaar wel waarde gehecht. Het gasten
boek werd later overgelegd, maar toen
voerde de officier aan, dat „het boek zo
danig in orde kan worden gemaakt, dat
daarmede een alibi kan worden bewezen".
Mevrouw Bouman voegde hieraan toe:
„Men kan toch in gemoede niet aannemen,
dat een man van 75 jaar, die met deze hele
zaak niets te maken heeft, bewogen zou
kunnen worden om naar Indonesië te rei
zen alleen om daar een meineed te gaan
plegen". Ook Bertin werd door de officier
niet geloofd, omdat deze Jungschlaeger van
de lagere school kent. „Alsof men dus de
halve wereld zal gaan afreizen om meineed
te plegen voor iedere willekeurige persoon,
met wie men op school geweest is". Voor
iemand als beklaagde is het eenvoudig een
alibi te construeren, heeft Suario gezegd.
Mevrouw Bouman stelde hier tegenover,
dat Jungschlaeger zich daartoe de mede
werking zou hebben moeten verzekeren
van personen, die daar stellig voor zouden
bedanken. „Het is al een heel gewaagde
veronderstelling, dat een directeur van de
K.P.M. bereid zou worden gevonden, door
een meineed een vals alibi te dekken. En
wat te denken van een oude man als Pan
tus, die gemakkelijk kon zeggen, dat hij
zich met zulke zaken niet in wilde laten.
En wat de officier ook over de notariële
verklaringen moge zeggen, zij bewijzen in
ieder geval, dat de daarin afgelegde ver
klaringen onder ede voor de notaris zijn
afgelegd."
Mevrouw Bouman voegde hieraan toe:
„Het lijdt geen twijfel of het verlof van
beklaagde moet als volledig bewezen wor
den aangenomen, nu volkomen neutrale
getuigen dit onder ede hebben bevestigd
en dit door betrouwbare bescheiden, zoals
banknota's, wordt bevestigd".
Mevrouw Bouman betoogde voorts, dat
Jungschlaeger onmogelijk de beweerde
tochten naar „Dramaga" en de grotten kan
hebben gemaakt. Dit volgt logisch uit het
feit, dat de getuigen van de K.P.M. hem op
kantoor zagen of wisten, waar zij hem kon
den bereiken.
De bewering van de officier van Justitie,
dat de scheepsofficieren van de K.P.M.
onder dwang van de directie schriftelijke
verklaringen ter ontzenuwing van de be
schuldiging zouden hebben afgelegd, noem
de mevrouw Bouman eveneens weinig
steekhoudend.
Mevrouw Bouman ging vervolgens over
op de verklaringen van de getuigen a char
ge. „Manoch", zo zei zij, „heeft verschei
dene keren ronduit erkend te hebben ge
logen. In de loop van dit proces heeft hij
zichzelf tenminste op ongeveer 20 punten
tegengesproken." De verdedigster zei te
kunnen toegeven, dat een mens zich na
jaren niet alle details kan herinneren,
maar iemand, die zo slecht van memorie
is als Manoch, die zelf heeft erkend vaak
maar wat gefantaseerd te hebben, kan toch
niet als een betrouwbare getuige worden
beschouwd. Daar komt dan nog bij, zo
voegde ze hieraan toe, dat zijn verklarin
gen niet kloppen met die van anderen, die
hem zouden moeten steunen.
Bij de bespreking van de verklaringen
van getuige Harris memoreerde mevrouw
Bouman, dat deze in de zaak-Schmidt een
verhaal over een duikboot tot drie keer
toe wijzigde, omdat het niet bleek te
kloppen.
Over getuige Amiruddin, die tijdens het
proces verklaringen heeft afgelegd over
het contact met Jungschlaeger met de mili
taire missie, zei mevrouw Bouman, dat zijn
veroordeling wegens verduistering niet
pleit voor zijn betrouwbaarheid. Zijn ver
halen zei zij voor een belangrijk deel te
kunnen verklaren uit een grote zelfover
schatting. Mevrouw Bouman herinnerde
eraan, dat het zoeken naar de volgens Ami
ruddin vervalste stukken niets had opge
leverd. Hij had, toen hij zijn verhalen deed,
kennelijk niet verwacht, dat het onderzoek
zo diep zou gaan, zeide zij. Dat deze stuk
ken er niet waren, noemde mevrouw Bou
man een feit, dat de veronderstelling van
de geheime verhouding tussen Amiruddin
en de militaire missie ontzenuwt.
