SOUTHEY, HISTORICUS
EN PUUR IDEALIST
Liederen van Andriessen enDiepenbrock
door Hélène Ludolph gezongen
In de St. Jozefskerk opgenomen langspeelplaat
Maaltijden in
capsulevorm
een bezoek aan Bilderdijk,
wiens eruditie hij roemde en
wiens echtgenote zijn „Rode-
riek" heeft vertaald.
Southey's vader was een la
kenhandelaar in Bristol, die al
jong in Londen als winkel
bediende begon. Het verhaal
luidt echter, dat hij zo'n heim
wee had, dat hij, toen hij een
Londenaar zag voorbijgaan, die
een haas met zich meedroeg,
weer vertrok naar Bristol en
later op zijn eigen winkel een
haas schilderde. Vader Sou-
thëy trouwde hoewel niet
vroeg, met de welvarende en
vrolijke dochter uit een we
derzijds tweede huwelijk van
mr. Hill, die Margaret heet
te. Robert Southey's moeder
woonde daar buiten Bristol in
een romantisch huis met een
betegeld tuinpad, een met jas
mijn begroeide ingang, een
blauwe, een groene en een gele
kamer, met zoete peren en
seringenbomen. Nooit, schrijft
Southey, is er een wezen meer
gezegend door een vrolijker
temperament. Haar gezicht
had littekens van de pokken,
maar het was toch stralend en
vriendelijk gebleven. Er was
charme in haar heldere hazel-
nootkleurige ogen. Een goed
karakter en een vlug begrip
stonden erin te lezen. Ze was
floot als een merel. Southey
erfde van haar zijn snelheid
van begrip en zijn vrolijk ge
moed. Zonder dat had hij nooit
de omvangrijke levenstaak, die
hij zich gesteld had, kunnen
volbrengen. Robert Southey
was de tweede zoon die spoe
dig geboren werd in 1774 na
een dood ter wereld gekomen
jongen. En nooit had Southey's
moeder een lelijker knaap ge
zien dan haar tweede zoon.
Hij groeide op tot een heel
lange en heel intelligente
jongen, beschreven als een
hazewind op hoge poten, waar
mee hij wel uitgelaten gerend
zal zijn naar zijn lievelings
plek, het reeds beschreven
buitenhuis van zijn grootmoe
der. Hij was nog een kind,
toen zijn ouders besloten hem
negen mijl van Bristol op een
kostschool te laten gaan. Hij
zowel als zijn moeder waren
er ongelukkig van. Dit moet
van zijn achtste tot zijn
twaalfde jaar geweest zijn. In
die tijd stierf zijn geliefde
grootmoeder met de bruine
schitterende ogen, die altijd in
haar tuin zat. Op zijn twaalf
de jaar deed Southey niets
liever dan naar de schouw
burg gaan. Met een vriend
maakte hij zelfs een poppen
theater. Hij las toen al Home-
plateau mef wol
ken te Buttermere
en de St. John's
vallei met de „za
delrug"-bergen op
de achtergrond.
Het portret van
Southey hiernaast
werd door Peter
Vandijke gemaakt
en bevindt zich in
de National Por
trait Gallery te
Londen.
rus en Griekse en Romeinse
geschiedenis. Reeds op die
leeftijd schreef hij een soort
van droomgedicht „Arcadia"
en een historisch spel „Eg-
bert".
Daarna kwam hij op een
school in Westminster, waar
hij met zijn opstellen een zil
veren penning verwierf. Denk
eens aan de glorie, toen hij als
opgroeiende jongen het krantje
de „Flagallant" oprichtte. In
heel Londen, schreef hij later,
was geen ijdeler, gelukkiger en
verhevener gestemde jongen
dan ik te vinden. Zijn geschrif
ten aarzelden destijds tussen
die van de historicus Gibbon
en Voltaire, heeft Dowden op
gemerkt. Hij las onbeschrijfe
lijk veel en werd later door
Byron de meest belezen man
van Groot-Brittannië genoemd.
Voor zijn studietijd in Oxford
heeft hij niet veel goede'woor-
den over. „Alles wat ik leerde
was wat zwemmen en roeien."
