GEVAARLIJK SPEL
Uit koninklijk bezit
j ONZE NAMENj
I Gelukkig waren er
mogelijkheden
voldoende
Driemaal Eric van der Steen
Bevrijdende lach om
wat een lugubere
grap kon zijn
Dupe van geraffineerd sadisme
HONDENHOTEL
Litteraire
Kanttekeningen
litteratuur I WERELD VAN DENKBEELDEN
Alfred de Vigny en de
militaire grootheid
Expositie in Utrecht
Ruime voorraad
Het vergeetboek
„THE LADYKILLERS"
in een nieuwe film
van Mackendrick
Russische voorsprong in
het atoom-onderzoek
HET KARAKTER Van Alfred de Vigny
ls de laatste' maanden in Frankrijk in op
spraak gekomen door toedoen van de litte
raire historicus Henri Guillemin, die in een
boekje „M. de Vigny, Homme d'Ordre et
Poète" nog niet eerder bekende delen
van het „Journal d'un Poète" heeft gepu
bliceerd. De strekking van de titel is dat
De Vigny, behalve een van de grootste
Franse dichters van de negentiende eeuw,
een benepen mens was, zoals Guillemin het
in antwoord op protesten van zijn bewon
deraars nog eens nadrukkelijk heeft ge
steld. Hij was al eerder van die opvatting,
maar vindt haar bevestigd in de aanvullin
gen op het Journaal: het blijkt immers dat
De Vigny onder het bewind van Napoleon
III de ambitie toonde om als onbezoldigd
verklikker van „politiek onbetrouwbaren"
op te treden. Uit naam waarvan? Zeker
niet omdat hij het tweede keizerrijk prin
cipieel verkoos boven iedere andere staats
vorm, noch uit intieme sympathie voor de
keizer zelf. Men zal hem daar Inderdaad
als „homme d'ordre" moeten begrijpen, wat"
des te makkelijker valt omdat wanorde
alleen een vergroting van de volksinvloed
kon opleveren, terwijl hij zelf tot kort voor
zijn dood naar bewijzen zocht dat hij van
hogere adel was dan hij tot nog toe had
kunnen aantonen.
Op zoek naar de grondslag van die ge
zindheid kan men dadelijk verwijzen naar
zijn liefde voor zuivere ideeën, die hem
natuurlijkerwijs van de politieke praktijk
afkerig moest maken en naar een kilheid
in zijn waardering van mensen, die hem in
het algemeen weinig Interesseerden als zij
niet op of dicht bij de toppen van de geest
verbleven. Zijn poëtische en zijn intellec
tuele gevoeligheid waren geniaal, maar de
verwarring van de gangbare menselijke
verhoudingen animeerde hem niet. Als men
daarvan onder het lezen van zijn journaal
steeds verder doordrongen wordt, verlangt
men af en toe dat hij eens moeite zou heb
ben gedaan om tenminste zijn tekort in zijn
opvattingen te verdisconteren. Maar hij
bleef altijd zelfverzekerd, zijn Inspanningen
gingen in een andere richting. In zijn
toneelstuk „Chatterton" legde hij een
merkwaardig getuigenis af van zijn soort
menselijkheid. Het gaat daar om een jonge
dichter, die moedeloos en uitgehongerd
zelfmoord pleegt als hem tenslotte gebleken
is dat niemand hem behoorlijk helpen zal.
De Vigny vraagt in zijn voorwoord: wan
neer zal er eindelijk een wet komen die In
zulke gevallen behoorlijk voorziet? Niet
dat het verlangen naar een wet onredelijk
is, of vreemd aan de hedendaagse smaak,
maar als alternatief voor de tragedie van
de dichterziel is het een vondst, die de
ordelievende auteur typeert.
WANNEER DE VIGNY verhalen met
„levende" personen schreef, kon zijn voor
keur voor ideeën ook niet buiten spel blij
ven. Na de publikatie van zijn historische
roman „Cinq-Mars" in 1826, toen hij
negenentwintig jaar was bracht hij ze
dan ook onder in een betoog, waar zij als
illustraties bij fungeerden. Zijn eerste
proeve daarvan was „Stello" drie ver
halen, die het onbegrip van de overheid in
verschillende staatsvormen tegenover de
dichter demonstreerden. Alle drie de voor
beelden waren historisch en alle waren
meer of minder verkeerd gekozen en ver
volgens ter wille van de argumentatie ge-
REMBRANDT-IIERDENKING IN
AMSTERDAM
Van 1 juni af zullen op dertien plaatsen
en op verschillende tijdstippen tn Amster
dam instructieve tentoonstellingen van re-
produkties vam etsen en tekeningen van
Rembrandt worden gehouden.
