KUNST EN VLIEGWERK
VEELBELOVEND DEBULT
VAN HENK MEYER
Sixty en het voetbalspel
HONDENHOTEL
Litteraire
Kanttekeningen
NVomctereo. ii u NV asiiimgton VjojoJvycuasv
„Toneelprijs-1956" der
Gemeente Amsterdam
JSen ricMCtm om te on tftoiic/eri
Improvisatietoneel voor de radio
MET EEN ZESTAL VAN DE ZEVEN VERHALEN, die onlangs in de serie „De Eik"
bij J. M. Meulenhoff te Amsterdam onder de titel „Consternatie" zijn verschenen,
heeft Henk Meyer de Reina Prinsen Geerligsprijs, de aanmoedigingsprijs voor jonge
auteurs, verworven. Terecht verworven. Was deze bundel aangekondigd als het werk
van een geroutineerde schrijver, men zou het grif als zodanig aanvaard hebben. Van
Meyer zyn mij litteraire antecedenten noch biografische bijzonderheden bekend. Maar
hier ligt de eerste (althans eerst gepubliceerde) proeve van zijn stilistische kwali
teiten en men kan niet anders zeggen dan dat ze zich onderscheiden door een zeer
persoonlijke visie en expressie, al moet ik bij deze waardering enig voorbehoud ma
ken. De gamma van zijn novellistische motieven is nog betrekkelijk beperkt: vier van
de zeven verhalen bespelen één en hetzelfde thema de jeugdherinnering op een
vrijwel analoge wijze. Het is dus nog de vraag of dit talent over voldoende schakerin
gen zal beschikken om eenzelfde pregnantie te bereiken in gegevens van andere aard.
SIXTY is een Schotse terrier. U kent
ze wel, zoals ze staan op de whisky-
flessen, lang behaard, korte pootjes, ver
standige kopjes, vaak met één oor op,
één oor neer. Sixty heeft met haar ras
genoten gemeen, dat zy een parmantig,
eigengereid hondje is, dat zelfstandig
haar gang gaat, scharrend en snuffelend
door de tuin, zonder zich van de mensen
of andere honden iets aan te trekken.
Vriendelijk zijn ze wèl, de Schotjes, ook
wel vlug in het aanpassen aan de nieuwe
omgeving.
Toen Sixty uit Epe voor het eerst in
ons Hondenhotel in Vorden kwam, ont
moette zij negen vreemde honden. Zij
negeerde ze volkomen
en deed alsof ze het
terrein al lang ken
de, ten hoogste even
snauwend, als er te
intensief aan haar gesnuffeld werd. Ook
ons negeerde zij - althans in het begin.
Als we haar uit de tuin terug riepen,
verstopte zij zich de eerste dag, iets waar
de beide vrouwen ons op hadden voor
bereid en dat ons dus geen zorgen baar
de. We speelden dan verstoppertje met
haar, waarbij wij hem altijd waren („jij
bent hem" zeggen de kinderen) en waar
geen hollen naar een buutpaal bij te pas
kwam, maar alleen een „Ha, daar is ze".
En dan dribbelde Sixty, die de nutte
loosheid van het zich verder verstopt
houden wel inzag, op haar korte pootjes
mee naar binnen. De tweede dag had zij
al genoeg van dit spelletje en gedroeg
Sixty zich, als ze geroepen werd, als een
normale, uiterst vriendelijke hond.
Met vreemde mensen willen Schotse
terriers gewoonlijk niets te maken heb
ben. Ze zijn niet lelijk tegen ze, maar
hun bestaan wordt zoveel mogelijk ge
negeerd. En wij waren voor Sixty de
eerste dag ook vreemden. Maar krijgen
ze het gevoel van thuiszijn, dan veran
dert de hele houding. Het plaatsje onder
het bureau had zij zich uitgekozen als
verstopplaats binnenshuis. Was er be
zoek, dan verdween ze ogenblikkelijk
onder het bureau en liet zich niet zien
voor die vreemde mensen weg waren,
ook niet als wij haar riepen.
Toen ik ontdekt had, dat Sixty dol
graag met een oude tennisbal speelde,
nam ik op een avond het initiatief om
in de gang met haar te gaan voetballen.
