GEVAARLIJK SPEL Uit koninklijk bezit j ONZE NAMENj I Gelukkig waren er mogelijkheden voldoende Driemaal Eric van der Steen Bevrijdende lach om wat een lugubere grap kon zijn Dupe van geraffineerd sadisme HONDENHOTEL Litteraire Kanttekeningen litteratuur I WERELD VAN DENKBEELDEN Alfred de Vigny en de militaire grootheid Expositie in Utrecht Ruime voorraad Het vergeetboek „THE LADYKILLERS" in een nieuwe film van Mackendrick Russische voorsprong in het atoom-onderzoek HET KARAKTER Van Alfred de Vigny ls de laatste' maanden in Frankrijk in op spraak gekomen door toedoen van de litte raire historicus Henri Guillemin, die in een boekje „M. de Vigny, Homme d'Ordre et Poète" nog niet eerder bekende delen van het „Journal d'un Poète" heeft gepu bliceerd. De strekking van de titel is dat De Vigny, behalve een van de grootste Franse dichters van de negentiende eeuw, een benepen mens was, zoals Guillemin het in antwoord op protesten van zijn bewon deraars nog eens nadrukkelijk heeft ge steld. Hij was al eerder van die opvatting, maar vindt haar bevestigd in de aanvullin gen op het Journaal: het blijkt immers dat De Vigny onder het bewind van Napoleon III de ambitie toonde om als onbezoldigd verklikker van „politiek onbetrouwbaren" op te treden. Uit naam waarvan? Zeker niet omdat hij het tweede keizerrijk prin cipieel verkoos boven iedere andere staats vorm, noch uit intieme sympathie voor de keizer zelf. Men zal hem daar Inderdaad als „homme d'ordre" moeten begrijpen, wat" des te makkelijker valt omdat wanorde alleen een vergroting van de volksinvloed kon opleveren, terwijl hij zelf tot kort voor zijn dood naar bewijzen zocht dat hij van hogere adel was dan hij tot nog toe had kunnen aantonen. Op zoek naar de grondslag van die ge zindheid kan men dadelijk verwijzen naar zijn liefde voor zuivere ideeën, die hem natuurlijkerwijs van de politieke praktijk afkerig moest maken en naar een kilheid in zijn waardering van mensen, die hem in het algemeen weinig Interesseerden als zij niet op of dicht bij de toppen van de geest verbleven. Zijn poëtische en zijn intellec tuele gevoeligheid waren geniaal, maar de verwarring van de gangbare menselijke verhoudingen animeerde hem niet. Als men daarvan onder het lezen van zijn journaal steeds verder doordrongen wordt, verlangt men af en toe dat hij eens moeite zou heb ben gedaan om tenminste zijn tekort in zijn opvattingen te verdisconteren. Maar hij bleef altijd zelfverzekerd, zijn Inspanningen gingen in een andere richting. In zijn toneelstuk „Chatterton" legde hij een merkwaardig getuigenis af van zijn soort menselijkheid. Het gaat daar om een jonge dichter, die moedeloos en uitgehongerd zelfmoord pleegt als hem tenslotte gebleken is dat niemand hem behoorlijk helpen zal. De Vigny vraagt in zijn voorwoord: wan neer zal er eindelijk een wet komen die In zulke gevallen behoorlijk voorziet? Niet dat het verlangen naar een wet onredelijk is, of vreemd aan de hedendaagse smaak, maar als alternatief voor de tragedie van de dichterziel is het een vondst, die de ordelievende auteur typeert. WANNEER DE VIGNY verhalen met „levende" personen schreef, kon zijn voor keur voor ideeën ook niet buiten spel blij ven. Na de publikatie van zijn historische roman „Cinq-Mars" in 1826, toen hij negenentwintig jaar was bracht hij ze dan ook onder in een betoog, waar zij als illustraties bij fungeerden. Zijn eerste proeve daarvan was „Stello" drie ver halen, die het onbegrip van de overheid in verschillende staatsvormen tegenover de dichter demonstreerden. Alle drie de voor beelden waren historisch en alle waren meer of minder verkeerd gekozen en ver volgens ter wille van de argumentatie ge- REMBRANDT-IIERDENKING IN AMSTERDAM Van 1 juni af zullen op dertien plaatsen en op verschillende tijdstippen