Een bastion voor de gezondheid
u
Bloesemtak" van Bordewljk
een ontroerend boek
LOOD OM OUD IJZER
Het Internationale Theaterfestival
heeft kinderziekten overwonnen
fï
rÖ
Het „koelbloedige desondanks" MAATREGELEN TEGEN NAZI-LECTUUR
GROOTS EXPERIMENT
IN SAMENWERKING j
VAN SPECIALISTEN
De Haagse Comedie
maakt een kans
Theater der Volken
nog dit seizoen
99
KARAKTERISTIEKER DAN hij waarschijnlijk besefte, heeft Bordewijk, die steeds
zover mogelijk achter zijn werk is teruggetreden, in zijn jongste roman „Bloesem
tak" (verschenen bij de N.V. Uitgeverij Nijgh en Van Ditmar te 's-Gravenhage) de
oorsprong en de zin van zijn gehele oeuvre in een bondige uitspraak samengevat
„De mens", schrijft hij. „torst het loodzware wereldraadsel in zichzelf". Als een
mysterie heeft de kosmos, het leven, de mens en al hetgeen deze het aanzien heeft
gegeven, zich van jongsaf aan hem voorgedaan. Het tnaakte de kern uit van zijn
levensgevoel. Gewapend met een diagnostische blik is hij dit geheimenis in werk
na werk tegemoetgetreden, heeft hij het een bevissende plaats toegekend in het
parallellogram van krachten, dat de menselijke gedragingen bepaalt. En waar het
zich en hoe veelvuldig in zijn romans! als een dreiging aankondigde en als
een noodlot voltrok, trotseerde hij het, niet met nuchterheid zoals vaak is beweerd,
maar met een gelijkmoedigheid van een geheel andere orde: met koelbloedigheid.
DEZE STRENGE zelfbeheersing is zijn
moraal: die van een rechtlijnige levens
stijl, als zodanig tevens de zedelijke strek
king van zijn werk. Hoe onheilspellend de
onzekerheden van ons menselijk bestaan
Bordewijk ook overrompeld hebben, hoe
betrekkelijk hem de normatieve begrippen
als goed en kwaad, onschuld en schuld, lot
en verantwoordelijkheid ook toeschenen,
sterker in hem was de ethiek van een
„desondanks", van een hoe dan ook stand
houden temidden van het twijfelachtige,
onvatbare, beklemmend-absurde. En het is
dit „koelbloedig desondanks", dit patri
cische niet-wijken-willen in een wereld
van zoveel „wijkende stelligheden", waar
aan zijn schrifturen hun voornaamheid,
hun menselijke superioriteit ontlenen. Men
kent zijn werk: het onheil heeft plaats, het
boosaardige neemt zijn loop, het schone
vergaat maar aan deze ban van het
onontkoombare onttrekt zich „iets" dat on
aantastbaar is.
Een omschrijving van dit „iets" zal men
vergeefs bij Bordewijk zoeken. Hij mag
het meer dan eens symbolisch omspeeld
hebben, nooit heeft hij het zo menselijk en
waardig tot gestalte verheven als in de
persoon van Aurora, de vrouwelijke hoofd
figuur uit zijn nieuwste roman. Zij, Aurora,
is de bloesemtak, kwetsbaar In haar zui
verheid, zuiver in haar natuurlijke gaaf
heid, gaaf in haar superioriteit, superieur
in haar houding tegenover het moedwillige
kwaad, dat een afgunstige wereld haar
aandoet Ze is de bloesemtak, die zich
smetteloos vereent met het „hemels
blauw" van haar argeloos huwelijksgeluk,
zich puurder nog aftekent tegen een drei
gende „onweerslucht" en ongedeerd haar
stoffelijke verschijning aflegt, zodra haar
levensbloei in het „avondrood" van haar
sterven vergaat. Niet alleen voor haar in
zijn scheppend werk verzonken, in zijn
zelftwijfel bevangen echtgenoot de archi
tect Arnold van Marie, is zij dit levende
symbool van onkwetsbaarheid, ook anderen
komt zij zo voor, die haar onbevangen tege
moet treden. En zelfs die haar later zullen
belagen haar vriendin Leo, haar buren
Nathans, de „milddadige" principaal van
haar man, Termunten hebben de edele
voornaamheid van haar persoonlijkheid
onderkend en erkend.