corrigeerd.Die vrijheid hoeft men De Vigny
niet kwalijk te nemen, te minder omdat hij
in „Stello" de rol vervult van heraut van
de „poètes maudits" die pas later in de
eeuw optraden, maar het doet de geloof
waardigheid van de verhalen geen goed,
ook al weet de lezer niets van de ware ge
schiedenis van de drie dichters. De kracht
van de verhalen ligt niet in de beschrijving
van de personen, maar in die van de situa
ties, niet in de redenering maar in de in
tensiteit van het sentiment dat haar ge
ïnspireerd heeft. Zo is het ook met „Gran
deur et Servitude Militaires" van 1835,
waarin drie verhalen op eenzelfde manier
in verband zijn gezet.
De Vigny was zelf beroepsmilitair ge
weest, van 1815 tot 1829, toen hij ontslag
nam omdat hij teleurgesteld was in zijn
hoop op actie en glorie (die hij uit zijn
schooljaren ln de tijd van Napoleon had
overgehouden) en omdat hij inzag dat hij
meer voor een beschouwend dan voor een
handelend leven gemaakt was. Er is een
zekere logische tegenspraak tussen deze
twee argumenten, die men in het boek tel
kens terugvindt. Men kan het aanwijzen
van die tegenspraak voor een flauw grapje
houden en de twee motiveringen zo naast
elkaar zetten dat zij heel gbed rijmen,
maar het is toch duidelijk dat de redene
ring niet mooi gemaakt is. En andere ge
vallen zijn nog erger. Als karaktervormen-
de ondervindingen van de soldaat noemt
De Vigny op: de volledige zelfverlooche
ning, de voortdurende rustige afwachting
van de dood, het afzien van de vrijheid van
denken en handelen, de vertraging die aan
de eerzucht wordt opgelegd en de onmoge
lijkheid om rijkdommen te vergaren. Maar
wat blijft er van de verloochening over als
men uit behoefte aan glorie en een mooi
uniform de wapens opneemt, wat van de
afwachting van de dood als er veertien jaar
lang geen oorlog is, wat van de vertraagde
ambitie als men die met de overeenkom
stige ondervinding van het civiele bestaan
vergelijkt en wat van de onmogelijkheid
om rijk te worden als men aan een wel
gestelde officier denkt, zoals die in zijn tijd
gangbaar waren, of aan een soldaat die an
ders waarschijnlijk arbeider zou zijn?
Het zwakste punt in de opsomming is dan
nog dat van het „afzien van denken en
handelen". Het eerste van de drie verhalen
is juist bestemd om daar de nadelen van
te demonstreren. „Laurette ou Le Cachet
Rouge" vertelt het verhaal van een kapi
tein van een klein schip, die van het Direc
toire een gevangene mee krijgt die hij naar
het Duivelseiland moet brengen en een
brief die hij pas in de buurt van de evenaar
mag.openen. De gevangene is een innemen
de jongeman, die alleen een paar brutale
versjes tegen het Directoire geschreven
heeft. Hij wordt vergezeld door zijn aller
liefste jonge vrouw. De kapitein kan het
uitstekend met hen vinden en bedenkt zelfs
dat hij hen misschien gezelschap kan hou
den in hun leven in de wildernis. Maar als
hij de brief opent leest hij een bevel om de
jongen te fusileren. Wat kan hij anders
doen dan gehoorzamen? Dadelijk na zijn
terugkeer maakt hij een eind aan zijn loop
baan ter zee. Hij wordt infanterist en sleept
op al de Napoleontische veldtochten de
jonge vrouw, die na de execütie gek ge
worden is, in een karretje met zich mee
als zijn dochter (zo'n belasting was in de
Napoleontische legers niet al te onwaar
schijnlijk).
De Vigny had dit verhaal enigszins histo
risch gefundeerd, op het geval van een
kapitein die volgens order Engelse gevan
genen had gefusilleerd. Maar zijn bewer
king maakt het zoveel sterker, dat het on
aannemelijk wordt. De lezer kan niet an
ders oordelen dan dat de kapitein een uit
weg had moeten vinden. En op deze ma
nier dwingt het verhaal niet tot wat alweer
De Vigny's conclusie is: er moet een wet
komen, die in zulke gevallen plicht en ge
weten verzoent.
