SOUTHEY, HISTORICUS EN PUUR IDEALIST Liederen van Andriessen enDiepenbrock door Hélène Ludolph gezongen In de St. Jozefskerk opgenomen langspeelplaat Maaltijden in capsulevorm een bezoek aan Bilderdijk, wiens eruditie hij roemde en wiens echtgenote zijn „Rode- riek" heeft vertaald. Southey's vader was een la kenhandelaar in Bristol, die al jong in Londen als winkel bediende begon. Het verhaal luidt echter, dat hij zo'n heim wee had, dat hij, toen hij een Londenaar zag voorbijgaan, die een haas met zich meedroeg, weer vertrok naar Bristol en later op zijn eigen winkel een haas schilderde. Vader Sou- thëy trouwde hoewel niet vroeg, met de welvarende en vrolijke dochter uit een we derzijds tweede huwelijk van mr. Hill, die Margaret heet te. Robert Southey's moeder woonde daar buiten Bristol in een romantisch huis met een betegeld tuinpad, een met jas mijn begroeide ingang, een blauwe, een groene en een gele kamer, met zoete peren en seringenbomen. Nooit, schrijft Southey, is er een wezen meer gezegend door een vrolijker temperament. Haar gezicht had littekens van de pokken, maar het was toch stralend en vriendelijk gebleven. Er was charme in haar heldere hazel- nootkleurige ogen. Een goed karakter en een vlug begrip stonden erin te lezen. Ze was floot als een merel. Southey erfde van haar zijn snelheid van begrip en zijn vrolijk ge moed. Zonder dat had hij nooit de omvangrijke levenstaak, die hij zich gesteld had, kunnen volbrengen. Robert Southey was de tweede zoon die spoe dig geboren werd in 1774 na een dood ter wereld gekomen jongen. En nooit had Southey's moeder een lelijker knaap ge zien dan haar tweede zoon. Hij groeide op tot een heel lange en heel intelligente jongen, beschreven als een hazewind op hoge poten, waar mee hij wel uitgelaten gerend zal zijn naar zijn lievelings plek, het reeds beschreven buitenhuis van zijn grootmoe der. Hij was nog een kind, toen zijn ouders besloten hem negen mijl van Bristol op een kostschool te laten gaan. Hij zowel als zijn moeder waren er ongelukkig van. Dit moet van zijn achtste tot zijn twaalfde jaar geweest zijn. In die tijd stierf zijn geliefde grootmoeder met de bruine schitterende ogen, die altijd in haar tuin zat. Op zijn twaalf de jaar deed Southey niets liever dan naar de schouw burg gaan. Met een vriend maakte hij zelfs een poppen theater. Hij las toen al Home- plateau mef wol ken te Buttermere en de St. John's vallei met de „za delrug"-bergen op de achtergrond. Het portret van Southey hiernaast werd door Peter Vandijke gemaakt en bevindt zich in de National Por trait Gallery te Londen. rus en Griekse en Romeinse geschiedenis. Reeds op die leeftijd schreef hij een soort van droomgedicht „Arcadia" en een historisch spel „Eg- bert". Daarna kwam hij op een school in Westminster, waar hij met zijn opstellen een zil veren penning verwierf. Denk eens aan de glorie, toen hij als opgroeiende jongen het krantje de „Flagallant" oprichtte. In heel Londen, schreef hij later, was geen ijdeler, gelukkiger en verhevener gestemde jongen dan ik te vinden. Zijn geschrif ten aarzelden destijds tussen die van de historicus Gibbon en Voltaire, heeft Dowden op gemerkt. Hij las onbeschrijfe lijk veel en werd later door Byron de meest belezen man van Groot-Brittannië genoemd. Voor zijn studietijd in Oxford heeft hij niet veel goede'woor- den over. „Alles wat ik leerde was wat zwemmen en roeien." HET AANTAL op grammofoonplaten vastgelegde Nederlandse composities van onze tijd is nog tamelijk gering. Philips betoont zich in dit