„ER STEEKT" en dóér sluimert het
boze, dat elke bloesemtak als Aurora, elke
smetteloosheid, in een verwarde wereld
bedreigt „in de gemiddelde mens een
enorme bundel absurditeiten, heengevloch-
ten door de strengen van zijn logica. Zijn
denken en voelen vormen een chaotisch
verkeersplein, waarin alleen ordening te
scheppen is met de lichtinstallatie van
zelfcontrole", schrijft Bordewijk. Van die
ongecontroleerde driften, deze duistere
menselijke machten van haat en afgunst,
wraaklust en list, ijdelheid en angst, baat
zucht en fanatisme, wordt Aurora ten
slotte het offer. Redelijkerwijs is het nau
welijks verklaarbaar, dat haar vriendin
I.eo in haar haat-liefde zover gaat, dat zij
uit domme jalouzie zich met geweldpleging
aan Aurora vergrijpt. En evenmin is het
met de logica te verenigen, dat het echt
paar Nathans fanatiek blijft geloven in
Auroras vermeend „antisemitisme". De
instincten „de grote drijfveren die zich
aan de rede onttrekken" vrègen geen
bewijs. Ze forceren hun „gelijk" met de
macht van hun drift. Met list overheersen
zij het recht, met laster verraden zij de
liefde, met geweld vertreden ze de mense
lijke waardigheid. Het is déze strekking,
deze symboliek als men wil, die Borde-
wijks „Bloesemtak" zo oneindig veel meer
doet zijn dan de roman van een eigenlijk
triviale intrige, van een klein-menselijke
onenigheid.
In „Bloesemtak" voltrekt zich het nood
lot niet als een deus ex machina, als een
van bulten komende hogere macht. Het is
de méns, die de mens een wolf ls, de mens,
wiens „tekort" de medemens noodlottig
wordt. Bordewijk brengt de vraag der
menselijke schuld niet in het geding. Hij
neemt waar, stelt vast. Hij observeert de
krachtvelden der menselijke betrekkingen
op een afstand, om des te scherper, des
te onverbiddelijker en „koelbloediger" te
kunnen onderscheiden, trekt lijnen in hun
consequent verloop dóór, waar men maar
al te graag bereid is ze uit het oog te ver
liezen. En waar die lijnen elkaar raken,
plaatst hij het grote vraagteken van het
waarom, van het ondoorgrondelijke, van
het „loodzware levensraadsel".
Maar het is niet daarmee dat hij besluit.
Aurora sterft. Ze sterft wellicht tenge-
vólge van, maar niet aèn de kwetsuren,
die het leven haar heeft toegevoegd. Ze
sterft in een nacht, die weer Aurora, dage
raad, zal worden. „Iets" van haar geest,
van haar licht en haar gratie, van haar
voornaamheid en smetteloosheid, is ge-
Het is tegenwoordig wel een beetje bar
met al die nazi-lectuur, die weer aan de
lopende band in West-Duitsland geprodu
ceerd en open en bloot of langs verborgen
kanalen op de markt wordt gebracht, zoals
wij onlangs reeds signaleerden. De heren
van de regering in Bonn en van de justitie
zijn thans ook op deze on^-^wenste toe-
•■••••••••■••■••••••••••■•••••••••■■•■■•••••••■•■••■•■••a
bleven. Een metafysisch iets, even onpeil
baar als het onheil, het boosaardige, maar
wezenlijker tenslotte dan dat. Wezenlijker,
omdat het de door een nameloos verdriet
gebroken echtgenoot, deze wankel in het
leven staande mens, opheft tot een „des
ondanks", tot een standhouden in een
wereld van ongerijmdheden weliswaar,
maar in een wereld dan toch, waaraan wij
uit menselijke waardigheid verplicht en
in de „weemoed van een gesublimeerd ver
driet" ook in stóét zijn het onze te
doen, opdat de bloesemtak bloeie.
Ik heb deze roman van een gerijpte
Bordewijk ongemeen bewonderd om zijn
nauwgezet architectonische bouw, zijn sug
gestief vermogen, zijn veelal ik laat
detailcritiek terzijde feilloos begrip, zijn
intuïtie, voor de menselijke zielsroeringen.
