Medium
OU DL ROEM
IE KORTSTE
NAAR DRIEBOS
ONZE NAMEN!
Over klassiek
geschoolde
lieden
TWIJFELACHTIG KNAP
Kort verhaal door
FRITS WILLARD
Wereld wordt vrij
van malaria
UIT DE VERTE klonken de opgewekte
tonen van een fanfare. „Er is wat te doen
in Heidebroek", zei Mary.
Wij bevonden ons voor de deur van het
hotel, waar we laat in de middag waren
aangekomen en we begonnen in de rich
ting van het geluid te lopen.
De smalle asfaltweg slingerde langs hoge
rogge-akkers en stukjes weiland met gra
zende koeien. Frank en ik liepen voorop.
We zeiden niet veel en wisselden van tijd
tot tijd een groet mét een voorbijfietsen-
de boer. Ans en Mary waren in druk ge
sprek. Het ging over het patroon voor een
truitje, geloof ik. Maar ik was er toch niet
zeker van, dat zij minder genoten dan wij
van de rust, de landelijkheid. De muziek
werd steeds duidelijker en we konden al
heel goed horen wat er gespeeld werd.
„It's a long way tot Tipperary".
De huizen begonnen talrijker te worden
en bijna ongemerkt ging de weg over in
een bebouwde straat met lage woningen.
Aan het einde van de straat was iets, dat
er uitzag als een plein en wij kregen de
indruk, dat daar de fanfare concerteerde.
Maar toen we op het plein arriveerden,
bleek het leeg te zijn. Er was geen mens
te zien, behalve dan een oude man die
voor zijn huis op een stoel een ijsnegotie
zat te drijven.
Midden op het plein stond een pomp „in
Holland staat een huis" te spelen met een
grote kring van linden. Ze waren er mee
opgehouden toen wij de hoek om kwamen.
De muzikanten ook, halverwege de „long
way". Alleen de tuba speelde nog een paar
maten door en dat bracht ons op het spoor
Aan de overkant stond een hoge houten
schuur met een paar kleine ramen boven
in, die licht uitstraalden. Daar oefende de
fanfare van Heidebroek.
Het viel een beetje tegen, omdat we gere
kend hadden op een muziektent, omringd
door luisterende Heidebroekers. maar er
was niets te beleven en we slenterden wat
verveeld het plein rond, dat er in de val
lende schemering niet gezelliger op werd.
De belangrijkste ontdekking tijdens onze
verkenning, was een richtingaanwijzer met
drie armen. ..Beverlo 12 km, las ik. Den
nenoord 14 km, Driebos 5 km. „Driebos,
nooit van gehoord", zei Frank en op dat
ogenblik zette de muziek „Laat de klok
maar luiden" in. We liepen nog langzamer
dan eerst om te voorkomen dat de oude
man en de mensen achter de gordijntjes
zouden denken, dat we op de maat van de
muziek marcheerden. Zo bereikten we ons
uitgangspunt.
De oude man zat er nog steeds op zijn stoel
naast de ijskast. We wensten hem goeden
avond. „Mooi weertje", zei hij.
„Is het hier altijd zo stilletjes?" vroeg
Frank.
We bleven staan. De oude man kwam
moeilijk overeind en legde een hand op het
deksel van zijn ijskast. „Van tien of van
vijftien?" wilde hij weten.
„Van vijftien", zei ik.
't Was wel een hele oude man. Met beven
de vingers nam hij een wafeltje uit een
trommel en begon hij ijs te delven. „Ik
heb geen trek in ijs", zei Frank en Mary
viel hem bij: „Ik ook niet. We hebben het
net gegeten". Dat was waar. We hadden
het voortreffelijke dessert van ijs met
slagroom nog geen uur op.
„Twee van vijftien, zo is het genoeg", zei
ik tegen de oude, die juist voor de derde
keer zijn ijsschep in het koude gat stak.
„Ik doe eigenlijk in vis. Mijn leven lang
ben ik eenmaal per week naar Westerha
ven gegaan om ze zelf te halen. En soms
wel tweemaal", vertelde hij trots, terwijl
hij weer een ladinkje ijs boven haalde en
op een wafel deponeerde. „Maar ik word
er te oud voor meneer, om te reizen".
Ik hield zijn arm tegen, die opnieuw wilde
afdalen in een ijskoker. „Zo is het goed",
zei ik.
