MP- ifldti f!l: rf LODEWIJK NAPOLEON Australië is (betrekkelijk) rijk aan litteratuur i m' WM y88 88 Keu^e, pandek keMAmeAk KONING EN FIGURANT MONUMENTALE KUNST: glas itl betOTl ff"'! ■v»%ss 1/ ONZE NAMEN j Menig oud beroep leeft voort in een naam Uit Brabant j Wapenfabrikant j Immigranten moeten zich vertrouwd maken met historische karakters Verboden boeken Geen Miss Pakistan ONZE PUZZEL OVER de samenwerking tussen de beel dende kunst en de architectuur is in de loop der tijden al heel wat gezegd en ge schreven. In vroeger tijden als voor beeld neme men de renaissance werd er misschien aan de praktische toepassing van een dergelijke samenwerking méér ge daan. Het probleem van die samenwerking was in die tijden van grote scheppingen op het gebied van bouwkunst en beeldende kunst, niet klemmend. Misschien had dit zijn oorzaak in de grote universaliteit van de kunstenaars: mensen als Michelangelo, Giotto en Guareschi waren naast bouw meesters tevens schilders. Toen er later een grotere specialisatie ontstond, waardoor architecten zich alleen op de bouwkunst en andere kunstenaars op het hun eigen, vertrouwde terrein van hun eigen kunstbeoefening bewogen, is er tevens een verwijdering ontstaan, waar door het mogelijk was dat gebouwen „ge decoreerd" werden, zonder dat hierover van te voren overleg gepleegd was tussen bouwmeester en beeldend kunstenaar. Nog later, toen én architectuur én beel dende kunsten nieuwe uitdrukkingsvor men zochten, was er weinig gelegenheid meer tot nader contact tussen de beoefe naren van beide cultuuruitingen. En het is niet dan pas in de laatste tijd, dat er meer behoefte aan een dergelijk contact gevoeld wordt, en dat men er met het tot stand brengen van dergelijke contacten werke lijk in geslaagd is weer kunstwerken te scheppen, waarbij oprecht getracht is een harmonie van een driedimensionale archi tectuur en twee- of drie dimensionale de coratieve kunsten te scheppen. Dat een dergelijk streven niet genoeg toegejuicht en bevorderd kan worden, zal een ieder, die het met de moderne archi tectuur en beeldende kunst wél meent, gaarne willen beamen. Het is daarom ver heugend dat in Nederland de Vereniging van beoefenaars van de Monumentale Kunsten zich intensief met dit probleem bezighoudt en een boekje „Monumentale Kunst, Ruimte" het licht heeft doen zien, dat geheel aan deze samenwerking gewijd is en dat tevens een naslagwerk wil zijn, ten „behoeve van allen betrokken bij het bouwen". Het boekje bevat, behalve twee artikelen van prof. A. M. Hammacher en ir. H. Brouwer een overzicht van de meest voorkomende monumentale technieken met korte toelichting. De meeste van deze technieken zijn reeds lang bekend en wor den al sinds jaren uitgevoerd: wandschil deringen, wandtapijten, sgrafitto, mozaïek, inlegwerk, ceramiek, glas-in-lood en be werkt glas. Twee der beschreven technie ken zijn echter typisch van deze tijd: be- tonreliëf en glas-in-beton. Het eerste wordt nog maar weinig toegepast. De figuren woi-den hierbij in negatief aan de binnen zijde van de bekisting aangebracht, waar na het beton gestort kan worden. Bij de techniek van het glas-in-beton bestaat een 2 "i i 1 i HU I l **tV> 7,3 a >IUII «SS5S58 a n» a t a a t t I a i taaasaaa* s, "LP 8888 88 8888 88B8&Jp^88gB 8888 ftl* BetomsciilptinLar grote overeenkomst met het eeuwenoude gebrandschilderde glas-in-lood. Het ge kleurde glas wordt hierbij door middel van beton tot panelen aaneengevoegd. Bij glas-in-beton kan het zwart een groot ge deelte van het oppervlak beslaan: het kan dun zijn, maar toch altijd dikker dan lood, zijn, het kan ook als deel van de schilde ring (zwart) gaan werken. Het materiaal van glas-in-beton wordt gevormd door glazen tegels, die in massa gekleurd zijn en in