De volgende avonden was het initiatief
helemaal aan de kant van Sixty: zij be
oefende de kunst van het keepen, als ik
dlit woord 20 verhollandsen mag, met
ware hartstocht. Tegen zeven uur werd
ze al onrustig, ging bij de deur zitten,
kwam telkens naar me toelopen, ging
dan weer naar de deur en bracht me
zeer duidelijk aan het verstand, wat er
van me verwacht werd. Bij de volgende
logeerpartijen was zij dit niet vergeten,
hoewel dit spel bij haar thuis nooit be
oefend wordt. Altijd tegen zeven uur
moesten wij er één van beiden aan ge
loven. Als we dan de bal te voorschijn
haalden, vergat ze haar hele waardig
heid van deftig Schotje en sprong op
gewonden om ons heen, om als de deur
open ging haastig de meest strategische
plaats in de gang in te nemen, waar zij
de bal verwachten kon. Als ze hem „ge
houden" had, wat bij
na altijd lukte, legde
ze deze gauw weer
voor onze voeten, snel
achteruitpeddelend
haar juiste positie weer innemend.
Andere honden mochten bij deze
sportdemonstratie beslist niet meedoen.
Dan genoot Sixty maar half, want die
andere liepen altijd in de weg, zij be
grepen het fijne van het spel helemaal
niet, ze brachten de bal niet snel ge
noeg terug en dan duurde het veel te
lang voordat Six het volgende schot
meesterlijk kon stoppén. Jammer was
het, dat baas en vrouw altijd veel te
gauw moe werden naar Sixty's zin, maar
soms wisselden zij elkander dan af.
Na haar derde logeerpartij, toen de
beide vrouwen Sixty kwamen ophalen,
toonde ze maar een gematigde blijd
schap. Na de begroeting ging ze weer op
haar gewone plaats liggen met een ge
zicht van „Zijn jullie eigenlijk niet veel
te vroeg?" Na het gebruikelijke gesprek
je onder een kopje koffie, werd Sixty
aan de lijn gekoppeld. Ze verzette zich
heftig. Nauwelijks de voordeur uit nam
ze een resoluut besluit en rende, de
vrouw vrijwel meeslepend, met grote
vaart terug.
„Wel een reclame voor het Honden-
hotel" zei dé vrouw met een pijnlijk
lachje. Maar toen Sixty nog twee keer
haar poging tot terugkeer intensief her
haalde, dacht ik: „Maak niet te veel re
clame voor ons, Six, dan vinden je
eigen vrouwen het helemaal niet leuk
meer en mag je misschien niet meer
komen voetballen."
Maar sindsdien hebben we al een
vierde en vijfde logeerpartij van Sixty
verwerkt en nooit vergeet ze daarbij ons
's avonds attent te maken op de tijd
voor ons gezamenlijke sport-halfuurtje.
G. O.
EEN VRIJ GROTE zekerheid bieden de
drie overige vertellingen, waarin de hoofd
rol niet aan een puber een wat schuch
tere, kwetsbare jongen temidden van heel
v at wereldwijzer en gewiekster vriendjes
maar aan volwassenen is toebedeeld,
inmiddels wel. Een verhaal als „Na het
concert" (ik kom er zo dadelijk op terug)
heeft een zodanig overtuigende trefzeker
heid in de psychologische uitbeelding en
een dusdanig versoberde tragiek, dat het
nota bene van de hand van Tsjechov had
kunnen zijn. Meyer schrijft een opvallend
geserreerd en daardoor indringend proza,
dat in zijn rappe opeenvolging van strak-
omlijnde beelden en zijn suggestieve kunst
van het laten raden een merkwaardig-
flitsende beweeglijkheid heeft. „Bijna" is
het niet meer dan een nuchtere notitie van
aaneengeschakelde feiten. Maar juist dit
„bijna", Juist de groepering der „gebeurte
nissen", betrekt ieder verhaal onweer
staanbaar in de sfeer van het spookachtige,
het half-onwezenlijke, het caleidoscopische
van de angstdroom.
Vooral onder het lezen van de jeugdver
halen (en dan voornamelijk van de titel-
vertelling „Consternatie" en „De Brada's")
heb ik meer dan eens de sensatie gevoeld,
alsof in dit proza als het ware plotseling
een neonlicht wordt aangeknipt, een koud
en bleek licht. Alle omtrekken zijn tast-
baar-duidelijk onderscheidbaar, het is alle
maal uiterst reëel, maar dat schelle, over
rompelende licht doet alles verstarren in de
ban van een dreiging, van iets onuitspre-
kelijk-onheilspellends, dat elk ogenblik uit
de toespitsing van deze behekste situatie
te voorschijn kan springen als de onherroe
pelijke voltrekking van iets noodlottigs.
Het is de puberangst, de levensangst en
doodsvrees, de tyrannie van een zonde
gevoel, van een onontwijkbare rampzalig
heid, die in de verbeelding van het kind de
„onbenulligste" voorvallen inlijft bij een
domein van verboden aanlokkelijkheid,
waarin de dagelijkse dingen omspeeld wor
den door een magisch-beklemmende kracht.