tn Amster dam instructieve tentoonstellingen van re- produkties vam etsen en tekeningen van Rembrandt worden gehouden. corrigeerd.Die vrijheid hoeft men De Vigny niet kwalijk te nemen, te minder omdat hij in „Stello" de rol vervult van heraut van de „poètes maudits" die pas later in de eeuw optraden, maar het doet de geloof waardigheid van de verhalen geen goed, ook al weet de lezer niets van de ware ge schiedenis van de drie dichters. De kracht van de verhalen ligt niet in de beschrijving van de personen, maar in die van de situa ties, niet in de redenering maar in de in tensiteit van het sentiment dat haar ge ïnspireerd heeft. Zo is het ook met „Gran deur et Servitude Militaires" van 1835, waarin drie verhalen op eenzelfde manier in verband zijn gezet. De Vigny was zelf beroepsmilitair ge weest, van 1815 tot 1829, toen hij ontslag nam omdat hij teleurgesteld was in zijn hoop op actie en glorie (die hij uit zijn schooljaren ln de tijd van Napoleon had overgehouden) en omdat hij inzag dat hij meer voor een beschouwend dan voor een handelend leven gemaakt was. Er is een zekere logische tegenspraak tussen deze twee argumenten, die men in het boek tel kens terugvindt. Men kan het aanwijzen van die tegenspraak voor een flauw grapje houden en de twee motiveringen zo naast elkaar zetten dat zij heel gbed rijmen, maar het is toch duidelijk dat de redene ring niet mooi gemaakt is. En andere ge vallen zijn nog erger. Als karaktervormen- de ondervindingen van de soldaat noemt De Vigny op: de volledige zelfverlooche ning, de voortdurende rustige afwachting van de dood, het afzien van de vrijheid van denken en handelen, de vertraging die aan de eerzucht wordt opgelegd en de onmoge lijkheid om rijkdommen te vergaren. Maar wat blijft er van de verloochening over als men uit behoefte aan glorie en een mooi uniform de wapens opneemt, wat van de afwachting van de dood als er veertien jaar lang geen oorlog is, wat van de vertraagde ambitie als men die met de overeenkom stige ondervinding van het civiele bestaan vergelijkt en wat van de onmogelijkheid om rijk te worden als men aan een wel gestelde officier denkt, zoals die in zijn tijd gangbaar waren, of aan een soldaat die an ders waarschijnlijk arbeider zou zijn? Het zwakste punt in de opsomming is dan nog dat van het „afzien van denken en handelen". Het eerste van de drie verhalen is juist bestemd om daar de nadelen van te demonstreren. „Laurette ou Le Cachet Rouge" vertelt het verhaal van een kapi tein van een klein schip, die van het Direc toire een gevangene mee krijgt die hij naar het Duivelseiland moet brengen en een brief die hij pas in de buurt van de evenaar mag.openen. De gevangene is een innemen de jongeman, die alleen een paar brutale versjes tegen het Directoire geschreven heeft. Hij wordt vergezeld door zijn aller liefste jonge vrouw. De kapitein kan het uitstekend met hen vinden en bedenkt zelfs dat hij hen misschien gezelschap kan hou den in hun leven in de wildernis. Maar als hij de brief opent leest hij een bevel om de jongen te fusileren. Wat kan hij anders doen dan gehoorzamen? Dadelijk na zijn terugkeer maakt hij een eind aan zijn loop baan ter zee. Hij wordt infanterist en sleept op al de Napoleontische veldtochten de jonge vrouw, die na de execütie gek ge worden is, in een karretje met zich mee als zijn dochter (zo'n belasting was in de Napoleontische legers niet al te onwaar schijnlijk). De Vigny had dit verhaal enigszins histo risch gefundeerd, op het geval van een kapitein die volgens order Engelse gevan genen had gefusilleerd. Maar zijn bewer king maakt het zoveel sterker, dat het on aannemelijk wordt. De lezer kan niet an ders oordelen dan dat de kapitein een uit weg had moeten vinden. En op deze ma nier dwingt het verhaal niet tot