KUNST EN VLIEGWERK VEELBELOVEND DEBULT VAN HENK MEYER Sixty en het voetbalspel HONDENHOTEL Litteraire Kanttekeningen NVomctereo. ii u NV asiiimgton VjojoJvycuasv „Toneelprijs-1956" der Gemeente Amsterdam JSen ricMCtm om te on tftoiic/eri Improvisatietoneel voor de radio MET EEN ZESTAL VAN DE ZEVEN VERHALEN, die onlangs in de serie „De Eik" bij J. M. Meulenhoff te Amsterdam onder de titel „Consternatie" zijn verschenen, heeft Henk Meyer de Reina Prinsen Geerligsprijs, de aanmoedigingsprijs voor jonge auteurs, verworven. Terecht verworven. Was deze bundel aangekondigd als het werk van een geroutineerde schrijver, men zou het grif als zodanig aanvaard hebben. Van Meyer zyn mij litteraire antecedenten noch biografische bijzonderheden bekend. Maar hier ligt de eerste (althans eerst gepubliceerde) proeve van zijn stilistische kwali teiten en men kan niet anders zeggen dan dat ze zich onderscheiden door een zeer persoonlijke visie en expressie, al moet ik bij deze waardering enig voorbehoud ma ken. De gamma van zijn novellistische motieven is nog betrekkelijk beperkt: vier van de zeven verhalen bespelen één en hetzelfde thema de jeugdherinnering op een vrijwel analoge wijze. Het is dus nog de vraag of dit talent over voldoende schakerin gen zal beschikken om eenzelfde pregnantie te bereiken in gegevens van andere aard. SIXTY is een Schotse terrier. U kent ze wel, zoals ze staan op de whisky- flessen, lang behaard, korte pootjes, ver standige kopjes, vaak met één oor op, één oor neer. Sixty heeft met haar ras genoten gemeen, dat zy een parmantig, eigengereid hondje is, dat zelfstandig haar gang gaat, scharrend en snuffelend door de tuin, zonder zich van de mensen of andere honden iets aan te trekken. Vriendelijk zijn ze wèl, de Schotjes, ook wel vlug in het aanpassen aan de nieuwe omgeving. Toen Sixty uit Epe voor het eerst in ons Hondenhotel in Vorden kwam, ont moette zij negen vreemde honden. Zij negeerde ze volkomen en deed alsof ze het terrein al lang ken de, ten hoogste even snauwend, als er te intensief aan haar gesnuffeld werd. Ook ons negeerde zij - althans in het begin. Als we haar uit de tuin terug riepen, verstopte zij zich de eerste dag, iets waar de beide vrouwen ons op hadden voor bereid en dat ons dus geen zorgen baar de. We speelden dan verstoppertje met haar, waarbij wij hem altijd waren („jij bent hem" zeggen de kinderen) en waar geen hollen naar een buutpaal bij te pas kwam, maar alleen een „Ha, daar is ze". En dan dribbelde Sixty, die de nutte loosheid van het zich verder verstopt houden wel inzag, op haar korte pootjes mee naar binnen. De tweede dag had zij al genoeg van dit spelletje en gedroeg Sixty zich, als ze geroepen werd, als een normale, uiterst vriendelijke hond. Met vreemde mensen willen Schotse terriers gewoonlijk niets te maken heb ben. Ze zijn niet lelijk tegen ze, maar hun bestaan wordt zoveel mogelijk ge negeerd. En wij waren voor Sixty de eerste dag ook vreemden. Maar krijgen ze het gevoel van thuiszijn, dan veran dert de hele houding. Het plaatsje onder het bureau had zij zich uitgekozen als verstopplaats binnenshuis. Was er be zoek, dan verdween ze ogenblikkelijk onder het bureau en liet zich niet zien voor die vreemde mensen weg waren, ook niet als wij haar riepen. Toen ik ontdekt had, dat Sixty dol graag met een oude tennisbal speelde, nam ik op een avond het initiatief om in de gang met haar te gaan voetballen. De volgende avonden was het initiatief helemaal aan de kant van Sixty: zij be oefende de kunst van het keepen, als ik dlit woord 20 verhollandsen mag, met ware hartstocht. Tegen zeven uur werd ze al onrustig, ging bij de deur zitten, kwam telkens naar me toelopen, ging dan weer naar de deur en bracht me zeer duidelijk aan het verstand, wat er van me verwacht werd. Bij de volgende logeerpartijen was zij dit niet vergeten, hoewel dit spel bij haar thuis nooit be oefend