HET TWEEDE VERHAAL heeft opnieuw
een historische oorsprong, in het geval van
een explosie in een kruithuis in Vincennes,
maar het wordt grotendeels in beslag geno
men door de idyllische geschiedenis van het
huwelijk va» de schuldige en laat ons dat
sterker in de hefinnering dan de beschrij
ving van het vredige huiselijke leven van
die brave soldaat en de moed van de rest
van de troep bij het voorkomen van nog
grotere explosies.
Het derde verhaal gaat over de kapitein
Renaud, die altijd met een wandelstokje in
het gevecht optreedt en daarom de bijnaam
„Canne de jonc" draagt. Hier komen de
grootste historische vrijheden in voor: wij
wonep er een ruzie bij van Napoleon met
de Paus, die Renaud als jonge page in een
kast aanhoort en wij ontmoeten de Engelse
admiraal Collingwood, op wiens schip hij
lang als krijgsgevangene heeft meegevaren
en die hem zijn belangrijkste lessen gaf in
zelfverloochening. Nadat de kapitein Re
naud deze verhalen verteld heeft, zien wij
hem sterven, in de juli-revolutie van 1830,
aan de gevolgen van een verdwaald pistool
schot in zijn been. De schuldige, een ge
schrokken jongetje, bedenkt hij testamen
tair met een zorgzame opvoeding.
Dit laatste verhaal moet de militaire
grootheid illustreren, zoals de eerste twee
van de dienstbaarheid getuigen. Inderdaad
kan men er die motieven in aanwijzen,
maar zij dringen geenszins uit het verhaal
dadelijk in de lezer door. Aangenomen dan
ook al dat het mogelijk zou zijn de waarden
van het militaire leven ih een zo simpel
schema onder te brengen, dan was De
Vigny nog niet de man om het te doen. „Na
de inspiratie is er niets mooier dan de
toewijding. Na de dichter, de soldaat", zei
hij wel, maar hij sprak van zijn eigen mili
taire loopbaan als van veertien verloren
jaren en hij zei ook dat de geest van het
leger veelal een beetje kinderlijk was. Hij
meende dat dat beter zou gaan in de toe
komst, als het leger weer, zoals dat vroeger
geweest was, één zou zijn met de burgerij.
Maar die profetie van de totale oorlog
werkte hij niet uit.
VAN AL deze tweeslachtige waarderin
gen houden wij toch het idee van de zelf
verloochening over, niet doordat het er zo
goed bepleit is of omdat het in de perso
nages tot uitdrukking komt, maar doordat
het toch blijkt dat dat de voornaamste in
spiratie geweest is tot het opstellen van
de redeneringen en het uitbeelden van de
situaties. De Vigny heeft zijn eigenlijke
bedoeling niet verwezenlijkt, maar deze ook
niet versnipperd in aanpassing aan al de
eisen van de tekst. Onverschillig of wat hij
zegt goed is of niet, de bedwongen kracht
van de behoefte om iets uit te drukken
werkt er voortdurend op. De beste passages
zijn daardoor onverbeterlijk. De niet ge
slaagde ontlenen aan hun onbuigzame be
woordingen een grotere waardigheid dan
hun Inhoud hun geven kan. Soms vraagt
men zich onder het lezen af of men hem
onrecht doet door met zijn proza bezig te
zijn in plaats van alle aandacht op zijn
gedichten te richten, waarin dezelfde per
soonlijkheid zich veel meer recht doet. Op
andere ogenblikken roept zijn proza zoveel
suggesties en replieken op, dat men er toch
geen afstand van wil doen, zelfs zonder'het
op zijn woord te kunnen nemen.
Ten bate van de ontheemden
Ten bate van de ontheemden zal van
12 mei tot 15 juli in het Centraal Museum
te Utrecht de tentoonstelling „Uit Konink
lijk Bezit" worden gehouden. Koningin
Juliana heeft een ruime keuze toegestaan
uit haar bezit. Prinses Wilhelmina en Prins
Bernhard hebben enige bruiklenen ter be
schikking gesteld. Prinses Beatrix stond,
behalve enige haar toebehorende kunst
werken, tevens twee door haar vervaar
digde tekeningen in bruikleen af. Als on
derwerp voor de tentoonstelling werd de
periode gekozen, die begint met de instel
ling van het koningschap.