een groot aantal kleuren gemaakt wor- .1* wm z .tzmnvzz 8 8 88 .aiitsSiKsiai J - den. Met behulp van een mal van karton worden de tegels in de juiste vorm ge kapt en op de goede plaats in de bekisting aangebracht. Na het aanbrengen van een zorgvuldig samengestelde bewapening kan het beton dan gestort worden. Het is moge lijk bij deze methode lange rijen panelen boven elkaar te stapelen in de sponningen van de betonstijlen. Tot welke resultaten men met deze tech niek kan komen toont de hierbij gerepro duceerde foto van een glas-in-betonwand in de Koningskerk te Amsterdam van B. Hendriks, welke foto, evenals de boven staande gegevens, ontleend zijn aan het boekje „Monumentale Kunst". Dat er met de toepassing van deze en andere technieken gestreefd wordt naar een harmonische wisselwerking tussen ar chitectuur en beeldende kunst, is verheu gend. Dat met name de beeldende kunst dóór de verbinding met de architectuur kan komen tot een nauwere betrekking met de problemen van mens en gemeen schap, is meer dan verheugend. Het is slechts te hopen, dat de grotere bekendheid van dit streven zal leiden tot meer en gro tere opdrachten. Met name voor de indu strie en het bedrijfsleven ligt hier een prachtige kans om de toepassing van de moderne vormgeving meer en meer in gang te doen vinden. Want de nagestreefde harmonie krijgt pas ten volle haar kans, als naast overheid en kerken, óók de indu strie, als moderne geldschieter, zich haar taak in deze ten volle bewust is. F. D. DOOR de langspeelplaat heeft de gram mofoonplatenindustrie een hoge vlucht genomen, waarvan inzonderheid het serieuze répertoire heeft geprofiteerd. Nu het keren en wisselen der platen tot het verleden behoort, is het voornaamste belet sel tegen een ongestoord muziekgenot uit de weg geruimd. Het resultaat kan men elke maand in de lijsten nieuwe uitgaven van de grammofoonplatenmaatschappijen aantreffen. Een bonte, chaotische activiteit is losgebroken, omdat men onderling een felle strijd levert om de beste of de meest virtuoze solist, om het populaire werk of juist om het brengen van een muzikale primeur. De belang stellende platenspe ler duizelt het allang van deze niet meer bij te houden klan- kenstroom en hij be groet samenvattende opsommingen dan ook van harte. Dat was bijvoorbeeld verleden jaar het geval, toen de eerste aflevering van de „Discopaedie" verscheen, waarvan wij zo langzamerhand het tweede deel verwachten. Natuurlijk konden wij in die eerste uitgave wel een paar lacunes op merken, maar als geheel is de „Discopae die" een zeer bevredigende uitgave. Het valt ons echter moeilijlf hetzelfde te schrij ven van het boekje van Sam Belinfante, dat onder de titel „Kies uw plaat" bij Bigot en Van Rossum is verschenen. Het is aan zienlijk beknopter dan de „Discopaedie" omdat het uitgangspunt van de samenstel ler een ander was: hij wilde inzonderheid voor amateurs die hun platenverzameling nog moeten opbouwen een keuze doen uit het voorhanden repertoire. De schrijver heeft van alle populaire werken, waarvan soms wel tien verschillende versies in vynilite bestaan, de twee of drie beste in de zin van meest karakteristieke ee- kozen. De kunstschilder Han Hulsbergen te Blaricum meent een nieuwe toepassing van beton te hebben gevonden, waar door het niet langer noodzakelijk is voor het gieten van ornamenten enzovoorts eerst vormen te maken. Zijn werk stukken zijn niet geschilderd, doch door en door gekleurd, uit één stuk en gewapend. Voor de binnenkort te Utrecht te openen Spinozaschool ver vaardigde hij een groot betonnen ajour- ornament van vogelmotieven in kleu ren, dat zich thans nog in zijn atelier bevindt. Verder maakte hij reeds por tretten, een paardenreliëf en „abstrac te" voorwerpen. Moet men aan