wat alweer De Vigny's conclusie is: er moet een wet komen, die in zulke gevallen plicht en ge weten verzoent. HET TWEEDE VERHAAL heeft opnieuw een historische oorsprong, in het geval van een explosie in een kruithuis in Vincennes, maar het wordt grotendeels in beslag geno men door de idyllische geschiedenis van het huwelijk va» de schuldige en laat ons dat sterker in de hefinnering dan de beschrij ving van het vredige huiselijke leven van die brave soldaat en de moed van de rest van de troep bij het voorkomen van nog grotere explosies. Het derde verhaal gaat over de kapitein Renaud, die altijd met een wandelstokje in het gevecht optreedt en daarom de bijnaam „Canne de jonc" draagt. Hier komen de grootste historische vrijheden in voor: wij wonep er een ruzie bij van Napoleon met de Paus, die Renaud als jonge page in een kast aanhoort en wij ontmoeten de Engelse admiraal Collingwood, op wiens schip hij lang als krijgsgevangene heeft meegevaren en die hem zijn belangrijkste lessen gaf in zelfverloochening. Nadat de kapitein Re naud deze verhalen verteld heeft, zien wij hem sterven, in de juli-revolutie van 1830, aan de gevolgen van een verdwaald pistool schot in zijn been. De schuldige, een ge schrokken jongetje, bedenkt hij testamen tair met een zorgzame opvoeding. Dit laatste verhaal moet de militaire grootheid illustreren, zoals de eerste twee van de dienstbaarheid getuigen. Inderdaad kan men er die motieven in aanwijzen, maar zij dringen geenszins uit het verhaal dadelijk in de lezer door. Aangenomen dan ook al dat het mogelijk zou zijn de waarden van het militaire leven ih een zo simpel schema onder te brengen, dan was De Vigny nog niet de man om het te doen. „Na de inspiratie is er niets mooier dan de toewijding. Na de dichter, de soldaat", zei hij wel, maar hij sprak van zijn eigen mili taire loopbaan als van veertien verloren jaren en hij zei ook dat de geest van het leger veelal een beetje kinderlijk was. Hij meende dat dat beter zou gaan in de toe komst, als het leger weer, zoals dat vroeger geweest was, één zou zijn met de burgerij. Maar die profetie van de totale oorlog werkte hij niet uit. VAN AL deze tweeslachtige waarderin gen houden wij toch het idee van de zelf verloochening over, niet doordat het er zo goed bepleit is of omdat het in de perso nages tot uitdrukking komt, maar doordat het toch blijkt dat dat de voornaamste in spiratie geweest is tot het opstellen van de redeneringen en het uitbeelden van de situaties. De Vigny heeft zijn eigenlijke bedoeling niet verwezenlijkt, maar deze ook niet versnipperd in aanpassing aan al de eisen van de tekst. Onverschillig of wat hij zegt goed is of niet, de bedwongen kracht van de behoefte om iets uit te drukken werkt er voortdurend op. De beste passages zijn daardoor onverbeterlijk. De niet ge slaagde ontlenen aan hun onbuigzame be woordingen een grotere waardigheid dan hun Inhoud hun geven kan. Soms vraagt men zich onder het lezen af of men hem onrecht doet door met zijn proza bezig te zijn in plaats van alle aandacht op zijn gedichten te richten, waarin dezelfde per soonlijkheid zich veel meer recht doet. Op andere ogenblikken roept zijn proza zoveel suggesties en replieken op, dat men er toch geen afstand van wil doen, zelfs zonder'het op zijn woord te kunnen nemen. Ten bate van de ontheemden Ten bate van de ontheemden zal van 12 mei tot 15 juli in het Centraal Museum te Utrecht de tentoonstelling „Uit Konink lijk Bezit" worden gehouden. Koningin Juliana heeft een ruime keuze toegestaan uit haar bezit. Prinses Wilhelmina en Prins Bernhard hebben enige bruiklenen ter be schikking gesteld. Prinses Beatrix stond, behalve enige haar toebehorende kunst werken, tevens twee door haar vervaar digde tekeningen in bruikleen af. Als on derwerp