opzicht het meest voor uitstrevend door ieder jaar tenminste met één volledige langspéelplaat uit te komen, waarop dan tevens het met de Prof. Van der Leeuw-prijs bekroonde werk is opge nomen. Ook de programmaleiding van de Bovema, die in Nederland onder meer His Master's Voice vertegenwoordigt, weet dat er genoeg muziekliefhebbers zijn voor wie niet alleen de dode meesters de levende waarden brengen. Van de vier op een H.M. V. 45-toeren-plaat gezongen liederen (alle op Middeleeuwse mystieke teksten)zal wel licht „Magna Res est Amor" van Hendrik Andriessen het meest de indruk maken van een werk dat buiten de tijd staat en waar van ook de plaats van ontstaan niet te duiden is. Deze hymne aan de liefde had evengoed de verrukte improvisatie kunnen zijn, die een monnik acht eeuwen geleden deed opstijgen in de eerste zonnestralen, die door het gebrandschilderde glas van Chartres naar binnen vielen. Deze éne melodie, waarvan de vlucht ongebroken is, als van een vogel, maakt deze plaat al tot een waardevol bezit. „Zij overtreft ook de andere vier samengebrachte werken: „Fiat Domine" (eveneens van Hendrik Andries sen) en twee liederen van Diepenbrock, na melijk „Ave Maria" en „O Jesu ego amo ieIk prefereer het eerste omdat de devo tie er een eenvoudiger vorm heeft gekre gen. In het tweede lied doen de vele chro- natische versieringstonen in de begeleiding wat nodeloos aan, al weet Diepenbrock uit deze zoekende akkoorden prachtig de ze kerheid van een werkelijk „stralend" c- majeur te bereiken. De vier liederen worden gezongen door de sopraan Hélène Ludolph, door Albert de Klerk aan het orgel begeleid. De zangeres, die tot de generatie van Jo Vincent en Louis van Tulder behoort, blijkt nog over een zuiverheid van intonatié en een helder heid van stemkleur te beschikken, die ver rassend zijn. Maar bovendien draagt zij met deze middelen iets van haar vreugde om deze werken te mogen brengen op de toe hoorder over. Zowel in de zachte tinten als in het brede uitzingen waarin de strakke glans van de lange noten opvallend is weet zij stem te geven aan de verstilling die in deze bladzijden leeft. Een aanbeveling van deze opname is niet volledig zonder een afzonderlijke vermel ding van het aandeel van Albert de Klerk, die in zijn begeleidingen geheel in de mu zikale bewogenheid van de zangstem mee gaat en van Luc. Ludolph, de geluidstech nicus, die deze uitvoering vastlegde en die de ruimtelijke eigenschappen van de kerk gewelven (de opname werd gemaakt in de Haarlemse St. Jozelfskerk) zuiver in de klank heeft weten te bewaren. S. B. San ford M. Birnbaum, een biochemicus, h^eft interessante resultaten bekend ge- m£'lkt van zijn voedingsproeven met rat ten. Hij heeft een aantal dieren groot ge bracht op een volkomen synthetisch dieet en deze dieren zijn even goed opgegroeid als de ratteen, die voedsel kregen van normale aard. De ratten met het speciale menu kregen niets anders te „eten" dan een wit poeder, dat in water werd opgelost, plus een drankje, bestaande uit vetten en in vet opgeloste vitaminen. Het witte poe der bestond uit aminozuren, organisch ge bonden fosfaat, vitaminen in kristalvorm, glucose en zouten. De ratten dronken dit in water opgeloste poeder met veel animo. Hiervan mochten zij net zo veel tot zich nemen als ze wensten. Alleen de vetten en de in vet opgeloste vitaminen waren gerant soeneerd. Hoewel deze dieren dus hun tanden in het geheel niet gebruikten, ontwikkelden zij toch een goed gebit. De voortplanting bleek eveneens normaal. De moederdieren