Op de wazige achtergrond van deze jeugd-
scnsatie tekent zich dan geheimzinnig de
wereld der volwassenen af: grotesk-on
waarschijnlijk, obsederend-lokkend en be
nauwend-mysterieus. En dèt is juist het
doordringende van deze verteltrant: dit
alles stóat er niet, het staat in hetgeen er
niét staat, in het zwevend-onuitgesprokene.
DE INTRIGE als zodanig heeft, zou men
zeggen, zo goed als niets om het lijf. In
het verhaal „Wim, Emmy en ik" gebeurt er
niet meer dan dat twee vriendjes in de ka
mer van de oudere broer van één hunner
binnensluipen om zijn grammofoon te be
spelen. Maar het avontuur wordt tot een
nachtmerrie, de grammofoon tot een ma
gisch voorwerp, in de sfeer van het begoo-
chelend-verbodene, dat Henk Meyer met.
een minimum van stijlmiddelen vrijwel
woord voor woord weet op te roepen. Met
een enkele, nauwelijks aanwijsbare zins
wending is het perspectief verschoven, de
atmosfeer geladen met een katastrofale
verraderlijkheid: het neonlicht van dit
proza knipt aan, het angstwekkende flitst
voorbij en als het zijn einde vindt in een
abrupt afbreken van het verhaal, blijft er,
wonderlijk genoeg, de stemming hangen
van een onheil een duivelse-greep, een
lichamelijke ramp, een ziekte, de dood
waaraan men ternauwernood is ontsnapt.
Dat althans is het effect van de bestge-
siaagde passages (en dat zijn er heel wat)
uit dit viertal jeugdverbeeldingen, waar
voor men trouwens de fragmentarische
verslapping in dit gespannen proza graag
op de koop toe neemt.
Onvoorwaardelijk roemen moet ik echter
de vertelling. „Na het concert" de in niet
meer dan acht bladzijden druks navrant-
geconcentreerde tragiek van een voorbije
roem. Elk detail is hier met een nuchter-
noterende zakelijkheid aangebracht om de
dreiging in het leven van een gevierde
zangeres in één enkel noodlotsuur samen
te ballen: grandeur en misère van een
„grande dame', een ster, waarvan het licht
naglanst in het verguldsel der herinnerin
gen, nadroomt in de trofeeën van vroeger
dagen: verbleekte foto's, gehavende affi
ches, vergeelde krantenknipsels, waarmee
dit illustre boudoir „er zweefde een
weezoete lucht in de kamer als van ver
schaalde parfum" propvol is gestof
feerd. Het is haast een dorre opsomming,
waarmee de auteur deze tekenen van een
glorieus verleden aan een ontluisterd heden
prijs geeft, maar er trekt zich een leven,
een tragiek in samen, waarvan de psycho
logische finesses een roman zouden kunnen
vullen. Ik citeer een zin uit het begin: „Bo
ven op de piano aan de muur hing een ver
grote foto waarop Andra Stephanowskl,
achter een clavecymbel gezeten, stralend
opkeek naar de dirigent van het concertge
bouworkestEn ik citeer het slot:
„Zuchtend strompelde hij de trap op en
vond haar uitgestrekt op bed. Mijn prin
ses, dacht hij. Van ontroering wist hij niets
te zeggen. Ze staarde hem aan met wijd
open ogen. Hij dacht dat ze nu zou sterven,
maar ze zei: Alles is verloren. Alles is ka
pot". Dat is al. Maar het is alles van een
zich overlevend leven.
Een (waarschijnlijk nog jong) auteur,
die het waagstuk van dit beknopt-volledi-
ge er gaaf afbrengt, die in dit zo weinige
zoveel weet te zeggen, heeft onmiskenbaar
talent. Zóveel talent, dat men hem niet
genoeg op het hart kan drukken: zwoeg er
voor. Zwoeg er dubbel hard voor in een
tijd. waarin er zo flodderig wordt geschre
ven. C. J. E. DINAUX
HET IS een algemeen gangbare opvat
ting, dat in de ómroep tegenwoordig nog
maar weinig aan het toeval wordt overge
laten. Het spontane interview, het direct
uitgezonden concert of amusementspro
gramma, de meeste lezingen, zij zijn of
worden hoe langer hoe meer vervangen
door weloverwogen, uitgedokterde magne-
tofoonopnemingen, waardoor weliswaar
vlekkeloze uitvoeringen wanneer er een
fout of foutje is gemaakt, doet men het
eenvoudig over worden verkregen, maar
waarvan de perfectie tot dodelijke ver
veling kan leiden.