dit werk een naam geven, dan zou het beton- sculptuur genoemd kunnen worden, want de vormgeving geschiedt met de hand. De heer Hulsbergen heeft er ze ven jaar mee geëxperimenteerd. Nu willen wij best op het kompas van een ander varen men moet dat op vrij wel alle levensgebieden doen, dus waarom in de muziek niet? maar dan moet men tenminste de koers van dat kompas toch kennen. Ons belangrijkste bezwaar tegen het overigens weinig pretentieuze boekje van Sam Belinfante is, dat het ons in het ongewisse laat omtrent de motieven, welke tot zijn keuze hebben geleid. Daar komt nog bij, dat men moeilijk kan beoordelen welke opnamen de samensteller heeft ge schift omdat a) elke aanduiding ontbreekt over de datum waarop de selectie werd afgesloten en hij b) kennelijk zijn mate riaal heeft beperkt tot de fondsen van een paar grote maatschappijen. Aan dat laatste verwijt tillen wij vrij zwaar, omdat het toch bekend is, dat Concert Hall Society, Vox-Panthéon, Pathé, Ducretet-Thomson, Les discophiles frangais, Telefunken, om het maar bij deze te laten, tal van platen hebben uitgegeven, die zeker de moeite van het vermelden waard zijn. Bovendien wor den al deze merken, voor zover ons be kend, ook hier geïmporteerd. Om te vermijden dat wij in de casuïstiek verzeilen, zullen wij ons tot slechts enkeile opmerkingen omtrent de ven-melde platen beperken. Bij de pianomuziek van Saint- Saëns (het boekje is inderdaad handig in gedeeld) staan alleen het tweede pianocon cert in een uitvoering door Moura Lym- pany en het vijfde door Magda Tagliafero vermeld met de opmerking: „Het aantal grammofoonopnamen van de pianowerken van Saint-Saëns is helaas niet evenredig aan hun betekenis in de pianolitteratuur. Waren er vroeger talrijke prachtige opna men vooral van de concerten, thans zijn nog slechts twee verkrijgbaar." Afgezien van het feit, dat wij menen dat de opmerking „talrijke prachtige opnamen van vroeger" een nogal rooskleurige voor stelling van het vooroorlogse grammofoon- platenrepertoire Inhoudt en dat de gesig naleerde opname van Moura Lympany zon der beneden de maat te zijn toch ook niet een Saint-Saënsvertolking van eerste orde vormt, treft ons hier toch de op dit moment althans wel zeer grote onvolledigheid. Wij kennen immers nog opnamen van het tweede pianoconcert door Jean Doyen, Orazio Frugoni, Emile Gilels (een vertol king van zeer bijzondere kwaliteiten) en Jeanne-Marie Darré. De laatste uitvoering is gekoppeld aan het vierde pianoconcert. Concert Hall Society gaf nog het derde pianoconcert, gespeeld door Pina Pozzi, uit. Verder kennen wij nog enige solostukken door Ginette Doyen. Juist in zulke gevallen ontbeert men een verantwoording. Dat geldt bijvoorbeeld ook voor de pianowerken van Van Beethoven, waarbij de reeks opnamen van Wilhelm Kempff onvermeld bleven. Aan de andere kant werd de Mozartreeks door Walter Gieseking zonder nadere waardering wel vermeld, terwijl juist op die interpretatie nog wel wat valt af te dingen. We zullen het bij deze vluchtige voor beelden laten, juist omdat een uiteenrafe ling geen enkele zin heeft daar we niets weten omtrent de gehanteerde maatstaven. Dat is jammer, want de grondgedachte, die bij de uitgave van dit boekje heeft voorge zeten, is zeker loffelijk. J. H. BARTMAN KARATSJI, (United Press) Door de persoonlijke tussenkomst van mevrouw Is- kander Mirza is de eerste landelijke schoon heidswedstrijd, die in Pakistan gehouden zou worden, afgelast. De echtgenote van Pakistan's president maakte daarmede een einde aan een strijd, waarin het gehele land partij koos. Een stroom van protesten was losgebroken, toen het denkbeeld van een schoonheidswedstrijd werd geopperd. De tegenstanders betoogden, dat Pakistan in de ogen van het gehele