MP-
ifldti
f!l:
rf
LODEWIJK NAPOLEON
Australië is (betrekkelijk) rijk aan litteratuur
i m'
WM
y88
88
Keu^e, pandek keMAmeAk
KONING EN FIGURANT
MONUMENTALE KUNST: glas itl betOTl
ff"'!
■v»%ss
1/
ONZE NAMEN j
Menig oud beroep
leeft voort in
een naam
Uit Brabant j
Wapenfabrikant j
Immigranten moeten zich vertrouwd
maken met historische karakters
Verboden boeken
Geen Miss Pakistan
ONZE PUZZEL
OVER de samenwerking tussen de beel
dende kunst en de architectuur is in de
loop der tijden al heel wat gezegd en ge
schreven. In vroeger tijden als voor
beeld neme men de renaissance werd er
misschien aan de praktische toepassing
van een dergelijke samenwerking méér ge
daan. Het probleem van die samenwerking
was in die tijden van grote scheppingen op
het gebied van bouwkunst en beeldende
kunst, niet klemmend. Misschien had dit
zijn oorzaak in de grote universaliteit van
de kunstenaars: mensen als Michelangelo,
Giotto en Guareschi waren naast bouw
meesters tevens schilders.
Toen er later een grotere specialisatie
ontstond, waardoor architecten zich alleen
op de bouwkunst en andere kunstenaars
op het hun eigen, vertrouwde terrein van
hun eigen kunstbeoefening bewogen, is er
tevens een verwijdering ontstaan, waar
door het mogelijk was dat gebouwen „ge
decoreerd" werden, zonder dat hierover
van te voren overleg gepleegd was tussen
bouwmeester en beeldend kunstenaar.
Nog later, toen én architectuur én beel
dende kunsten nieuwe uitdrukkingsvor
men zochten, was er weinig gelegenheid
meer tot nader contact tussen de beoefe
naren van beide cultuuruitingen. En het is
niet dan pas in de laatste tijd, dat er meer
behoefte aan een dergelijk contact gevoeld
wordt, en dat men er met het tot stand
brengen van dergelijke contacten werke
lijk in geslaagd is weer kunstwerken te
scheppen, waarbij oprecht getracht is een
harmonie van een driedimensionale archi
tectuur en twee- of drie dimensionale de
coratieve kunsten te scheppen.
Dat een dergelijk streven niet genoeg
toegejuicht en bevorderd kan worden, zal
een ieder, die het met de moderne archi
tectuur en beeldende kunst wél meent,
gaarne willen beamen. Het is daarom ver
heugend dat in Nederland de Vereniging
van beoefenaars van de Monumentale
Kunsten zich intensief met dit probleem
bezighoudt en een boekje „Monumentale
Kunst, Ruimte" het licht heeft doen zien,
dat geheel aan deze samenwerking gewijd
is en dat tevens een naslagwerk wil zijn,
ten „behoeve van allen betrokken bij het
bouwen". Het boekje bevat, behalve twee
artikelen van prof. A. M. Hammacher en
ir. H. Brouwer een overzicht van de meest
voorkomende monumentale technieken met
korte toelichting. De meeste van deze
technieken zijn reeds lang bekend en wor
den al sinds jaren uitgevoerd: wandschil
deringen, wandtapijten, sgrafitto, mozaïek,
inlegwerk, ceramiek, glas-in-lood en be
werkt glas. Twee der beschreven technie
ken zijn echter typisch van deze tijd: be-
tonreliëf en glas-in-beton. Het eerste wordt
nog maar weinig toegepast. De figuren
woi-den hierbij in negatief aan de binnen
zijde van de bekisting aangebracht, waar
na het beton gestort kan worden. Bij de
techniek van het glas-in-beton bestaat een
2
"i i
1
i
HU
I
l
**tV>
7,3
a
>IUII
«SS5S58
a
n»
a t
a a t
t
I a i
taaasaaa*
s,
"LP
8888
88
8888
88B8&Jp^88gB
8888
ftl*
BetomsciilptinLar
grote overeenkomst met het eeuwenoude
gebrandschilderde glas-in-lood. Het ge
kleurde glas wordt hierbij door middel
van beton tot panelen aaneengevoegd. Bij
glas-in-beton kan het zwart een groot ge
deelte van het oppervlak beslaan: het kan
dun zijn, maar toch altijd dikker dan lood,
zijn, het kan ook als deel van de schilde
ring (zwart) gaan werken. Het materiaal
van glas-in-beton wordt gevormd door
glazen tegels, die in massa gekleurd zijn en
in een groot aantal kleuren gemaakt wor-
.1* wm z .tzmnvzz
8 8 88
.aiitsSiKsiai
J -
den. Met behulp van een mal van karton
worden de tegels in de juiste vorm ge
kapt en op de goede plaats in de bekisting
aangebracht. Na het aanbrengen van een
zorgvuldig samengestelde bewapening kan
het beton dan gestort worden. Het is moge
lijk bij deze methode lange rijen panelen
boven elkaar te stapelen in de sponningen
van de betonstijlen.