Daarom hebben wij met meer dan ge
wone belangstelling kennis genomen van
de ervaringen van Gérard Herzog, een van
de bekwaamste regisseurs-productieleiders
van de Franse omroep. In de jongste af
levering van de „Cahiers d'études de Radio
télévision" vertelt hij over een reeks inte
ressante experimenten uit de jaren 1946-'47
met betrekking tot een vorm van radio-
dramaturgie welke juist geheel en al ge
baseerd was op het onvoorziene, op de
plotselinge inval, op de improvisatie. Her
zog was namelijk uitermate geboeid door
het effect dat versprekingen, tegenslagen
tijdens de produktie, zuivere toevallig
heden en andere onvoorziene omstandig
heden in een klank
beeld of luisterspel
teweegbrachten. Van
de wijze waarop spe
lers en technici van
dergelijke incidenten
vaak profijt trokken,
zocht Herzog eerst
gebruik te maken door hun improvisatie
kunst aan te moedigen door hen slechts een
„halve" tekst te verstrekken, zodat zij die
zelf naar believen en eigen aard en inval
len konden aanvullen. Dat lukte hem niet.
Spelers en technici bleken dan te zeer ge
biologeerd door de verstrekte tekst en aan
wijzingen om nog voldoende vrijheid voor
eigen ideeën te houden.
Maar een gebeurtenis bij de repetitie van
een luisterspel deed hem zijn oude liefde
weer opvatten. Een speler moest een piloot
uitbeelden terwijl deze met zijn vliegtuig in
zee verongelukte. Gedurende een minuut
moest hij de gewaarwordingen en angsten
van het slachtoffer tijdens de val vertol
ken: hachelijke zaak welke gemakkelijk in
melodrama kon ontaarden. De betrokken
speler wierp echter zijn tekst weg en im
proviseerde zelf met horten en stoten een
eigen monoloog, welke heel wat authentie
ker klonk dan degene welke hem verstrekt
was. Het was alsof de bliksem insloeg, zo
wel in de studio als later bij de luisteraars,
zo schrijft Herzog, die daarop aan de pro
grammaleiding voorstelde een proef te mo
gen nemen met een reeks spelen, waarvoor
alleen een schema van gebeurtenissen zou
worden vastgesteld. De spelers zouden zelf
hun tekst moeten maken. Zij waren daarin
zo vrij, dat de geluidsregisseur zeer op zijn
qui vive moest zijn om de plaat met het
pistoolschot te lanceren op het ogenblik,
dat de speler „Vuur!" zou roepen.
Intussen was dit procédé voor he>t toneel
natuurlijk in het geheel niet nieuw: de
Commedia dell' Arte vormde een illuster
voorganger. Maar die vorm had het niet
kunnen bolwerken tegenover het thans
conventioneel geworden toneel. Tussen ac
teurs en toeschouwers is immers een zekere
overeenkomst gegroeid, die van beide zij
den bij het begin van elke voorstelling
stilzwijgend wordt aanvaard. Bovendien
bleek de Commedia dell' Arte om prakti
sche redenen in zijn zuivere vorm niet
houdbaar: de spelers kunnen namelijk niet
elke avond op hetzelfde grondpatroon im
proviseren. Een een keer geslaagde trou
vaille wordt de volgende avond in slechtere
vorm herhaald. En een slechte tekst is
beter dan een verwarde goede.
Deze twee bezwaren tegen de Commedia
dell' Arte gelden nu juist niet voor het
radiospel. In de eerste plaats wordt de
radioluisteraar niet aangelokt door een
overeengekomen conventionele speeltrant,
maar juist door nieuwe, hem nog onbeken
de elementen en ten tweede is het door de
opnemingstechniek mogelijk de beste mo
menten en vondsten van een repetitie tot
basis te nemen van het uit te zenden spel.
WILDE dit nu zeggen, dat Herzog er
daarmee was? Geenszins, want de keuze
der acteurs bleek lang niet eenvoudig. De
woordvirtuoos maakte er een wedstrijd van
om te tonen, dat hij in de dialoog nimmer
voor één gat te vangen viel, waartegenover
anderen weer zo met plankenkoorts te
kampen hadden, dat zij geen woord konden
uitbrengen. Toch viel er met de laatste
groep heel wat te bereiken, toen Herzog
een keer ontdekt had. dat deze spreekangst
uit een psychologische oorzaak voortkwam.