HET AANTAL op grammofoonplaten
vastgelegde Nederlandse composities van
onze tijd is nog tamelijk gering. Philips
betoont zich in dit opzicht het meest voor
uitstrevend door ieder jaar tenminste met
één volledige langspéelplaat uit te komen,
waarop dan tevens het met de Prof. Van
der Leeuw-prijs bekroonde werk is opge
nomen. Ook de programmaleiding van de
Bovema, die in Nederland onder meer His
Master's Voice vertegenwoordigt, weet dat
er genoeg muziekliefhebbers zijn voor wie
niet alleen de dode meesters de levende
waarden brengen. Van de vier op een H.M.
V. 45-toeren-plaat gezongen liederen (alle
op Middeleeuwse mystieke teksten)zal wel
licht „Magna Res est Amor" van Hendrik
Andriessen het meest de indruk maken van
een werk dat buiten de tijd staat en waar
van ook de plaats van ontstaan niet te
duiden is. Deze hymne aan de liefde had
evengoed de verrukte improvisatie kunnen
zijn, die een monnik acht eeuwen geleden
deed opstijgen in de eerste zonnestralen,
die door het gebrandschilderde glas van
Chartres naar binnen vielen. Deze éne
melodie, waarvan de vlucht ongebroken is,
als van een vogel, maakt deze plaat al tot
een waardevol bezit. „Zij overtreft ook de
andere vier samengebrachte werken: „Fiat
Domine" (eveneens van Hendrik Andries
sen) en twee liederen van Diepenbrock, na
melijk „Ave Maria" en „O Jesu ego amo
ieIk prefereer het eerste omdat de devo
tie er een eenvoudiger vorm heeft gekre
gen. In het tweede lied doen de vele chro-
natische versieringstonen in de begeleiding
wat nodeloos aan, al weet Diepenbrock uit
deze zoekende akkoorden prachtig de ze
kerheid van een werkelijk „stralend" c-
majeur te bereiken.
De vier liederen worden gezongen door
de sopraan Hélène Ludolph, door Albert de
Klerk aan het orgel begeleid. De zangeres,
die tot de generatie van Jo Vincent en
Louis van Tulder behoort, blijkt nog over
een zuiverheid van intonatié en een helder
heid van stemkleur te beschikken, die ver
rassend zijn. Maar bovendien draagt zij met
deze middelen iets van haar vreugde om
deze werken te mogen brengen op de toe
hoorder over. Zowel in de zachte tinten als
in het brede uitzingen waarin de strakke
glans van de lange noten opvallend is
weet zij stem te geven aan de verstilling
die in deze bladzijden leeft.
Een aanbeveling van deze opname is niet
volledig zonder een afzonderlijke vermel
ding van het aandeel van Albert de Klerk,
die in zijn begeleidingen geheel in de mu
zikale bewogenheid van de zangstem mee
gaat en van Luc. Ludolph, de geluidstech
nicus, die deze uitvoering vastlegde en die
de ruimtelijke eigenschappen van de kerk
gewelven (de opname werd gemaakt in de
Haarlemse St. Jozelfskerk) zuiver in de
klank heeft weten te bewaren.
S. B.
San ford M. Birnbaum, een biochemicus,
h^eft interessante resultaten bekend ge-
m£'lkt van zijn voedingsproeven met rat
ten. Hij heeft een aantal dieren groot ge
bracht op een volkomen synthetisch dieet
en deze dieren zijn even goed opgegroeid
als de ratteen, die voedsel kregen van
normale aard. De ratten met het speciale
menu kregen niets anders te „eten" dan een
wit poeder, dat in water werd opgelost,
plus een drankje, bestaande uit vetten en
in vet opgeloste vitaminen. Het witte poe
der bestond uit aminozuren, organisch ge
bonden fosfaat, vitaminen in kristalvorm,
glucose en zouten. De ratten dronken dit in
water opgeloste poeder met veel animo.
Hiervan mochten zij net zo veel tot zich
nemen als ze wensten. Alleen de vetten en
de in vet opgeloste vitaminen waren gerant
soeneerd.