Hij liet zijn hand met de trillende ijsschep
nu rusten op de rand van de kast. „Daar
(Overgenomen uit „Who's in charge here?" door
George Price Berkley Publ. Co. te New York)
komt nog bij, meneer, dat het 's zomers
vaak van dat bederfelijke weer is en dan
kun je de boel bijna niet goed houden. IJs,
dat kan niet bederven". Ondertussen had
hij kans gezien voor de vierde keer in de
ijspot af te dalen. „In vis zit natuurlijk veel
meer dan in ijs. Er is een groot verschil
tussen schol en bokking en haring is weer
heel wat anders dan schelvis, 't Is een mooi
vak, maar ik word te oud en er moet tóch
geld in de la komen.Zo, vier van vijf
tien, meneer. Dat is zestig centjes".
Ik betaalde en stak met twee ijsjes over
naar Frank en de meisjes, die aan de weg
waren blijven staan. Pakken jullie even
aan".
„Ik wil geen ijs", zeiden Mary en Frank
bijna tegelijkertijd. „Hadden jullie dat eer
der gezegd, dan had ik er twee minder ge
nomen". Ze zeiden niets. Omdat de fanfa
re juist de klok had uitgeluid, was het even
heel erg stil. De oude man keek scherp
toe. Maar zijn aandacht werd afgeleid,
toen er fietsers de hoek om kwamen. Ik
legde het ijs voorzichtig achter een boom.
De fietsers reden achter elkaar en remden
toen zij ons zagen. Ze waren met z'n zes
sen en ze kwamen op een rijtje langs de
stoeprand te staan. Achter op hun voer
tuigen lag de bagage hoog opgetast. De
voorste, die vlak voor ons stond, had ons
dadelijk herkend als geboren Heidebroe
kers.
„De kortste weg naar Driebos", bestelde
hij.
Dat trof. „U gaat hier rechtuit, tot de eer
ste weg aan uw rechterhand. Dat is de
weg naar Driebos", legde Frank uit.
„Vijf kilometer", zei ik.
Het was een magere knaap met een korte
broek, harige benen en een bril met dikke
glazen. Hij stak de linkerhand recht bo
ven zijn bleke hoofd en de karavaan zette
zich in beweging.
„Wacht eens even, wacht eens even!" Het
was de stem van de ijsman, die sneller dan
ik voor mogelijk had gehouden op ons
toeliep. Onmiddellijk bracht de eerste
fietser nu de rechterhand met gespreide
vingers boven zijn hoofd en in voorbeel
dige discipline kwam de hele rij tien me
ter verder weer aan de kant. „It's a long
way to Tipperary", begon de fanfare op
nieuw.
„Waar moet u naar toe?" informeerde de
oude man.
„Naar Driebos", zei de magere met de bril,
die duidelijk de leiding had.
„Kijk eens, meneer, ik heb hier m'n hele
leven gewoond, dus ik weet de weg wel. Ik
heb altijd vis verkocht, maar dat is zo be
derfelijk in deze tijd van het jaar. En dan
....driemaal in de week naar Westerha
ven. Hoe oud denkt u dat ik ben? Ne
genenzeventig, meneer. Ik doe nu in ijs.
Daar hoef ik niet voor op reis, begrijpt u,
de mensen komen nu naar mij toe. 't Is
lekker ijs, meneer.... Moet u nog ver?"
„Driebos".
„Hier is het anders ook mooi. Veel bossen
en hei en.
„Wij gaan naar Driebos", herhaalde de
hoofdman nadrukkelijk en snibbig.
„Ja u moet het natuurlijk zelf weten.
De bril verloor zijn ge
duld en stak de benige
linkerhand boven het
hoofd. Meteen duwde hij
zijn pedaal omlaag. De
troep begon zwijgend
te rijden.
„Eerste straat rechts",
riep de oude man nog,
„en dan maar steeds
rechts aanhouden". Toen
verdwenen ze in de
schemer. Ik ging mee
met de oude man om de
twee achtergebleven ijs
jes op te halen.
„In Driebos valt niets te beleven", vertelde
hij. „Ze hebben niet eens een eigen fan
fare. En vis lusten ze er ook niet. Ja, af en
toe een scholletje, maar met haring en
bokking moet je daar helemaal niet aanko
men, meneer. De mensen weten dat alle
maal niet zo precies. Maar ze hoeven mij
niets te vertellen over Driebos".
Ik knikte ernstig en zei: „Zo, we moeten
weer eens gaan. Goedenavond".