wordt. Altijd tegen zeven uur moesten wij er één van beiden aan ge loven. Als we dan de bal te voorschijn haalden, vergat ze haar hele waardig heid van deftig Schotje en sprong op gewonden om ons heen, om als de deur open ging haastig de meest strategische plaats in de gang in te nemen, waar zij de bal verwachten kon. Als ze hem „ge houden" had, wat bij na altijd lukte, legde ze deze gauw weer voor onze voeten, snel achteruitpeddelend haar juiste positie weer innemend. Andere honden mochten bij deze sportdemonstratie beslist niet meedoen. Dan genoot Sixty maar half, want die andere liepen altijd in de weg, zij be grepen het fijne van het spel helemaal niet, ze brachten de bal niet snel ge noeg terug en dan duurde het veel te lang voordat Six het volgende schot meesterlijk kon stoppén. Jammer was het, dat baas en vrouw altijd veel te gauw moe werden naar Sixty's zin, maar soms wisselden zij elkander dan af. Na haar derde logeerpartij, toen de beide vrouwen Sixty kwamen ophalen, toonde ze maar een gematigde blijd schap. Na de begroeting ging ze weer op haar gewone plaats liggen met een ge zicht van „Zijn jullie eigenlijk niet veel te vroeg?" Na het gebruikelijke gesprek je onder een kopje koffie, werd Sixty aan de lijn gekoppeld. Ze verzette zich heftig. Nauwelijks de voordeur uit nam ze een resoluut besluit en rende, de vrouw vrijwel meeslepend, met grote vaart terug. „Wel een reclame voor het Honden- hotel" zei dé vrouw met een pijnlijk lachje. Maar toen Sixty nog twee keer haar poging tot terugkeer intensief her haalde, dacht ik: „Maak niet te veel re clame voor ons, Six, dan vinden je eigen vrouwen het helemaal niet leuk meer en mag je misschien niet meer komen voetballen." Maar sindsdien hebben we al een vierde en vijfde logeerpartij van Sixty verwerkt en nooit vergeet ze daarbij ons 's avonds attent te maken op de tijd voor ons gezamenlijke sport-halfuurtje. G. O. EEN VRIJ GROTE zekerheid bieden de drie overige vertellingen, waarin de hoofd rol niet aan een puber een wat schuch tere, kwetsbare jongen temidden van heel v at wereldwijzer en gewiekster vriendjes maar aan volwassenen is toebedeeld, inmiddels wel. Een verhaal als „Na het concert" (ik kom er zo dadelijk op terug) heeft een zodanig overtuigende trefzeker heid in de psychologische uitbeelding en een dusdanig versoberde tragiek, dat het nota bene van de hand van Tsjechov had kunnen zijn. Meyer schrijft een opvallend geserreerd en daardoor indringend proza, dat in zijn rappe opeenvolging van strak- omlijnde beelden en zijn suggestieve kunst van het laten raden een merkwaardig- flitsende beweeglijkheid heeft. „Bijna" is het niet meer dan een nuchtere notitie van aaneengeschakelde feiten. Maar juist dit „bijna", Juist de groepering der „gebeurte nissen", betrekt ieder verhaal onweer staanbaar in de sfeer van het spookachtige, het half-onwezenlijke, het caleidoscopische van de angstdroom. Vooral onder het lezen van de jeugdver halen (en dan voornamelijk van de titel- vertelling „Consternatie" en „De Brada's") heb ik meer dan eens de sensatie gevoeld, alsof in dit proza als het ware plotseling een neonlicht wordt aangeknipt, een koud en bleek licht. Alle omtrekken zijn tast- baar-duidelijk onderscheidbaar, het is alle maal uiterst reëel, maar dat schelle, over rompelende licht doet alles verstarren in de ban van een dreiging, van iets onuitspre- kelijk-onheilspellends, dat elk ogenblik uit de toespitsing van deze behekste situatie te voorschijn kan springen als de onherroe pelijke voltrekking van iets noodlottigs. Het is de puberangst, de levensangst en doodsvrees, de tyrannie van een zonde gevoel, van een onontwijkbare rampzalig heid, die in de verbeelding van het kind de „onbenulligste" voorvallen inlijft bij een domein van verboden aanlokkelijkheid, waarin de dagelijkse dingen omspeeld wor den door een magisch-beklemmende kracht. Op de wazige