Deze spelers voelden zich namelijk ge
remd door het feit, dat zij geen willekeu
rige tekst hadden te vertolken, waar tegen
over zij als persoon geen verantwoordelijk
heid droegen, maar dat zij, al improvise
rende, zichzelf waren en dat zij zich dus
volkomen bloot gaven tegenover het luis
terend publiek.
Het geïmproviseerde luisterspel moest
uit zijn aard in hoofdzaak tot twee genres
beperkt blijven: de fantasie en het realis
me. Het komische genre verviel al spoedig
in een circusnummer. Verder moest het
scenario eenvoudig blijven, opdat de ge
schiedenis zich aan één stuk, zonder om
wegen. kon ontrollen. Werd aan die voor
waarde voldaan, dan ontstonden zeer gave
werkstukken, welke uitblonken door span
ning en eerlijkheid.
HELAAS heeft het experiment van Her
zog niet tot praktische resultaten geleid.
Een tiental improvisaties werd uitgezonden
via de zender van de „Club d'essai" van de
Franse omroep, een door de schrijver Jean
Tardieu geleide experimentele groep van
radiokunstenaars. Volgens de daarvoor
geldende formule dient de „Club d'essai"
haar geslaagde vindingen na een zekere tijd
ter beschikking te stellen van de leiding
van de drie „normale" programma's van de
R.T.F.
Deze hebben het toch niet aangedurfd
deze methode over te nemen. Door een on
gelukkig toeval hetzelfde toeval dat in
zo grote mate de gang van Herzogs luister
spelen bepaalde heeft ook niemand van
de programmaleiding naar deze improvi
saties geluisterd. Voor de geestelijke vader
ervan echter blijven zij behoren tot het
beste wat hij ooit in de radio gedaan heeft
en dat wil, bij zijn staat van dienst, wel
wat zeggen. Vooral in een tijd nu er geen
programma meer de lucht in gaat, dat niet
van a tot z wordt bijgeschaafd.
J. H. BARTMAN.
Voor de
microfoon
DEZER DAGEN was er te Washington op een avond iets
bijzonders aan de hand. Kennelijk was er ergens een grote
receptie, maar dat is beslist niets ongewoons voor de Ameri
kaanse hoofdstad. Het bijzondere was, dat de zwarte Cadillac's
der ambassadeurs en de kleuriger auto's der lagere goden dit
maal niet in de richting van het Witte Huis en ook niet naar
een der voorname ambassades op Massachusetts Avenue reden.
Zij gingen een heel andere kant uit en stopten voor de twee
honderdzestig meter brede gevel van het geweldige marmeren
gebouw, dat aan Constitution Avenue ligt: de National Gallery
of Art, de trots en glorie van Washington.
Niet alleen de hoofdstad, heel Amerika heeft reden om trots
te zijn op dit museum. De receptie, die er die avond gehouden
werd en waar niet minder dan twaalfduizend mensen kwamen,
was georganiseerd om een wonder te vieren. Het is namelijk
wonderbaarlijk dat hier in de periode van vijftien jaren een
collectie van schilderijen en beeldhouwwerken is bijeenge
bracht, die gerekend moet worden tot de vijf of zes van de
belangrijkste verzamelingen ter wereld. Het heeft eeuwen
geduurd om collecties zoals die van het Louvre, het Prado of
de Hermitage te vormen. Zeer bijzondere omstandigheden
hebben het mogelijk gemaakt, dat Washington, in het korte
tijdsbestek tussen Pearl Harbor en de jongste conferentie van
Genève. behalve een politieke hoofdstad van de eerste orde
ook een kunstcentrum van de eerste rang is geworden.
De republikeinen blijken er een voorkeur voor te hebben om
miljonairs tot minister te maken. Tussen 1920 en 1930 is
Andrew W. Mellon, geldmagnaat uit Pittsburgh, republikeins
minister van Financiën geweest. Aan de muren van zijn appar
tement te Washington zag men Rembrandts, Goya's en
Titiaans.... Veel heeft Mellon van de befaamde kunsthande
laar Duveen gekocht. Deze ging eens zelfs zover, dat hij een
flat huurde beneden de appartementen van Mellon, waar hij de
schilderijen ophing en hij de beeldhouwwerken plaatste, waar
deze belangstelling voor had. Mellon kreeg een sleutel van die
vertrekken en kon rustig gaan kijken en keuren. Van die spe
ciale zending van Duveen kocht Mellon vrijwel alles. De prach
tige bronzen Mercurius van Giovanni Bologna, die tijdens de
pas gehouden receptie sierlijk uitrees boven de overvloed van
bloeiende azalea's en boven het roodgejaste orkest, dat aan
zijn voeten zat te spelen, heeft eens zijn lot afgewacht in de
flat beneden Mellon's woning.