Islamitische deel van de wereld belachelijk zou zijn, Indien het zoiets toeliet. De organisatoren hadden een schoon heidsconcours willen houden ten einde een Paklstanse kandidate voor de titel van „Miss Universe" te doen kiezen. DE VORIGE week maakten wij ken- nis met enkele lieden, die in het Jaar 1811, toen zij op last van Napoleon een vaste geslachtsnaam moesten aannemen, hun beroep als zodanig opgaven. Zij volgden daarbij een oude gewoonte. Want reeds eeuwen eerder werden be- roepsaanduidingen niet zelden tot fami- j lienamen. Zo gaat bijvoorbeeld de naam j Lijnslager terug tot de Amsterdammer Harmen Hendricksz, 1603-1662, die een lijnbaan zo profijtelijk exploiteerde dat hij de stamvader kon worden van een bekend regentengeslacht. HET IS duidelijk hoe deze namen 3 ontstonden. Toen benamingen als Aert en Peter niet meer voldoende waren om de bewoners der groeiende steden uit elkaar te houden, moest men zün toe- Z vlucht nemen tot toenamen. Dat waren niet slechts aanduidingen als Wouters- 3 sone en die Vlamingh, ook het beroep 3 kon dienen. Dus ziet men reeds in re- gisters uit de veertiende eeuw poorters 3 vermeld onder benamingen als Govaert 3 die moclner (molenaar) en Joris die sa- 5 deleer (zadelmaker). Dit zijn stellig nog geen familienamen. Die ontstonden pas 3 toen dergelyke toenamen op het nage- slacht overgingen. Vooral als een zoon het vaderlijk bedrijf voortzette, was 3 daar alle aanleiding toe. Die overgang kon ook op een andere wyze bereikt worden. In uit 1438 da- 3 terende stukken van Amsterdam kan men een schepen zien optreden, die naar de naam Heynric Jan Cuperssoon luis- j tert. Hy was kennelyk de zoon van een Jan, die het ambacht van kuiper uit- oefende. Met hetzelfde recht had men 3 hem dus Heynric Jansz Cuper kunnen 5 3 noemen. In dat geval was Cuper de familienaam geeworden, nu werd het 3 Cupers. j VOORAL in het zuiden viel het accent in deze gevallen op de beroepsaandui- j ding en ontstonden geslachtsnamen als 3 Smits, Timmermans en Ramakers, deze laatste afgeleid van het beroep van de 5 radermaker, de man die wagenwielen maakte. Brabant zorgde voor varianten, zoals ze ook by de patroniemen optre- S den. Uit dat gebied stammen de namen S Smolenaars (dus: des molenaars zoon), ook voorkomend als Smulders, Smolders en Smculders en Swevers, Smessema- kers, Swagemakers en Schravemakers, welke laatste dan de zoon van een graf- Z J maker was. We zagen reeds eerder dat er met de spelling vaak wonderlijke din- gen gebeurden. Zo leeft in menige familienaam de herinnering voort aan het beroep, dat 2 de stamvader uitocfcndc.Daar de naam- vorming in 1811 abrupt werd afgebro- ken, ontmoet men als zodanig nooit de aanduiding van moderne beroepen. Zou j Omroeper een moment van twijfel kun- nen brengen, een onderzoek wyst uit dat deze naam in de Napoleontische tyd werd aangenomen door een stadsomroe- per. Zelfs Fabriek kan geen verbazing brengen, want zo noemde men oudtijds in de steden het hoofd van openbare werken. TOEN IN 1953 de Amerikaanse ko- lonel Ernest W. Bosgieter eens kwam kyken of hij in ons land naamgenoten j kon aantreffen, had hy er geen flauw vermoeden van dat zijn naam een mili- taire klank bezat. Want bos is in dit j geval bus en een bus vergelijk het woord buskruit was de benaming van een kanon of ander schietwapen. Bos- S gieter en Bussemaker waren dus eens, ap bescheiden schaal, wapenfabrikanten. Al krygt in onze dagen een herder nog slechts de kans zijn beroep uit te oefenen als de folkloristen eens uit hun slof schieten, vele duizenden vaderlan- Z ders heten De Herder, De Harder, Scha- per, Scheper of Schepers, Scheffer, Schafer en Schaefcr. Aldus leven in namen beroepen voort, die verdwenen of van naam veranderden. Zo wordt de familienaam