Ik pakte de twee van vijftien, die nog
steeds op de ijskast lagen. Terwijl ik er de
straat mee overstak, merkte ik dat ik op
de maat van „It 's a long way tot Tippera
ry" liep. Dat kwam omdat ik haast had,
want het ijs begon al langs mijn vingers te
lekken.
Ans kwam mij tegemoet en nam een van
de druipende versnaperingen van me over.
De muziek werd ineens afgebroken. De
tuba had er weer niet op gerekend en
speelde nog een paar maten door. „Er zit
een vreemde smaak aan dat ijs", consta
teerde Ans.
Ik stak mijn tong voorzichtig tussen de
wafeltjes. „Er mankeert niets aan. 't Is
goed ijs".
Het orkest van Heidebroek had het nu toch
opgegeven. Er kwam een dozijn stille man
nen uit de schuur. Zij klopten hun instru
menten leeg tegen de zijwand en verspreid
den zich over het plein. Die met de tuba
liep achteraan.
s
DE VORIGE week kwam de heer Jan-
senius zijn opwachting maken. Het is
duidelijk: we hebben hier te doen met
een Jansen, die zijn naam van een La- 2
tijnse staart voorzag. Een vrijheid, die
men zich na de invoering van de Bur-
gerlijke Stand niet zo gemakkelijk meer t
veroorloven kan, doch die niet onge- j
woon was in de jaren toen op het gebied
der naamvorming hoegenaamd geen
wetgeving bestond. Op precies dezelfde
wijze werden namen als Bakkerus, Cos-
terus en Brouwerus gevormd en maak
te men de herkomstnaam Van Verden
tot Verdenius.
„Zullen wij langzamerhand eens terug
gaan", stelde Frank voor, „het begint al
aardig donker te worden". Juist wilden we
ons op weg begeven, toen er weer fietsers
aankwamen, uit dezelfde richting als de
zes voor Driebos van daarnet. Ze reden
achter elkaar. De voorste stak zijn rech
terarm op en ogenblikkelijk remden ze al
lemaal. Toen ze op een rijtje aan de kant
stonden, zag ik dat ze ook met z'n zes
sen waren.
„Is dit Driebos?" vroeg de voorste. Het
was de magere, met de harige benen en de
dikke glazen in zijn bril.
„Nee, dit is Heidebroek. U hebt waarschijn
lijk te véél rechts aangehouden". Hij keek
me achterdochtig aan en toen pas herken
de de magere ons. Met een ruk wendde hij
zich nu tot de ijsman die rustig zat toe te
kijken. „Je hebt ons verkeerd gewezen",
schreeuwde hij.
De oude kwam moeilijk overeind en legde
een hand op het deksel van zijn ijskast.
..Van tien of van vijftien meneer?"
De harige haalde zijn schouders op en stak
resoluut zijn linkerarm omhoog. De groep
zette er direct een flinke gang in, verbaasd
nagestaard door de oude man.
„Dat ijs smaakt naar vis", riep Ans en zij
wierp me een blik toe waarin afschuw te
lezen stond.
Maar ik kon niets zeggen, want er zat een
graatje in mijn keel.
(Nadruk verboden)
GENèVE (United Press) Het kan twee
honderd miljoen dollar kosten, maar de
wereld kan malariavrij worden, zo wordt
in een rapport van de wereldgezondheids
organisatie (WHO) gezegd.
In het „malaria"-rapport voor de negen
de assemblee van de WHO wordt opge
merkt, dat grote vorderingen gemaakt zijn
in het jaar sedert het besluit genomen
werd te ijveren voor volledige verdwijning
van de malaria in plaats van alleen maar
paal en perk te stellen aan die ziekte, na
dat ontdekt was dat muskieten resistent
werden voor insectendodende middelen. Er
zal, aldus constateert het rapport, nog heel
wat internationale financiering en techni
sche hulp nodig zijn in vele landen, wil het
doel op tijd bereikt worden. Ongeveer vijf
enzeventig miljoen dollar wordt dit jaar
gespandeerd in de zeventig landen, waar
door de betrokken regeringen en de rest
door de Amerikaanse ICA, de WHO en de
UNICEF.