zoogden hun jongen evengoed als moeder- ratten, die gewoon gegeten hadden wat de rattenpot schafte. In theorie lijkt het dus mogelijk om voor dieren en mensen gecon centreerd voedsel te fabriceren, dat men tot zich kan nemen in pilvorm. Gelukkig echter hebben de onderzoekers in Wash ington niet de bedoeling gehad dit aan te tonen. Hun werk beoogt evenwel om bijvoorbeeld voor patiënten, die een ope ratie hebben ondergaan vloeibaar voed sel te bereiden, dat eventueel in de aderen gespoten kan worden en dat voor normaal voedsel niet hoeft onder te doen. Ook voor de voeding van te vroeg geboren kinderen kunnen de onderzoekingen van Birnbaum belangrijk zijn. van Southey was toen in wording. Zijn stu die kon, toen zijn vader stierf, niet door zijn moeder betaald worden, doch dit deed zijn oom Hill, die prediker van de Britse gemeente in Lissabon was. Ooim Hill wilde dat Southey ook predikant zou worden. Maar als hij dan toch studeren moet, deed hij dat liever in de medicijnen. Dit bleek echter onmogelijk te zijn door zijn afkeer van de snijkamer-. Bij een bezoek van stu denten uit Cambridge ontmoette hij Cole ridge in Oxford, die hij als volgt beschre ven heeft: „Zijn haar in het midden ge scheiden viel golvend in zijn nek, zijn ge zicht af en toe zeer peinzend was blij en vol overvloedige belofte, een belofte die vaag was te zien in de zachtheid van de volle lippen, in de lichtende ogen. Hij had het voorhoofd als van een jonge god". In de zomer en in de jeugd, de tijd van ont moetingen van de geest, voelden zij zich zeer tot elkaar aangetrokken. Beiden wa ren ze democraten. De toekomst lag In Amerika, ze hadden Southey en Cole ridge, evenals Lovell en Burnett emi gratieplannen. Maar Southey's hele familie verzette zich daartegen en ook tegen de verloving met Edith Fricker, een meisje zonder geld, de zuster van Lovell's jonge vrouw Elisabeth en van Sara, die later de vrouw van Coleridge werd. Toen Southey's tante hem de deur wees om zijn wonder lijke ideeën en zijn voorgenomen jeugdige huwelijk zonder geld, Wat moest hij toen beginnen? De vierde zuster Martha had Burnett geweigerd om hem in zijn emi gratieplannen te steunen en Coleridge verzette zich tegen „boeren" in Wales. GELUKKIG konden Southey en Cole ridge dichten en lezingen houden. En zo hielden ze samen politieke voordrachten in Bristol, hetgeen vooral Southey goed af ging. Tot de goede Cottle, een uitgever en boekverkoper, in 1795 het mogelijk maakte om voor een gedeelte „Joan d'Arc" te drukken geschreven in zes weken en herzien in zes maanden. In die tijd, maar ook later, was Southey zeer kinderijk voe lend in zijn geloof. Toch of juist daardoor wenste hij geen predikant te worden, ook niet toen oom Hill hem dit, uit Lissabon terugkerend, ten tweede male aanbood. Hij zou nog liever rechten studeren. Zijn ooqti had intussen van deze Pantisocraten, zoals de vrienden zichzelf noemden, van de emi gratieplannen en een arme Miss Fricker gehoord. Hij stelde voor dat Southey Span je en Portugal zou bezoeken, vreemde ta len leren, dichtkunst en historie bestude ren, snuffelen in de boeken, die oom Hill in Lissabon verzameld had. Zijn moeder wilde dat hij zou gaan, doch hij wenste dat niet voordat Edith Fricker beloofd had zijn vrouw te zullen worden. Maar hoe kwam hij aan geld voor de trouwringen? Vaak liep hij dat najaar door de straten zonder warm eten te proeven, zonder een cent in zijp zak, zelfs zonder brood, doch met zijn hoofd vol poëzie en zijn hart vol liefde, zo kan men bij Dowden lezen. Cottle