achtergrond van deze jeugd- scnsatie tekent zich dan geheimzinnig de wereld der volwassenen af: grotesk-on waarschijnlijk, obsederend-lokkend en be nauwend-mysterieus. En dèt is juist het doordringende van deze verteltrant: dit alles stóat er niet, het staat in hetgeen er niét staat, in het zwevend-onuitgesprokene. DE INTRIGE als zodanig heeft, zou men zeggen, zo goed als niets om het lijf. In het verhaal „Wim, Emmy en ik" gebeurt er niet meer dan dat twee vriendjes in de ka mer van de oudere broer van één hunner binnensluipen om zijn grammofoon te be spelen. Maar het avontuur wordt tot een nachtmerrie, de grammofoon tot een ma gisch voorwerp, in de sfeer van het begoo- chelend-verbodene, dat Henk Meyer met. een minimum van stijlmiddelen vrijwel woord voor woord weet op te roepen. Met een enkele, nauwelijks aanwijsbare zins wending is het perspectief verschoven, de atmosfeer geladen met een katastrofale verraderlijkheid: het neonlicht van dit proza knipt aan, het angstwekkende flitst voorbij en als het zijn einde vindt in een abrupt afbreken van het verhaal, blijft er, wonderlijk genoeg, de stemming hangen van een onheil een duivelse-greep, een lichamelijke ramp, een ziekte, de dood waaraan men ternauwernood is ontsnapt. Dat althans is het effect van de bestge- siaagde passages (en dat zijn er heel wat) uit dit viertal jeugdverbeeldingen, waar voor men trouwens de fragmentarische verslapping in dit gespannen proza graag op de koop toe neemt. Onvoorwaardelijk roemen moet ik echter de vertelling. „Na het concert" de in niet meer dan acht bladzijden druks navrant- geconcentreerde tragiek van een voorbije roem. Elk detail is hier met een nuchter- noterende zakelijkheid aangebracht om de dreiging in het leven van een gevierde zangeres in één enkel noodlotsuur samen te ballen: grandeur en misère van een „grande dame', een ster, waarvan het licht naglanst in het verguldsel der herinnerin gen, nadroomt in de trofeeën van vroeger dagen: verbleekte foto's, gehavende affi ches, vergeelde krantenknipsels, waarmee dit illustre boudoir „er zweefde een weezoete lucht in de kamer als van ver schaalde parfum" propvol is gestof feerd. Het is haast een dorre opsomming, waarmee de auteur deze tekenen van een glorieus verleden aan een ontluisterd heden prijs geeft, maar er trekt zich een leven, een tragiek in samen, waarvan de psycho logische finesses een roman zouden kunnen vullen. Ik citeer een zin uit het begin: „Bo ven op de piano aan de muur hing een ver grote foto waarop Andra Stephanowskl, achter een clavecymbel gezeten, stralend opkeek naar de dirigent van het concertge bouworkestEn ik citeer het slot: „Zuchtend strompelde hij de trap op en vond haar uitgestrekt op bed. Mijn prin ses, dacht hij. Van ontroering wist hij niets te zeggen. Ze staarde hem aan met wijd open ogen. Hij dacht dat ze nu zou sterven, maar ze zei: Alles is verloren. Alles is ka pot". Dat is al. Maar het is alles van een zich overlevend leven. Een (waarschijnlijk nog jong) auteur, die het waagstuk van dit beknopt-volledi- ge er gaaf afbrengt, die in dit zo weinige zoveel weet te zeggen, heeft onmiskenbaar talent. Zóveel talent, dat men hem niet genoeg op het hart kan drukken: zwoeg er voor. Zwoeg er dubbel hard voor in een tijd. waarin er zo flodderig wordt geschre ven. C. J. E. DINAUX HET IS een algemeen gangbare opvat ting, dat in de ómroep tegenwoordig nog maar weinig aan het toeval wordt overge laten. Het spontane interview, het direct uitgezonden concert of amusementspro gramma, de meeste lezingen, zij zijn of worden hoe langer hoe meer vervangen door weloverwogen, uitgedokterde magne- tofoonopnemingen, waardoor weliswaar vlekkeloze uitvoeringen wanneer er een fout of foutje is gemaakt, doet men het eenvoudig over worden verkregen, maar waarvan de perfectie tot dodelijke ver veling kan leiden. Daarom hebben wij met meer dan ge wone belangstelling