Tot welke resultaten men met deze tech
niek kan komen toont de hierbij gerepro
duceerde foto van een glas-in-betonwand
in de Koningskerk te Amsterdam van B.
Hendriks, welke foto, evenals de boven
staande gegevens, ontleend zijn aan het
boekje „Monumentale Kunst".
Dat er met de toepassing van deze en
andere technieken gestreefd wordt naar
een harmonische wisselwerking tussen ar
chitectuur en beeldende kunst, is verheu
gend. Dat met name de beeldende kunst
dóór de verbinding met de architectuur
kan komen tot een nauwere betrekking
met de problemen van mens en gemeen
schap, is meer dan verheugend. Het is
slechts te hopen, dat de grotere bekendheid
van dit streven zal leiden tot meer en gro
tere opdrachten. Met name voor de indu
strie en het bedrijfsleven ligt hier een
prachtige kans om de toepassing van de
moderne vormgeving meer en meer in
gang te doen vinden. Want de nagestreefde
harmonie krijgt pas ten volle haar kans,
als naast overheid en kerken, óók de indu
strie, als moderne geldschieter, zich haar
taak in deze ten volle bewust is.
F. D.
DOOR de langspeelplaat heeft de gram
mofoonplatenindustrie een hoge vlucht
genomen, waarvan inzonderheid het
serieuze répertoire heeft geprofiteerd. Nu
het keren en wisselen der platen tot het
verleden behoort, is het voornaamste belet
sel tegen een ongestoord muziekgenot uit
de weg geruimd. Het resultaat kan men
elke maand in de lijsten nieuwe uitgaven
van de grammofoonplatenmaatschappijen
aantreffen. Een bonte, chaotische activiteit
is losgebroken, omdat men onderling een
felle strijd levert om de beste of de meest
virtuoze solist, om het populaire werk of
juist om het brengen
van een muzikale
primeur. De belang
stellende platenspe
ler duizelt het allang
van deze niet meer
bij te houden klan-
kenstroom en hij be
groet samenvattende opsommingen dan ook
van harte. Dat was bijvoorbeeld verleden
jaar het geval, toen de eerste aflevering
van de „Discopaedie" verscheen, waarvan
wij zo langzamerhand het tweede deel
verwachten. Natuurlijk konden wij in die
eerste uitgave wel een paar lacunes op
merken, maar als geheel is de „Discopae
die" een zeer bevredigende uitgave. Het
valt ons echter moeilijlf hetzelfde te schrij
ven van het boekje van Sam Belinfante,
dat onder de titel „Kies uw plaat" bij Bigot
en Van Rossum is verschenen. Het is aan
zienlijk beknopter dan de „Discopaedie"
omdat het uitgangspunt van de samenstel
ler een ander was: hij wilde inzonderheid
voor amateurs die hun platenverzameling
nog moeten opbouwen een keuze doen uit
het voorhanden repertoire. De schrijver
heeft van alle populaire werken, waarvan
soms wel tien verschillende versies in
vynilite bestaan, de twee of drie beste in
de zin van meest karakteristieke ee-
kozen.
De kunstschilder Han Hulsbergen te
Blaricum meent een nieuwe toepassing
van beton te hebben gevonden, waar
door het niet langer noodzakelijk is voor
het gieten van ornamenten enzovoorts
eerst vormen te maken. Zijn werk
stukken zijn niet geschilderd, doch
door en door gekleurd, uit één stuk en
gewapend. Voor de binnenkort te
Utrecht te openen Spinozaschool ver
vaardigde hij een groot betonnen ajour-
ornament van vogelmotieven in kleu
ren, dat zich thans nog in zijn atelier
bevindt. Verder maakte hij reeds por
tretten, een paardenreliëf en „abstrac
te" voorwerpen. Moet men aan dit werk
een naam geven, dan zou het beton-
sculptuur genoemd kunnen worden,
want de vormgeving geschiedt met de
hand. De heer Hulsbergen heeft er ze
ven jaar mee geëxperimenteerd.