Maar wat méér is dan dat litterair en
menselijk meer is dit: dat Bordewijk,
minder gepantserd dan in enig van zijn
vroegere werken, mij een ontroering heeft
geschonken, die alleen dèn zo schokkend
kan worden gewekt als de éne mens tot de
andere spreekt uit de volheid van zijn
humaniteit In „Bloesemtak" is Bordewijk
gehéél. C. J. E. DINAUX
stand opmerkzaam geworden. Wij noem
den speciaal de uitgevers Leonhard Schlü-
ter en Waldemar Schütz.
De procureur-generaal te Lüneburg
heeft thans een onderzoek tegen Sehlüter
gelast en wel hoofdzakelijk op grond van
het door ons aangehaalde boek „Volk ohne
Führung" van „Hugo C. Backhaus" (een
pseudoniem) en het eveneens door hem
uitgegeven geschrift „Wehrmacht Lm Zwie-
spalt" (Militaire kracht in tweespalt) van
diezelfde auteur. Beide publikaties kenmer
ken zich, zoals dezer dagen ook nog eens
uitdrukkelijk door een „Schlüter-commis-
sie" van de Neder-saksische landdag werd
vastgesteld, door een sterk neo-nazistisch
karakter. Volgens paragraaf 93 van het
Westduitse wetboek van strafrecht kan het
publiceren van staatsgevaarlijke geschrif
ten, ondanks de hier geldende vrijheid van
drukpers, verboden en met opsluiting be
straft worden. In opdracht van de bonds-
minister van binnenlandse zaken Schröder
wordt bovendien onderzocht wat men tegen
Waldemar Schütz kan ondernemen, pmdat
hij de „Letzte Aufzeichnungen" van Alfred
Rosenberg heeft uitgegeven, die in 1946 te
Neurenberg als oorlogsmisdadiger tot de
strop veroordeeld werd.
Betrekkingen. Het bestuur van het
Nederlands Instituut voor Internationalu
Culturele Betrekkingen is thans samenge
steld en bestaat uit: mr. H. J. Reinink, dr.
G J. Lammers, D. J. F. de Man, dr. Paul
Rijkens, prof. dr. J. E. de Quay, mr. G. E.
van Walsum, dr. J. E. baron de Vos van
Steenwijk, prof. dr. V. J. Koningsberger en
prof. mr. L. G. A. Schlichting.
WANNEER men de Amerikaanse
hoofdstad uitrijdt in noordelijke richE
ting, komt men terstond in de zacht- 1
glooiende heuvelen van Maryland: een
ideaal landschap voor golfterreinen
en die ziet men er dan ook bij de vleet. 1
Maar links van de weg ziet men nog E
iets heel anders: daar staat midden
in een gebied, dat vroeger een landgoed §j
was een kast van een gebouw. Het ff
bouwwerk is beslist te kolossaal voor
deze liefelijke omgeving. „Is dat nu no-
dig?" kan men zich afvragen. Ja, het is E
nodig. Deze kolos is niet slechts het sym- f§
bool van miljoenen dollars. Hij is het
zinnebeeld van iets nog veel waar- E
decoders: van grootse samenwerking. -
DIT ENORME gebouw is het
meest concrete, het duidelijk
ste bewijs van de energieke
manier waarop Amerika de
ernstigste ziekten van deze tijd
bestrijden wil. Omstreeks 1900
was de gemiddelde levensduur
in Amerika zevenenveertig
jaar, thans bedraagt deze meer
dan achtenzestig. Evenals el
ders ter wereld eisen de infec
tieziekten veel minder slacht
offers op. Maar nu veel hogere
leeftijden bereikt wonden, is
uiteraard het aantal lijders aan
kanker en hartkwalen zeer ge
stegen. Het eerste doel van de
Amerikaanse gezondheidszorg
is daarom de bestrijding van
die ziekten, die thans de mees
te schade toebrengen.