kennis genomen van de ervaringen van Gérard Herzog, een van de bekwaamste regisseurs-productieleiders van de Franse omroep. In de jongste af levering van de „Cahiers d'études de Radio télévision" vertelt hij over een reeks inte ressante experimenten uit de jaren 1946-'47 met betrekking tot een vorm van radio- dramaturgie welke juist geheel en al ge baseerd was op het onvoorziene, op de plotselinge inval, op de improvisatie. Her zog was namelijk uitermate geboeid door het effect dat versprekingen, tegenslagen tijdens de produktie, zuivere toevallig heden en andere onvoorziene omstandig heden in een klank beeld of luisterspel teweegbrachten. Van de wijze waarop spe lers en technici van dergelijke incidenten vaak profijt trokken, zocht Herzog eerst gebruik te maken door hun improvisatie kunst aan te moedigen door hen slechts een „halve" tekst te verstrekken, zodat zij die zelf naar believen en eigen aard en inval len konden aanvullen. Dat lukte hem niet. Spelers en technici bleken dan te zeer ge biologeerd door de verstrekte tekst en aan wijzingen om nog voldoende vrijheid voor eigen ideeën te houden. Maar een gebeurtenis bij de repetitie van een luisterspel deed hem zijn oude liefde weer opvatten. Een speler moest een piloot uitbeelden terwijl deze met zijn vliegtuig in zee verongelukte. Gedurende een minuut moest hij de gewaarwordingen en angsten van het slachtoffer tijdens de val vertol ken: hachelijke zaak welke gemakkelijk in melodrama kon ontaarden. De betrokken speler wierp echter zijn tekst weg en im proviseerde zelf met horten en stoten een eigen monoloog, welke heel wat authentie ker klonk dan degene welke hem verstrekt was. Het was alsof de bliksem insloeg, zo wel in de studio als later bij de luisteraars, zo schrijft Herzog, die daarop aan de pro grammaleiding voorstelde een proef te mo gen nemen met een reeks spelen, waarvoor alleen een schema van gebeurtenissen zou worden vastgesteld. De spelers zouden zelf hun tekst moeten maken. Zij waren daarin zo vrij, dat de geluidsregisseur zeer op zijn qui vive moest zijn om de plaat met het pistoolschot te lanceren op het ogenblik, dat de speler „Vuur!" zou roepen. Intussen was dit procédé voor he>t toneel natuurlijk in het geheel niet nieuw: de Commedia dell' Arte vormde een illuster voorganger. Maar die vorm had het niet kunnen bolwerken tegenover het thans conventioneel geworden toneel. Tussen ac teurs en toeschouwers is immers een zekere overeenkomst gegroeid, die van beide zij den bij het begin van elke voorstelling stilzwijgend wordt aanvaard. Bovendien bleek de Commedia dell' Arte om prakti sche redenen in zijn zuivere vorm niet houdbaar: de spelers kunnen namelijk niet elke avond op hetzelfde grondpatroon im proviseren. Een een keer geslaagde trou vaille wordt de volgende avond in slechtere vorm herhaald. En een slechte tekst is beter dan een verwarde goede. Deze twee bezwaren tegen de Commedia dell' Arte gelden nu juist niet voor het radiospel. In de eerste plaats wordt de radioluisteraar niet aangelokt door een overeengekomen conventionele speeltrant, maar juist door nieuwe, hem nog onbeken de elementen en ten tweede is het door de opnemingstechniek mogelijk de beste mo menten en vondsten van een repetitie tot basis te nemen van het uit te zenden spel. WILDE dit nu zeggen, dat Herzog er daarmee was? Geenszins, want de keuze der acteurs bleek lang niet eenvoudig. De woordvirtuoos maakte er een wedstrijd van om te tonen, dat hij in de dialoog nimmer voor één gat te vangen viel, waartegenover anderen weer zo met plankenkoorts te kampen hadden, dat zij geen woord konden uitbrengen. Toch viel er met de laatste groep heel wat te bereiken, toen Herzog een keer ontdekt had. dat deze spreekangst uit een psychologische oorzaak voortkwam. Deze spelers voelden zich namelijk ge remd door het feit, dat zij geen willekeu rige tekst hadden te vertolken, waar tegen