De verklaringen van Tomasoa, die niet
door anderen zijn bevestigd, dat hij vier
keer Jungschlaeger op „Dramaga" heeft
ontmoet, noemde de verdedigster onwaar,
omdat is gebleken, dat hij op de door hem
zelf opgegeven tijdstippen zelf niét op de
onderneming was. Een andere tegenstrij
digheid in zijn beëdigde verklaringen
noemde zij de mededing dat Tomasoa bekl.
in augustus 1950 dus toen Jungschlaeger
met verlof in Nederland was op „Dra
maga" zou hebben gezien. Bovendien er
kende Tomasoa op 8 augustus 1955 voor
rechter Liem, meineed te hebben gepleegd
om zijn schuld te verkleinen", zoals hij zei.
Mevrouw Bouman vervolgde: De Djaksa
Tinggi stelt in zijn requisitoir de getuigen
Manoch c.s. steeds tegenover de getuigen
a décharge. Behalve deze beide groepen
van getuigen zijn er echter nog andere
getuigen, die neutraal zijn, en feiten, die
niet te ontkennen zijn. Als voorbeelden
noemde zij o.m.:
Het onderzoek naar de grotten van Gu-
nung Ombang wees uit, dat die niet vol
deden aan hetgeen de getuigen ervan had
den verteld.
De reeds genoemde verklaringen van
verschillende mensen van de „Air Tower
Control", die hoewel zij de mogelijk
heid van illegale vluchten openlieten
verklaarden, zelf daarvan nooit iets ge
merkt te hebben.
De verklaring van kolonel Sutoko, die
een onderzoek op „Dramaga" liet instellen,
maar niets vond dat op illegale actie wees.
De verklaring van De Bont, die alle be
richten betreffende beklaagde liet nagaan,
maar nimmer iets vond dat klopte.
De verklaring van Masaryk Telehala, die
Manoch en Tomasoa goed kent en het stel
lig geweten zou hebben, wanneer deze in
een ondergrondse beweging zaten, waartoe
hij hen niet geschikt achtte. Het verhaal
van Amiruddin dat Wierda hoofd van de
spionagedienst zou zijn geweest, is ken
nelijk niet waar.
De verklaring van getuige Asmaun, die
Tomasoa wegens onbetrouwbaarheid, ver
duistering, valsheid in geschrifte en mis
bruik van de naam van de onderneming,
ontsloeg en die zelf administrateur van
„Dramaga" geweest zijnde, van illegale
activiteiten nooit heeft gehoord.
Het niet aantreffen van de stukken, die
volgens Amiruddin vervalst waren.
Al deze gegevens pleiten voor het stand
punt van de verdediging en niemand kan
beweren, dat deze getuigen door de ver
dediging zouden zijn bewerkt, of uit an
deren hoofde onbetrouwbaar zouden zijn.
„Op de uitvoerige politieke beschouwin
gen in het requisitoir zal ik" aldus me
vrouw Bouman „niet ingaan, daar het
hier gaat om een strafzaak en het dus al
leen de vraag is, of beklaagde zich heeft
schuldig gemaakt aan de feiten, zoals die
in de tenlastelegging zijn omschreven.
Wanneer deze procedure slechts ten doel
zou hebben subversieve actie aan te tonen,
dan meen ik, dat deze procedure achter
wege gelaten had kunnen worden, want de
activiteiten van de Darul Islam, de Bam
boe Roentjang en andere benden zijn even
min een geheim als de Apra-overval op
Bandung.
Wanneer het evenwel de bedoeling is
geweest, de schuld van beklaagde aan de
concrete tenlaste gelegde feiten en de straf
baarheid van beklaagde aan te tonen, dan
is deze poging geheel mislukt, zoals in het
voorgaande uitvoerig ten aanzien van elk
onderdeel der te laste legging is betoogd.
Dit betoog kan in het kort als volgt wor
den samengevat in aansluiting met de con
clusie in het requisitoir.