Hoewel deze dieren dus hun tanden in
het geheel niet gebruikten, ontwikkelden
zij toch een goed gebit. De voortplanting
bleek eveneens normaal. De moederdieren
zoogden hun jongen evengoed als moeder-
ratten, die gewoon gegeten hadden wat de
rattenpot schafte. In theorie lijkt het dus
mogelijk om voor dieren en mensen gecon
centreerd voedsel te fabriceren, dat men
tot zich kan nemen in pilvorm. Gelukkig
echter hebben de onderzoekers in Wash
ington niet de bedoeling gehad dit aan te
tonen. Hun werk beoogt evenwel om
bijvoorbeeld voor patiënten, die een ope
ratie hebben ondergaan vloeibaar voed
sel te bereiden, dat eventueel in de aderen
gespoten kan worden en dat voor normaal
voedsel niet hoeft onder te doen. Ook voor
de voeding van te vroeg geboren kinderen
kunnen de onderzoekingen van Birnbaum
belangrijk zijn.
van Southey was toen in wording. Zijn stu
die kon, toen zijn vader stierf, niet door
zijn moeder betaald worden, doch dit deed
zijn oom Hill, die prediker van de Britse
gemeente in Lissabon was. Ooim Hill wilde
dat Southey ook predikant zou worden.
Maar als hij dan toch studeren moet, deed
hij dat liever in de medicijnen. Dit bleek
echter onmogelijk te zijn door zijn afkeer
van de snijkamer-. Bij een bezoek van stu
denten uit Cambridge ontmoette hij Cole
ridge in Oxford, die hij als volgt beschre
ven heeft: „Zijn haar in het midden ge
scheiden viel golvend in zijn nek, zijn ge
zicht af en toe zeer peinzend was blij en
vol overvloedige belofte, een belofte die
vaag was te zien in de zachtheid van de
volle lippen, in de lichtende ogen. Hij had
het voorhoofd als van een jonge god". In
de zomer en in de jeugd, de tijd van ont
moetingen van de geest, voelden zij zich
zeer tot elkaar aangetrokken. Beiden wa
ren ze democraten. De toekomst lag In
Amerika, ze hadden Southey en Cole
ridge, evenals Lovell en Burnett emi
gratieplannen. Maar Southey's hele familie
verzette zich daartegen en ook tegen de
verloving met Edith Fricker, een meisje
zonder geld, de zuster van Lovell's jonge
vrouw Elisabeth en van Sara, die later de
vrouw van Coleridge werd. Toen Southey's
tante hem de deur wees om zijn wonder
lijke ideeën en zijn voorgenomen jeugdige
huwelijk zonder geld, Wat moest hij toen
beginnen? De vierde zuster Martha had
Burnett geweigerd om hem in zijn emi
gratieplannen te steunen en Coleridge
verzette zich tegen „boeren" in Wales.
GELUKKIG konden Southey en Cole
ridge dichten en lezingen houden. En zo
hielden ze samen politieke voordrachten in
Bristol, hetgeen vooral Southey goed af
ging. Tot de goede Cottle, een uitgever en
boekverkoper, in 1795 het mogelijk maakte
om voor een gedeelte „Joan d'Arc" te
drukken geschreven in zes weken en
herzien in zes maanden. In die tijd, maar
ook later, was Southey zeer kinderijk voe
lend in zijn geloof. Toch of juist daardoor
wenste hij geen predikant te worden, ook
niet toen oom Hill hem dit, uit Lissabon
terugkerend, ten tweede male aanbood. Hij
zou nog liever rechten studeren. Zijn ooqti
had intussen van deze Pantisocraten, zoals
de vrienden zichzelf noemden, van de emi
gratieplannen en een arme Miss Fricker
gehoord. Hij stelde voor dat Southey Span
je en Portugal zou bezoeken, vreemde ta
len leren, dichtkunst en historie bestude
ren, snuffelen in de boeken, die oom Hill
in Lissabon verzameld had. Zijn moeder
wilde dat hij zou gaan, doch hij wenste dat
niet voordat Edith Fricker beloofd had zijn
vrouw te zullen worden. Maar hoe kwam
hij aan geld voor de trouwringen? Vaak
liep hij dat najaar door de straten zonder
warm eten te proeven, zonder een cent in
zijp zak, zelfs zonder brood, doch met zijn
hoofd vol poëzie en zijn hart vol liefde, zo
kan men bij Dowden lezen. Cottle leende
hem het geld voor de ringen en het in orde
maken van zijn papiei-en. In 1795 trouwde
Robert Southey in stilte met Edith Fricker,
die onder haar meisjesnaam tijdens het
verblijf van haar man in Portugal zou wo
nen bij de zuster van Cottle. Waarheen zij
directverdween na de huwelijksvoltrek
king, met Southey's trouwring op de borst.