leende hem het geld voor de ringen en het in orde maken van zijn papiei-en. In 1795 trouwde Robert Southey in stilte met Edith Fricker, die onder haar meisjesnaam tijdens het verblijf van haar man in Portugal zou wo nen bij de zuster van Cottle. Waarheen zij directverdween na de huwelijksvoltrek king, met Southey's trouwring op de borst. Zo werd Southey's leven door liefde en poëzie, door Edith Fricker en Jeanne d'Arc bepaald. En alleen Coleridge was teleur gesteld dat de Pantisocraten niet meer te zamen waren. Southey was verrukt over het Spaanse landschap, van Madrid, van Lissabon en hij bleef er vaak naar ver langen. Aangekomen bij mr. Hill studeerde hij hard. In een verslag van een tocht per muilezel beschreef hij in zijn dagboek de eerste sinaasappelbomen, mirte en aloë die hij zag. De boeken van zijn oom beteken den een schat van onderzoekingsmateriaal voor hem. Toen hij in Engeland terug kwam, was zijn vriend en zwager Lovell gestorven, wiens werk hij verzorgde. Ook heeft hij voor zijn uitgever Cottle een reis boek geschreven. Hij had een hoofd vol plannen voor tragedies, romans, verhalen en Oosterse gedichten. Onderwijl studeer de hij rechten in de Engelse hoofdstad. Doch in het voorjaar werd het hem in Lom- den te machtig. Waarom geen boeken lezen onder de blauwe hemel, in Hampshire ge nieten van de zonsondergang aan de zee? Hij ging erheen met zijn vrouw, zijn moe der en zijn broer Tom, die juist uit de Franse geyangenis kwam en kreeg er de dichters Lloj'd en Coleridge te logeren, zo als het de Southey's altijd verging. Daarna kwam Lamb tot het einde van de vakantie. Na deze vakantie schreef hij uit Londen aan zijn vrouw: „Ik studeer hard, maar ik heb heimwee als een verwend kind". Dat nam niet weg dat Southey in 1798 een reis (zie verder pagina 5) w-w. i'lj <-t „Morning Post" publiceerde hij in korte stukken verzen en verhalen. Hij werkte geweldig ingespannen aan een Grieks dra ma, een Portugese tragedie, aan een ge schrift over Wales, hij leerde Hollands en vertaalde en corrigeerde voor de uitgever. Hij werd er slapeloos van. Toen hij een huis zocht, zag hij voor het eerst de „Val ley of Stones" en hij schrijft: „Stel je voor een nauw dal tussen de rand van heuvels, maar toch steil, de zuidelijke heuvel vol graszoden, die wijst van het oosten naar bet westen, bedekt met reusachtige stenen en stukken daarvan tussen de varens, die het vullen. De noordelijke rand is volko men kaal, ontdaan van graszoden en van aarde. Rots volgt ofr rots, steen is gehoopt op steen, een reusachtige massa. Een paleis van de Predamatische koningen, een In diaanse stad, moet zo vormloos en tot ruï nes veranderd zijn na de overstromingen. Nooit heb ik de verrukking van eenzaam heid tevoren gevoeld". Dank zij de honderd pond sterling, die hij kreeg van een school meester, ging hij echter met zijn vrouw naar Lissabon om te studeren en te schrijven. „WAT MEN OOK mag zeggen van zijn poëzie" aldus Norman Nicholson in zijn „Lakers" van 1955 „anderen konden misschien briljanter zijn en spraakzamer, niemand kon hoofdstuk na hoofdstuk schrijven met zulk een gemak, vlotheid en precisie. EEN voorbeeld van zo'n beschrijving is deze alinea over Grange in Borroivdale: „Dit dorp bestaat uit niet meer dan een half dozijn huisjes, die wat hellend staan aan de oever van de rivier, ogenschijnlijk gebouwd zonder metselkalk en zo lang ge leden, dat de stenen dezelfde verweerde kleur hebben als die welke daarachter op de helling van de berg liggen. Een enkele pijnboom steekt er bovenuit, de