voor de tentoonstelling werd de periode gekozen, die begint met de instel ling van het koningschap. De collectie, waarvan het merendeel nog nimmer in het openbaar is getoond, werd in historische orde gerangschikt en wel in zes groepen, de tijdperken van de achter eenvolgens regerende vorsten, Koning Wil lem I, Koning Willem II, Koning Willem III, Koningin Emma, Koningin Wilhelmina en Koningin Juliana en bestaat uit schilde rijen, grafieken en sculptuur, documenten en onderscheidingen, goud en zilver, minia turen, preciosa en penningen. HET KWAM reeds ter sprake, dat in Denemarken de heer Jenssen nu niet J bepaald een exclusieve naam draagt. De S Zweden hebben hun moeilijkheden met ware drommen Anderssons en moesten maatregelen nemen om die gelijknamig- heid te bestrijden. Hoe komt het dat wij S dit probleem niet in die omvang ken- j nen? Het ligt heiis niet aan het feit dat j onze vaderen geen patroniemen als ge- slachtsnamen gingen voeren. Integen- deel, dat deden zij zelfs met een zekere voorliefde. S NAMEN ALS Derksen, Govertsen en Jansen bewijzen, dat het Sandinavische S systeem ook bij ons volop werkte. Ech- j ter, een massale gelijknamigheid bleef ons bepaard door de gelukkige omstan- digheid, dat wij bij het formeren van vadersnamen vele gewestelijke varian- ten kenden. Het aantal mogelijkheden was dus groter. Zo kon de zoon van een Sicke die oude voornaam bestaat als S Sicco nog voort niet slechts Sickesz gaan heten, doch ook Sickinghe, Sik- king, Sikkink, Siccama, Sikkema, Siks- j ma, Sixma, Sikma, Sikkens, Sikkcs en j Siks, al die uitgangen met de betekenis: zoon van. Op deze wijze deed eenzelfde doopnaam vaak een gehele reeks fami- lienamen ontstaan. Nicolaas werd in het dagelijks gebruik niet alleen tot Claas, maar ook tot Cool afgekort. Vandaar, naast Klaassen, Claasesz en Klazema, namen als Coolen, Kolen en Kools. Blijkbaar werd deze gang van zaken niet steeds door het nageslacht beseft: de j Brabantse families Kooien en Coolen i versierden hun wapenschild met drie mandjes houtskool. DE FRIEZEN hadden hun eigen af- korting van Nicolaas, zij spraken van j Llekele en dragers van de naam Ly- S clama (a Nyeholt) gaan terug tot de stamvader Lieckle Ebelsz, die in de eerste helft van de zestiende eeuw griet- S man van Stellingwerf was. De verkor- ting van Jacob tot Cop en Kop leidde in Zeeland tot de patroniemen Coppieters en Koppejans, waar dus twee voorna- l men in verborgen zitten. Nog een andere omstandigheid be- hoedde ons voor al te veel gelijknaml- gen: toen de naamvorming in volle gang was, beschikte het voorgeslacht over j aanzienlijk meer doopnamen dan wij thans bezitten. Zal het in onze tijd niet meer gebeuren dat een jongen de naam Roos ontvangt, de familienamen Roo- zen, Roosen, Roosma. Rozema, Rozenga. Roosken en Roosjes tonen aan dat die S voornaam wel degelijk in gebruik is gc- weest. ROOS kon ook tot geslachtsnaam wor- den, dat gebeurde meer met oude doop- S namen, die in het vergeetboek raakten. Eveneens is het duidelijk dat men in dat i stadium de naam meer tot een „echte" familienaam ging maken door deze tot De Roos te verlengen. Precies hetzelfde j gebeurde met de oude doopnaam Witte, j die in de geslachtsnaam De Wit voortbc- staat. En de voornaam Bruin leidde niet j alleen tot de familienamen Bruins» Bruining en Bruinsma, doch ook tot De Bruin, zoals zelfs Blaauw niets met een kleur te maken heeft: ook dat is een oude voornaam. Net als Winter, die zorgde voor de familienamen Winters» j Winterink en De Winter. j In enkele gevallen werd voor vaders- namen zelfs „van" geplaatst, dat is on- i der andere aan de naam Van Aersscn (Beyeren van Voshol) te zien, die oor- spronkelijk betekende, dat de drager de zoon van een Aert was: Cornelis .Aerts- j zoon, anno 1543 geboren te