Schuttevaer slechts be- grypelyk als men in oude stukken de schuitevoerder als scutevarer vermeld ziet. Een wagenaar was eens een voer- S man, beido beroepen werden tevens S familienaam. Doch nu wordt het tyd voor al die 3 andere dragers van beroepsnamen. Dat zyn er nogal wat. Tezamen kunnen zü een hele optocht vormen. J. G. DE BOER VAN DER LEY. j Voor de microfoon Van onze correspondent in Australië) SYDNEY Onlangs kwamen wij in ge sprek met een Nederlandse doktersvrouw, die er over klaagde dat zij zo weinig gees telijk contact met Australiërs had: „Je kunt helemaal niet met hen over litteratuur spreken". Ze bedoelde de Australiërs, die een middelbare school hebben afgelopen of een universitaire vorming genoten. Zij voegde eraan toe: „Het lijkt wel, alsof die Australiërs nooit gehoord hebben van de boeken, die ik lees." „Heeft u wel eens boeken gelezen, waar in Australische onderwerpen behandeld worden, of boeken van Australische schrij vers?" was mijn wedervraag. Neen dat had zij nooit gedaan, hoewel zij hier al zes jaar woont. Deze intellectuele vrouw is niet de enige, die zo'n klacht kan uiten. Er zijn vele Nederlandse immigranten, die de kans op een diepere vriendschap met Australiërs missen door onverschilligheid in hun be langstelling voor 's lands letterkunde. Zij zien nog niet in, dat een nieuw vaderland gevonden kan worden door een nieuwe historie te leren. Zij menen, dat de weg naar Australië eindigde, toen zij in Free- manüe, Melbourne of Sydney voet aan wal zetten. Daar echter begint pas de etappe, wanneer zij een nieuw leven in een nieuwe omgeving willen beginnen. Wanneer zij de wegwijzer naar de Australische litteratuur negeren, blijven zij ronddolen met hun geestelijke bagage uit Nederland mee gebracht zonder hun rugzak hier en daar bij te vullen met de sterk geurende bloe men, die Australische schrijvers (dikwijls met een beetje onkruid er tussen) langs moeilijk begaanbare wegen hebben ge plant. ZO LEIDT hun onverschilligheid tot on wetendheid en de onwetendheid tot een zaamheid. De doktersvrouw, die zich in bedekte termen beklaagde over geestelijke eenzaamheid, had nog nooit gehoord van Henry Handel Richardson, de dochter van een dokter in Australië, wiens leven zij beschreven heeft in „De fortuinen van Richard Mahoney" een standaardwerk, dat op knappe wijze een beeld geeft van het leven van een pioniersgezin in Austra lië in de negentiende eeuw. Sinds zijn eer ste verschijning in 1930 is dit boek van ruim achthonderd bladzijden altijd een „best-seller" onder de Australiërs geweest Het wordt door hen beschouwd als de tegenhanger van „Schuld en boete" van Dostojewski. De Australische litteratuur, die betrek kelijk jong is, omdat zij een geschiedenis van nauwelijks meer dan honderdvijftig jaar achter zich heeft opent een rijkdom aan nieuwe indrukken, nieuwe gedachten en nieuwe levenshouding. Zij biedt tevens strijder en bouwer in één verenigd, van Robinson Crusoes op ongekende en ver geten plekken, van de rover ook en van de corruptie, van de politieke ontwaking en van de groei (met stuipen) tot staat kundige eenheid. Wie rustiger litteratuur wil lezen, kan terecht bij Australische schrijvers, die land en bevolking schilderen in reisbeschrijvin gen, die pakkend zijn door eenvoud. Zij doen hem wonderbaarlijke landstreken ont dekken, waar de lezer zijn stoutste ver beelding voor zich ziet ontplooien. Arthur Groom, de onlangs overleden auteur uit rijke schakeringen in historiebeschrijving. De geschiedenis van Australië mag kort zijn, zij is gevarieerd en pakkend voor hen, die de moeite nemen er in te graven en te grasduinen, want deze historie is er een van avontuur en durf, die de vroeg-Ameri- kaanse evenaart. DE AUSTRALISCHE litteratuur is