De collectie, waarvan het merendeel nog
nimmer in het openbaar is getoond, werd
in historische orde gerangschikt en wel in
zes groepen, de tijdperken van de achter
eenvolgens regerende vorsten, Koning Wil
lem I, Koning Willem II, Koning Willem
III, Koningin Emma, Koningin Wilhelmina
en Koningin Juliana en bestaat uit schilde
rijen, grafieken en sculptuur, documenten
en onderscheidingen, goud en zilver, minia
turen, preciosa en penningen.
HET KWAM reeds ter sprake, dat in
Denemarken de heer Jenssen nu niet J
bepaald een exclusieve naam draagt. De S
Zweden hebben hun moeilijkheden met
ware drommen Anderssons en moesten
maatregelen nemen om die gelijknamig-
heid te bestrijden. Hoe komt het dat wij S
dit probleem niet in die omvang ken-
j nen? Het ligt heiis niet aan het feit dat
j onze vaderen geen patroniemen als ge-
slachtsnamen gingen voeren. Integen-
deel, dat deden zij zelfs met een zekere
voorliefde.
S NAMEN ALS Derksen, Govertsen en
Jansen bewijzen, dat het Sandinavische
S systeem ook bij ons volop werkte. Ech-
j ter, een massale gelijknamigheid bleef
ons bepaard door de gelukkige omstan-
digheid, dat wij bij het formeren van
vadersnamen vele gewestelijke varian-
ten kenden. Het aantal mogelijkheden
was dus groter. Zo kon de zoon van een
Sicke die oude voornaam bestaat als
S Sicco nog voort niet slechts Sickesz
gaan heten, doch ook Sickinghe, Sik-
king, Sikkink, Siccama, Sikkema, Siks- j
ma, Sixma, Sikma, Sikkens, Sikkcs en j
Siks, al die uitgangen met de betekenis:
zoon van. Op deze wijze deed eenzelfde
doopnaam vaak een gehele reeks fami-
lienamen ontstaan. Nicolaas werd in het
dagelijks gebruik niet alleen tot Claas,
maar ook tot Cool afgekort. Vandaar,
naast Klaassen, Claasesz en Klazema,
namen als Coolen, Kolen en Kools.
Blijkbaar werd deze gang van zaken niet
steeds door het nageslacht beseft: de j
Brabantse families Kooien en Coolen
i versierden hun wapenschild met drie
mandjes houtskool.
DE FRIEZEN hadden hun eigen af-
korting van Nicolaas, zij spraken van
j Llekele en dragers van de naam Ly-
S clama (a Nyeholt) gaan terug tot de
stamvader Lieckle Ebelsz, die in de
eerste helft van de zestiende eeuw griet-
S man van Stellingwerf was. De verkor-
ting van Jacob tot Cop en Kop leidde in
Zeeland tot de patroniemen Coppieters
en Koppejans, waar dus twee voorna-
l men in verborgen zitten.
Nog een andere omstandigheid be-
hoedde ons voor al te veel gelijknaml-
gen: toen de naamvorming in volle gang
was, beschikte het voorgeslacht over
j aanzienlijk meer doopnamen dan wij
thans bezitten. Zal het in onze tijd niet
meer gebeuren dat een jongen de naam
Roos ontvangt, de familienamen Roo-
zen, Roosen, Roosma. Rozema, Rozenga.
Roosken en Roosjes tonen aan dat die
S voornaam wel degelijk in gebruik is gc-
weest.
ROOS kon ook tot geslachtsnaam wor-
den, dat gebeurde meer met oude doop- S
namen, die in het vergeetboek raakten.
Eveneens is het duidelijk dat men in dat
i stadium de naam meer tot een „echte"
familienaam ging maken door deze tot
De Roos te verlengen. Precies hetzelfde
j gebeurde met de oude doopnaam Witte, j
die in de geslachtsnaam De Wit voortbc-
staat. En de voornaam Bruin leidde niet j
alleen tot de familienamen Bruins»
Bruining en Bruinsma, doch ook tot De
Bruin, zoals zelfs Blaauw niets met een
kleur te maken heeft: ook dat is een
oude voornaam. Net als Winter, die
zorgde voor de familienamen Winters» j
Winterink en De Winter.
j In enkele gevallen werd voor vaders-
namen zelfs „van" geplaatst, dat is on-
i der andere aan de naam Van Aersscn
(Beyeren van Voshol) te zien, die oor-
spronkelijk betekende, dat de drager de
zoon van een Aert was: Cornelis .Aerts- j
zoon, anno 1543 geboren te Antwerpen.