Antwerpen. De in 1786 geboren zoon van Nicolaas Scheltema en Catharina Anna Adama noemde zich Adama van Scheltema, welke combinatie dus precies de zelfde j i waarde" heeft als, Iaat ons zeggen, Jansen van Pietersen, al klinkt deze dan wel even anders. Zijn hiermede de mogelijkheden uit- geput? Stellig niet! Al hebben zij daar- bij niet aan.het nageslacht gedacht, onze j vaderen gingen nog op geheel andere wijze te werk als zij in hun namen hun herkomst in het geding brachten. Laten wij echter ook nog iets voor de volgende week bewaren. J. G. DE BOER VAN DER LEY j ONDER DE TITEL „Gemengde Berichten" heeft Eric van der Steen een keuze uit een zestal van zijn bundels gedichten, geschreven in de periode 1928—1940 bij De Arbeiderspers doen verschijnen. Terecht dunkt mij heeft hij deze „verzamelde verzen" vernoemd naar de eersteling van zijn poëtische kroost: het anekdotische, het dichterlijk commentaar op het doodgewoon-alledaagse, was (en is tot op zekere hoogte nog steeds) kenmerkend voor zijn dichterlijk voorkomen. Niet voor de aard van zijn dichterschap. Onder de invloed van „Forum" van Du Perron vooral mag hij zijn dichterproef hebben afgelegd, hij bleek daarmee tegen zichzelf te hebben gekozen. Want van huis uit is Van der Steen een romanticus. Een omgekeerde romanticus: hij vluchtte niet uit de realiteit in de droom, maar maakte (was „de tijd" of de Forummode daaraan schuldig?), de tegengestelde beweging. Hij vluchtte in de gehate werkelijkheid, om haar met zijn onvree te lijf te kunnen gaan. Als een desperado lekende hij bij het dichterlijk vreemdelingenlegioen, om met zijn intellect zijn thuis- gelaten hart te verdedigen. Vandaar zijn cynisme. DE nieuwste film van Alexander Macken drick maker van „The Maggie" en „A man in a white suit", om maar een paar bekende films van zijn hand te noe men zou een lugubere grap geworden zijn, wanneer er niet zo'n hartveroverend thema aan ten grondslag had gelegen. „The ladykillers" heet de film als een contradic tio in terminis, want de gangsters, die in de film een oud dametje om hals moeten brengen, deinzen stuk voor stuk voor deze barbaarse moord terug en roeien elkaar uit, waarmee zij zowel hun goede hart als hun slechte inborst op merkwaardige wijze uit stallen. Een portie sadisme is aan deze moordgeschiedenis niet vreemd. Het feit, dat al die moorden op onze lachspieren werken, pleit enerzijds voor de geslaagde manier, waarop het gegeven is uitgewerkt, anderszijds zet het aan het denken en con cludeert men een beetje beschaamd dat het toch niet aangaat zo luchthartig met het leven en de-dood om te springen. Het is evenwel niet te ontkennen dat Mackèndrick's film zowel het een als het ander in ons bewerkstelligt. Hij heeft wel bewust de roerselen in de menselijke ziel tegen elkaar uitgespeeld, daarmee beklem tonend welk een raadsel de mens eigenlijk is. Ziet men dat achter alle gebeurtenissen op het witte doek, dan ziet men zichzelf en zijn mogelijkheden en kan men bevrijd lachen, al was het maar omdat men in die herkenning tevens de verwerping aan vaardt van zichzelf als moordenaar, zij het in een Grand-Guignol-stijl. HET GEGEVEN van de film is een ware vondst. Vijf gangsters nemen hun intrek in het huis van een oud dametje, dat altijd met zonderlinge ge schiedenissen naar de politie loopt cn doo: de dienaren van Her mandad al lang niet meer au serieux wordt genomen. D< i y heren doen zich voor als verwoede amateurmusici en spelen dat het een lieve lust is. Een grammofoonplaat levert echter de nodige muziek. Onderwijl beramen zij een overval, die prachtig ge lukt. Het oude dametje speelt er buiten haar weten een belangrijke rol in, want zij haalt de koffer met het gestolen geld van het station en vervoert deze per taxi naar haar woning. Wanneer de