over zij als persoon geen verantwoordelijk heid droegen, maar dat zij, al improvise rende, zichzelf waren en dat zij zich dus volkomen bloot gaven tegenover het luis terend publiek. Het geïmproviseerde luisterspel moest uit zijn aard in hoofdzaak tot twee genres beperkt blijven: de fantasie en het realis me. Het komische genre verviel al spoedig in een circusnummer. Verder moest het scenario eenvoudig blijven, opdat de ge schiedenis zich aan één stuk, zonder om wegen. kon ontrollen. Werd aan die voor waarde voldaan, dan ontstonden zeer gave werkstukken, welke uitblonken door span ning en eerlijkheid. HELAAS heeft het experiment van Her zog niet tot praktische resultaten geleid. Een tiental improvisaties werd uitgezonden via de zender van de „Club d'essai" van de Franse omroep, een door de schrijver Jean Tardieu geleide experimentele groep van radiokunstenaars. Volgens de daarvoor geldende formule dient de „Club d'essai" haar geslaagde vindingen na een zekere tijd ter beschikking te stellen van de leiding van de drie „normale" programma's van de R.T.F. Deze hebben het toch niet aangedurfd deze methode over te nemen. Door een on gelukkig toeval hetzelfde toeval dat in zo grote mate de gang van Herzogs luister spelen bepaalde heeft ook niemand van de programmaleiding naar deze improvi saties geluisterd. Voor de geestelijke vader ervan echter blijven zij behoren tot het beste wat hij ooit in de radio gedaan heeft en dat wil, bij zijn staat van dienst, wel wat zeggen. Vooral in een tijd nu er geen programma meer de lucht in gaat, dat niet van a tot z wordt bijgeschaafd. J. H. BARTMAN. Voor de microfoon DEZER DAGEN was er te Washington op een avond iets bijzonders aan de hand. Kennelijk was er ergens een grote receptie, maar dat is beslist niets ongewoons voor de Ameri kaanse hoofdstad. Het bijzondere was, dat de zwarte Cadillac's der ambassadeurs en de kleuriger auto's der lagere goden dit maal niet in de richting van het Witte Huis en ook niet naar een der voorname ambassades op Massachusetts Avenue reden. Zij gingen een heel andere kant uit en stopten voor de twee honderdzestig meter brede gevel van het geweldige marmeren gebouw, dat aan Constitution Avenue ligt: de National Gallery of Art, de trots en glorie van Washington. Niet alleen de hoofdstad, heel Amerika heeft reden om trots te zijn op dit museum. De receptie, die er die avond gehouden werd en waar niet minder dan twaalfduizend mensen kwamen, was georganiseerd om een wonder te vieren. Het is namelijk wonderbaarlijk dat hier in de periode van vijftien jaren een collectie van schilderijen en beeldhouwwerken is bijeenge bracht, die gerekend moet worden tot de vijf of zes van de belangrijkste verzamelingen ter wereld. Het heeft eeuwen geduurd om collecties zoals die van het Louvre, het Prado of de Hermitage te vormen. Zeer bijzondere omstandigheden hebben het mogelijk gemaakt, dat Washington, in het korte tijdsbestek tussen Pearl Harbor en de jongste conferentie van Genève. behalve een politieke hoofdstad van de eerste orde ook een kunstcentrum van de eerste rang is geworden. De republikeinen blijken er een voorkeur voor te hebben om miljonairs tot minister te maken. Tussen 1920 en 1930 is Andrew W. Mellon, geldmagnaat uit Pittsburgh, republikeins minister van Financiën geweest. Aan de muren van zijn appar tement te Washington zag men Rembrandts, Goya's en Titiaans.... Veel heeft Mellon van de befaamde kunsthande laar Duveen gekocht. Deze ging eens zelfs zover, dat hij een flat huurde beneden de appartementen van Mellon, waar hij de schilderijen ophing en hij de beeldhouwwerken plaatste, waar deze belangstelling voor had. Mellon kreeg een sleutel van die vertrekken en kon rustig gaan kijken en keuren. Van die spe ciale zending van Duveen kocht Mellon vrijwel alles. De prach tige bronzen Mercurius van Giovanni Bologna, die tijdens de pas gehouden receptie