Zo werd Southey's leven door liefde en
poëzie, door Edith Fricker en Jeanne d'Arc
bepaald. En alleen Coleridge was teleur
gesteld dat de Pantisocraten niet meer te
zamen waren. Southey was verrukt over
het Spaanse landschap, van Madrid, van
Lissabon en hij bleef er vaak naar ver
langen. Aangekomen bij mr. Hill studeerde
hij hard. In een verslag van een tocht per
muilezel beschreef hij in zijn dagboek de
eerste sinaasappelbomen, mirte en aloë die
hij zag. De boeken van zijn oom beteken
den een schat van onderzoekingsmateriaal
voor hem. Toen hij in Engeland terug
kwam, was zijn vriend en zwager Lovell
gestorven, wiens werk hij verzorgde. Ook
heeft hij voor zijn uitgever Cottle een reis
boek geschreven. Hij had een hoofd vol
plannen voor tragedies, romans, verhalen
en Oosterse gedichten. Onderwijl studeer
de hij rechten in de Engelse hoofdstad.
Doch in het voorjaar werd het hem in Lom-
den te machtig. Waarom geen boeken lezen
onder de blauwe hemel, in Hampshire ge
nieten van de zonsondergang aan de zee?
Hij ging erheen met zijn vrouw, zijn moe
der en zijn broer Tom, die juist uit de
Franse geyangenis kwam en kreeg er de
dichters Lloj'd en Coleridge te logeren, zo
als het de Southey's altijd verging. Daarna
kwam Lamb tot het einde van de vakantie.
Na deze vakantie schreef hij uit Londen
aan zijn vrouw: „Ik studeer hard, maar ik
heb heimwee als een verwend kind". Dat
nam niet weg dat Southey in 1798 een reis
(zie verder pagina 5)
w-w. i'lj <-t
„Morning Post" publiceerde hij in korte
stukken verzen en verhalen. Hij werkte
geweldig ingespannen aan een Grieks dra
ma, een Portugese tragedie, aan een ge
schrift over Wales, hij leerde Hollands en
vertaalde en corrigeerde voor de uitgever.
Hij werd er slapeloos van. Toen hij een
huis zocht, zag hij voor het eerst de „Val
ley of Stones" en hij schrijft: „Stel je voor
een nauw dal tussen de rand van heuvels,
maar toch steil, de zuidelijke heuvel vol
graszoden, die wijst van het oosten naar
bet westen, bedekt met reusachtige stenen
en stukken daarvan tussen de varens, die
het vullen. De noordelijke rand is volko
men kaal, ontdaan van graszoden en van
aarde. Rots volgt ofr rots, steen is gehoopt
op steen, een reusachtige massa. Een paleis
van de Predamatische koningen, een In
diaanse stad, moet zo vormloos en tot ruï
nes veranderd zijn na de overstromingen.
Nooit heb ik de verrukking van eenzaam
heid tevoren gevoeld". Dank zij de honderd
pond sterling, die hij kreeg van een school
meester, ging hij echter met zijn vrouw
naar Lissabon om te studeren en te
schrijven.
„WAT MEN OOK mag zeggen van zijn
poëzie" aldus Norman Nicholson in zijn
„Lakers" van 1955 „anderen konden
misschien briljanter zijn en spraakzamer,
niemand kon hoofdstuk na hoofdstuk
schrijven met zulk een gemak, vlotheid en
precisie.