op enkele vooraanstaande werken van mo derne, jonge schrijvers na, weliswaar geen openbaring van vreemde woordkeus en psycho-analystische karakterontleding vol gens het stramien van een Vestdijk of een Blaman, maar zij is in elk geval eerlijk. Zij geeft er blijk van hoe sluimerende krachten plotseling naar buiten zijn ge treden om dit vreemde continent met zijn bevolking, die gegroeid is uit een conglo meraat van bannelingen en vrije kolonis ten, als het ware filmisch uit te beelden. Soms is de taal vloeiend als de beelden van de film in haar beste vorm uit de zwijgende periode. Soms is de taal ruw, want dit land was en is voor een deel nog een hard land. In de boeken van de Australische schrijvers komt dit tot uiting. De karakters zijn hard, stug, ruw. De levenshouding is er een van een vechter tegen een meedogenloze natuur, van de Queensland, is daarvan in zijn „Ik zag een vreemd land" een exponent. Sommige schrijvers zijn gegroeid uit de bannelingen zoals James Tucker, die in zijn kort geleden ontdekte manuscript „Ralph Rash- leigh" (thans in boekvorm verschenen) een schrijnende en rauwe beschrijving geeft van de verschrikkingen dezer vroe gere strafkolonie, waar Hitier zijn leer school had kunnen vinden. WIE DE BOEKEN leest van Ion Idriess, een vroegere veedrijver en mijnwerker, ziet een nieuwe wereld voor zich opengaan. Het land van Jedda en Robert Tudawali (heeft u de film „Jedda" al gezien?) begint onder zijn pen te leven. De gewone immi grant, die nooit in de verlaten, uitgestrekte woestijngebieden van zijn nieuwe vader land komt, voelt zich bij het lezen ervan ineens opgenomen door een heel continent. En wie „Reizen door Australië" van Frank Clune leest, leert niet alleen het land, maar ook ontelbare mensen kennen, uit het ver leden en het heden. Ondanks haar zesjarig verblijf in Austra lië had onze Nederlandse doktersvrouw nooit een boek over dit werelddeel ge lezen. Zij wist niets af van het bestaan van Ernestine Hill, Eleonore Dark, Catharine Horizontaal: 1. een der middelste Cycladen, 5. raamscherm, 8. lelieachtig gewas, 10. rivier in Italië, 11. scheikundig teken voor tin, 13. vogel, 15. voorzetsel, 17. hoon, 19. lichaams deel, 21. vertelling, 22. schande, 24. rechten inbegrepen (afk.), 25. verdriet, 27. voorzet sel, 29. voegwoord, 31. edelgas, gebruikt voor reclame, 33. haal, trek, 34. sieraad. Verticaal: 1. opschik, 2. muzieknoot, 3. boom, 4. soort taartje, 6. voorzetsel, 7. ge meente in Drente, 9. rivier in Duitsland, 12. middag, 14 zijtak Moezel, 16. streek op de grens van Noord-Brabant en Limburg. 18. opgeld, 19. metaalsoort, 20. jongensnaam, 23. stuk chocolade, 26. schraal, 28. tam, 30. heden, 32. ontkenning (Eng.). Om in aanmerking te komen voor een van de drie geldprijzen ad f 7,50, f 5 en f 2,50 dient men uiterlijk dinsdag 17 uur de op lossing in te zenden aan een van onze bu reaus in Haarlem, Grote Houtstraat 93 en Soendaplein: in IJmuiden: Kennemer- laan 186. Men wordt verzocht de oplossingen uit sluitend per briefkaart in te zenden, met duidelijke vermelding: „Puzzel". XX<X<XCCCCCCCCCCCCCCCCCOCCCC< xocccccoccoc IN JUNI is het honderdvijftig jaar geleden, dat Lodewijk Napoleon door zijn broer Napoleon I tot koning van Holland werd benoemd. De jaren 1795—1813 behoren niet tot de roemrijkste uit de geschiedenis van ons land: Bataafse republiek Ko ninkrijk Holland Inlijving bij Frank rijk, het zijn allemaal feiten, die geen prettige herinneringen opwekken. Het begin van de negentiende eeuw vormde het slot van de neergang, die in het midden van de achttiende eeuw had ingezet. De centrale figuur uit het Huis van Oranje, die tot dan toe het Neder landse volk ondanks alle geschillen had verbonden, was tot 1795 de stadhouder Prins Willem V, die