In 1936 schreef Mellon toen geen minister van Financiën
meer een brief aan president Roosevelt, waarin hij zijn
verzameling, plus een geweldig museumgebouw, aan de Ver
enigde Staten aanbood. Aan dit gebouw is men begonnen in
mei 1936. Mellon heeft het niet voltooid gezien. Hij stierf drie
maanden later. Het gebouw alleen heeft meer dan vijftien
miljoen dollar gekost. Hoe groot en belangrijk Mellon's col
lectie ook was de Alba Madonna van Rafael, gekocht van de
Sovjet Unie voor 1.166.000 dollar behoorde er ook toe toch
was het gebouw, dat aan Constitution
Avenue verrees, veel en veel te groot. de ..bekering van Paulus" van Tintoretto,
Maar Mellon ging van de veronderstelling alsmede het doge-portret van Titiaan....
uit, dat zijn goede voorbeeld door andere Stellig had Europa gaarne al deze sohat-
verzamelaars gevolgd zou worden. Een ^n willen behouden maar de dollar is hard
optimistische veronderstelling, die overi- en een vloed van kunstwerken, sc'qeppin-
gens volkomen is uitgekomen.
Behalve Mellon zijn het vooral de ge
broeders Samuel en Rush Kress geweest Artistiek ProfÜt Vatl
(eigenaars van een reeks winkels, die J
enigszins overeenkomen met de voormalige T7t,mt\r>er> rrnlr!nr\r\r1
„Franse bazaar" in Nederland) die het J-iUI OpeSC gt iariOOU
museum enorm hebben verrijkt. Onmiddel-
lijk na deze weldoeners moeten Chester
Dale, alsmede Widener en Rosenwald wor- gen van de allergrootste betekenis, gaat
den genoemd. Dit is een museum, opgezet nog steeds in westelijke richting over de
en gevuld dank zij de geschenken van Atlantische Oceaan: de geschiedenis heeft
enkelen. Waarbij aangetekend dient te haar loop en men moet er maar niet al te
worden dat de belastingwetgeving in de rouwig om zijn. De Atlantische gemeen-
Verenigde Staten deze filantropie onge- schap kan er des te meer een realiteit
twijfeld in de hand heeft gewerkt.
particuliere verzameling in Italië, maar
daarmede is veel van de bewogen, recente
geschiedenis van dit schilderij verdoezeld.
De eigenaar van dit kunstwerk, een Ita
liaanse graaf, is namelijk gedurende de
tweede wereldoorlog door de Duitsers ge
arresteerd. Zijn zoon slaagde er in zijn va
der te bevrijdendoor aan Goering dit
beroemde portret aan te bieden. Na de in
eenstorting van Hitiers rijk kwam het
meesterwerk via de kunsthandel in Ame-
kaans bezit.
De politiek is evenmin vreemd aan Da
vid's prachtige, hoewel vleiende portret
van Napoleon: het is nacht, de kaarsen zijn
bijna opgebrand, de klok staat op kwart
over vier en nog altijd is Frankrijk's genia
le leider in zijn kamer aan het werk. Maar
Napoleon, politiek, ambassadeurs en sena
toren op een receptie, wat betekent dit al
les in vergelijking tot de aangrijpende ver
schrikking van Grünewalds „Kruisiging"
of tot de subtiele sensualiteit van „Diane
de Poitiers" door Clouet?
Men zou door kunen gaan met opsom
men: „Johannes op Patmos" van Titiaan
(waar ziet men, buiten Venetië, zo'n pla
fond-schildering van de grote Italiaan?),
„Bekering van Paulus" van Tintoretto, ex
travagant van kleur en allure. Wij plaat
sen hierbij nog een reproductie van „De
heilige familie" van El Greco uit Spanje,
een laat, klein en tegelijk grandioos schil
derij. Nederlanders zijn in een bescheiden
groep vertegenwoordigd: een heel mooie
Dirk Bouts, de reeds genoemde Lucas van
Leyden, een kleine Jacob Ruysdael, twee
Saenredams
Het museum te Washington, groeiende
als de wonderboom van Jona, heeft zomer
se volheid bereikt.
Burgemeester en Wethouders van Am
sterdam hebben besloten, drie opdrachten
tot het schrijven van een toneelstuk, waar
van de vertoning een avond moet vullen,
te verlenen. De schrijvers worden in de
keuze van een onderwerp vrijgelaten. Elk
dezer opdrachten zal worden gehonoreerd
met een bedrag van f 1250.