EEN voorbeeld van zo'n beschrijving is
deze alinea over Grange in Borroivdale:
„Dit dorp bestaat uit niet meer dan een
half dozijn huisjes, die wat hellend staan
aan de oever van de rivier, ogenschijnlijk
gebouwd zonder metselkalk en zo lang ge
leden, dat de stenen dezelfde verweerde
kleur hebben als die welke daarachter op
de helling van de berg liggen. Een enkele
pijnboom steekt er bovenuit, de bergen
lijken elkaar op een kleine weg te ont
moeten en waar zij elkaar ontmoeten zijn
zij aan de voet rijk voorzien van struik
gewas en jonge bomen. De rivier, als alle
stromen van deze streek, helder, ondiep
en melodieus, wast de stenen oever waar
op het grootste gedeelte van de pijnbomen
groeit en vormt de voorgrond tezamen met
een oude brug met *twee bogen, ruw als
de constructie van de huisjes. De borst
wering is ingestort en de brug is onbe
gaanbaar voor karren die een weggetje er
boven doorwaden. De weg van de brug-
naar het dorp is stuk. Deze werd met veel
arbeid aangelegd, maar is verwaarloosd.
De stroom heeft de grote en diep gemetsel
de stenen overgelaten en op andere plaat
sen de rotsbodem. De bewoners zijn daar
om armer ddn in vroeger tijden. Ik heb
nooit op mijn reizen een plek gezien die ik
me zo levendig voor de geest kon halen.
Ik herinner het me nooit zonder me te
verbeelden dat het zo makkelijk te be
schrijven is, maar toch beproefde ik nooit
mijn herinneringen in ivoorden om te zet
ten zonder te voelen hoe onvolledig zij
deze werkelijkheid kunnen weergeven."
Hierin ziet men duidelijk >-n voor iedere
lezer opmerkelijk het verschil tussen de
schilderende, romantische Wordsworth en
de visionaire Coleridge, die zich aange
trokken voelde tot schuimende waterval
len, stortbuien, donderluchten en de auteur
van deze nauwkeurige maar toch sfeer-
rijke beschrijving van een landschap als
geheel.
NADAT SOUTHEY in 1802 zijn bijzon
der lieve moeder had verloren, die in Lon
den bij hem ziek werd, verwachtte zijn
vrouw bijna tezelfder tijd hun eerste kind.
„Een bibliotheek en een kinderkamer", zei
Southey' „moeten altijd gevuld zijn". In
die tijd was hij aan zijn historie van Por
tugal bezig. Na een half jaar stierf zijn
kind. Hij wist voor zijn vrouw niets beters
te doen dan bij haar zuster in Grasmere
te gaan logeren, waar zij tenslotte een
groot huis onder één dak kregen. Hier is
Southey's rusteloze geest tot rust gekomen
en zijn karakter verdiept, zijn werklust tot
ongekende hoogte gestegen. Toen hij „poet
laureate" werd en een jaarwedde kreeg,
kon hij toch nog wat reizen. Er zijn nog
zes kinderen geboren na het eerste, doch
hij moöht er maar twee, Bertha en Curn-
bertlh, volwassen zien. Herbert, zijn geniale
jongen, moest hij op negenjarige leeftijd
verliezen.
Soutlhey werkte in huis en tuin, bracht
er zijn enorme bibliotheek, maakte tochten
en zwom vooral in de zomer. In het najaar
kwamen er in dit omvangrijke gezin nog
veel meer schrijvers te gast dan elders. En
hij schreef aan Wordsworth odes op het
landschap, zoals wij reeds lazen, hij maakte
tochten met hem en met Coleridge en pick-
nickte met de kinderen.
D Al het geld, dat hij overhield, belegde
UIT TRIPLEX, KURK en andere huise
lijke knutselmaterialen maakten twaalf
leerlingen van het Lorentz-lyceum in
Haarlem onder leiding van hun wiskun-
de-leraar dr. W. G. L. Wieringa dit fraaie,
historische diorama, dat te zien is op de
tentoonstelling „Historie in tin", welke
zondag in de Amsterdamse Waag ge
opend is.