In 1948 voteerde het Congres
twintig miljoen dollar voor
medbeh onderzoekingswerk Ln
Amerika, thans is dit bedrag
gestegen tot honderd miljoen
per jaar en men verwacht dat
er het volgend jaar honderd-
vijfentwintig miljoen beschik
baar zal zijn. Dit bedrag wordt
niet opgebruikt in het grootste
instituut, dat in Marylands
heuvelen verrezen is. Maar
daar is wel het centrum van
het medisch onderzoek. Van de
honderd miljoen dollar heeft
men er daar veertig miljoen
gebruikt. De resterende zestig
miljoen zijn „doorgegeyen" aan
wetenschappelijke onderzoe
kers elders in den lande, aan
instituten, universiteiten en
zovoorts. Ook aan buitenlan
ders wordt steun verstrekt
voor belangrijk medisch on
derzoek.
EEN PLATTEGROND van
een der verdiepingen van dat
grote gebouw buiten de Ame
rikaanse hoofdstad kan ineens
duidelijk maken hoe men hier
werkt. De lange gevels zijn
respectievelijk naar het zuiden
en noorden gericht. Langs de
zuidwand zijn de kamers van
de patiënten, langs de noord
zijn de laboratoria. Dit bouw-
wand en in de dwarsvleugels
schema duidt er op dat labora
toriumonderzoek zeer belang
rijk is in d*it instituut. Slechts
een kwart van de wetenschap
pelijke werkers heeft contact
met patiënten. Zo heel veel
patiënten heeft men dan ook
niet: thans ongeveer driehon
derd, Ln de toekomst wan
neer het gebouw helemaal
klaar zal zijn ongeveer vijf
honderd.
Van tijd tot tijd publiceert
het centrum een boekje, waar
in wordt aangegeven in wat
voor soort patiënten men be
langstelling heeft. Dit boekje
gaat naar artsen, medische in
stellingen enzovoorts. Meent
een arts, dat een van zijn pa
tiënten in aanmerking komt
voor speciaal onderzoek en
speciale behandeling in het ge
bouw bij Washington, dan kan
hij mits deze akkoord gaat
natuurlijk contact opnemen
met het grote onderzoekscen
trum. Een patiënt, die hier
wordt opgenomen, kan ervan
verzekerd zijn, dat men alles
zal doen om zijn ziekte te be
strijden, maar hij weet ook dat
dit niet een normaal zieken
huis is. In de meeste gevallen
zal hij er aanzienlijk langer
moeten verblijven dan elders,
het onderzoek is uitvoeriger,
de proeven zijn talrijker. Hij
gaat er ook heen opdat de we
tenschap uit zijn geval lering
kan trekken. Voor vrijwel alle
patiënten zou een dergelijke
behandeling onbetaalbaar zijn.
Alles is dan ook geheel koste
loos.
Voor de onderzoekers is het
soms heel belangrijk om te we
ten hoe een normaal gezond
mens op een bepaalde behan
deling reageert. Men stelt het
daarom in het centrum zeer op
prijs, dat zich vrijwilligers, die
niet ziek zijn, aanmelden voor
een verblijf in dit instituut.
Men heeft hier onder anderen
principiële dienstweigeraars,
die bereid zijn op deze vrede
lievende wijze het vaderland
en de mensheid te dienen. Het
zou onjuist zijn te zeggen dat
de gezonde vrijwilligers als
„proefkonijnen" worden ge
bruikt. Men neemt allo moge-
lij'ke voorzorgen in acht, opdat
niemand nadelige gevolgen van
behandelingen zal ondervin
den. Toch brengen deze men
sen een niet gering offer: het
is nu eenmaal niet plezierig om
tal van inspuitingen te krijgen,
herhaaldelijk bloed te laten af
tappen en aangewezen te zijn
op een dieet, dat soms heel
eentonig en weinig smake
lijk is.
In de gebouwen bij Washing
ton zijn ongeveer vierhonderd
top-bezoekers aan het werk.
De meesten van hen kunnen
als medici Ln een particuliere
praktijk of als onderzoekers in
de industrie meer verdienen
dan in deze regeringsinstelling.
Hier verdienen zij tussen de
tienduizend en vijftienduizend
dollar per jaar, maar wie be
langrijk werk verricht in Ame
rika kan zeer veel meer ver
dienen. Er is dan ook een zeker
„verloop" in deze instelling,
dat uiteraard weieens te be
treuren is. Wie echter vrij
wetenschappelijk onderzoek
boven alles stelt, kan geen be
tere plaats vinden dan hier.