Ieder, die voor een dezer opdrachten in
aanmerking wil komen, wordt verzocht dit
voor 10 april 1956 schriftelijk aan B. en
W. kenbaar te maken. Een jury, bestaande
uit Albert van Dalsum, Ton Lutz, Henk
Rigters, mevrouw Lize Servaas en Ben
Stroman, zal de binnengekomen verzoeken
beoordelen en op grond daarvan tot het
verlenen van opdrachten adviseren. De
resultaten der opdrachten zullen metter
tijd door dezelfde jury worden beoordeeld.
Het beste resultaat zal, op voorstel van de
jury, kunnen worden bekroond met de To
neelprijs 1956, groot vijfhonderd gulden,
boven het honorarium.
HET IS ZO VER. Plotseling zijn we van
een alleronaangenaamste winterperiode
overgestapt naar het voorjaar, dat ons met
zijn vriendelijkste glimlach ontvangt, al
kijken we nog een beetje onwennig naar
de ravage, die de winter in onze tuinen
heeft achtergelaten. Wat heeft hij huisge
houden in de ligusterhagen en wat ziet
de vuurdoorn er uit. Zou daar ooit nog
wat leven in kunnen worden geblazen?
Het gazon ligt erbij als een afstandse
keukenmat. Hadden we gedacht, dat door
die helfbevroren, verkommerde tuinvo-
gels ooit nog een behoorlijk stukje zang
zou kunnen worden opgedist? En nu moet
u eens horen! Die nietige heggeraus, dat
grauwbruine ding, dat zo stilletjes op de
wintervoederplaats rondschuifelde, heeft
nu de hoogste struik in de tuin uitgeko
zen en geeft daar al tierelierend z'n beste
nummertje weg. Weggeven? O, nee hoor,
niks daarvan, zijn liedje Is bestemd voor
z'n concurrent twee tuinen verder, die daar
ook al uit volle borst zit te verkondigen,
dat hij daar de baas is. Dat is nog eens
een fijn voorjaarsgeluid, zo'n heggemus-
zangetje, juist omdat het zo vroeg in het
voorjaar is te horen. Het betekent ook nog
iets anders, namelijk nestbouw. En mooie,
heel mooie groenblauwe eitjes. Ik heb de
indruk, dat het aantal heggemusjes ieder
jaar groter wordt. Maar met een echte
mus, die diksnavelige sjilpende huismus,
heeft ons heggemusje niets uit te staan!
Ik kan me best voorstellen, dat iemand,
die nooit op de natuur let, verwonderd
zou kunnen vragen: „Verveelt dat nooit,
ieder jaar weer dezelfde vogels, dezelfde
planten te zien verschijnen? Dat heb je
toch al zo veel jaren gezien!" Of ik het
hem zou kunnen duidelijk maken, dat ieder
voorjaar de heldere lijsterzang een verras
sing is. hoewel je er zeker van was, dat
ze zou komen, nee dat geloof ik niet.
DE WEILANDEN mogen in dit voorjaar
dan verdord en levenloos liggen, de heide
velden zijn in het zachte licht warm van
toon en spiegelen donker in de heideplas-
sen, die als open klare ogen naar de he
mel zijn gekeerd. Achter die heidemoeras-
sen glooit de oever naar een hoogbegroel-
de wal, donker van dennen en van jenever
besstruiken, en nog verder schemert het
onwerkelijke groen van akkers met win
terrogge.
Qp heel deze kleurenpracht, over al dat
bruin en geel en het blauw van het rim
pelloze water, rust het voorjaarslicht. Op
de berkenbossen met hun veelvoudige tin-
tenmengeling. op hun zacht zwiepende
fijnbeknopte takken. Het rust op de elzen,
die met moeite hun vrachten stuivende
katjes kunnen dragen.
Aan de waterkant staat een figuurtje
scherp getekend tegen de lichte achter
grond. Het is een kievit, blauwgroen irise
rend de vleugels, blinkend wit en glanzend
zwart aan buik en borst, de kuif omhoog-
gezwiept boven het donkere oog, dat groot
en verwonderd lijkt in het witte vogelge
zicht. Hij buigt zich naar het water, hij
pleddert en spat en gooit zich de parelen
de druppels over kop en rug, zodat ze
glinsteren in het licht. Boven zijn gezellige
bedrijvigheid zeilen twee grutto's, al maar
kringen beschrijvend, de vleugels stil en
gestrekt, de kromme snavel naar beneden
gericht. Ze zwijgen en zwenken met brede
boog over de boomtopen van het moeras,
maar dan trekken ze zich met snelle wiek
slag omhoog. Luid klinkt hun roep, luider
en luider, tot het snelle fluiten overgaat
in een hevig vibreren, een trillend roepen,
een onbeschrijflijk klagen, dat voortduurt
tot de vogels op hun weg terugkeren en in
pijlsnelle vaart over het water en hun
meevluchtend spiegelbeeld zwieren.