Het stelt voor de intocht van Maximi-
liaan I en Philips de Schone in een mid
deleeuwse stad. De jongelui maakten de
modellen voor de gebouwen naar afbeel
dingen van het stadhuis van Munster, de
Romaanse Kathedraal van Senlis en mid
deleeuwse huizen uit Haarlem, Bremen en
Brussel. Over het stadsplein trekt een
praalstoet van edelen, geestelijke hoog
waardigheidsbekleders en herauten, om
stuwd door nieuwsgierige poorters, hand
werkslieden en bedelaars. Vele van die fi
guurtjes, prachtig gemodelleerd in tin, zijn
door de lyceïsten zelf beschilderd, evenals
de kerk- en gildevaandels. Er zijn dikke
boeken over kostuumkunde, heraldiek en
gildewezen aan te pas gekomen. Weken
lang is er gezaagd, getekend en gelijmd,
maar het resultaat is dan ook de moeite
waard: een kleurrijk historisch tableau
bijna een meter breed dat een verrassen
de plastische werking heeft. Zo zijn er
tientallen diorama's te bewonderen: een
bont en exotisch tafreel van het hof van
een Pharao anno 1380 voor Christus, be
volkt met exquise tinnen vorsten, hande
laars, krijgslieden en slaven; Babylon in
zijn glorietijd, compleet met toren en han
gende tuinen, de markt van Athene in 200
v. Chr., de triomftocht van een caesar door
het antieke Rome. Karei de Grote, recht
sprekend op het aloude Valkhof, Der Keer-
len God op het Binnenhof, het beleg van
Haarlem door de Spanjolen en velé andere
hoogtepunten uit de gesohiedenis. De mees
ten daarvan zijn door dr. Wieringa zelf ver
vaardigd en stuk voor stuk juweeltjes van
miniatuur-knutselkunst, ruimtewerking en
regie want ook dit laatste is nodig voor
een verantwoorde opstelling der figuren en
requisietea.
Vorige week hebben wij een en ander
verteld over de fascinerende diorama
hobby van dr. Wieringa. Op de tentoon
stelling in Amsterdam heeft men thans de
gelegenheid, de resultaten daarvan te zien.
Zij duurt nog ruim vier weken.
Het diorama Egypte, 1380 voor Christus.
Illllllilllllllillllllllilllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllüllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllilillllllllllllllllllllllli
hij in boeken. Vaak bezocht hij het vaste
land om ze te kopen. Alle stalletjes van
Londen, Parijs, Milaan, en Lissabon kenden
zijn hoge gestalte. Hij was een bibliofiel,
hij bezat boeken in wit en goudachtig per
kament met vergulde oud-Engelse letter
typen. Zijn liefde hiervoor ging zover, dat
Southey met schrik ontdekte, toen hij in
1805 in Edinburgh Sir Walter Scott zou ont
moeten, dat hij in Jaren geen nieuwe win
terjas noch een hoed had kunnen kopen.
Zijn bibliotheek bevatte tenslotte veertien
duizend boeken. Southey verstond het ge
heim van boekbinden en leerde dit zijn
dochtertjes. De onaanzienlijke deeltjes wer
den in katoenen stoffen gebonden, die kleur
gaven aan een hele kamer vol aparte boe
ken, die de „Cottonian" genoemd werd. En
met de snelheid van een hazewind kon hij
in een paar uur aantekeningen maken bij
alles wat hij in ieder boek nodig had voor
zijn werk. „Mijn bezigheden", schreef hij
aan een vriend, „zijn zo regelmatig als een
uurwerk. Drie vellen geschiedenis na het
ontbijt (gelijk aan vijf op een kwarto vel)
en dan overschrijven voor de pers of aan
bloemlezingen of biografieën werken of aan
datgene wat ik tot het middagmaal het
beste vind te doen. Van het middagmaal
tot de thee lees ik, schrijf brieven, lees de
kranten of doe ik een dutje. Na de thee
schrijf ik poëzie en corrigeer, herzie en
schrijf ik over tot ik moe ben. Dan ga ik tot
het avondeten tot iets anders over. Dat is
dan om half tien. Daarna lees ik een uur
en ga naar bed. Om zes uur sta ik op".
DE WINTER was Southey's oogstseizoen,
want wekenlang bleef iedereen, behalve
Wordsworth, voor wiens onvermoeibare be
nen een afstand van dertien mijlen niets
was, weg. Op een goede dag stond Shelley
onverwachts voor de oudere Southey oan
met de schrijver van „Thalaba" te spreken,
welk werk hij bewonderde. Talrijke jonge
studenten stuurden hem hun manuscripten,
die hij las en waarover hij correspondeerde.