sierlijk uitrees boven de overvloed van bloeiende azalea's en boven het roodgejaste orkest, dat aan zijn voeten zat te spelen, heeft eens zijn lot afgewacht in de flat beneden Mellon's woning. In 1936 schreef Mellon toen geen minister van Financiën meer een brief aan president Roosevelt, waarin hij zijn verzameling, plus een geweldig museumgebouw, aan de Ver enigde Staten aanbood. Aan dit gebouw is men begonnen in mei 1936. Mellon heeft het niet voltooid gezien. Hij stierf drie maanden later. Het gebouw alleen heeft meer dan vijftien miljoen dollar gekost. Hoe groot en belangrijk Mellon's col lectie ook was de Alba Madonna van Rafael, gekocht van de Sovjet Unie voor 1.166.000 dollar behoorde er ook toe toch was het gebouw, dat aan Constitution Avenue verrees, veel en veel te groot. de ..bekering van Paulus" van Tintoretto, Maar Mellon ging van de veronderstelling alsmede het doge-portret van Titiaan.... uit, dat zijn goede voorbeeld door andere Stellig had Europa gaarne al deze sohat- verzamelaars gevolgd zou worden. Een ^n willen behouden maar de dollar is hard optimistische veronderstelling, die overi- en een vloed van kunstwerken, sc'qeppin- gens volkomen is uitgekomen. Behalve Mellon zijn het vooral de ge broeders Samuel en Rush Kress geweest Artistiek ProfÜt Vatl (eigenaars van een reeks winkels, die J enigszins overeenkomen met de voormalige T7t,mt\r>er> rrnlr!nr\r\r1 „Franse bazaar" in Nederland) die het J-iUI OpeSC gt iariOOU museum enorm hebben verrijkt. Onmiddel- lijk na deze weldoeners moeten Chester Dale, alsmede Widener en Rosenwald wor- gen van de allergrootste betekenis, gaat den genoemd. Dit is een museum, opgezet nog steeds in westelijke richting over de en gevuld dank zij de geschenken van Atlantische Oceaan: de geschiedenis heeft enkelen. Waarbij aangetekend dient te haar loop en men moet er maar niet al te worden dat de belastingwetgeving in de rouwig om zijn. De Atlantische gemeen- Verenigde Staten deze filantropie onge- schap kan er des te meer een realiteit twijfeld in de hand heeft gewerkt. particuliere verzameling in Italië, maar daarmede is veel van de bewogen, recente geschiedenis van dit schilderij verdoezeld. De eigenaar van dit kunstwerk, een Ita liaanse graaf, is namelijk gedurende de tweede wereldoorlog door de Duitsers ge arresteerd. Zijn zoon slaagde er in zijn va der te bevrijdendoor aan Goering dit beroemde portret aan te bieden. Na de in eenstorting van Hitiers rijk kwam het meesterwerk via de kunsthandel in Ame- kaans bezit. De politiek is evenmin vreemd aan Da vid's prachtige, hoewel vleiende portret van Napoleon: het is nacht, de kaarsen zijn bijna opgebrand, de klok staat op kwart over vier en nog altijd is Frankrijk's genia le leider in zijn kamer aan het werk. Maar Napoleon, politiek, ambassadeurs en sena toren op een receptie, wat betekent dit al les in vergelijking tot de aangrijpende ver schrikking van Grünewalds „Kruisiging" of tot de subtiele sensualiteit van „Diane de Poitiers" door Clouet? Men zou door kunen gaan met opsom men: „Johannes op Patmos" van Titiaan (waar ziet men, buiten Venetië, zo'n pla fond-schildering van de grote Italiaan?), „Bekering van Paulus" van Tintoretto, ex travagant van kleur en allure. Wij plaat sen hierbij nog een reproductie van „De heilige familie" van El Greco uit Spanje, een laat, klein en tegelijk grandioos schil derij. Nederlanders zijn in een bescheiden groep vertegenwoordigd: een heel mooie Dirk Bouts, de reeds genoemde Lucas van Leyden, een kleine Jacob Ruysdael, twee Saenredams Het museum te Washington, groeiende als de wonderboom van Jona, heeft zomer se volheid bereikt. Burgemeester en Wethouders van Am sterdam hebben besloten, drie opdrachten tot het schrijven van een toneelstuk, waar van de vertoning een avond moet vullen, te verlenen. De schrijvers worden in de keuze van een onderwerp vrijgelaten. Elk dezer opdrachten