Het LATIJN was de voertaal der ge
leerde wereld en de academisch gevorm-
den gaven ook vaak hun namen een
klassiek tintje. Om ons vandaag tot de
patronicmen te bepalen: behalve Jan-
senius en Jansonius kennen we een
hele reeks. Om een paar daarvan te
noemen: Arntzenius, Bolsius daar
zit de voornaam Bolle in, die ook Bollen
en Bols deed ontstaan, verder Borgesius,
Heinsius, Hesselius, Koppius, Segerius
en YVesselius, deze laatste teruggaand
tot de doopnaam Wessel, waarvan ook
de geslachtsnamen Wesscls en Wesse-
ling werden afgeleid. Dat Bote eens als
mansvoornaam in gebruik was, wordt
niet alleen door de familienamen Boot,
Boots, Bootz, Botes en Bootsma, doch
ook door Botlienius bewezen. In Nol-
thenius schuilt de doopnaam Nolt
een afkorting van Arnold die ook tot
het ontstaan van Nolten en Noltink leid
de.
Ook Grieks
PLAATSTE men de gelatiniseerde va-
dersnaam in de tweede naamval, dan
verschenen namen als Alberti, Arnoldi,
Adriani. Capari, Conradi, Gijsberti, Ja-
cobi, Nicolai en Petri. De naam Martini
werd hier te lande het eerst gevoerd
door dr. Antlioni Martini, in 1617 te
Wezel als zoon van Berndt Martens ge
boren. Verder weerden de Friezen zich
geducht. De families Wibrandi, Sibrandi,
Wiardi, Ruardi, Tjallingii, Regnery en
Gerbrandy stammen uit het land van de
elf steden en de dertig grietenijen. Daar
was het ook dat dr. Gatze Andriesz
(1657-1736), die tegelijk medicus en pre
dikant was, zich Gajus Andrcae ging
noemen en daarmee het geslacht (Focke-
ma) Andreae aan de naam hielp. Soms
greep men in het noorden zelfs naar
het Grieks: van de voornamen Gatze,
Mense en Haje zijn de familinamen
Gatsonides, Mensonidcs en Hajonides
gemaakt. Met een latijnse uitgang komt
die laatste naam als Hajenius voor. An
dere beminnaars van het Grieks waren
de stamvaders van de families Paulides
en Hermanides. Aldus hebben ook de
klassiek geschoolde lieden hun steen
tje bijgedragen tot de variatie, die ons
behoedt voor een al te grote gelijkna
migheid.
Groot aandeel
HET ZAL de lezer duidelijk zijn gewor
den dat de doopnamen van ons manne
lijk voorgeslacht een groot aandeel had
den in de vorming van onze geslachts
namen. Zelfs in gevallen, waar een an
dere afleiding meer voor de hand schijnt
te liggen, betreft liet tot familienaam
geworden patronicmen. Zo herinneren
Brockc, Broek, Broekens, Broeksma en
Broekema.aan de voornaam Broeke, de
naam Broeksz verraadt deze herkomst
al bijzonder duidelijk. Maar die geldt
weer niet voor Van den Broek, Ten
Broeke, Biesbrock en Mastenbroek. In
deze gevallen betekent broek „laag,
moerassig land". Als zodanig maakt het
ook deel uit van enkele plaatsnamen.
Te Broek in Waterland was men zich
dit blijkbaar niet meer bewust: deze ge
meente plaatste fier een pantalon in
haar blazoen!
Dat was dan de doopnaam Broeke, die
in onbruik raakte. Datzelfde gebeurde
met andere oude voornamen. Om er
eens een paar uit Drente te noemen:
Struyck, Prack, Ede en Sluyter. Maar
u vindt ze nog steeds terug in de familie
namen Struicken, Prakken, Eden en
Sluyters. Voornamen als Hildebrand
werden in het dagelijks gebruik wel af
gekort tot Brand en deden de geslachts
namen Brand, Brands, Brants, Bran-
tjes en Brandsma ontstaan, die uitgan
gen alweer met de betekenis: zoon van.
U ziet het, er komt haast geen eind
aan
J. G. DE BOER VAN DER LEY
■■■■■■■■■■■a
Voor de
microfoon
IN het niemandsland, dat de radio-om
roep tussen twee seizoenen moet doortrek
ken, liggen de onderwerpen voor deze ru
briek niet opgeschept. Gelukkig is het pers
bureau van Philips eraan komen herinne
ren dat het dezer dagen honderdvijfen
twintig jaar geleden was dat de man ge
boren werd, die bij wijze van spreken ook
deze kroniek op zijn geweten heeft.