Nu willen wij best op het kompas van
een ander varen men moet dat op vrij
wel alle levensgebieden doen, dus waarom
in de muziek niet? maar dan moet men
tenminste de koers van dat kompas toch
kennen. Ons belangrijkste bezwaar tegen
het overigens weinig pretentieuze boekje
van Sam Belinfante is, dat het ons in het
ongewisse laat omtrent de motieven, welke
tot zijn keuze hebben geleid. Daar komt
nog bij, dat men moeilijk kan beoordelen
welke opnamen de samensteller heeft ge
schift omdat a) elke aanduiding ontbreekt
over de datum waarop de selectie werd
afgesloten en hij b) kennelijk zijn mate
riaal heeft beperkt tot de fondsen van een
paar grote maatschappijen. Aan dat laatste
verwijt tillen wij vrij zwaar, omdat het
toch bekend is, dat Concert Hall Society,
Vox-Panthéon, Pathé, Ducretet-Thomson,
Les discophiles frangais, Telefunken, om
het maar bij deze te laten, tal van platen
hebben uitgegeven, die zeker de moeite van
het vermelden waard zijn. Bovendien wor
den al deze merken, voor zover ons be
kend, ook hier geïmporteerd.
Om te vermijden dat wij in de casuïstiek
verzeilen, zullen wij ons tot slechts enkeile
opmerkingen omtrent de ven-melde platen
beperken. Bij de pianomuziek van Saint-
Saëns (het boekje is inderdaad handig in
gedeeld) staan alleen het tweede pianocon
cert in een uitvoering door Moura Lym-
pany en het vijfde door Magda Tagliafero
vermeld met de opmerking: „Het aantal
grammofoonopnamen van de pianowerken
van Saint-Saëns is helaas niet evenredig
aan hun betekenis in de pianolitteratuur.
Waren er vroeger talrijke prachtige opna
men vooral van de concerten, thans zijn
nog slechts twee verkrijgbaar."
Afgezien van het feit, dat wij menen dat
de opmerking „talrijke prachtige opnamen
van vroeger" een nogal rooskleurige voor
stelling van het vooroorlogse grammofoon-
platenrepertoire Inhoudt en dat de gesig
naleerde opname van Moura Lympany zon
der beneden de maat te zijn toch ook niet
een Saint-Saënsvertolking van eerste orde
vormt, treft ons hier toch de op dit moment
althans wel zeer grote onvolledigheid. Wij
kennen immers nog opnamen van het
tweede pianoconcert door Jean Doyen,
Orazio Frugoni, Emile Gilels (een vertol
king van zeer bijzondere kwaliteiten) en
Jeanne-Marie Darré. De laatste uitvoering
is gekoppeld aan het vierde pianoconcert.
Concert Hall Society gaf nog het derde
pianoconcert, gespeeld door Pina Pozzi, uit.
Verder kennen wij nog enige solostukken
door Ginette Doyen.
Juist in zulke gevallen ontbeert men een
verantwoording. Dat geldt bijvoorbeeld ook
voor de pianowerken van Van Beethoven,
waarbij de reeks opnamen van Wilhelm
Kempff onvermeld bleven. Aan de andere
kant werd de Mozartreeks door Walter
Gieseking zonder nadere waardering wel
vermeld, terwijl juist op die interpretatie
nog wel wat valt af te dingen.
We zullen het bij deze vluchtige voor
beelden laten, juist omdat een uiteenrafe
ling geen enkele zin heeft daar we niets
weten omtrent de gehanteerde maatstaven.
Dat is jammer, want de grondgedachte, die
bij de uitgave van dit boekje heeft voorge
zeten, is zeker loffelijk. J. H. BARTMAN
KARATSJI, (United Press) Door de
persoonlijke tussenkomst van mevrouw Is-
kander Mirza is de eerste landelijke schoon
heidswedstrijd, die in Pakistan gehouden
zou worden, afgelast. De echtgenote van
Pakistan's president maakte daarmede een
einde aan een strijd, waarin het gehele
land partij koos. Een stroom van protesten
was losgebroken, toen het denkbeeld van
een schoonheidswedstrijd werd geopperd.
De tegenstanders betoogden, dat Pakistan
in de ogen van het gehele Islamitische deel
van de wereld belachelijk zou zijn, Indien
het zoiets toeliet.