bergen lijken elkaar op een kleine weg te ont moeten en waar zij elkaar ontmoeten zijn zij aan de voet rijk voorzien van struik gewas en jonge bomen. De rivier, als alle stromen van deze streek, helder, ondiep en melodieus, wast de stenen oever waar op het grootste gedeelte van de pijnbomen groeit en vormt de voorgrond tezamen met een oude brug met *twee bogen, ruw als de constructie van de huisjes. De borst wering is ingestort en de brug is onbe gaanbaar voor karren die een weggetje er boven doorwaden. De weg van de brug- naar het dorp is stuk. Deze werd met veel arbeid aangelegd, maar is verwaarloosd. De stroom heeft de grote en diep gemetsel de stenen overgelaten en op andere plaat sen de rotsbodem. De bewoners zijn daar om armer ddn in vroeger tijden. Ik heb nooit op mijn reizen een plek gezien die ik me zo levendig voor de geest kon halen. Ik herinner het me nooit zonder me te verbeelden dat het zo makkelijk te be schrijven is, maar toch beproefde ik nooit mijn herinneringen in ivoorden om te zet ten zonder te voelen hoe onvolledig zij deze werkelijkheid kunnen weergeven." Hierin ziet men duidelijk >-n voor iedere lezer opmerkelijk het verschil tussen de schilderende, romantische Wordsworth en de visionaire Coleridge, die zich aange trokken voelde tot schuimende waterval len, stortbuien, donderluchten en de auteur van deze nauwkeurige maar toch sfeer- rijke beschrijving van een landschap als geheel. NADAT SOUTHEY in 1802 zijn bijzon der lieve moeder had verloren, die in Lon den bij hem ziek werd, verwachtte zijn vrouw bijna tezelfder tijd hun eerste kind. „Een bibliotheek en een kinderkamer", zei Southey' „moeten altijd gevuld zijn". In die tijd was hij aan zijn historie van Por tugal bezig. Na een half jaar stierf zijn kind. Hij wist voor zijn vrouw niets beters te doen dan bij haar zuster in Grasmere te gaan logeren, waar zij tenslotte een groot huis onder één dak kregen. Hier is Southey's rusteloze geest tot rust gekomen en zijn karakter verdiept, zijn werklust tot ongekende hoogte gestegen. Toen hij „poet laureate" werd en een jaarwedde kreeg, kon hij toch nog wat reizen. Er zijn nog zes kinderen geboren na het eerste, doch hij moöht er maar twee, Bertha en Curn- bertlh, volwassen zien. Herbert, zijn geniale jongen, moest hij op negenjarige leeftijd verliezen. Soutlhey werkte in huis en tuin, bracht er zijn enorme bibliotheek, maakte tochten en zwom vooral in de zomer. In het najaar kwamen er in dit omvangrijke gezin nog veel meer schrijvers te gast dan elders. En hij schreef aan Wordsworth odes op het landschap, zoals wij reeds lazen, hij maakte tochten met hem en met Coleridge en pick- nickte met de kinderen. D Al het geld, dat hij overhield, belegde UIT TRIPLEX, KURK en andere huise lijke knutselmaterialen maakten twaalf leerlingen van het Lorentz-lyceum in Haarlem onder leiding van hun wiskun- de-leraar dr. W. G. L. Wieringa dit fraaie, historische diorama, dat te zien is op de tentoonstelling „Historie in tin", welke zondag in de Amsterdamse Waag ge opend is. Het stelt voor de intocht van Maximi- liaan I en Philips de Schone in een mid deleeuwse stad. De jongelui maakten de modellen voor de gebouwen naar afbeel dingen van het stadhuis van Munster, de Romaanse Kathedraal van Senlis en mid deleeuwse huizen uit Haarlem, Bremen en Brussel. Over het stadsplein trekt een praalstoet van edelen, geestelijke hoog waardigheidsbekleders en herauten, om stuwd door nieuwsgierige poorters, hand werkslieden en bedelaars. Vele van die fi guurtjes, prachtig