De officier van Justitie komt in zijn re
quisitoir tot de conclusie, dat in dit proces
is bewezen, dat beklaagde zich schuldig
heeft gemaakt aan het misdrijf, omschre
ven in artikel 108, luidende „hij, die wa
pens voert tegen het in Indonesië gevestig
de gezag". Deze conclusie, aldus mevrouw
Bouman, is op zichzelf niet juist. Voor
strafbaarheid volgens deze bepaling Is no
dig, dat beklaagde zelf wapens bij zich
droeg om die zelf tegen het wettige gezag
te hanteren. Niemand heeft zelfs maar be
weerd, dat beklaagde persoonlijk aan wa
pengeweld tegen de regering heeft deel
genomen. Het requisitoir, aldus mevrouw
Bouman. heeft de mogelijkheid open ge
laten beklaagde te doen veroordelen we
gens een samenspanning om de regering
van Indonesië ten val te brengen volgens
art. 110. De feiten, die volgens de tenlaste
legging de samenspanning zouden opleve
ren (de verschillende vergaderingen) zijn
niet bewezen, zodat ook ten aanzien hier
van het bewijs niet is geleverd.
Op juridische gronden weerlegde me
vrouw Bouman vervolgens het punt in de
tenlastelegging, waarin beklaagde wordt
beschuldigd van medeplichtigheid.
Ten aanzien van de beschuldiging, dat
beklaagde hulp heeft verleend aan de Da-
rul Islam, de Tentara Islam Indonesia en
andere organisaties, merkte verdedigster
op, dat hierop geen veroordeling kan vol
gen, daar zij niet „opzettelijk" ten laste is
gelegd.
Ook op de beschuldiging, dat beklaagde
zonder vergunning over wapens heeft be
schikt. kan geen veroordeling volgen, aldus
mevrouw Bouman: de vraag naar een ver
gunning is zelfs niet ter sprake gekomen
en het „zonder vergunning" als element
van het misdrijf moet worden bewezen.
Eveneens op juridische gronden bestreed
mevrouw Bouman vervolgens het vierde
punt van de tenlastelegging: het leiding
geven aan of het lid zijn van de Apra. de
Nigo, de „White Eagle" en de N.Z.H. (Ne
derland Zal Herrijzen).
Over de straf, die de officier heeft geëist
merk ik op, aldus mevrouw Bouman, aan
het einde van het requisitoir, dat enige om
standigheden naar voren zijn gebracht, die
de schuld van beklaagde zouden verlich
ten,indien er al van enige schuld zou zijn ge
bleken, hetgeen nogmaals uitdrukkelijk
wordt ontkend.
De officier heeft met deze omstandighe
den waarvan uit de door hem als geloof
waardig aanvaarde getuigenissen zou zijn
gebleken, evenwel bij de bepaling van de
door hem gevorderde straf in het geheel
geen rekening gehouden door de aller
zwaarste straf te vorderen. Wanneer be
klaagde op grond van deze verklaringen
zou worden schuldig bevonden, dan moet
ook rekening worden gehouden met de
verlichtende omstandigheden, waarvan in
die verklaringen blijkt. Doch afgezien
daarvan, komt mij de gevorderde straf
veel te zwaar voor wanneer men die ver
gelijkt met de straffen in processen, die,
naar de Officier meent te mogen aanne
men, met het aan beklaagde ten laste ge
legde in nauw verband staan. Ik denk hier
inzonderheid aan de processen tegen sul
tan Hamid, Andi Azis en de R.M.S.-lei-
ders.
Sultan Hamid, die bekende aan Wes
terling opdracht gegeven te hebben de mi
nister van Defensie en enige andere per
sonen te liquideren en de overige leden
der regering gevangen te nemen, werd ver-
oqrdeeld tot een gevangenisstraf van tien
jaar.
Andi Azis, die openlijk muiterij heeft
gepleegd als TNI-officier, kreeg een straf
van dertien jaar, die vrijwel onmiddellijk
daarna bij wijze van gratie werd vermin
derd tot acht jaar.
Aan de R.M.S.-leiders aan wie ten dele
hetzelfde werd tenlaste gelegd als aan deze
beklaagde en wier activiteiten stellig ;cer
veel bloed hebben gekost, werden straffen
opgelegd variërend tussen drie en tien
jaar.
In het licht van deze vonnissen kan de
doodstraf tegen deze beklaagde, zelfs in
dien hij zich zou hebben schuldig gemaakt
aan alles wat hem wordt "erweten, niet te
rechtvaardigen zijn.
De vraag waarom juist beklaagde en zo
vele anderen dan worden beticht van aller
lei wandaden, die zij niet hebben bedre
ven, is in deze procedure reeds vaak ter
sprake gekomen zonder dat zij werd be
antwoord. Ik meen dat wij ons daar thans
ook niet mee bezig behoeven te houden.