De organisatoren hadden een schoon
heidsconcours willen houden ten einde een
Paklstanse kandidate voor de titel van
„Miss Universe" te doen kiezen.
DE VORIGE week maakten wij ken-
nis met enkele lieden, die in het Jaar
1811, toen zij op last van Napoleon een
vaste geslachtsnaam moesten aannemen,
hun beroep als zodanig opgaven. Zij
volgden daarbij een oude gewoonte.
Want reeds eeuwen eerder werden be-
roepsaanduidingen niet zelden tot fami- j
lienamen. Zo gaat bijvoorbeeld de naam j
Lijnslager terug tot de Amsterdammer
Harmen Hendricksz, 1603-1662, die een
lijnbaan zo profijtelijk exploiteerde dat
hij de stamvader kon worden van een
bekend regentengeslacht.
HET IS duidelijk hoe deze namen 3
ontstonden. Toen benamingen als Aert
en Peter niet meer voldoende waren om
de bewoners der groeiende steden uit
elkaar te houden, moest men zün toe-
Z vlucht nemen tot toenamen. Dat waren
niet slechts aanduidingen als Wouters- 3
sone en die Vlamingh, ook het beroep
3 kon dienen. Dus ziet men reeds in re-
gisters uit de veertiende eeuw poorters 3
vermeld onder benamingen als Govaert 3
die moclner (molenaar) en Joris die sa- 5
deleer (zadelmaker). Dit zijn stellig nog
geen familienamen. Die ontstonden pas 3
toen dergelyke toenamen op het nage-
slacht overgingen. Vooral als een zoon
het vaderlijk bedrijf voortzette, was 3
daar alle aanleiding toe.
Die overgang kon ook op een andere
wyze bereikt worden. In uit 1438 da- 3
terende stukken van Amsterdam kan
men een schepen zien optreden, die naar
de naam Heynric Jan Cuperssoon luis- j
tert. Hy was kennelyk de zoon van een
Jan, die het ambacht van kuiper uit-
oefende. Met hetzelfde recht had men 3
hem dus Heynric Jansz Cuper kunnen 5
3 noemen. In dat geval was Cuper de
familienaam geeworden, nu werd het 3
Cupers.
j VOORAL in het zuiden viel het accent
in deze gevallen op de beroepsaandui- j
ding en ontstonden geslachtsnamen als
3 Smits, Timmermans en Ramakers, deze
laatste afgeleid van het beroep van de 5
radermaker, de man die wagenwielen
maakte. Brabant zorgde voor varianten,
zoals ze ook by de patroniemen optre- S
den. Uit dat gebied stammen de namen
S Smolenaars (dus: des molenaars zoon),
ook voorkomend als Smulders, Smolders
en Smculders en Swevers, Smessema-
kers, Swagemakers en Schravemakers,
welke laatste dan de zoon van een graf- Z
J maker was. We zagen reeds eerder dat
er met de spelling vaak wonderlijke din-
gen gebeurden.
Zo leeft in menige familienaam de
herinnering voort aan het beroep, dat 2
de stamvader uitocfcndc.Daar de naam-
vorming in 1811 abrupt werd afgebro-
ken, ontmoet men als zodanig nooit de
aanduiding van moderne beroepen. Zou j
Omroeper een moment van twijfel kun-
nen brengen, een onderzoek wyst uit dat
deze naam in de Napoleontische tyd
werd aangenomen door een stadsomroe-
per. Zelfs Fabriek kan geen verbazing
brengen, want zo noemde men oudtijds
in de steden het hoofd van openbare
werken.
TOEN IN 1953 de Amerikaanse ko-
lonel Ernest W. Bosgieter eens kwam
kyken of hij in ons land naamgenoten j
kon aantreffen, had hy er geen flauw
vermoeden van dat zijn naam een mili-
taire klank bezat. Want bos is in dit j
geval bus en een bus vergelijk het
woord buskruit was de benaming van
een kanon of ander schietwapen. Bos- S
gieter en Bussemaker waren dus eens,
ap bescheiden schaal, wapenfabrikanten.
Al krygt in onze dagen een herder
nog slechts de kans zijn beroep uit te
oefenen als de folkloristen eens uit hun
slof schieten, vele duizenden vaderlan- Z
ders heten De Herder, De Harder, Scha-
per, Scheper of Schepers, Scheffer,
Schafer en Schaefcr. Aldus leven in
namen beroepen voort, die verdwenen of
van naam veranderden. Zo wordt de
familienaam Schuttevaer slechts be-
grypelyk als men in oude stukken de
schuitevoerder als scutevarer vermeld
ziet. Een wagenaar was eens een voer- S
man, beido beroepen werden tevens
S familienaam.