De in 1786 geboren zoon van Nicolaas
Scheltema en Catharina Anna Adama
noemde zich Adama van Scheltema,
welke combinatie dus precies de zelfde j
i waarde" heeft als, Iaat ons zeggen,
Jansen van Pietersen, al klinkt deze dan
wel even anders.
Zijn hiermede de mogelijkheden uit-
geput? Stellig niet! Al hebben zij daar-
bij niet aan.het nageslacht gedacht, onze j
vaderen gingen nog op geheel andere
wijze te werk als zij in hun namen hun
herkomst in het geding brachten. Laten
wij echter ook nog iets voor de volgende
week bewaren.
J. G. DE BOER VAN DER LEY j
ONDER DE TITEL „Gemengde Berichten" heeft Eric van der Steen een keuze uit
een zestal van zijn bundels gedichten, geschreven in de periode 1928—1940 bij
De Arbeiderspers doen verschijnen. Terecht dunkt mij heeft hij deze „verzamelde
verzen" vernoemd naar de eersteling van zijn poëtische kroost: het anekdotische, het
dichterlijk commentaar op het doodgewoon-alledaagse, was (en is tot op zekere hoogte
nog steeds) kenmerkend voor zijn dichterlijk voorkomen. Niet voor de aard van zijn
dichterschap. Onder de invloed van „Forum" van Du Perron vooral mag hij zijn
dichterproef hebben afgelegd, hij bleek daarmee tegen zichzelf te hebben gekozen.
Want van huis uit is Van der Steen een romanticus. Een omgekeerde romanticus:
hij vluchtte niet uit de realiteit in de droom, maar maakte (was „de tijd" of de
Forummode daaraan schuldig?), de tegengestelde beweging. Hij vluchtte in de gehate
werkelijkheid, om haar met zijn onvree te lijf te kunnen gaan. Als een desperado
lekende hij bij het dichterlijk vreemdelingenlegioen, om met zijn intellect zijn thuis-
gelaten hart te verdedigen. Vandaar zijn cynisme.
DE nieuwste film van Alexander Macken
drick maker van „The Maggie" en „A
man in a white suit", om maar een
paar bekende films van zijn hand te noe
men zou een lugubere grap geworden
zijn, wanneer er niet zo'n hartveroverend
thema aan ten grondslag had gelegen. „The
ladykillers" heet de film als een contradic
tio in terminis, want de gangsters, die in
de film een oud dametje om hals moeten
brengen, deinzen stuk voor stuk voor deze
barbaarse moord terug en roeien elkaar uit,
waarmee zij zowel hun goede hart als hun
slechte inborst op merkwaardige wijze uit
stallen. Een portie sadisme is aan deze
moordgeschiedenis niet vreemd. Het feit,
dat al die moorden op onze lachspieren
werken, pleit enerzijds voor de geslaagde
manier, waarop het gegeven is uitgewerkt,
anderszijds zet het aan het denken en con
cludeert men een beetje beschaamd dat
het toch niet aangaat zo luchthartig met
het leven en de-dood om te springen.
Het is evenwel niet te ontkennen dat
Mackèndrick's film zowel het een als het
ander in ons bewerkstelligt. Hij heeft wel
bewust de roerselen in de menselijke ziel
tegen elkaar uitgespeeld, daarmee beklem
tonend welk een raadsel de mens eigenlijk
is. Ziet men dat achter alle gebeurtenissen
op het witte doek, dan ziet men zichzelf en
zijn mogelijkheden en kan men bevrijd
lachen, al was het maar omdat men in die
herkenning tevens de verwerping aan
vaardt van zichzelf als moordenaar, zij het
in een Grand-Guignol-stijl.