Ook Charlotte Brontë wisselde nog brieven
met hem. „Oude vrienden en oude boeken",
zei hij eens, „zijn de beste dingen die de
wereld kent."
SOUTHEY'S essays, litteraire, biogra
fische, hisorische en gemengde geschriften
vormden een informatiebron op zichzelf,
een soort van opslagplaats van wetens
waardigheden. Zelfs zijn politieke essays
misten in die dagen hun uitwerking niet.
Toen hij promoveerde in Oxford voelde hij
zich alleen, omdat al het oude weg was.
Dezelfde eer in Cambridge wees hij van de
hand. Zijn gouden medaille van de „Royal
Society" van letterkunde ruilde hij voor
een zilveren koffiepot voor zijn vrouw.
Terwijl een geweldig applaus bij de ge
legenheid van zijn erepromotie hem ten
deel viel, was hij zich duidelijk bewust
hier niets om te geven. „Lieve kinderen"
schreef hij naar huis „wees niet bang,
ik kom niet in het dal terug met mijn
pruik op. Noch zal ik mijn ambtsgewaad
dragen."
DAARNA maakte hij tweemaal een reis
naar Holland, de eerste keer met Henry
Taylor, de tweede maal mede om (in 1826)
Bilderdijk te ontmoeten „een verrukke
lijke oude erudiet, wiens lieve vrouw mijn
„Roderick" heeft vertaald". Vandaar ver
trok hij naar Brussel, waar hem het onver
wachte bericht bereikte, dat hij in het par
lement was gekozen. Doch hij weigerde,
omdat zijn vrouw niet gezond was, om de
middernachtelijke debatten en terwille van
de opvoeding van zijn kleine jongen. Ook
wilde hij niet van zijn twee dochters ge
scheiden zijn. Na de dood van zijn stra
lende dochtertje Isabel was hij zeer ge
schokt. Het ondermijnde ook Southey's ge
stel, evenals het aanzien van het lijden van
zijn vrouw dat deed. Zo kwam hij er toe
een boek te schrijven dat „De dokter" is
getiteld. In 1834 overkwam hem het ergste
dat hem treffen kon: kort nadat zijn doch
ter en zijn huisgenootje Saia Coleridge ge
trouwd waren en het huis leeg leek, moest
hij zijn vroqw naar een zenuwinrichting
brengen. Veertig jaar lang bedisselde Edith
alles, terwijl hij zich geheel op zijn werk
concentreerde en zich hierin als het ware
terugtrok om de kost te verdienen. Een
jaar later was zijn vrouw totaal verzwakt.
Ze kwam thuis om te sterven. Hij stond
haai-, met wie hij meer dan veertig jaar
gelukkig getrouwd was, in alles terzijde.
Hij had door een voorschot op zijn „Leven
van Cowper" zelfs geld genoeg. Maar toen
Edith in de herfst van 1835 wegkwijnde,
was het ook met zijn vitaliteit gedaan.
AL HUWDE hij niet lang na haar dood
op 65-jarige leeftijd, om de vreselijke stilte
te ontlopen, met de 52-jarige Caroline Bow
les, met wie hij twintig jaar correspon
deerde en die hij dus goed kende, zijn ver
strooidheid en afwezigheid werden hoe lan
ger hoe erger. En hoewel hij nog in 1838
een grote reis maakte met zijn zoon en
Crabb Robinson naar Parijs, merkte zijn
broer, dr. Southey, altijd een trouwe vriend,
dat hij heel moeilijk werkte. In 1840
schreef Wordsworth dat Sounthey hem niet
meer herkende en dat hij zijn boeken als
een kind liefkoosde.
IN DE levensbeschrijving van Cowper
heeft Southey gesproken van een leven,
dat als een droom voorbijtrok. En zo is
deze levendige man met zijn snelle geest,
met de vitale bruine ogen, de spottende en
zo bewegelijke mond na een korte koorts
aanval heengegaan. Op een donkere
stormachtige morgen in 1843 brachten
ze hem naar Crosthwaite onder de Skid-
daw by zijn dierbaren. Tot zijn uitgeleiders
behoorde ook Wordsworth, een eerbied
waardige grijze man, leunend op de arm
van Southey's schoonzoon.
HELMA WOLF-CAT