zal worden gehonoreerd met een bedrag van f 1250. Ieder, die voor een dezer opdrachten in aanmerking wil komen, wordt verzocht dit voor 10 april 1956 schriftelijk aan B. en W. kenbaar te maken. Een jury, bestaande uit Albert van Dalsum, Ton Lutz, Henk Rigters, mevrouw Lize Servaas en Ben Stroman, zal de binnengekomen verzoeken beoordelen en op grond daarvan tot het verlenen van opdrachten adviseren. De resultaten der opdrachten zullen metter tijd door dezelfde jury worden beoordeeld. Het beste resultaat zal, op voorstel van de jury, kunnen worden bekroond met de To neelprijs 1956, groot vijfhonderd gulden, boven het honorarium. HET IS ZO VER. Plotseling zijn we van een alleronaangenaamste winterperiode overgestapt naar het voorjaar, dat ons met zijn vriendelijkste glimlach ontvangt, al kijken we nog een beetje onwennig naar de ravage, die de winter in onze tuinen heeft achtergelaten. Wat heeft hij huisge houden in de ligusterhagen en wat ziet de vuurdoorn er uit. Zou daar ooit nog wat leven in kunnen worden geblazen? Het gazon ligt erbij als een afstandse keukenmat. Hadden we gedacht, dat door die helfbevroren, verkommerde tuinvo- gels ooit nog een behoorlijk stukje zang zou kunnen worden opgedist? En nu moet u eens horen! Die nietige heggeraus, dat grauwbruine ding, dat zo stilletjes op de wintervoederplaats rondschuifelde, heeft nu de hoogste struik in de tuin uitgeko zen en geeft daar al tierelierend z'n beste nummertje weg. Weggeven? O, nee hoor, niks daarvan, zijn liedje Is bestemd voor z'n concurrent twee tuinen verder, die daar ook al uit volle borst zit te verkondigen, dat hij daar de baas is. Dat is nog eens een fijn voorjaarsgeluid, zo'n heggemus- zangetje, juist omdat het zo vroeg in het voorjaar is te horen. Het betekent ook nog iets anders, namelijk nestbouw. En mooie, heel mooie groenblauwe eitjes. Ik heb de indruk, dat het aantal heggemusjes ieder jaar groter wordt. Maar met een echte mus, die diksnavelige sjilpende huismus, heeft ons heggemusje niets uit te staan! Ik kan me best voorstellen, dat iemand, die nooit op de natuur let, verwonderd zou kunnen vragen: „Verveelt dat nooit, ieder jaar weer dezelfde vogels, dezelfde planten te zien verschijnen? Dat heb je toch al zo veel jaren gezien!" Of ik het hem zou kunnen duidelijk maken, dat ieder voorjaar de heldere lijsterzang een verras sing is. hoewel je er zeker van was, dat ze zou komen, nee dat geloof ik niet. DE WEILANDEN mogen in dit voorjaar dan verdord en levenloos liggen, de heide velden zijn in het zachte licht warm van toon en spiegelen donker in de heideplas- sen, die als open klare ogen naar de he mel zijn gekeerd. Achter die heidemoeras- sen glooit de oever naar een hoogbegroel- de wal, donker van dennen en van jenever besstruiken, en nog verder schemert het onwerkelijke groen van akkers met win terrogge. Qp heel deze kleurenpracht, over al dat bruin en geel en het blauw van het rim pelloze water, rust het voorjaarslicht. Op de berkenbossen met hun veelvoudige tin- tenmengeling. op hun zacht zwiepende fijnbeknopte takken. Het rust op de elzen, die met moeite hun vrachten stuivende katjes kunnen dragen. Aan de waterkant staat een figuurtje scherp getekend tegen de lichte achter grond. Het is een kievit, blauwgroen irise rend de vleugels, blinkend wit en glanzend zwart aan buik en borst, de kuif omhoog- gezwiept boven het donkere oog, dat groot en verwonderd lijkt in het witte vogelge zicht. Hij buigt zich naar het water, hij pleddert en spat en gooit zich de parelen de druppels over kop en rug, zodat ze glinsteren in het licht. Boven zijn gezellige bedrijvigheid zeilen twee grutto's, al maar kringen beschrijvend, de vleugels stil en gestrekt, de kromme snavel naar beneden gericht. Ze zwijgen en zwenken met brede boog over de boomtopen van het moeras, maar dan trekken ze zich met snelle wiek slag omhoog. Luid klinkt hun roep, luider