HET GEGEVEN van de film is een ware
vondst. Vijf gangsters
nemen hun intrek in
het huis van een oud
dametje, dat altijd
met zonderlinge ge
schiedenissen naar de
politie loopt cn doo:
de dienaren van Her
mandad al lang niet
meer au serieux
wordt genomen. D< i y
heren doen zich voor
als verwoede amateurmusici en spelen dat
het een lieve lust is. Een grammofoonplaat
levert echter de nodige muziek. Onderwijl
beramen zij een overval, die prachtig ge
lukt. Het oude dametje speelt er buiten
haar weten een belangrijke rol in, want zij
haalt de koffer met het gestolen geld van
het station en vervoert deze per taxi naar
haar woning. Wanneer de gangsters even
wel de plaat willen poetsen, gebeurt er een
van die akelige toevalligheden, die men
ongelukjes noemt. Het geld valt uit een der
vioolkisten voor de ogen van het oude
dametje. De heren kunnen niet langer ont
kennen, dat zij een bankroof hebben ge
pleegd en het lieve dametje noodt hen vol
edele verontwaardiging weer in haar wo
ning, teneinde de schatten op te bergen en
Herdenking van Cézanne
Op 30 mei zal in het Haagse Gemeente
museum een overzichtstentoonstelling
worden geopend van het werk van Paul
Cézanne tetr gelegenheid van het Holland-
Festival, alsmede ter herdenking van het
feit, dat de schilder vijftig jaar geleden
gestorven is. De tentoonstelling zal te be
zichtigen zijn gedurende de maanden juni
en juli. Men heeft reeds de beschikking
over honderd werken.
Vermomd als musici repeteren hier de
vijf gangsters uit „The Ladykillers" hun
plan tot een overval. Men ziet van links
naar rechts Alec Guinness. Peter Sellers.
Danny Green, Herbert Lom en Cecil
Parker. In de inzet de 72-jarige Katie
Johnson, die het lieve oude dametje
voor haar rekening neemt, aan wier
leven de Ladykillers zich niet kunnen
vergrijpen.
vervolgens aangifte te gaan doen van de
schanddaad. Dat betekent het einde. Ze
moet uit. de weg worden geruimd. Maar
niemand van de heren is ertoe bij machte.
Ze proberen allemaal ongemerkt met „de
poet" weg te komen, waarbij zij de een na
de ander sneuvelen. Ten laatste blijft de
lieve oude dame alleen achter. Wel doet zij
de politie omstandig verslag van wat zich
in haar woning heeft afgespeeld, maar nie
mand wil haar geloven. Hou het geld maar,
zeggen de dienaren der wet. Vol vreugde
volgt het dametje dit vreemde maar ver
kwikkende advies.
Men ziet: een bijzonder verrassend ge
geven, dat ook in de wijze, waarop het con
creet in beelden tot ons komt, niets van
zijn humor en scherpte verliest. Een voor
name omstandigheid daarbij is dat men de
karakters zo zorgvuldig heeft gekozen en
er de juiste personen voor in actie brengt.
De 72-jarige Katie Johnson speelt het
dametje. Een prachtige rol, zo fijntjes, .zo
ontwapenend, dat men gelooft in de arren
moede der misdadigers om dit schepseltje
om zeep te brengen. Dat doet men eenvou
dig niet. Ook de gangsters zelf zijn fraaie
heerschappen. Alec Guinness is een griezel
van een pseudo-professor, Cecil Parker een
majoor met zenuwtrillingen en altijd heer,
Herbert Lom de personificatie van de
zware jongen, Peter Sellers een brave
knaap met goede manieren en Danny
Green een bul van 'n kerel met me"fer spier
ballen dan hersens. Heel dit stel speelt een
prachtige partij in de macabere symfonie,
die Mackendrick met bijtende humor en
veel vaardigheid dirigeert, waarbij de lach
niet van de lucht is! P. W. FRANSE.
MEN IS geen cynicus voor zijn genoegen.
In het gunstigste geval kan men, als Eric
van der Steen, van de nood een deugd
maken door het cynisme cynisch te besto
ken en dat kemphanengevecht geamuseerd
gade te slaan als een spel waar men zelf
geen deel aan heeft. Als een vrijblijvend
spel dus. Van der Steens poëzie is zo'n spel.
Hij speelt met de woorden en dat des te
vrijer, naarmate ze uit de smeltkroes der
begripsdevaluatie lichter te voorschijn zijn
gekomen en zich gewilliger laten hanteren
als speelbal, die kaatst dank zij zijn „luch
tige" inhoud. De „parlandovorm" bood hem
de beste kansen om het spel weliswaar
volgens de spelregels te spelen, maar met
alle sier en zwier zijn partner, de realiteit-
van-nu, voor de consequenties van venijnig
geplaatste „back-hands" te stellen.
Van der Steen speelt daarmee een ge
vaarlijk spel. Niet zozeer omdat hij volti
geert op de grens van proza en poëzie: met
voldoende zelfbeheersing is het zeer wel
doenlijk om er heelhuids het dichterlijk
leven af te brengen. Hachelijk is zijn posi
tie, omdat hij zich waagt aan een spel met
de kunst-zelf. Dat halsbrekende geeft aan
zijn gedichten onmiskenbaar het boeiende
van elke sensatie. Bij elke versregel houdt
men zijn hart vast dat, mócht hij zijn even
wicht verliezen, het vangnet van de vol
gende strofen het zal begeven. En waar dat
noodlottige gebeurt, komt de dichter niet
altijd op zijn pootjes terecht.