Misschien zal dit te eniger tijd nog wel
eens aan het licht komen. Voor de beoor
deling van de vraag of beklaagde al dan
niet schuldig is, is de oplossing van dit
probleem slechts van betekenis voorzover
de wet de rechter voorschrijft, bij de be
oordeling der getuigenissen te letten op de
beweegredenen welke de getuigen kunnen
hebben gehad om een bepaalde voorstel
ling van zaken te geven.
Ten aanzien van sommige getuigen is
het niet moeilijk deze beweegredenen op
te sporen. Persoonlijke vijandige gezind
heid jegens de Nederlanders in het alge
meen en dus ook jegens beklaagde, voorts
de geldelijke beloning die voor informa
ties werd ontvangen (Manoch ontving 5000
rupiah van kapitein Siswadi).
De arrestatie van beklaagde werd ver
haast door zijn voorgenomen vertrek naar
Nederland. Ware dit niet het geval ge
weest dan zouden de informaties onge
twijfeld eerst nog eens zijn gecontroleerd
en zou cfè politie tót hetzelfde resultaat
zijn gekomen als Sutoko, De Bont en de
politie te Djambi.
Dan zou deze zaak vermoedelijk ook nooit
voor de rechter zijn gekomen.
Wanneer men ook maar enigszins op de
hoogte is van de werkwijze van de illega
liteit en hoe vaak heeft de Djaksa Ting
gi niet betoogd dat beklaagde daar ge
weldig slim in moet zijn beseft men
aanstonds, dat deze verhalen over plenaire
zittingen van alle kopstukken met slechts
een enkele buitenstaander, vergaderingen
van leiders waar men zo maar even een
kijkje kan gaan nemen, vergaderingen van
zestig a honderd mensen, plechtige rede
voeringen zonder enige aanleiding, gedruk
te lidmaatschapskaarten met de naam van
de leider voluit, telegrammen die men met
drie of vier man gaat verzenden, geld- en
wapenzendingen waar altijd enige volko
men overbodige personen bij zijn, docu
menten betreffende illegale wapenzendin
gen in veelvoud en ondertekend door twee
of meer personen, brieven die altijd open
worden verstuurd, etc., etc., juist aangeven
hoe men het niet moet doen. Bedenkt men
dan bovendien dat volgens de Djaksa Ting
gi het gehele personeel van de KPM, alle
leden van de NMM, het gehele personeel
Wat er op het eerste gezicht als een vrij onschuldige verzameling busjes en flesjes
uitziet, is in werkelijkheid een collectie zelfgemaakt oorlogstuig door de Engelse troe
pen buitgemaakt op de opstandige elementen op het eiland Cyprus. Op de voorgrond
ziet men een met een lont voorziene mijn, bestaande uit in elkaar geschroefde stukken
waterpijp, gevuld met T.N.T. Nog verder op de voorgrond de schrootvulling van de
diverse machines. Verder handgranaten en Molotov-Cocktails.
Bij de Tweede Kamer is een wetsontwerp
ingediend dat een beperkte vrijstelling be
oogt van heffing van sociale verzekerings-
premiën, van vereveningsheffing en van
loon- en inkomstenbelasting voor werkge
versbijdragen aan bouwspaarfondsen.
De regering heeft ondanks de bezwaren
van fiscale aard gemeend de indiening van
dit wetsontwerp te moeten bevorderen. Zij
verklaart in de toelichting dat het bij de
bouwspaarfondsen in de eerste plaats oin
een van de meest karakteristieke vormen
van op bezitsvorming gericht bestemmings
sparen gaat. Uit een oogpunt van duurzaam
bezit moet met name voor degenen met
lagere inkomens uit onzelfstandige be
roepsuitoefening het bezit van een eigen
woning van bijzondere waarde worden ge
acht.
De bevordering van het eigen woning-
bezit neemt ook in andere opzichten in het
overheidsbeleid een bijzondere plaats in.
De premie- en bijdrageregeling 1953 stelt
bijvoorbeeld een extra premie beschikbaar
voor hen die een eigen woning bouwen.
Bovendien ontleent de faciliteit haar be
lang voor de betrokkenen vooral aan het
feit, dat zij een stimulans vormt tot ver
groting van het inkomen van de werkne
mer. Temeer mag van deze vrijstelling een
gunstig effect worden verwacht, omdat zij
tegemoet komt aan het thans bestaande be
zwaar, dat de werkgever, die wil bijdragen
aan een bouwspaarfonds, in de uitvoering
van dat voornemen zich geremd voelt om
dat over zijn bijdrage, sociale en fiscale
lasten worden geheven.