gangsters even wel de plaat willen poetsen, gebeurt er een van die akelige toevalligheden, die men ongelukjes noemt. Het geld valt uit een der vioolkisten voor de ogen van het oude dametje. De heren kunnen niet langer ont kennen, dat zij een bankroof hebben ge pleegd en het lieve dametje noodt hen vol edele verontwaardiging weer in haar wo ning, teneinde de schatten op te bergen en Herdenking van Cézanne Op 30 mei zal in het Haagse Gemeente museum een overzichtstentoonstelling worden geopend van het werk van Paul Cézanne tetr gelegenheid van het Holland- Festival, alsmede ter herdenking van het feit, dat de schilder vijftig jaar geleden gestorven is. De tentoonstelling zal te be zichtigen zijn gedurende de maanden juni en juli. Men heeft reeds de beschikking over honderd werken. Vermomd als musici repeteren hier de vijf gangsters uit „The Ladykillers" hun plan tot een overval. Men ziet van links naar rechts Alec Guinness. Peter Sellers. Danny Green, Herbert Lom en Cecil Parker. In de inzet de 72-jarige Katie Johnson, die het lieve oude dametje voor haar rekening neemt, aan wier leven de Ladykillers zich niet kunnen vergrijpen. vervolgens aangifte te gaan doen van de schanddaad. Dat betekent het einde. Ze moet uit. de weg worden geruimd. Maar niemand van de heren is ertoe bij machte. Ze proberen allemaal ongemerkt met „de poet" weg te komen, waarbij zij de een na de ander sneuvelen. Ten laatste blijft de lieve oude dame alleen achter. Wel doet zij de politie omstandig verslag van wat zich in haar woning heeft afgespeeld, maar nie mand wil haar geloven. Hou het geld maar, zeggen de dienaren der wet. Vol vreugde volgt het dametje dit vreemde maar ver kwikkende advies. Men ziet: een bijzonder verrassend ge geven, dat ook in de wijze, waarop het con creet in beelden tot ons komt, niets van zijn humor en scherpte verliest. Een voor name omstandigheid daarbij is dat men de karakters zo zorgvuldig heeft gekozen en er de juiste personen voor in actie brengt. De 72-jarige Katie Johnson speelt het dametje. Een prachtige rol, zo fijntjes, .zo ontwapenend, dat men gelooft in de arren moede der misdadigers om dit schepseltje om zeep te brengen. Dat doet men eenvou dig niet. Ook de gangsters zelf zijn fraaie heerschappen. Alec Guinness is een griezel van een pseudo-professor, Cecil Parker een majoor met zenuwtrillingen en altijd heer, Herbert Lom de personificatie van de zware jongen, Peter Sellers een brave knaap met goede manieren en Danny Green een bul van 'n kerel met me"fer spier ballen dan hersens. Heel dit stel speelt een prachtige partij in de macabere symfonie, die Mackendrick met bijtende humor en veel vaardigheid dirigeert, waarbij de lach niet van de lucht is! P. W. FRANSE. MEN IS geen cynicus voor zijn genoegen. In het gunstigste geval kan men, als Eric van der Steen, van de nood een deugd maken door het cynisme cynisch te besto ken en dat kemphanengevecht geamuseerd gade te slaan als een spel waar men zelf geen deel aan heeft. Als een vrijblijvend spel dus. Van der Steens poëzie is zo'n spel. Hij speelt met de woorden en dat des te vrijer, naarmate ze uit de smeltkroes der begripsdevaluatie lichter te voorschijn zijn gekomen en zich gewilliger laten hanteren als speelbal, die kaatst dank zij zijn „luch tige" inhoud. De „parlandovorm" bood hem de beste kansen om het spel weliswaar volgens de spelregels te spelen, maar met alle sier en zwier zijn partner, de realiteit- van-nu, voor de consequenties van venijnig geplaatste „back-hands" te stellen. Van der Steen speelt daarmee een ge vaarlijk spel. Niet zozeer omdat hij volti geert op de grens van proza en poëzie: met voldoende zelfbeheersing is het zeer wel doenlijk om er heelhuids het dichterlijk leven af te brengen. Hachelijk is zijn posi tie, omdat