Waarom heb ik mij afgevraagd al
die waaghalzerij? Hierom: Van der Steen
speelt zijn spel uit zelfverdediging. Zich
uitgevend voor niet meer dan een equili
brist in het poëtische variété loopt hij de
minste kans om zich als dichter voor het
forum te moeten vertonen. Hij gelóóft wel
in zijn dichterschap daar is hij roman
ticus genoeg voor. Maar tegenover de we
reld (dat wil zeggen: in zijn gedicht) belijdt
hij zijn geloof met voorbehoud, uit vrees
dat men hem als dichter ten volle voor zijn
gedicht verantwoordelijk zal stellen. Dat is,
dunkt me, zijn dilemma, dat hij vaardig
met de mantel der poëzie bedekt, maar toch
niet zó vaardig, of men ziet hem aan de
trapeze van zijn woordspelingen heen en
weer zwaaien tussen wel-poëzie en geen-
poëzie. Soms zelfs wantrouwt hij zijn eigen
spel-kunst: het gaat ernst worden, de dich
ter staat op het spel. Wee de equilibrist!
NORA is een mooie, erg vriendelijke
en rustige herdershond uit Bergen-op-
Zoom, die in ons Hondenhotel werd
uitbesteed omdat er thuis twee reutjes
waren en zij in een voor de mannetjes
zeer aantrekkelijke periode verkeerde,
wat zo zijn moeilijkheden met zich mee
brengt, vooral als die reutjes nog van
een heel ander ras zijn, zoals hier het
geval was. Het Hondenhotel is op deze
dingen ingesteld. En Nora was al heel
gauw erg op ons gesetld. Behalve haar
tijdelijke moeilijkheden bracht zij geen
enkel probleem mee en eigenlijk zou er
dan ook weinig anders over haar te ver
tellen zijn, dan dat de goedheid haar uit
de ogen straalde, als het niet haar ver
leden was, dat ons
namelijk naam en
leeftijd wilde weten, bleek het, dat hij
op die laatste vraag niet kon antwoor
den, want Nora was een vondelinge, Het
verhaal van de plaats waar en de
manier waarop ze gevonden was, deed
ons het bloed in de aderen verstijven.
Dit was bijna niet te geloven.
De Schelde vertoont, ook bij Bergen
op Zoom, nog eb en vloed, met een
niveauverschil van ongeveer twee
meter. In de* Schelde komen grote riool
buizen uit. Bij eb siepelt er wat vunzig
stadsafvoer door, bij vloed verdwijnen
die buizen helemaal onder het water
oppervlak. In het uiteinde van zo'n
rioolbuis werd onze Nora gevonden,
stevig vastgebonden met een kort dik
touw. Als dokter v. G. het dier niet toe
vallig had gezien en dadelijk begrepen
wat er gebeuren zou, als hij niet optrad,
zou Nora niet ontkomen zijn aan een
langzame, lafhartige verdrinkingsdood,
waartegen ze, sterke hond die ze was,
tot het laatste moment met alle kracht
gevochten zou hebben, tot ze het wel op
moest geven, niets begrijpend Van 't ge
raffineerde sadisme, dat sommige men
sen kunnen opbrengen. Misschien zou
ze. nu ze gered is, zelfs nog wel bereid
zijn tot trouw aan die vorige baas, die
haar dit heeft willen aandoen, als ze
hem ooit weer ontmoeten zou. Hét is
best mogelijk, dat deze onverlaat nog
toeschouwer heeft willen zijn bij het
drama, dat hij zelf geënscèneerd heeft,
zoals vroeger de mensen ook gingen
kijken als er iemand
naar de brandstapel
of de galg gebracht
werd. Onbegrijpelijk!
Soms lijkt het of we
nog niets vooruit zijn gegaan.
Deze htrder heeft een prima karakter
en is, met haar trouwe kop, een ideale
huisgenote. Met de huidige woningnood
is het natuurlijk mogelijk, dat een grote
hond als Nora te veel plaats inneemt,
maar dat kon de eigenaar bij voorbaat
weten. En dan zijn er nog honderd
andere en betere manieren om dit pro
bleem op te lossen. Gelukkig heeft Nora
nu bij de dokter, die haar niet meer wil
afstaan, een erg goed tehuis gevonden,
maar o. Dierenbescherming, wat is er
nog een omvangrijke taak! En wat. is
het goed, dat we een nieuwe dierenwet
krijgen, waarbij onverlaten als de
schuldige aan deze misdaad zwaar
gestraft kunnen worden.