Niet zodra zijn ze In de buurt van de
kievit neergestreken, of de onrust krijgt
ook deze te pakken. Hij doet snel een paar
danspassen en hoei! daar gaat de lucht-
ridder de hemelruimte in. Daar duikelt hij
en daar zijn er al meer. zwoegend met hun
ronde donkere vleugels, jagend omhoog,
kantelend met bliksemende val, en, voor
zij de aarde met een verpletterende smak
hebben geraakt, prachtig optrekkend in een
wonderschone looping. Zwart, wit, véél
wit, dat blinkert in het zonlicht, wappe
rende kuifveren, wijdopen wilde ogen in
vreemde witte vogelmaskers. Dat zijn de
kieviten boven het ruige moeras.
Dat is het voorjaar! Het voorjaar boven
een wereld, die bevrijd is van de winter-
benauwenis. Bevrijd en mild en warm.
En onbeschrijflijk mooi.
SJOUKE VAN DER ZEE.
Juryleden. Voor het twaalfde interna
tionale muziekconcours te Genève, waar
aan naar schatting zevenhonderd toonkun
stenaars--zullen deelnemen, zijn elf Jury
leden uit Zwitserland, acht uit Frankrijk,
zes uit Oostenrijk, vier uit Duitsland, vier
uit Italië, drie uit België, twee uit Enge
land en twee uit Spanje aangewezen. De
andere leden van de jury komen uit de
Verenigde Staten, uit Hongarije, uit Polen
en uit Joegoslavië.
PAS na deze inleiding kom ik toe
aan het eigenlijke nieuws in dit ar
tikel: het vijftienjarig bestaan wordt
gevierd met een unieke tentoonstel
ling. De Kress-Foundation heeft aan
het museum meer dan honderd schil
derijen en beeldhouwwerken geleend,
die in de laatste vijf jaar zijn aan
gekocht. Men hoopt en verwacht,
dat vele van deze kunstschatten
(evenals honderden meesterwerken,
die de familie Kress tevoren reeds
heeft geschonken) eigendom van het
museum zullen worden. De stroom
van bezoekers richtte zich op die
receptie-avond terstond naar de
zalen, waar deze nieuwe aanwinsten
waren opgehangen.' Het was zeer
indrukwekkend, wat men daar te
zien kreeg, doch twee dagen later
vroeg op een ochtend ben ik
er opnieuw heengegaan. Toen waren
er geen ambassadeurs, senatoren en
elegante vrouwen, die de aandacht
afleidden en toen werd het pas goed
duidelijk, welk een wonder zich hier
aan het voltrekken is geweest.
Wat voor de collectie van het mu
seum in het algemeen geldt, gaat
voor de jubileumtentoonstelling
eveneens op: het is fascinerend, wat
men in korte tijd aan meesterwerken
heeft kunnen verwerven. Dit mu
seum is het resultaat van politieke
en economische verschuivingen van
de laatste decennia: Amerika's grote
opkomst, verval van adel en koningshuizen
in Europa, geldnood in de begintijd van de
Sovjet Unie enzovoorts. Maar zelfs al deze
factoren verklaren nog niet ten volle, hoe
het mogelijk is geweest dat de staten van
de oude wereld zich zoveel meesterwerken
hebben laten ontgaan. Nederland had die
kaartspelers van Lucas van Leyden zeker
graag willen kopen, Duitsland die twee
portretten van Cranach en vooral „De
Kruisiging" van Grünewald en Italië de be
roemde, hierbij gereproduceerde Guiliano
•5 de Medici van Botticelli, de aan Leonardo
toegeschreven Madonna, de adembenemen-
door worden. Wie als overtuigd lid van
deze Atlantische gemeenschap in Amerika
woont, moet er zich wel over verheugen
de gevoelswaarden en de diepe zin van wat
Europa eeuwen geleden heeft voortge
bracht op zich in te kunnen laten werken.
Het merendeel van de kunstschatten, die
de Kress-stichting in de laatste vijf jaar
heeft aangekocht, is Italiaans.
Het beroemde portret, dat Botticelli van
Guliano de Medici geschilderd heeft, is
reeds definitief in het bezit van het mu
seum gekomen. In de catalogus staat ver
meld, dat het eerst behoord heeft tot een