Tenslotte wordt door de begrenzing van
het bedrag van de werkgeversbijdrage
waarvoor de vrijstellingen worden ver
leend, tot f 390 per jaar het bezwaar ver
kleind, dat deze faciliteit in belangrijke
mate meer tot bezitsvorming bij de werk
nemers met hogere dan bij die met lagere
inkomens zou leiden.
Jungschlaeger en zijn verdedigster
mevrouw Bouman
van de vliegvelden plus de BPM, enige
ambassades, het Nederlandse departement
van Oorlog en nog een hele reeks anderen
bij het complot betrokken moeten zijn, om
het onaanvaardbare in deze verhalen weg
te werken, dan kan men maar tot één
conclusie komen: dat dit alles pure fanta
sie is en dat inderdaad tegen beklaagde
geen enkel bewijs is geleverd.
Op deze gronden verzoek ik u, edelacht
bare, beklaagde vrij te spreken van het
hem ten laste gelegde".
Rechter Maengkom bepaalde dat de open
bare aanklager Sunarjo het pleidooi van
mevrouw Bouman op 22 maart zal beant
woorden.
Na de verdaging van de zitting maakte
de politie eerst het terrein voor het ge
rechtsgebouw vrij. Twintig minuten later
verscheen de beklaagde in een auto vol
met militaire politie, waarin hij niet ge
makkelijk herkend kon worden. Toen de
auto van mevrouw Bouman passeerde,
werden haar een paar woorden toege
schreeuwd. Incidenten vielen niet voor.
Tijdens de zitting hield het publiek zich
rustig. De publieke belangstelling was ge
ringer dan toen Sunarjo zijn requisitoir
hield.
BINNENLAND
„Tonica" uit de ether. In de nacht van
6 op 7 maart hebben opsporingsambtenaren
van de PTT in samenwerking met de ge-
meente-politie te Stadskanaal de clandestiene
zender „Tonica" opgespoord en in beslag
genomen. Proces-verbaal werd opgemaakt
tegen de 39-jarige G. V. te Musseik anaal.
Gouden medaille. Mevrouw E. Hartogs
Hijman, de weduwe van de stichter van de
Eerste Nederlandse Rayonindustrie waaruit
later de Algemene Kunstzijde Unie N.V. is
ontstaan, dr. J. C. Hartogs, is ter gelegenheid
van haar 85e verjaardag woensdag begiftigd
met de gouden medaille van de stad Arnhem.
Brieven voor de Paus. Ten Vaticane zijn
vijftigduizend brieven van Nederlandse kin
deren, aan de paus bij gelegenheid van diens
tachtigste verjaardag geschreven, aangeko
men. Deze partij post, in drie kisten verpakt,
had een gewicht van meer dan honderd kilo,
Verdronken. De politie heeft uit het wa
ter van de Singel nabij het Koningsplein te
Amsterdam een lijk van een man uit het
water gehaald, dat daar door voorbijgangers
tussen de ijsschotsen was waargenomen. Na
onderzoek bleek 't het stoffelijk overschot te
zijn van de 48-jarige gehuwde chauffeur Th.
V. uit Amsterdam-Oost, die sedert eind
december werd vermist.
HAARLEM EN OMGEVING
Volkstuinders. De leden van de volks-
tuindersvereniging komen morgen, vrijdag
avond bijeen in het lokaal van de heer Mer-
riënboer aan de Amsterdamsevaart. De heer
K. J. de Lange zal spreken over „Groente
teelt en onderhoud van de tuin". Op dinsdag-
avond vergadert de dahlia-club van de
volkstuindersvereniging in het gebouw
Tweede Zuidpolderstraat 50 om de plannen
te bespreken voor de deelname aan de Na
tionale Dahlia-tentoonstelling te Hillegom.
De heer Bakker uit Heemstede, zal spreken
„over het kweken van dahlias".
Zwemwedstrijden. De jaarlijkse zwem
wedstrijden van de verkenners van de katho
lieke jeugdbeweging zullen wegens het niet
meer op werkdagen beschikbaar zijn van
Stoop's bad te Overveen niet op dinsdag 3
april gehouden kunnen worden. Zij zijn nu
vastgesteld op zondagmiddag 8 april in
Stoop's Bad. De organisatie van de wedstrij
den wordt weer verzorgd door de voortrek
kers van de II Poverello stam.