Op 16 mei 1831 aanschouwde te Londen
David Edward Hughes, de uitvinder van
de microfoon, het levenslicht. Zonder het
door hem gevonden apparaat zouden de
257 miljoen ontvangtoestellen op de wereld
even waardeloos zijn als de vele miljoenen
telefoons, de elektrische gehoortoestellen
en zoveel andere in
strumenten die klan
ken langs elektro
nische weg overbren
gen. De microfoon
van Hughes bestond
uit een koolstaafje, VS
dat rustte in de groe
ven van twee stukjes kooks. Door dit losse
contact konden de geluidstrillingen in elek
trische trillingen worden omgezet. De mi
crofoons in onze telefoontoestellen zijn nog
steeds volgens hetzelfde principe gemaakt.
Voor omroep en grammofoonplatenindus
trie werd natuurlijk naar een steeds gro
tere gevoeligheid gestreefd, hetgeen leidde
tot de ontwikkeling van nieuwe typen, zo
als de elektro-dynamisehe microfoon, de
condensator en de bandmicrofoon, terwijl
radio-amateurs veelal gebruik maken van
de goedkopere kristalmicrofoon. De onge
veer honderd onderdelen van de microfoon
worden uiteraard aan de lopende band ge
fabriceerd. Het in elkaar zetten daarvan
behoort tot het allerfijnste precisiewerk.
Het membraan trilplaat bijvoorbeeld
weegt nog geen tachtig milligram en hon
derd van dergelijke plaatjes bereiken nog
niet eens de dikte van eeri potlood. Maar
zonder membraan dat niet met de vin
gers aangeraakt mag worden omdat anders
de eigenschappen veranderen geen mi
crofoon.
Hughes heeft het grootste deel van zijn
leven in Amerika gewoond. Zijn ouders
verhuisden erheen toen hij zeven jaar was.
Toen David Edward negentien was, kreeg
hij al dankzij zijn muzikale begaafdheden
een benoeming tot professor in de muziek
aan het college van Bradstown in Ken
tucky. Hij onderzocht vooral het gebied van
de klank en het uitzenden en versterken
daarvan, maar dat niet alleen, want de
druktelegraaf, die hij op vijfentwintig
jarige leeftijd uitvond, werd zeker een
halve eeuw in het telegraafverkeer met
vrucht' toegepast. Ook hield hij zich bezig
met magnetische verschijnselen.
Zijn naam is echter het best bewaard ge
bleven door het kleine, maar zo belang
rijke instrument, dat hij in 1878 uitvond en
dat zo'n belangrijke rol is gaan spelen in
ons leven. J. H. B.
ONZE PUZZEL
Horizontaal: 1. gem. in N.H., 7. na dato
(afk.), 8. oude rekening (afk.), 10. munt in
Nederland (afk.), 12. wandversiering, 14.
oude lengtemaat, 15. lidwoord, 17. wereld
taal, 18. mondeling, 19. kleine kabeljauw,
21. tam, 23. maanstand, 24. latwerk, 26.
lidwoord (Fr.), 27. foei, 28. spil van een
wiel, 30. gem. in N.H. ten oosten van Hoorn.
Verticaal: 2. meisjesnaam, 3. vaarwel, 4.
opschik, 5. slede, 6. gem. in 't N. van N.H.,
9. gem. ten N.O. van Hoorn, 11. voorzetsel,
13. handel (Eng.), 14. bekende afkorting, 16.
doortochtgeld, 17. zijtak Saaie, 20. klein
kind, 22. telwoord, 24. wiel, 25. oude bena
ming voor liter, 27. insect, 29. afkorting van
selenium.
Om in aanmerking te komen voor een
van de drie geldprijzen ad 7.50, 5.en
2.50 dient men uiterlijk dinsdag 17 uur
de oplossing in te zenden aan een van onze
bureaus in Haarlem: Grote Houtstraat 93
en Soendaplein; in IJmuiden, Kennemer-
laan 186.
Men wordt verzocht de oplossingen uit
sluitend per briefkaart in te zenden, met
duidelijke vermelding: „Puzzel".
Oplossing vorige puzzel:
Horizontaal: 1. pil, 4. git, 6. agave, 9. op,
11. aha, 12. al. 13. Aa, 15. dg, 16. naderhand,
17. re, 18, te, 19. Rs, 20. Ede, 22. si, 24. jajem,
26. dra, 27. esp.