De vrijheid van het onderzoek
is namelijk bijzonder groot.
Men zou het zo kunnen zeg
gen: het onderzoek wordt ge
steund, maar een bepaald on
derzoek wordt niet voorge
schreven. Men wordt niet be
taald om bepaalde resultaten,
doch vanwege het feit dat men
een knap wetenschappelijk
werker is.
TOT DUSVERRE heb ik ge
makshalve van het „Gezond
heids-instituut" gesproken. In
feite echter heeft men in dat
grote gebouw zeven instituten
ondergebracht. Het belangrijke
is dat deze zeven instituten
niet zijn ondergebracht in ze
ven gebouwen, maar in die ene
kolos. Al die specialise™ heb
ben veel contact met elkaar en
op deze manier bestrijdt men.
de specialL«atie. die alleen nog
maar het eigen kleine gebied
bestrijkt.
Soms behoort een patiënt
eigenlijk tot verschillende „in
stituten". De ene ziekte hangt
samen met de andere, de labo
ratorium geleerde heeft contact
nodig met de klinicus, gezon
den en zieken hebben veel ge
meen. Elders op het terrein
heeft men een hele boerderij,
waar men muizen, ratten, ko
nijnen en marmotten kweekt.
Kortom: het samenbrengen en
het samenwerken is hier het
grote experiment. De Ameri
kaanse wetenschap heeft veel
bereikt door „team-work".
Hier is wellicht het grootste
wetenschappelijke „team" ter
wereld bijeen. O
ER IS de laatste weken in een deel van
de Nederlandse pers een levendige, zo nu
en dan zelfs opgewonden gedaehtenwisse-
Mtlf gaande over een vraagstuk dat het
groe der Nederlanders met reden koud
laat. Het gaat om de vraag of in de toe
komst onze televisie-uitzendingen geheel
of gedeeltelijk op commerciële basis zullen
worden geëxploiteerd. Al eDige jaren gele
den hebben Rotterdamse zakerflieden zich
voor die mogelijkheid geïnteresseerd!; zij
richtten de maatschappij „Video" op, waar
van men verder nooit meer iets vernam.
Daarop volgde wederom een Rotterdams
initiatief, de TV 55, dat op de monsterten
toonstelling van verleden jaar verwezen
lijkt werd. Nadien schijnt een deel van het
bedrijfsleven maar ook een groot aantal
particulieren met meer of minder klinkende
namen op allerlei ter-
f reinen van onze sa
menleving de
smaak van het nieuwe
reclamemedium beet
gekregen te hebben,
hetgeen uitliep op
enig gerucht om een
Voor de
microfoon
Onafhankelijke Nederlandse TV, waarover
we inmiddels ook niets meer vernamen en
een thans opgerichte Televisie-Exploitatie-
maatschappij. Wij weten niet of de twee-
eneenhalf miljoen, die deze combinatie
blijkbaar als werkkapitaal op tafel kan
leggen, of het hoogedel achtbare „comité de
patronage" dat deze onderneming zijn ca
chet moet verlenen, de aanleiding zijn ge
weest dat aan deze laatste poging zo veel
meer aandacht wordt geschonken dan aan
de andere. De minister van Onderwijs,
Kunsten en Wetenschappen heeft de aan
vraag van de T.E.M. om zendmachtiging
via de bestaande en toekomstige zenders
voor de niet door de omroepverenigingen
gebruikte tijd, om advies naar de Radio-
raad gestuurd, een nogal overbodige han#-
deling dunkt ons, omdat de adviezen van
dit lichaam door de regering nogal eens
in de wind worden geslagen.