Doch nu wordt het tyd voor al die 3
andere dragers van beroepsnamen. Dat
zyn er nogal wat. Tezamen kunnen zü
een hele optocht vormen.
J. G. DE BOER VAN DER LEY. j
Voor de
microfoon
Van onze correspondent in Australië)
SYDNEY Onlangs kwamen wij in ge
sprek met een Nederlandse doktersvrouw,
die er over klaagde dat zij zo weinig gees
telijk contact met Australiërs had: „Je
kunt helemaal niet met hen over litteratuur
spreken". Ze bedoelde de Australiërs, die
een middelbare school hebben afgelopen of
een universitaire vorming genoten. Zij
voegde eraan toe: „Het lijkt wel, alsof die
Australiërs nooit gehoord hebben van de
boeken, die ik lees."
„Heeft u wel eens boeken gelezen, waar
in Australische onderwerpen behandeld
worden, of boeken van Australische schrij
vers?" was mijn wedervraag. Neen dat
had zij nooit gedaan, hoewel zij hier al zes
jaar woont.
Deze intellectuele vrouw is niet de enige,
die zo'n klacht kan uiten. Er zijn vele
Nederlandse immigranten, die de kans op
een diepere vriendschap met Australiërs
missen door onverschilligheid in hun be
langstelling voor 's lands letterkunde. Zij
zien nog niet in, dat een nieuw vaderland
gevonden kan worden door een nieuwe
historie te leren. Zij menen, dat de weg
naar Australië eindigde, toen zij in Free-
manüe, Melbourne of Sydney voet aan wal
zetten. Daar echter begint pas de etappe,
wanneer zij een nieuw leven in een nieuwe
omgeving willen beginnen. Wanneer zij de
wegwijzer naar de Australische litteratuur
negeren, blijven zij ronddolen met hun
geestelijke bagage uit Nederland mee
gebracht zonder hun rugzak hier en daar
bij te vullen met de sterk geurende bloe
men, die Australische schrijvers (dikwijls
met een beetje onkruid er tussen) langs
moeilijk begaanbare wegen hebben ge
plant.
ZO LEIDT hun onverschilligheid tot on
wetendheid en de onwetendheid tot een
zaamheid. De doktersvrouw, die zich in
bedekte termen beklaagde over geestelijke
eenzaamheid, had nog nooit gehoord van
Henry Handel Richardson, de dochter van
een dokter in Australië, wiens leven zij
beschreven heeft in „De fortuinen van
Richard Mahoney" een standaardwerk,
dat op knappe wijze een beeld geeft van
het leven van een pioniersgezin in Austra
lië in de negentiende eeuw. Sinds zijn eer
ste verschijning in 1930 is dit boek van
ruim achthonderd bladzijden altijd een
„best-seller" onder de Australiërs geweest
Het wordt door hen beschouwd als de
tegenhanger van „Schuld en boete" van
Dostojewski.
De Australische litteratuur, die betrek
kelijk jong is, omdat zij een geschiedenis
van nauwelijks meer dan honderdvijftig
jaar achter zich heeft opent een rijkdom
aan nieuwe indrukken, nieuwe gedachten
en nieuwe levenshouding. Zij biedt tevens
strijder en bouwer in één verenigd, van
Robinson Crusoes op ongekende en ver
geten plekken, van de rover ook en van
de corruptie, van de politieke ontwaking
en van de groei (met stuipen) tot staat
kundige eenheid.
Wie rustiger litteratuur wil lezen, kan
terecht bij Australische schrijvers, die land
en bevolking schilderen in reisbeschrijvin
gen, die pakkend zijn door eenvoud. Zij
doen hem wonderbaarlijke landstreken ont
dekken, waar de lezer zijn stoutste ver
beelding voor zich ziet ontplooien. Arthur
Groom, de onlangs overleden auteur uit
rijke schakeringen in historiebeschrijving.
De geschiedenis van Australië mag kort
zijn, zij is gevarieerd en pakkend voor hen,
die de moeite nemen er in te graven en te
grasduinen, want deze historie is er een
van avontuur en durf, die de vroeg-Ameri-
kaanse evenaart.