G. O.
Zijn enige mogelijkheid om dit gevaar te
bezweren is de kortheid van de voorstel
ling. Daaraan schrijf ik Van der Steens
voorkeur voor de „bladvulling" toe, het
korte gedicht, dat naar het puntdicht lonkt,
de kwatrijnen van „Droesem" zijn in dat
opzicht kenmerkend voor de evenwichts
kunstenaar, de éne zijde van Van der Steen,
want er is ook nog een andere. In werk
van later jaren kan men (en niet bij uit
zondering) dit alter ego, de romanticus Van
der Steen, ontmoeten, die gedichten als ..Tn
de herfst" en „Roos en gouden regen"
schreef poëzie van achttien karaats, ge
dicht door een in zijn hart diep melancho
lisch mens.
In zulke versregels is Van der Steen
gehéél en is hij dichter, gehéél. Zijn equj
libristische kunsten kan hij dan buiten
bezwaar van der Muzen schatkist botvie
ren als een persoonlijke liefhebberij: als
een amourette met de woordspelingen. me<
begripsbuitelingen en paradoxale invaller»,
zoals hij deze, alfabetisch gerangschikt, al?
„Alfabêtises" (Arbeiderspers) heeft uitgt
geven. Voor zover niet gezocht., hebben z«
een onhollandse vermakelijkheid. En vor»
zover niet amusant, zijn ze.... briljant
Greshoffs „Bitter-Zoet" soms overtreffend
en La Rochefoucauld's „Maximes" hier e».
daar evenarend. Ik citeer enkele van df
beste: „Ik zou zo goed willen leven als aai.
het einde van een slechte roman". - „Hef
leven is een geschenk, maar we krijgen he<»
niet cadeau." - „Ik heb een zo helder ver
stand, dat men de modder op de bodem
kan zien liggen." - „De losbandigheid var
dichters is een natuurlijke reactie op d<
vormelijkheid van hun gedichten."
Misschien moeten de zes verhalen. di<
Van der Steen bundelde onder de titel
„Vuurwater" (Arbeiderspers) als zo'n reac
tie worden beschouwd. Kortheid is
schreef ik hierboven voor de dichter Vai
der Steen een uitkomst. De novellist Vai?
der Steen is er echter niet mee geholpev.
Brengt men bij de beoordeling van zijr
novellen de ettelijke borrels en amoureuze
escapades in mindering, dan blijkt het
kortste verhaal nog te lang om met een
volgens een vergeeld aangelegde intrige,
met een snuifje calembours gekruid, ge
nietbaar op tafel gebracht te kunnen wor
den. Het „gerecht" smaakt alsof er iets if
vergeten is: het zout der vertelling. Het
laat een geur na, die herinnert aan een
studentikoze gaarkeuken. Ik houd het maar
bij de dichter Van der Steen en wel bij de
romantische dichter, die zich van het
Forum-pact ontslagen acht. Met de andere
Van der Steen vermaak ik mij dan wel als
hij niét dicht en zijn geest slijpt aan de
wetsteen van het aforisme.
C. J. E. DINAUX.
MOSKOU (Reuter) De Sovjetrussische
atoomgeleerde Koertsjatov heeft in de
„Pravda" verklaard, dat in de Sovjet-Unie
gewerkt wordt aan opwekken van regel
bare thermo-kernreacties (zoals in water
stofbommen) met behulp van gasontplof
fingen. Oplossing van dit vraagstuk zou de
mensheid verlossen van de zorg omtrent
de energiebronnen die nodig zijn voor de
moderne samenleving.
Koertsjatov schrijft ook, dat men in de
Sovjet-Unie van plan is atoomcentrales
voor de levering van energie te bouwen,
die elk een vermogen van 400 tot 600.000
kwu zullen hebben. Willard Libby, een ge
leerde van de Amerikaanse commissie
voor atoomenergie, heeft voor de commis
sie voor atoomenergie van het Congres ver
klaard, dat de Sovjet-Unie een elektronen
versneller van tien tot twaalf miljard volt
bouwt. De Verenigde Staten maken nog
plannen voor een dergelijke versneller.