WEEKABONNEMENTEN
dienen uiterlijk up Woensdag te worden
betaald, daar de bezorgers op Donder
dag moeten afrekenen.
DE ADMINISTRATIE
Jungschlaeger sprak de volgende pleit
rede uit:
Edelachtbare, het zij mij vergund mijn
persoonlijk pleidooi in het Nederlands uit
te spreken, ik ken de Bahasa Indonesia
niet, of althans in zo weinige mate, dat
ik mijn gedachten er niet naar behoren in
kan uitdrukken. Ik wil trachten op geheel
eigen wijze een beroep te doen op het ge
zond verstand, op de lqgica en op de rede
lijkheid. Dit immers zijn elementen, die als
richtlijnen dienen bij tot standbrenging
van alle wettelijke bepalingen en die dus
aan het recht ten grondslag liggen.
De getuigen a charge, die a décharge, de
officier van Justitie en mijn verdedigster
hebben u, edelachtbare, gedurende een
jaar geconfronteerd met volmaakt met
elkaar in strijd zijnde verklaringen. Ik
vertrouw echter, dat u, edelachtbare, als
vertegenwoordiger van het recht in In
donesië, de waarheid en verdichtsels zult
weten te scheiden. Deze waarheid is, dat
ik onschuldig ben aan het mij ten laste
gelegde, dat ik dus kan verklaren, dat ik
nooit iets heb ondernomen tegen het wet
tig gezag in Indonesië en dat ik niets uit
staande heb gehad met enige ondergrond
se beweging. Dat de waarheid uiteindelijk
zal zegevieren is voor mij een vaststaand
feit. Om haar nog te illustreren zal ik enige
punten behandelen, die de waarheid en de
leugen duidelijk tegenover elkaar stellen.
Pri m o
De officier van Justitie heeft de be
trouwbaarheid van de getuigen a décharge
in twijfel getrokken. Toch is het voor mij
zeker, dat geen van hen ooit bezijden de
waarheid is geweest in zijn verklaringen
voor deze rechtbank. Het zijn allen per
sonen van onbesproken gedrag en hun
strafregisters zijn blanco. De officier van
Justitie heeft de verklaringen van de ge
tuigen a charge als waar aangenomen en
als betrouwbaar, zulks ondanks het feit,
dat velen van hen zich ettelijke malen te
genspraken en overtuigd werden van on
ware verklaringen, onder ede afgelegd. De
meeste van de getuigen a charge zijn geen
mensen van onbesproken gedrag en zij
hebben geen blanco strafregisters. De ge
tuigen a décharge waren, in het algemeen,
mensen van mijn milieu, van mijn verstan
delijke ontwikkeling, terwijl het milieu,
waaruit de getuigen a charge komen, mij
geheel vreemd is. En deze getuigen a
charge, die ik geen van allen ooit gekend
heb, die gezien hun strafregisters bepaald
niet aan te bevelen personen zijn, die heb
ben mij met een net van leugens omspan
nen. De reden waarom zij dit gedaan heb
ben, is mij onbekend. Wel staat voor mij
vast, dat zij daarbij niets te verliezen had
den, wel te winnen of te herwinnen.
Secundo
De officier van justitie heeft betoogd,
dat het voor mij wel zeer gemakkelijk
moest zijn om clandestien dit land binnen
te komen en het te verlaten. Hoe is het
dan echter te verklaren, dat ik Indonesië
niet clandestien verlaten heb voor herhaal
voor de 30ste januari 1954, de dag van
mijn arrestatie, terwijl de heer Schmidt,
die het slachtoffer van een soortgelijk lot
als het mijne is, op 18 december 1953, dat
is dus 42 dagen te voren, reeds gearres
teerd was. Hoe is het mogelijk, dat ik na
die 18de december 1953 hier bleef, terwijl
gezien de verklaringen van getuigen a
charge ik met diezelfde heer Schmidt
zo hier en daar en overal gezien was.
Waarom, edelachtbare, ben ik die 42 dagen
niet stilletjes weggegaan? Dat was toch zo
gemakkelijk voor me, zegt de officier van
justitie. Waarom deed ik het dan niet?