DE AUSTRALISCHE litteratuur is op
enkele vooraanstaande werken van mo
derne, jonge schrijvers na, weliswaar geen
openbaring van vreemde woordkeus en
psycho-analystische karakterontleding vol
gens het stramien van een Vestdijk of een
Blaman, maar zij is in elk geval eerlijk.
Zij geeft er blijk van hoe sluimerende
krachten plotseling naar buiten zijn ge
treden om dit vreemde continent met zijn
bevolking, die gegroeid is uit een conglo
meraat van bannelingen en vrije kolonis
ten, als het ware filmisch uit te beelden.
Soms is de taal vloeiend als de beelden
van de film in haar beste vorm uit de
zwijgende periode. Soms is de taal ruw,
want dit land was en is voor een deel
nog een hard land. In de boeken van de
Australische schrijvers komt dit tot uiting.
De karakters zijn hard, stug, ruw. De
levenshouding is er een van een vechter
tegen een meedogenloze natuur, van de
Queensland, is daarvan in zijn „Ik zag een
vreemd land" een exponent. Sommige
schrijvers zijn gegroeid uit de bannelingen
zoals James Tucker, die in zijn kort
geleden ontdekte manuscript „Ralph Rash-
leigh" (thans in boekvorm verschenen)
een schrijnende en rauwe beschrijving
geeft van de verschrikkingen dezer vroe
gere strafkolonie, waar Hitier zijn leer
school had kunnen vinden.
WIE DE BOEKEN leest van Ion Idriess,
een vroegere veedrijver en mijnwerker, ziet
een nieuwe wereld voor zich opengaan.
Het land van Jedda en Robert Tudawali
(heeft u de film „Jedda" al gezien?) begint
onder zijn pen te leven. De gewone immi
grant, die nooit in de verlaten, uitgestrekte
woestijngebieden van zijn nieuwe vader
land komt, voelt zich bij het lezen ervan
ineens opgenomen door een heel continent.
En wie „Reizen door Australië" van Frank
Clune leest, leert niet alleen het land, maar
ook ontelbare mensen kennen, uit het ver
leden en het heden.
Ondanks haar zesjarig verblijf in Austra
lië had onze Nederlandse doktersvrouw
nooit een boek over dit werelddeel ge
lezen. Zij wist niets af van het bestaan van
Ernestine Hill, Eleonore Dark, Catharine
Horizontaal: 1. een der middelste Cycladen,
5. raamscherm, 8. lelieachtig gewas, 10. rivier
in Italië, 11. scheikundig teken voor tin, 13.
vogel, 15. voorzetsel, 17. hoon, 19. lichaams
deel, 21. vertelling, 22. schande, 24. rechten
inbegrepen (afk.), 25. verdriet, 27. voorzet
sel, 29. voegwoord, 31. edelgas, gebruikt voor
reclame, 33. haal, trek, 34. sieraad.
Verticaal: 1. opschik, 2. muzieknoot, 3.
boom, 4. soort taartje, 6. voorzetsel, 7. ge
meente in Drente, 9. rivier in Duitsland, 12.
middag, 14 zijtak Moezel, 16. streek op de
grens van Noord-Brabant en Limburg. 18.
opgeld, 19. metaalsoort, 20. jongensnaam, 23.
stuk chocolade, 26. schraal, 28. tam, 30. heden,
32. ontkenning (Eng.).
Om in aanmerking te komen voor een van
de drie geldprijzen ad f 7,50, f 5 en f 2,50
dient men uiterlijk dinsdag 17 uur de op
lossing in te zenden aan een van onze bu
reaus in Haarlem, Grote Houtstraat 93 en
Soendaplein: in IJmuiden: Kennemer-
laan 186.
Men wordt verzocht de oplossingen uit
sluitend per briefkaart in te zenden, met
duidelijke vermelding: „Puzzel".
XX<X<XCCCCCCCCCCCCCCCCCOCCCC<
xocccccoccoc
IN JUNI is het honderdvijftig jaar
geleden, dat Lodewijk Napoleon door
zijn broer Napoleon I tot koning van
Holland werd benoemd.
De jaren 1795—1813 behoren niet tot
de roemrijkste uit de geschiedenis van
ons land: Bataafse republiek Ko
ninkrijk Holland Inlijving bij Frank
rijk, het zijn allemaal feiten, die geen
prettige herinneringen opwekken. Het
begin van de negentiende eeuw vormde
het slot van de neergang, die in het
midden van de achttiende eeuw had
ingezet. De centrale figuur uit het Huis
van Oranje, die tot dan toe het Neder
landse volk ondanks alle geschillen had
verbonden, was tot 1795 de stadhouder
Prins Willem V, die de gave heeft ge
mist de tekenen van zijn tijd te verstaan
en die te veel in het oude stelsel was
vastgeroest. Bij de komst der Fransen
in 1795 vluchtte hij met zijn gezin naar
Engeland.