de gave heeft ge mist de tekenen van zijn tijd te verstaan en die te veel in het oude stelsel was vastgeroest. Bij de komst der Fransen in 1795 vluchtte hij met zijn gezin naar Engeland. NAPOLEON meende, dat hij de on derwerping aan het Franse gezag het best kon stabiliseren door een van de leden van zijn omvangrijke familie tot koning van een bepaald land te benoe men en zo genoot de Bataafse Republiek in 1806 de eer Napoleons broer Lode wijk tot koning van Holland te zien aan gewezen. Lodewijk betuigde zijn in stemming en bereidheid de hem toever trouwde post te aanvaarden met de woorden: „puisque ces peuples le dési- rent et que votre Majesté Pordonne". De eerste helft van de bewering „omdat de bevolking het wenst" was nogal aanvechtbaar, de tweede helft „omdat Uwe Majesteit het beveelt" was juist! De vijftiende juni 1806 reisden koning Lodewijk en koningin Hortense af en de achttiende hielden zij onder een salvo van eenentwintig saluutschoten hun in tocht in het Huis in het Bosch, waar hun de erewijn werd aangeboden. Voor Den Haag was de nieuwe toe stand niet ongunstig: de stad werd weer een vorstelijke residentie. Maar reeds in 1808 verplaatste Lodewijk de zetel der regering naar Utrecht en kort daarop verhuisde de wispelturige vorst naar Amsterdam dat deze verplaatsingen ons land handenvol geld kostten, be hoeft zeker niet te worden gezegd. Toch moet men ei-kennen, dat de ko ning zich geheel Inzette voor het wel zijn van het volk, dat aan zijn zorgen was toevertrouwd. Hij leerde onize taal, wat hem veel moeite kostte. Het Franse accent, waarmee hij sommige woorden uitsprak speelde hem parten, zodat bij voorbeeld het woordje koning als „ko nijn" klonk, wat hem in de volksmond prompt de bijnaam van konijn bezorgde! Hoe het stond met zijn vorderingen in de schrijftaal, bewijst het fragment uit een brief aan Willem Frederik Röeli, de algemeen secretaris van staat, aan welke functie tevens verbonden was het secre- Lodewijk Napoleon, de eerste Koning van Holland, naar een portret van Charles Hodges. tariaat van de ministerraad. Röell ver bleef enige tijd in Tarascon en ontving daar van de koning de volgende brief. „Goed dag mij waard Röell, vandoe gij nog in Tarascon, in deze slecht en droevig dorp? Waarom zijt gij niet hier bij mij? Zonder Hollands gesel ik con niet al den dagen les nemen. Mjjn heer Flament (zijn secretaris) heeft gehad mijn book (de hollandse spraakkunst) en screve u nog voor een goed less nemen". MISSCHIEN zou de gedachte kunnen opkomen, dat deze aan ons land opge drongen vorst gehaat moet geweest zijn. Dit was niet het geval. Ondanks zijn ge breken had hij de beste bedoelingen met ons volk, zo zelfs dat hij hierdoor in conflict kwam met zijn grote broer in Parijs, die hem onder meer verweet dat hij de bepalingen van het continentale stelsel (de verboden handel met Enge land) niet streng genoeg handhaafde en de smokkelarij oogluikend toeliet. Het werd Lodewijk steeds duidelijker, dat hij slechts de rol van figurant ver vulde en dat de wil van Napoleon ook hier wet was. Er waren ook nog andere omstandigheden, die de van aard reeds zwaarmoedige vorst meer en meer de rust en de stilte deden zoeken. Zijn hu welijk was niet gelukkig en zijn gezond heid liet veel te wensen. Zijn gemalin hield niet van ons land met zijn wisse lend klimaat: meestal verbleef ze in Parijs. Een geliefd verblijf van de koning was het Paviljoen in de Haarlemmer Hout en in een boom kerfde hij de wooxxlen: „Respectez ma solitude" en „Combat de volupté". De eerste zin is duidelijk: hij verlangde naar rust en eenzaamheid. Van de tweede zin is de verklaring moeilijker. Was dit zijn visie op het leven? DE CONFLICTEN met Napoleon wer den steeds talrijker. Op 1 juli 1810 te kende