Verticaal: 1. pro, 2. la, 3. maharadja, 4.
ge, 5. tol, 7. ga, 8. va, 10.. paars, 12. Agnes,
WAAROM KAN IK onvoorwaardelijk geloven in een P^askolnikov, in alle vernederden
en bezetenen van Dostojevski en wijs ik een figuur als Hans Heinz Ewers onvoor
waardelijk af als een charlatan? Waarom voel ik me overtuigd door de „openhartig
heden" van een Lawrence en een Miller, kan ik de „zieken" van Janet, de onver
bloemde getuigenissen van Genét ten volle aanvaarden, twijfel ik geen ogenblik aan
de oprechtheid van Anna Blaman, maar sta ik met het nodige voorbehoud tegenover
het werk van Nel Noordzij Met gemengde gevoelens heb ik haar bundel verhalen cn
gedichten „Om en om" (Arbeiderspers) en met een zekere mate van waardering haar
bij dezelfde uitgever verschenen novelle „Met de hand op een boomtak" gelezen.
14. adé, 15. dat, 19. rad, 20. e.a., 21. Ee,
23. iep, 24. ja, 25. me.
De prijzen van onze vorige puzzel wer
den na loting als volgt toegekend: J. J.
POOTJES, Jan Stuytstraat 20, Haarlem
(f7.50), J. KOOPS, Homburgstraat 30 rd.,
IJmuiden (f5,-) en C. R. VAN ANDEL,
Allenstraat 76, Haarlem (f 2,50).
BRIEVEN VAN VOLTAIRE
Naar het Russische persbureau Tass
meldt, zal een nieuwe uitgave van corres
pondentie van Voltaire, die binnenkort in
de Sovje-Unie verschijnt, de vertaling van
tachtig onuitgegeven brieven van de schrij
ver bevatten, waarin deze onder meer zijn
oordeel over dichtkunst en toneel geeft.
DE aandachtige lectuur van „Het kan
me niet schelen" (De Bezige Bij) waar
mee Nel Noordzij onlangs voor de dag is
gekomen heeft die aanvankelijke ge
neigdheid tot waardering niet bepaald aan
gemoedigd. In tegendeel. Haar „thema"
blijkt uiterst beperkt te zijn. Het bepaalt
zich noodzakelijk en dan nog met een
haast geobsedeerde belangstelling voor
hetgeen zich beneden de menselijke taille
bevindt en daar psychisch mee annex is in
het broeierig-ongezonde van een onvol
tooide jeugd. Stoorde mij in de overtui
ging dat het een valse schaamte is om een
willekeurige scheidingslijn te trekken tus
sen wat wél en niét met name mag worden
genoemd deze loslippigheid in haar eer
ste werk ten hoogste als een overdreven
accent op heel natuurlijke zaken, beden
kelijk wordt het, zodra een auteur geen ge
legenheid laat voorbijgaan zonder in een
soort van micro-pathologie, alles wat maar
onfris, ziekelijk, verwrongen en tegenna
tuurlijk is ten toon te spreiden, zoals dit in
Nel Noordzij's jongste boekje wordt ge
daan. „Knap" gedaan, heet het.
Het kan me niet schelen of een derge
lijk psychisch exhibitionisme „knap" is ge
schreven. „Knap" is tegenwoordig een
dooddoener voor een toegespitst intellec
tualisme, dat de waarheid aan zijn zijde
verklaart te hebben. „Vérisme" noemt men
dat, neorealisme, dat voor alles „authen
tiek" wil zijn, hetgeen wil zeggen: volstrekt
eerlijk in zijn getuigenis, wat dit ook be
helst. Ik ben gladweg vóór de authenti
citeit. Ik aanvaard deze als een gezonde
reactie op de mooischrijverij en mooipra-
terij, die in een wereld van asfalt en beton,
van neonlicht en straaljagers, een perti
nente leugen zou zijn. Maar ik wantrouw
een eerlijkheidsbetoon, ik geloof niet in een
realisme, dat de werkelijkheid voorstelt als
één broeinest van gefrustreerde gevoelens,
van kwalijk riekende ressentimenten, die
opborrelen uit een stagnerend zieleleven.
En dit „onbehagen in de cultuur", deze
desperate opstandigheid tegen overgelever
de normen, wordt bepaald klein-burgerlijk
als ze, bij gebreke van een toch niet zo
helemaal verwerpelijke innerlijke bescha
ving, zichzelf overschreeuwt om het „nu
maar eens ronduit te zeggen". En dat is
met dit boekje „Het kan me niet schelen"
het mag dan hier en daar knap zijn ge
schreven het geval.