De tegenstanders van reclame in de tele
visie hebben natuurlijk als voornaamste
argument het gevaar te berde gebracht van
een afglijden naar een amusementspro
gramma van laag allooi. Daarmee pogen zij
het vraagstuk een principiële achtergrond te
verlenen, die in werkelijkheid niet aanwe
zig is. In feite immers gaat het er alleen
om hoe de Nederlandse televisie zal worden
gefinancierd. Thans is het zo dat vijfenvijf
tigduizend bezitters van televisietoestellen
per hoofd honderd gulden per jaar cadeau
krijgen om niet naar de bioscoop te hoeven
gaan. Het is bovendein de vraag of dit dou
ceurtje ten goede komt aan minder draag-
krachtigen. Dit laatste kan met een enkel
gegeven uit het juist verschenen jaar
verslag van de VARA worden geïllustreerd:
Van de 379.196 leden van de ar beide rs-
omroep waren er slechts 1168 in het bezit
van een televisietoestel. Dat het hier geen
principieel maar een gradueel verschil be
treft, wordt ook wel duidelijk wanneer men
bedenkt dat ook in het huidige radio-en-
televisiebes tel „reclame" wordt gemaakt.
Weliswaar niet voor koffie of toiletzeep,
maar voor godsdienstige en staatkundige
opvattingen al of niet in koppelverkoop
met programmabladen, ontspannings
avonden of bridge-drives. Daarbij hebben
de monopolisten van het tegenwoordige
omroepbestel dc beschikking over de luis
ter- cn kijkgelden van alle toestelbezitters,
ongeacht of deze het met die regeling eens
zijn of niet. Wij brengen nogmaals in her
innering dat ongeveer de helft van de Ne
derlandse radioluisteraars zich niet bij
enigerlei omroep wenst aan te sluiten. Het
is voorts niet van belang ontbloot er op te
wijzen, dat een getal van 55.000 kijkers ver
gelijkenderwijs betekent dat nog niet eens
alle huishoudens in de provincie Drente een
toestel rijn zijn, waarbij volgens deze
vergelijking dan in het overige deel van
het land Reen enkel TV-toe?tel te vinden
zou zijn. De secretaris van de Nederlandse
Televisiestichting, de heer J. W. Rengelink,
verwacht dat er in 1962 ongeveer een ha-lf
miljoen kijkers zullen zijn. Maar men moet
niet vergeten, dat deze toeneming slechts
bereikt kan worden door de bouw van vier
kostbare televisiezenders te Markelo, Roer
mond, Goes en Appelscha.
Dat wil dus zeggen, dat de exploitatie
kosten hand over hand zullen stijgen, te
meer omdat tegen die tijd ook wel elke dag
zal worden uitgezonden. Men streeft naar
een dagelijks avondprogramma van vier
uren. Het is zeer de vraag of dit met het
in Nederland aanwezige artistieke poten-
DE SCEPTICI en ik moet met een blos rood de kaken erkennen dit keer
tot die categorie behoord te hebben zijn nu toch eens niet in het gelijk
gesteld. De sceptici namelijk, die twee jaar geleden beweerden dat het met
een internationaal toneelfestival toch nooit iets zou kunnen worden omdat
zo'n onderneming door de opzet zelf al tot een zekere mislukking was ge
doemd. Alle troepen zouden immers spelen in hun eigen taal. Hoe (zo
vroegen zij zich en wij ons af) zouden die taalgrenzen nu ooit met vrucht
kunnen worden overschreden? Inderdaad is de taalkwestie in vele gevalllen
een onoverkomelijk obstakel gebleken. Vooral in een stad als Parijs waar het
publiek, wat zijn talenkennis aangaat, mi eigenlijk niet zo bijzonder interna
tionaal is georiënteerd. Maar het Parijse toneelfestival, dat in zijn soort enig
in de wereld is, heeft dan toch ook maar een aantal openbaringen opgeleverd:
Brecht's troep uit Oost-Berlijn, de Condense Workshop en bovenal de Chinese
Opera, die dit initiatief al ruimschoots konden rechtvaardigen en waarvoor
ook de sceptici voornoemd nu dankbaar hun hoeden wensen af te nemen.
DE MOTOR van het festival, dat van
half april tot einde juli gehouden zal wor
den, is de heer A. M4 Julien, directeur van
het Théatre Sarah Bernhardt, met wie ik
in zijn bureau, dat vol hangt met foto's en
affiches, een halve middag heb kunnen
praten. Een onderhoud, dat overigens
voortdurend onderbroken werd door tele
foontjes van acteurs en actrices, die om
een rol kwamen smeken. „Een diva denkt
dat een stuk goed is, wanneer zij er maar
in kan schitteren", verzucht monsieur Ju
lien, nadat hij een beroemde Parijse ve
dette juist heeft moeten teleurstellen. Maar
ondanks die interrupties zijn we toch heel
wat wijzer kunnen worden.