gemodelleerd in tin, zijn door de lyceïsten zelf beschilderd, evenals de kerk- en gildevaandels. Er zijn dikke boeken over kostuumkunde, heraldiek en gildewezen aan te pas gekomen. Weken lang is er gezaagd, getekend en gelijmd, maar het resultaat is dan ook de moeite waard: een kleurrijk historisch tableau bijna een meter breed dat een verrassen de plastische werking heeft. Zo zijn er tientallen diorama's te bewonderen: een bont en exotisch tafreel van het hof van een Pharao anno 1380 voor Christus, be volkt met exquise tinnen vorsten, hande laars, krijgslieden en slaven; Babylon in zijn glorietijd, compleet met toren en han gende tuinen, de markt van Athene in 200 v. Chr., de triomftocht van een caesar door het antieke Rome. Karei de Grote, recht sprekend op het aloude Valkhof, Der Keer- len God op het Binnenhof, het beleg van Haarlem door de Spanjolen en velé andere hoogtepunten uit de gesohiedenis. De mees ten daarvan zijn door dr. Wieringa zelf ver vaardigd en stuk voor stuk juweeltjes van miniatuur-knutselkunst, ruimtewerking en regie want ook dit laatste is nodig voor een verantwoorde opstelling der figuren en requisietea. Vorige week hebben wij een en ander verteld over de fascinerende diorama hobby van dr. Wieringa. Op de tentoon stelling in Amsterdam heeft men thans de gelegenheid, de resultaten daarvan te zien. Zij duurt nog ruim vier weken. Het diorama Egypte, 1380 voor Christus. Illllllilllllllillllllllilllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllüllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllilillllllllllllllllllllllli hij in boeken. Vaak bezocht hij het vaste land om ze te kopen. Alle stalletjes van Londen, Parijs, Milaan, en Lissabon kenden zijn hoge gestalte. Hij was een bibliofiel, hij bezat boeken in wit en goudachtig per kament met vergulde oud-Engelse letter typen. Zijn liefde hiervoor ging zover, dat Southey met schrik ontdekte, toen hij in 1805 in Edinburgh Sir Walter Scott zou ont moeten, dat hij in Jaren geen nieuwe win terjas noch een hoed had kunnen kopen. Zijn bibliotheek bevatte tenslotte veertien duizend boeken. Southey verstond het ge heim van boekbinden en leerde dit zijn dochtertjes. De onaanzienlijke deeltjes wer den in katoenen stoffen gebonden, die kleur gaven aan een hele kamer vol aparte boe ken, die de „Cottonian" genoemd werd. En met de snelheid van een hazewind kon hij in een paar uur aantekeningen maken bij alles wat hij in ieder boek nodig had voor zijn werk. „Mijn bezigheden", schreef hij aan een vriend, „zijn zo regelmatig als een uurwerk. Drie vellen geschiedenis na het ontbijt (gelijk aan vijf op een kwarto vel) en dan overschrijven voor de pers of aan bloemlezingen of biografieën werken of aan datgene wat ik tot het middagmaal het beste vind te doen. Van het middagmaal tot de thee lees ik, schrijf brieven, lees de kranten of doe ik een dutje. Na de thee schrijf ik poëzie en corrigeer, herzie en schrijf ik over tot ik moe ben. Dan ga ik tot het avondeten tot iets anders over. Dat is dan om half tien. Daarna lees ik een uur en ga naar bed. Om zes uur sta ik op". DE WINTER was Southey's oogstseizoen, want wekenlang bleef iedereen, behalve Wordsworth, voor wiens onvermoeibare be nen een afstand van dertien mijlen niets was, weg. Op een goede dag stond Shelley onverwachts voor de oudere Southey oan met de schrijver van „Thalaba" te spreken, welk werk hij bewonderde. Talrijke jonge studenten stuurden hem hun manuscripten, die hij las en waarover hij correspondeerde. Ook Charlotte