Het kan wel zijn dat er ergens een jonge
vrouw is te vinden, die voelt, denkt en
„MENEER zegt u dat asjeblieft niet, want
ik heb* een erge hekel aan dat woord
vreemdelingenindustrieDit zei mij de
heer Dirk Oosterbaan in het etablissement
„Stutterheim" te Monnikendam.
Zijn ogen glansden net zo blij-blauw als
de Zuiderzee van weleer moet hebben ge
daan. Even zweeg hij. Ik hoorde alieen het
opgewonden speelwerk van een mooie oude
aulopiano en het doordringende pauwen-
geschreeuw uit het weitje vóór het etablis
sement. De heer Oosterbaan hernam voor
zichtig: „Het gaat me niet alleen om het
materiële. Ik wil de mensen graag ook iels
anders bieden, ja hoe za'k et zeggen, inne.
in geestelijk opzicht, zou'k haast zeggen.
Kijk es, 't is natuurlijk een zaak en we
moeten er aan verdienen, anders doe je zo
iets niet", voegde hij er nog bijtijds aan
toe, want ik zou er wellicht aan zijn gaan
twijfelen. „Maar een vreemdelingen
industrie, nee meneer, zegt u dat niet, zegt
u dat niet.
Het woord was me uit de mond gevallen
als een slecht afgekloven kersepit: ik had
het begrip nauwelijks overwogen toen ik
het lanceerde. Wèl was ik me bewust van
het zakelijke element erin. Daarom was het
me misschien ook al voor in de mond ko
men liggen toen een kelner mij bij het ge
zamenlijk gadeslaan van een aantal in ver
voering geraakte Amerikanen voor een van
die oude speelwerken influisterde: „Ziet u,
het is zó, dat je ze bij het binnenkomen
al kunt maken en breken". En maken en
breken blijft naar mijn begrippen een zéér
industriële bezigheid.
Het pralende muziekje, waarvoor zij
stonden, was een zeer ouderwetse polyfoon,
die echter voorzien was van de nogal mo
derne vinding van een platenwisselaar. De
platen zijn overigens nog niet die gegroefde
schijven, die de melodie tot in de fijnste
nuanceringen in zich opgenomen hebben.
Het zijn ronde stukken blik met gro
tere en kleinere gaten, die naar het schijnt
net zo willekeurig verspreid liggen als het
slerrenheir aan het firmanent. Zij geven
de melodie wat grof weer, want zij hebben
deze alleen maar in de gaten. Met klingel-
1jes, tingeltjes en fiedeltjes. Maar het moet
voor een rechtgeaard Amerikaans toerist
toch wel prachtig zijn om op deze wijze
bij het binnentreden de mars „Stars and
stripes forever" te vernemen.
De heer Oosterbaan stond erop, zijn toe
ristencentrum „Hollands Glorie" dat pas
door burgemeester Kelder geopend is
nog even in grove trekken te laten zien.
Wij bereikten het door een web van ge
kleurde visnetten. Het was er nogal don
ker en er werd „Daan" geroepen in de
richting van enig gestommel, waaruit als
antwoord een vertrouwelijk „oehoe!" weer
klonk. Dat was dan Daan, die even het wa
terorgel, de dansende bloemen en de be
lichtingen zou demonstreren.
Toen ging het naar de klompenmakerij,
waar ik dezelfde grootse verwachtingen
van had gekoesterd als onze tekenares blij
kens de bijgaande totaalindruk. Ik kon er
best een paar gebruiken voor de tuin en
wilde de folkloristische tatoueringen daarop
gaarne voor lief nemen. Maar het betrof
hier slechts een machine met een onafge
werkt stuk hout ertussen. Zij was echter
handelt als deze Renée, die het „niets kan
schelen" om met een afgrijselijke perversi
teit wraak te nemen op het leed (nu ja -
leed) van haar kinderjaren. Maar aller
eerst: is dat een rechtvaardiging voor zo
veel voos verbeeldingsleven, voor een zo
demonische vernietigingsdrift? Het kan
zijn, maar Nel Noordzij maakt het mij niet
aannemelijk. En bovendien: is dit steriele
sadisme, dit dóór en dóór verziekte tuk
zijn op „toilef'-aangelegenheden, nu nog
voor een greintje „authentiek" voor de rea
liteit? Neen, dat is het niet. Deze zoge
naamde waarheid is minder dan de halve
waarheid en derhalve schijn, verzinsel,
constructie. Een vrouw als deze Renée be
hoort, zó ze bestaart, zich zo gauw mogelijk
onder behandeling te stellen van een be
kwaam psychiater, al zou ik haar liever
in een sanatorium zien, zodat ze met haar
psychische bacil anderen niet langer be
smet. Wat doet ze in hemelsnaam in de
litteratuur, zolang ze niet meer is dan
een klinisch geval, dat medisch van nut
kan zijn in een handboek over psychopa
thologie? Op de laatste bladzij heet ze uit
de poel van haar drabbige gevoelens gered
te worden, maar ik geloof er geen woord
van. Nel Noordzij heeft het me met haar
aaneenrijging van onsmakelijkheden, met
haar onscrupuleus „zegt u het maar", dood
eenvoudig onmogelijk gemaakt om er in te
geloven, zo goed als de stalenkaart van
kazernetaal, die ze haar lezers overbodi-
gerwijs voorlegt, het me belet heeft om me
te laten overtuigen van de waarachtige
„frustratie" van dit in wezen lamlendige
vrouwmens, dat Renée heet. Niet dat deze
onbehouwenheden me hebben gechoqueerd.