NAPOLEON meende, dat hij de on
derwerping aan het Franse gezag het
best kon stabiliseren door een van de
leden van zijn omvangrijke familie tot
koning van een bepaald land te benoe
men en zo genoot de Bataafse Republiek
in 1806 de eer Napoleons broer Lode
wijk tot koning van Holland te zien aan
gewezen. Lodewijk betuigde zijn in
stemming en bereidheid de hem toever
trouwde post te aanvaarden met de
woorden: „puisque ces peuples le dési-
rent et que votre Majesté Pordonne". De
eerste helft van de bewering „omdat
de bevolking het wenst" was nogal
aanvechtbaar, de tweede helft „omdat
Uwe Majesteit het beveelt" was
juist!
De vijftiende juni 1806 reisden koning
Lodewijk en koningin Hortense af en de
achttiende hielden zij onder een salvo
van eenentwintig saluutschoten hun in
tocht in het Huis in het Bosch, waar
hun de erewijn werd aangeboden.
Voor Den Haag was de nieuwe toe
stand niet ongunstig: de stad werd weer
een vorstelijke residentie. Maar reeds in
1808 verplaatste Lodewijk de zetel der
regering naar Utrecht en kort daarop
verhuisde de wispelturige vorst naar
Amsterdam dat deze verplaatsingen
ons land handenvol geld kostten, be
hoeft zeker niet te worden gezegd.
Toch moet men ei-kennen, dat de ko
ning zich geheel Inzette voor het wel
zijn van het volk, dat aan zijn zorgen
was toevertrouwd. Hij leerde onize taal,
wat hem veel moeite kostte. Het Franse
accent, waarmee hij sommige woorden
uitsprak speelde hem parten, zodat bij
voorbeeld het woordje koning als „ko
nijn" klonk, wat hem in de volksmond
prompt de bijnaam van konijn bezorgde!
Hoe het stond met zijn vorderingen in
de schrijftaal, bewijst het fragment uit
een brief aan Willem Frederik Röeli, de
algemeen secretaris van staat, aan welke
functie tevens verbonden was het secre-
Lodewijk Napoleon, de eerste Koning
van Holland, naar een portret van
Charles Hodges.
tariaat van de ministerraad. Röell ver
bleef enige tijd in Tarascon en ontving
daar van de koning de volgende brief.
„Goed dag mij waard Röell, vandoe
gij nog in Tarascon, in deze slecht en
droevig dorp? Waarom zijt gij niet hier
bij mij? Zonder Hollands gesel ik con
niet al den dagen les nemen.
Mjjn heer Flament (zijn secretaris)
heeft gehad mijn book (de hollandse
spraakkunst) en screve u nog voor een
goed less nemen".
MISSCHIEN zou de gedachte kunnen
opkomen, dat deze aan ons land opge
drongen vorst gehaat moet geweest zijn.
Dit was niet het geval. Ondanks zijn ge
breken had hij de beste bedoelingen met
ons volk, zo zelfs dat hij hierdoor in
conflict kwam met zijn grote broer in
Parijs, die hem onder meer verweet dat
hij de bepalingen van het continentale
stelsel (de verboden handel met Enge
land) niet streng genoeg handhaafde en
de smokkelarij oogluikend toeliet.
Het werd Lodewijk steeds duidelijker,
dat hij slechts de rol van figurant ver
vulde en dat de wil van Napoleon ook
hier wet was. Er waren ook nog andere
omstandigheden, die de van aard reeds
zwaarmoedige vorst meer en meer de
rust en de stilte deden zoeken. Zijn hu
welijk was niet gelukkig en zijn gezond
heid liet veel te wensen. Zijn gemalin
hield niet van ons land met zijn wisse
lend klimaat: meestal verbleef ze in
Parijs.
Een geliefd verblijf van de koning
was het Paviljoen in de Haarlemmer
Hout en in een boom kerfde hij de
wooxxlen: „Respectez ma solitude" en
„Combat de volupté". De eerste zin is
duidelijk: hij verlangde naar rust en
eenzaamheid. Van de tweede zin is de
verklaring moeilijker. Was dit zijn
visie op het leven?