Brontë wisselde nog brieven met hem. „Oude vrienden en oude boeken", zei hij eens, „zijn de beste dingen die de wereld kent." SOUTHEY'S essays, litteraire, biogra fische, hisorische en gemengde geschriften vormden een informatiebron op zichzelf, een soort van opslagplaats van wetens waardigheden. Zelfs zijn politieke essays misten in die dagen hun uitwerking niet. Toen hij promoveerde in Oxford voelde hij zich alleen, omdat al het oude weg was. Dezelfde eer in Cambridge wees hij van de hand. Zijn gouden medaille van de „Royal Society" van letterkunde ruilde hij voor een zilveren koffiepot voor zijn vrouw. Terwijl een geweldig applaus bij de ge legenheid van zijn erepromotie hem ten deel viel, was hij zich duidelijk bewust hier niets om te geven. „Lieve kinderen" schreef hij naar huis „wees niet bang, ik kom niet in het dal terug met mijn pruik op. Noch zal ik mijn ambtsgewaad dragen." DAARNA maakte hij tweemaal een reis naar Holland, de eerste keer met Henry Taylor, de tweede maal mede om (in 1826) Bilderdijk te ontmoeten „een verrukke lijke oude erudiet, wiens lieve vrouw mijn „Roderick" heeft vertaald". Vandaar ver trok hij naar Brussel, waar hem het onver wachte bericht bereikte, dat hij in het par lement was gekozen. Doch hij weigerde, omdat zijn vrouw niet gezond was, om de middernachtelijke debatten en terwille van de opvoeding van zijn kleine jongen. Ook wilde hij niet van zijn twee dochters ge scheiden zijn. Na de dood van zijn stra lende dochtertje Isabel was hij zeer ge schokt. Het ondermijnde ook Southey's ge stel, evenals het aanzien van het lijden van zijn vrouw dat deed. Zo kwam hij er toe een boek te schrijven dat „De dokter" is getiteld. In 1834 overkwam hem het ergste dat hem treffen kon: kort nadat zijn doch ter en zijn huisgenootje Saia Coleridge ge trouwd waren en het huis leeg leek, moest hij zijn vroqw naar een zenuwinrichting brengen. Veertig jaar lang bedisselde Edith alles, terwijl hij zich geheel op zijn werk concentreerde en zich hierin als het ware terugtrok om de kost te verdienen. Een jaar later was zijn vrouw totaal verzwakt. Ze kwam thuis om te sterven. Hij stond haai-, met wie hij meer dan veertig jaar gelukkig getrouwd was, in alles terzijde. Hij had door een voorschot op zijn „Leven van Cowper" zelfs geld genoeg. Maar toen Edith in de herfst van 1835 wegkwijnde, was het ook met zijn vitaliteit gedaan. AL HUWDE hij niet lang na haar dood op 65-jarige leeftijd, om de vreselijke stilte te ontlopen, met de 52-jarige Caroline Bow les, met wie hij twintig jaar correspon deerde en die hij dus goed kende, zijn ver strooidheid en afwezigheid werden hoe lan ger hoe erger. En hoewel hij nog in 1838 een grote reis maakte met zijn zoon en Crabb Robinson naar Parijs, merkte zijn broer, dr. Southey, altijd een trouwe vriend, dat hij heel moeilijk werkte. In 1840 schreef Wordsworth dat Sounthey hem niet meer herkende en dat hij zijn boeken als een kind liefkoosde. IN DE levensbeschrijving van Cowper heeft Southey gesproken van een leven, dat als een droom voorbijtrok. En zo is deze levendige man met zijn snelle geest, met de vitale bruine ogen, de spottende en zo bewegelijke mond na een korte koorts aanval heengegaan. Op een donkere stormachtige morgen in 1843 brachten ze hem naar Crosthwaite onder de Skid- daw by zijn dierbaren. Tot zijn uitgeleiders behoorde ook Wordsworth, een eerbied waardige grijze man, leunend op de arm van Southey's schoonzoon. HELMA WOLF-CAT

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1956 | | pagina 20