hij zich waagt aan een spel met de kunst-zelf. Dat halsbrekende geeft aan zijn gedichten onmiskenbaar het boeiende van elke sensatie. Bij elke versregel houdt men zijn hart vast dat, mócht hij zijn even wicht verliezen, het vangnet van de vol gende strofen het zal begeven. En waar dat noodlottige gebeurt, komt de dichter niet altijd op zijn pootjes terecht. Waarom heb ik mij afgevraagd al die waaghalzerij? Hierom: Van der Steen speelt zijn spel uit zelfverdediging. Zich uitgevend voor niet meer dan een equili brist in het poëtische variété loopt hij de minste kans om zich als dichter voor het forum te moeten vertonen. Hij gelóóft wel in zijn dichterschap daar is hij roman ticus genoeg voor. Maar tegenover de we reld (dat wil zeggen: in zijn gedicht) belijdt hij zijn geloof met voorbehoud, uit vrees dat men hem als dichter ten volle voor zijn gedicht verantwoordelijk zal stellen. Dat is, dunkt me, zijn dilemma, dat hij vaardig met de mantel der poëzie bedekt, maar toch niet zó vaardig, of men ziet hem aan de trapeze van zijn woordspelingen heen en weer zwaaien tussen wel-poëzie en geen- poëzie. Soms zelfs wantrouwt hij zijn eigen spel-kunst: het gaat ernst worden, de dich ter staat op het spel. Wee de equilibrist! NORA is een mooie, erg vriendelijke en rustige herdershond uit Bergen-op- Zoom, die in ons Hondenhotel werd uitbesteed omdat er thuis twee reutjes waren en zij in een voor de mannetjes zeer aantrekkelijke periode verkeerde, wat zo zijn moeilijkheden met zich mee brengt, vooral als die reutjes nog van een heel ander ras zijn, zoals hier het geval was. Het Hondenhotel is op deze dingen ingesteld. En Nora was al heel gauw erg op ons gesetld. Behalve haar tijdelijke moeilijkheden bracht zij geen enkel probleem mee en eigenlijk zou er dan ook weinig anders over haar te ver tellen zijn, dan dat de goedheid haar uit de ogen straalde, als het niet haar ver leden was, dat ons namelijk naam en leeftijd wilde weten, bleek het, dat hij op die laatste vraag niet kon antwoor den, want Nora was een vondelinge, Het verhaal van de plaats waar en de manier waarop ze gevonden was, deed ons het bloed in de aderen verstijven. Dit was bijna niet te geloven. De Schelde vertoont, ook bij Bergen op Zoom, nog eb en vloed, met een niveauverschil van ongeveer twee meter. In de* Schelde komen grote riool buizen uit. Bij eb siepelt er wat vunzig stadsafvoer door, bij vloed verdwijnen die buizen helemaal onder het water oppervlak. In het uiteinde van zo'n rioolbuis werd onze Nora gevonden, stevig vastgebonden met een kort dik touw. Als dokter v. G. het dier niet toe vallig had gezien en dadelijk begrepen wat er gebeuren zou, als hij niet optrad, zou Nora niet ontkomen zijn aan een langzame, lafhartige verdrinkingsdood, waartegen ze, sterke hond die ze was, tot het laatste moment met alle kracht gevochten zou hebben, tot ze het wel op moest geven, niets begrijpend Van 't ge raffineerde sadisme, dat sommige men sen kunnen opbrengen. Misschien zou ze. nu ze gered is, zelfs nog wel bereid zijn tot trouw aan die vorige baas, die haar dit heeft willen aandoen, als ze hem ooit weer ontmoeten zou. Hét is best mogelijk, dat deze onverlaat nog toeschouwer heeft willen zijn bij het drama, dat hij zelf geënscèneerd heeft, zoals vroeger de mensen ook gingen kijken als er iemand naar de brandstapel of de galg gebracht werd. Onbegrijpelijk! Soms lijkt het of we nog niets vooruit zijn gegaan. Deze htrder heeft een prima karakter en is, met haar trouwe kop, een ideale huisgenote. Met de huidige woningnood is het natuurlijk mogelijk, dat een grote hond als Nora te veel plaats inneemt, maar dat kon de eigenaar bij voorbaat weten. En dan zijn er nog honderd andere en betere manieren om dit pro bleem op te lossen. Gelukkig heeft Nora nu bij