Ik vond ze alleen maar onbehagelijk, zoals
ik een achterbuurtruzie onbehagelijk vind.
En, als het er op aankomt, kinderachtig.
En het kómt er op aan. Elk „wat" kan
kunst worden, mits het „hoe" de voorname
allure heeft om desnoods het reëel-vulgai
re te verheffen tot de rang van het tragi
sche of het deerniswekkende of het lach
wekkende, wat dan ook, maar in ieder ge
val te verheffen boven zichzelf. Faalt het
daarin en het heeft hier gefaald, omdat
knapheid alleen niet genoeg is om van een
constructie een creatie te maken dan
blijft er in zo'n geval niet veel meer over
dan een trieste sleutelgatkijkerij naar ach
terkamertjes-obscuriteiten, waarvoor de
schrijversaanleg van Nel Noordzij toch
waarachtig te goed is. Heeft ze haar talent
overschat of heeft ze het, uit vrees om niet
in tel te zijn, verdaan aan de leuze van de
litteraire dag: de psychische verborgenhe
den nu maar eens fiks uit de doeken te
doen? Ik weet het niet. Maar volgend werk
zal het leren. Misschien heeft deze onver
kwikkelijke ontboezeming haar Renée in
middels doen genezen van haar geestelijke
indigestie, zodat ze ook eens „zo-maar" blij
kan zijn. Blij om dat het lente is en het
naar jong groen geurt. Want ook dat be
staat nog. Veel en veel meer bestaat er nog,
om van het leven te houden, ondanks alles.
C. J. E. DINAUX
verder nooit in bedrijf. „Daar kan ik toch
niet aan beginnen", zei de heer Oosterbaan
ons. „Ik heb wel wat anders te doen. Het
gaat er alleen om dat zij een globale indruk
krijgen van onze ouwe roem, niewaar?"
Ach, men kan niet alles verlangen. Tot
die conclusie moest in het restaurant ook
de grijze Amerikaanse „grannie" komen, die
zich overigens heerlijk zat te koesleren in
de glansjes van al dat antiek om haar heen.
Maar zij had op haar menukaart gelezen
zingt een echte kanariepiet zijn won
derschoon lied met speeldoosbegeleiding".
Hoopvol zag zij nu op naar het levendige
gele vlokje in de grote kooi, die bovenop
zo'n autopiano stond. Bij het langslopen
placht de kelner even krachtig aan de
zwengel van dit apparaat tc draaien, waar
door het mechaniek in beweging kwam.
Zoetjes en een beetje onzeker vulde
„Die lustige Witwe" het vertrek, maar het
pietje zweeg. Zij luidde een bel om de kel
ner op dit euvel attent te maken, maar er
gaan de hele dag in dit etablissement zo
veel bellen en belletjes, dat zo'n bel-om-
de-kelner daarin verloren gaat. Toen hij
eraan kwam was „Die lustige Witwe" al
uit, zodat van de piet ook niets meer ver
wacht kon worden. Maar ook toen de kel
ner aan de krukas draaide om de „Vineta-
glicken" te doen klinken, bleef het beestje
nietzeggend heen en weer hippen. De kel
ner kon grannie slechts voorhouden, dat
het dier er anders altijd wel bij ging
zingen. En zij lachte beminnelijk maar on
gelovig. Buiten schreeuwde wèl een pauw.
Niets is volmaakt. KO BRUGB1ER