en luider, tot het snelle fluiten overgaat in een hevig vibreren, een trillend roepen, een onbeschrijflijk klagen, dat voortduurt tot de vogels op hun weg terugkeren en in pijlsnelle vaart over het water en hun meevluchtend spiegelbeeld zwieren. Niet zodra zijn ze In de buurt van de kievit neergestreken, of de onrust krijgt ook deze te pakken. Hij doet snel een paar danspassen en hoei! daar gaat de lucht- ridder de hemelruimte in. Daar duikelt hij en daar zijn er al meer. zwoegend met hun ronde donkere vleugels, jagend omhoog, kantelend met bliksemende val, en, voor zij de aarde met een verpletterende smak hebben geraakt, prachtig optrekkend in een wonderschone looping. Zwart, wit, véél wit, dat blinkert in het zonlicht, wappe rende kuifveren, wijdopen wilde ogen in vreemde witte vogelmaskers. Dat zijn de kieviten boven het ruige moeras. Dat is het voorjaar! Het voorjaar boven een wereld, die bevrijd is van de winter- benauwenis. Bevrijd en mild en warm. En onbeschrijflijk mooi. SJOUKE VAN DER ZEE. Juryleden. Voor het twaalfde interna tionale muziekconcours te Genève, waar aan naar schatting zevenhonderd toonkun stenaars--zullen deelnemen, zijn elf Jury leden uit Zwitserland, acht uit Frankrijk, zes uit Oostenrijk, vier uit Duitsland, vier uit Italië, drie uit België, twee uit Enge land en twee uit Spanje aangewezen. De andere leden van de jury komen uit de Verenigde Staten, uit Hongarije, uit Polen en uit Joegoslavië. PAS na deze inleiding kom ik toe aan het eigenlijke nieuws in dit ar tikel: het vijftienjarig bestaan wordt gevierd met een unieke tentoonstel ling. De Kress-Foundation heeft aan het museum meer dan honderd schil derijen en beeldhouwwerken geleend, die in de laatste vijf jaar zijn aan gekocht. Men hoopt en verwacht, dat vele van deze kunstschatten (evenals honderden meesterwerken, die de familie Kress tevoren reeds heeft geschonken) eigendom van het museum zullen worden. De stroom van bezoekers richtte zich op die receptie-avond terstond naar de zalen, waar deze nieuwe aanwinsten waren opgehangen.' Het was zeer indrukwekkend, wat men daar te zien kreeg, doch twee dagen later vroeg op een ochtend ben ik er opnieuw heengegaan. Toen waren er geen ambassadeurs, senatoren en elegante vrouwen, die de aandacht afleidden en toen werd het pas goed duidelijk, welk een wonder zich hier aan het voltrekken is geweest. Wat voor de collectie van het mu seum in het algemeen geldt, gaat voor de jubileumtentoonstelling eveneens op: het is fascinerend, wat men in korte tijd aan meesterwerken heeft kunnen verwerven. Dit mu seum is het resultaat van politieke en economische verschuivingen van de laatste decennia: Amerika's grote opkomst, verval van adel en koningshuizen in Europa, geldnood in de begintijd van de Sovjet Unie enzovoorts. Maar zelfs al deze factoren verklaren nog niet ten volle, hoe het mogelijk is geweest dat de staten van de oude wereld zich zoveel meesterwerken hebben laten ontgaan. Nederland had die kaartspelers van Lucas van Leyden zeker graag willen kopen, Duitsland die twee portretten van Cranach en vooral „De Kruisiging" van Grünewald en Italië de be roemde, hierbij gereproduceerde Guiliano •5 de Medici van Botticelli, de aan Leonardo toegeschreven Madonna, de adembenemen- door worden. Wie als overtuigd lid van deze Atlantische gemeenschap in Amerika woont, moet er zich wel over verheugen de gevoelswaarden en de diepe zin van wat Europa eeuwen geleden heeft voortge bracht op zich in te kunnen laten werken. Het merendeel van de kunstschatten, die de Kress-stichting in de laatste vijf jaar heeft aangekocht, is Italiaans. Het beroemde portret, dat Botticelli van Guliano de Medici geschilderd heeft, is reeds definitief in het bezit van het mu seum gekomen. In de catalogus staat ver meld, dat het eerst behoord heeft tot een

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1956 | | pagina 19