Het bestuur van de vereniging Nederland-
Oostenrijk heeft besloten een gedenkplaat
te doen aanbrengen in de gevel van het
nieuwe gebouw op de hoek van het Spul
en de Kalvermarkt, waar het huis heeft
gestaan, waar Mozart ran 1765 tot 1766
heeft gewoond. Hij was toen negen jaar.
Hij heeft er tal van composities gemaakt,
onder andere een variatie op het Wilhel
mus ter gelegenheid van de meerderjarig
verklaring van stadhouder Willem V. Het
zal van de opbrengst van de inzameling
onder de Mozartvereerders afhangen of
een bronzen plaat of een marmeren plaat
kan worden vervaardigd. De onthulling
zal half april geschieden. De foto toont het
pand Ebury Street 180 tn Londen, vlak bij
het Victoria Station, waar Mozart in 1764
zijn eerste symfonie componeerde. Tussen
deur en raam ziet men de gedenkplaat, die
door de County Council is aangebracht.
HET GROTE NIEUWS is wel dat er aan
het theaterfestival dit jaar ook een reeks
voorstellingen van opera en ballet zal wor
den gekoppeld, zodat het terrein van actie
nu ook naar het gezongen en gedanste to
neel wordt uitgebreid. Verder komt er een
internationaal congres voor toneelcritici,
eveneens onder auspiciën van het festival.
Het aantal landen heeft de heer Julien in
tussen moeten beperken. Maar het cijfer
van twintig nationaliteiten als deelnemers
zal toch wel weer worden gehaald.
De vraag, die me op de lippen brandt,
betreft natuurlijk de eventuele bijdrage
van ons land. Monsieur Julien, zwart haar
en gemakkelijk lachende ogen achter een
donkere bril, is een vriendelijke en voor
komende man, die nu toch even ietwat
zuinig kijkt. Ik vermoed de reden van zijn
reserve. Om hem over de terughoudend
heid heen te helpen, die hem door zijn
Franse hoffelijkheid wordt ingegeven,
neem ik hem de aarzelende woorden maar
uit de mond.
„Persoonlijk vond ik die uitvoering van
„Koning Oedipus" door de Nederlandse
Comedie vorig jaar eigenlijk ook niet zo
bijzonder geslaagd". De heer Julien valt
me dankbaar bij. doch wenst niettemin op
te merken dat de kennismaking met een
acteur als Van Dalsum door hem en tal
van anderen hogelijk werd gewaardeerd.
IIIlllllllllllllllllllllllI
tieel bereikt zou kunnen worden. Reeds
thans doet de programmavuMmg door som
mige omroepverenigingen nogal krampach
tig aan. Daartegenover is het opmerkelijk
dat een groot deel van de Nederlandse
TV-programma's reeds zo kort na de start
in een bedenkelijk routinespoor zijn ge
raakt. De noodzaak om de verzorging van
TV-programma's aan de omroepverenigin
gen te blijven toevertrouwen -springt ook al
niet bijzonder in het oog, omdat bij voor
beeld in de programma's van de thans afge
lopen week het levensbeschouwelijke ele
ment slechts in geringe mate aan zijn trek
kwam, hetgeen overigens velen niet rullen
betreuren.
Het gaat er dus maar om of men ter wil le
van een relatief gering aantal kijkers nog
vele jaren de openbare middelen voor be
langrijke bedragen zal moeten blijven aan
spreken. Hiermee zou men vrede kunnen
hebben, indien men de overtuiging had, dat
in brede kring met een zekere geestdrift
een culturele taak in een waarlijk natio
naal bestel zou worden aangepakt. Nu dit
al evenzeer als bij de radio ook bij de
beeld-omroep niet het geval blijkt te zijn,
lijkt het onredelijk aan de Televisie Exploi
tatiemaatschappij te weigeren wat men aan
de omroepverenigingen heeft toegestaan.