Lodewijk in het Paviljoen zijn abdicatie ten behoeve van zijn oudste zoon. De generaal Janssens bracht de tijding naar Parijs. In de nacht van 2 op 3 juli verliet de koning, vergezeld van admiraal Bloys van Treslong, de generaal Travers, zijn geneesheer, twee kamerdienaars en zijn hond, in alle stilte het land en ging naar Toeplitz in Bohemen. Als graaf van St. Leu overleed hij in 1846 in Livorno. Door zijn vlucht redde hij zijn per soonlijke vrijheid, want Napoleon had reeds vóór Lodewijk het Paviljoen ver liet een decreet getekend, dat de Fran se troepen Amsterdam zouden bezetten. Op 13 juli 1810 was de Hollandse na tie uit de rij der volken verdwenen! W. S. X«XXXXXXCC<XXXXXX<XCC<XX*XtC<CC!OCC«COOCOOOC«XXX)CClCOC<XraXXXXD<XXX«XXXXXXX*X<XX}OCCOCCCCCCC<^^ Gaskin, Aeneas Gunn, Katharine Pritchard, Ruth Park en prof. Elkin, allemaal namen van schrijvers, met wie elke ontwikkelde Australiër bekend is en over wie men lange gesprekken kan houden. Wie geestelijk contact met Australiërs van enige bescha ving wil hebben, zal moeten beginnen met te spreken over de litteratuur van hun land. De Australiër is een ijverige boeken lezer. Op elke veertienduizend mensen is er ten minste één boekwinkel (tegen dertig duizend in Engeland en honderdzestigdui zend in de Verenigde Staten) en hoewel de statistiek hier niet zo volgroeid is als in Nederland, kan toch op grond van ver zamelde gegevens worden aangenomen dat zestig percent van alle volwassen Austra liërs één boek per veertien dagen leest Sinds 1939 is het aantal mensen, dat boeken koopt verdrievoudigd. Van „De wrede zee" van Nicholas Monserrat werden vijfen zeventigduizend exemplaren in Australië verkocht. Van „Een stad zoals Alice" van Nevil Shute vijfenveertigduizend en van „Strijd om Europa" door de Australische auteur Chester Wilmot zestigduizend. De specifiek Australische boeken (van Australische auteurs met een Australisch onderwerp) bereiken soms oplagen van vijftigduizend exemplaren, zoals met Ion Idriess' boeken het geval is. Frank Clune, die evenals Idriess al aan zijn vijfender tigste boek toe is, kan er steeds zeker van zijn, dat er vijftienduizend van elk zijner geesteskinderen aan de man worden ge bracht. De verkoop van boeken in vreemde talen is minimaal, tachtig percent van de gehele boekenaanvoer komt uit Engeland, aangezien door de dollarpositie hier vrijwel geen boeken uit Amerika op de markt ver schijnen. ONDANKS de slechte reputatie, die de Australische kranten vanwege hun sensa tionele karakter onder de Nederlandse im migranten genieten, brengen zij elke week uitstekende litteraire critieken en artike len. Voor geen enkele Nederlander in Australië behoeft er daarom reden te be staan om in gezelschap van Australiërs een gesprek over de litteratuur te mijden, al moeten wij erkennen, dat Goethe en Schil ler niet geschikt en weinig in trek zijn. Op één punt is Australië heel arm: het kent een lijst van verboden boeken. Een commissie van vier leden adviseert de regering over toelating van boeken uit het buitenland. De douane-ambtenaren kunnen elk boek, dat zij ongewenst achten, in be slag nemen en ter beoordeling naar de commissie sturen, als het nog niet op de index staat. Zo stonden onder andere „Vrouw van Rome" en een boek van Ar thur Schnitzler, waarover niemand in Europa zich meer druk maakt, op de ver boden lijst, totdat de publieke opinie zo'n heftige critiek liet horen, dat de verant woordelijke minister ze tenslotte heeft vrij gegeven. Maar als u naar Australië komt, als immigrant of als bezoeker, moet u „Forever Amber" van Kathleen Winsor, thuis laten, want dat is als „zedebeder- vend" boek al sinds jaar en dag verboden!

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1956 | | pagina 14