DE CONFLICTEN met Napoleon wer
den steeds talrijker. Op 1 juli 1810 te
kende Lodewijk in het Paviljoen zijn
abdicatie ten behoeve van zijn oudste
zoon. De generaal Janssens bracht de
tijding naar Parijs.
In de nacht van 2 op 3 juli verliet de
koning, vergezeld van admiraal Bloys
van Treslong, de generaal Travers, zijn
geneesheer, twee kamerdienaars en zijn
hond, in alle stilte het land en ging naar
Toeplitz in Bohemen. Als graaf van St.
Leu overleed hij in 1846 in Livorno.
Door zijn vlucht redde hij zijn per
soonlijke vrijheid, want Napoleon had
reeds vóór Lodewijk het Paviljoen ver
liet een decreet getekend, dat de Fran
se troepen Amsterdam zouden bezetten.
Op 13 juli 1810 was de Hollandse na
tie uit de rij der volken verdwenen!
W. S.
X«XXXXXXCC<XXXXXX<XCC<XX*XtC<CC!OCC«COOCOOOC«XXX)CClCOC<XraXXXXD<XXX«XXXXXXX*X<XX}OCCOCCCCCCC<^^
Gaskin, Aeneas Gunn, Katharine Pritchard,
Ruth Park en prof. Elkin, allemaal namen
van schrijvers, met wie elke ontwikkelde
Australiër bekend is en over wie men lange
gesprekken kan houden. Wie geestelijk
contact met Australiërs van enige bescha
ving wil hebben, zal moeten beginnen met
te spreken over de litteratuur van hun
land.
De Australiër is een ijverige boeken
lezer. Op elke veertienduizend mensen is
er ten minste één boekwinkel (tegen dertig
duizend in Engeland en honderdzestigdui
zend in de Verenigde Staten) en hoewel de
statistiek hier niet zo volgroeid is als in
Nederland, kan toch op grond van ver
zamelde gegevens worden aangenomen dat
zestig percent van alle volwassen Austra
liërs één boek per veertien dagen leest
Sinds 1939 is het aantal mensen, dat boeken
koopt verdrievoudigd. Van „De wrede zee"
van Nicholas Monserrat werden vijfen
zeventigduizend exemplaren in Australië
verkocht. Van „Een stad zoals Alice" van
Nevil Shute vijfenveertigduizend en van
„Strijd om Europa" door de Australische
auteur Chester Wilmot zestigduizend.
De specifiek Australische boeken (van
Australische auteurs met een Australisch
onderwerp) bereiken soms oplagen van
vijftigduizend exemplaren, zoals met Ion
Idriess' boeken het geval is. Frank Clune,
die evenals Idriess al aan zijn vijfender
tigste boek toe is, kan er steeds zeker van
zijn, dat er vijftienduizend van elk zijner
geesteskinderen aan de man worden ge
bracht. De verkoop van boeken in vreemde
talen is minimaal, tachtig percent van de
gehele boekenaanvoer komt uit Engeland,
aangezien door de dollarpositie hier vrijwel
geen boeken uit Amerika op de markt ver
schijnen.
ONDANKS de slechte reputatie, die de
Australische kranten vanwege hun sensa
tionele karakter onder de Nederlandse im
migranten genieten, brengen zij elke week
uitstekende litteraire critieken en artike
len. Voor geen enkele Nederlander in
Australië behoeft er daarom reden te be
staan om in gezelschap van Australiërs een
gesprek over de litteratuur te mijden, al
moeten wij erkennen, dat Goethe en Schil
ler niet geschikt en weinig in trek zijn.
Op één punt is Australië heel arm: het
kent een lijst van verboden boeken. Een
commissie van vier leden adviseert de
regering over toelating van boeken uit het
buitenland. De douane-ambtenaren kunnen
elk boek, dat zij ongewenst achten, in be
slag nemen en ter beoordeling naar de
commissie sturen, als het nog niet op de
index staat. Zo stonden onder andere
„Vrouw van Rome" en een boek van Ar
thur Schnitzler, waarover niemand in
Europa zich meer druk maakt, op de ver
boden lijst, totdat de publieke opinie zo'n
heftige critiek liet horen, dat de verant
woordelijke minister ze tenslotte heeft vrij
gegeven. Maar als u naar Australië komt,
als immigrant of als bezoeker, moet u
„Forever Amber" van Kathleen Winsor,
thuis laten, want dat is als „zedebeder-
vend" boek al sinds jaar en dag verboden!