Uiteraard dienen dan scherp omlijnde rege
len ten aanzien van het niveau der pro
gramma's te worden gesteld. Maar het is
redelijk dat deze normen dan ook zullen
gelden voor de omroepverenigingen. Bo
vendien zou bepaald kunnen worden dat de
zendmachtiging voor de commerciële T.V.
in eerste termijn slechts geldig blijft tot
het tijdstip, waarop de kosten van de bceld-
omroep volledig kunnen worden bestre
den. In zekere zin wordt dan dezelfde weg
gevolgd als in de jaren 19231924 het ge
val was bij het ontstaan van de Nederland
se gel'Uiidsomroep.
Overigens staat het nog te bezien of het
bedrijfsleven het rendement van deze pe
perdure aanprijzingen voor relatief gering
en dan nog zeer uiteenlopend koperspubliek
erg hoog zal aanslaan. Het heeft ons wel
enigszins verwonderd dat een paar dag
blad-ondernemingen als goede feeën aan
de wieg van de T.E.M. hebben gestaan: zij
moesten toch weten dat dagbladreclame
niet te vervangen is. S. P. ONDE
Toch was Monsieur Julien aanvankelijk
besloten dit jaar ons land eens te passe
ren. Maar op dit moment twijfelt hij weer.
Onlangs heeft hij namelijk op uitnodiging
van zijn vriend Cees Laseur „Ook uw
Louis Davids heb ik heel goed gekend: ik
ben zelfs samen met hem in het Kurhaus
opgetreden". een kort bezoek aan ons
land gebracht. Hij woonde toen enkele
voorstellinggen van de Haagse Comedie
bij: „Het Proces om Jezus" en „Willem
Sybrechsdochter" onder meer, die hem er
nu wel weer van hebben overtuigd dat
men de Nederlandse acteurs toch gerust
om een internationale boodschap kan stu
ren.. De kans is nu dan ook wel heel groot
dat Cees Laseur en zijn Haagse Comedie
op het aanstaande Parijse festival Neder
land zullen vertegenwoordigen.
HET GESPREK heeft intussen naar de
vraag geleid: welke maatstaven er in het
algemeen gevolgd worden bij de keuze van
het festivalprogramma. „Ligt het eigen
lijk niet vooral op uw weg op dit interna
tionale forum de nationale theaterculturen
der verschillende landen ruimere bekend
heid te verschaffen? En zou het onder die
gezichtshoek niet mogelijk zijn een figuur
als Vondel naar voren te brengen?" De
heer Julien geeft openhartig toe dat hij
met de prins onzer dichters maar ternau
wernood bekend is. Maar overigens heb
ben de ervaringen hem geleerd, dat voor
landen die niet, of nog niet, op een alge
meen erkende dramaturgische traditie
kunnen bogen, die werken het meest ln
aanmerking komen welke door aankleding,
speelstijl en regie de beste kansen maken
een niet-ingewijd publiek te boeien of te
amuseren. „Dit is geen kwestie van prin
cipe maar alleen van voorlopige tactiek",
zo verklaart de heer Julien zich nader.
Met het Théatre des Nations zal ik stellig
een heel andere richtlijn volgen.
Het woord Is daarmee gevaileni het
theater der volken. Zal daar dus echt Iets
van kunnen komen? Monsieur Julien is
niet alleen optimistisch, hij durft zich zelfs
bijzonder positief uit te laten. Zojuist heeft
hU een onderhoud gehad met de nieuwe
minister en die heeft zich als een vurig
voorstander van dit stoute denkbeeld ont
popt. Misschien kunnen we dit Jaar nog
wel beginnen. Het seizoen van dit interna
tionale theater zal vijf maanden duren en
de Franse staat cn de stad Parijs zullen
gezamenlijk voor de subsidies moeten zor
gen. Er is jaarlijks een kleine miljoen gul
den mee gemoeid. Intussen zal het Théatre
des Nations niet in de plaats treden van
het internationale festival. Zonder elkaar
te bijten zullen ze gezamenlijk in Parüs
kunnen functioneren. Het vaste theater
zal zich richten tot een kleinere kring van
specialisten en daar zullen we dus óók
stukken in de geest van uw Vondel kun
nen spelen. De duidelijke successen van
het repertoire zouden dan vervolgens door
het festival kuunen worden overgenomen.
Zo zie ik me de toekomst". F. O.
Uit „The 64.000.000 dollar answer cartoor
guide to TV door Charles Preston Berkle
Publ. Corp. te New York».