de dokter, die haar niet meer wil afstaan, een erg goed tehuis gevonden, maar o. Dierenbescherming, wat is er nog een omvangrijke taak! En wat. is het goed, dat we een nieuwe dierenwet krijgen, waarbij onverlaten als de schuldige aan deze misdaad zwaar gestraft kunnen worden. G. O. Zijn enige mogelijkheid om dit gevaar te bezweren is de kortheid van de voorstel ling. Daaraan schrijf ik Van der Steens voorkeur voor de „bladvulling" toe, het korte gedicht, dat naar het puntdicht lonkt, de kwatrijnen van „Droesem" zijn in dat opzicht kenmerkend voor de evenwichts kunstenaar, de éne zijde van Van der Steen, want er is ook nog een andere. In werk van later jaren kan men (en niet bij uit zondering) dit alter ego, de romanticus Van der Steen, ontmoeten, die gedichten als ..Tn de herfst" en „Roos en gouden regen" schreef poëzie van achttien karaats, ge dicht door een in zijn hart diep melancho lisch mens. In zulke versregels is Van der Steen gehéél en is hij dichter, gehéél. Zijn equj libristische kunsten kan hij dan buiten bezwaar van der Muzen schatkist botvie ren als een persoonlijke liefhebberij: als een amourette met de woordspelingen. me< begripsbuitelingen en paradoxale invaller», zoals hij deze, alfabetisch gerangschikt, al? „Alfabêtises" (Arbeiderspers) heeft uitgt geven. Voor zover niet gezocht., hebben z« een onhollandse vermakelijkheid. En vor» zover niet amusant, zijn ze.... briljant Greshoffs „Bitter-Zoet" soms overtreffend en La Rochefoucauld's „Maximes" hier e». daar evenarend. Ik citeer enkele van df beste: „Ik zou zo goed willen leven als aai. het einde van een slechte roman". - „Hef leven is een geschenk, maar we krijgen he<» niet cadeau." - „Ik heb een zo helder ver stand, dat men de modder op de bodem kan zien liggen." - „De losbandigheid var dichters is een natuurlijke reactie op d< vormelijkheid van hun gedichten." Misschien moeten de zes verhalen. di< Van der Steen bundelde onder de titel „Vuurwater" (Arbeiderspers) als zo'n reac tie worden beschouwd. Kortheid is schreef ik hierboven voor de dichter Vai der Steen een uitkomst. De novellist Vai? der Steen is er echter niet mee geholpev. Brengt men bij de beoordeling van zijr novellen de ettelijke borrels en amoureuze escapades in mindering, dan blijkt het kortste verhaal nog te lang om met een volgens een vergeeld aangelegde intrige, met een snuifje calembours gekruid, ge nietbaar op tafel gebracht te kunnen wor den. Het „gerecht" smaakt alsof er iets if vergeten is: het zout der vertelling. Het laat een geur na, die herinnert aan een studentikoze gaarkeuken. Ik houd het maar bij de dichter Van der Steen en wel bij de romantische dichter, die zich van het Forum-pact ontslagen acht. Met de andere Van der Steen vermaak ik mij dan wel als hij niét dicht en zijn geest slijpt aan de wetsteen van het aforisme. C. J. E. DINAUX. MOSKOU (Reuter) De Sovjetrussische atoomgeleerde Koertsjatov heeft in de „Pravda" verklaard, dat in de Sovjet-Unie gewerkt wordt aan opwekken van regel bare thermo-kernreacties (zoals in water stofbommen) met behulp van gasontplof fingen. Oplossing van dit vraagstuk zou de mensheid verlossen van de zorg omtrent de energiebronnen die nodig zijn voor de moderne samenleving. Koertsjatov schrijft ook, dat men in de Sovjet-Unie van plan is atoomcentrales voor de levering van energie te bouwen, die elk een vermogen van 400 tot 600.000 kwu zullen hebben. Willard Libby, een ge leerde van de Amerikaanse commissie voor atoomenergie, heeft voor de commis sie voor atoomenergie van het Congres ver klaard, dat de Sovjet-Unie een elektronen versneller van tien tot twaalf miljard volt bouwt. De Verenigde Staten maken nog plannen voor een dergelijke versneller.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1956 | | pagina 18