Omdat, edelachtbare, ik onschuldig ben,
volkomen zuiver van geweten, omdat ik
Schmidt niet kende, en omdat er dus geen
enkele reden voor mij was om mij onge
rust te maken.
Volgens verklaringen van getuigen a
Charge, die door de officier van justitie be
trouwbaar worden geacht, zou in dit land
een wijdvertakte geheime ondergrondse
organisatie hebben bestaan, waarbij be
trokken waren: (a.) verschillende grote
Nederlandse bedrijven; (b.) het Neder
landse Hoge Commissariaat; (c.) de Neder
landse Militaire Missie; (d.) de B.P.M., de
K.P.M. en de zogenaamde „Big Five"; (ei)
vele Indonesiërs, zowel militairen als po
litici en gewone burgers; (f.) de Ameri
kaanse en de Engelse ambassades. Als men
deze lijst bekijkt, dan vraagt men zich af
of het hier werkelijk om een geheime or
ganisatie ging. Zowat iedereen wist ervan!
Er moeten wel zeer veel leden bij die or
ganisatie, die liefst met vliegtuigen en on
derzeeboten werkte, betrokken zijn ge
weest! En waarom sta ik hier dan alleen,
edelachtbare, als eenzaam opperhoofd van
een schare schimmen?
Quarto
De getuigen a charge, die volgens de
officier van Justitie zo betrouwbaar zijn,
hebben gegoocheld met de meest dwaze
verklaringen: (a.) Zij hebben grote schepen
in Djambi laten komen op dagen, dat de
waterstand zulks beslist onmogelijk maak
te: (b.) zij hebben door dikke eikenhouten
deuren het besprokene tijdens geheime
vergaderingen gehoord, op plaatsen waar
nooit geheime vergaderingen werden ge
houden; (c.) zij toonden verrassend goede
geheugens te hebben als het om feiten
gaat, niet echter als het data betreft. Als
blijkt, dat Djambi in mei ontoegankelijk
was, dan zegt getuige Harris: „Ach ja, dat
is waar ook, het was in oktober"; (d.) enige
van de getuigen, die meestal zeer onder
geschikte betrekkingen bekleedden, gingen
desondanks als gelijken om met generaals
en kolonels. Amiruddin was een vertrou
wensman van generaal Pereira. Wie gelooft
deze nonsens? (e.) Volgens getuige Manoch
waren er twee kapiteins Bos en twee kapi
teins Schmidt. Als hem gevraagd wordt
precies te zijn. dan antwoordt hij: 't Was
iemand, die zich zo noemde, maar het was
de echte niet."
Onschuldig
Edelachtbare, ik ben de echte en de enige
Leon Nicolaas Hubert Jungschlaeger, maar
zouden de feiten, die mij ten laste gelegd
worden, misschien bedreven zijn door een
persoon, die zich Jungschlaeger noemde,
maar die niet de echte was? Ik moet dit
wel aannemen, want ik de echte ben
onschuldig.
Edelachtbare, ik zou graag voort willen
gaan met aan te tonen, dat het gezond
verstand, de logica en de redelijkheid ver
te zoeken zijn in de verklaringen, afgelegd
door de getuigen a charge. Ik wil mijn be
toog echter besluiten, daar mijn verdedig
ster mijn belangen reeds voldoende heeft
behartigd.
Ik ontken pertinent, dat ik, hoe dan ook,
direct of indirect, met illegale acties of
gewone criminele handelingen, in welke
vorm ook, te maken heb gehad, hetzij als
leider of medewerker, hetzij als dader of
mededader. Als het erom gaat een slacht
offer te vinden (en het requisitoir wijst in
die richting, zowel naar de letter als naar
de geest) dan valt er verder weinig te pra
ten. Maar ik geloof, dat ondanks dit alles,
de waarheid en het recht zullen zegevieren
en dat het onafhankelijk en onpartijdig
rechtsbesef er toe zal leiden, dat u, edel
achtbare, mij zult vrijspreken van het mij
ten laste gelegde.
Ik, Léon Nicolaas Hubert Jungschlaeger,
vechtend voor mijn leven en mijn vrijheid,
verklaar, met God als getuige, onschuldig
te zijn aan alle mij ten laste gelegde feiten.
Edelachtbare, ik leg mijn lot in uw handen,
zoals ik reeds zei, met vertrouwen in de
uitslag. God, die tenslotte over ons allen
zal oordelen, moge u, edelachtbare, bij
staan.