CEYLON TUIN VAN HET OOSTEN
MUSEUMWAARDIGE SCHILDERIJEN
Rembrandt
Cézanne
„Het was voor mij een verademing" - zo lezen wij in een brief
van 3ohn Seymour, de schrijver van onderstaand artikel - „Ja, een
opluchting, om Ceylon als het ware te ontdekken, want het bleek
een eiland waar vrede, tolerantie en blijheid echt bestaan".
Frettige politici
Geest en voedsel
EIGENLIJK staat op Ceylon
vrijwel alles mij aan. Ik houd
van de vervaarlijke hitte in de
oerwouden van het noorden. Ik
houd ook van de regens en de
koude nevelen in de bergen. Het
allermeest houd ik echter van de
lage landen in het zuidwesten
van het eiland. Daar is het warm
en vochtig, doch het klimaat niet
verslappend. Het landschap is
een prachtige studie in groen.
Een deel van het gebied is laag
heuvelland, geheel begroeid met
kokospalmen, broodbomen en an
dere vruchtbomen. Tussen de bo
men staan her en der de wonin
gen der mensen. Zij zien er met
hun veelal roodgepande daken
knus en gerieflijk uit. Steeds
weer benijd ik de mensen, die er
in wonen. Vóór de huizen een
weelde van bloemen, scharlaken
rood van kleur. Zij zijn als vuur
stralen tegen een groene achter
grond.
Tussen de heuvelen vindt men
valleien met rijstakkers, die tus
sen de heuvels door en om de
heuvels heen lijken te stromen
zoals water om en tussen eilan
den. Ceylons rijstlandschap be
koort en boeit mij. Als de rijst te
velde staat, heeft het land een
doorschijnend-groene kleur. Het
is of de rijst de zonnegloed weer
spiegelt. Zodra het gewas rijp is,
snijden vrouwen en kinderen, in
lange rijen, met kleine sikkels de
aren. Zij zingen onder het werk.
Zij genieten van de arbeid.
De boeren van Ceylon zijn
prettige mensen. Zij zijn anders
dan de winkeliers en de lanter
fanters. De mannen, die werke
lijk de rijstbouw beoefenen, zijn
waardig en vorstelijk in hun
houding. Als het volk van Ceylon
een koning zou willen hebben
schreef drie eeuwen geleden een
zeeman dan behoeft het
slechts een of andere boer achter
de ploeg vandaan te halen en
hem te reinigen van slijk en
modder. Dan zou die boer ge
schikt zijn voor de koninklijke
waardigheid. Naar mijn mening
geldt dit heden nog.
Ik houd ook van de olifanten
op Ceyon, het zijn wijze, welwil
lende dieren. Als zij op weg zijn
naar hun werk of terugkeren van
het land of uit het bos, schrijden
zij waardig langs de wegen en
paden. En zij hebben een glim
lach, zo zou men kunnen zeggen,
voor iedereen, die zij tegenkomen!
IN de dorpen langs de wegen
vindt men allerhande winkeltjes.
Sommige hebben daken van pan
nen, andere van palmblad. En
voor al deze winkeltjes hangen
trossen en snoeren roodgouden
kokosnoten. „Koningsklappers"
heten zij. De winkeliers bieden
allerlei tropische vruchten te
koop aan. Ook groenten. Een
tros bananen kost vrijwel niets.
Voorts zijn er in die winkeltjes
zeer veel specerijen. Toen ik pas
op Ceylon was, dacht ik wel
eens, dat de Ceylonnezen in
hoofdzaak van specerijen leef
den. Nog steeds ben ik van me
ning, dat het aan al die spece
rijen te danken is, dat de lucht
op Ceylon bezwangerd is met een
heerlijke, ietwat pikante geur.
De geringe produktiviteit van
Ceylon is mede te verklaren door
het ontbreken van moderne
werktuigen.
stapel. De regering moedigt nieu
we bedrijven en bedrijfstakken
aan: cementindustrie, suiker en
tabak in de heroverde gebieden,
glasnijverheid, papierfabricage
(grondstoffen: moerasgras en
rijststroo) en zo meer. Wat mij in
de Ceylonnese Industrie zo goed
bevalt, is dat geen der bedrijven
zó groot is, dat zij de arbeiders
geheel in beslag nemen. Andera
gezegd: er zijn op Ceylon geen
grote, duivelse fabriekenen
ik vermoed, dat ze er ook nooit
zullen komen. De industriearbei
ders zijn vrijwel allen gewone
dorpelingen. Hebben ze van hun
„industriebaas" genoeg, dan zeg-
gen ze hem dat en keren terug
naar hun rijstakkers.
NATUURLIJK zijn er ook wel
een paar dingen, die mij minder
goed bevallen. Ik houd bijvoor
beeld niet van riksha's, want ik
vind het vernederend, dat de ene
mens de andere voorttrekt (ook
al zijn er lieden, volgens wie het
vak van riksha-loper weinig in
spannend en goed betaald is).
Maar de riksha's zijn nagenoeg
verdwenen. Jaren reeds geeft de
overheid geen nieuwe loop-
riksha-vergunningen uit. Fiets-
en „brom"-riksha's ziet men na-
tuurlijk nog wel. Daar heb ik
geen hekel aan, ja, ze zijn zelfs
prettig voor korte tochtjes. Dan
heb Ik een hekel aan de toeristen
lokkers, die vroeger vooral in
Colombo het verblijf van menige
vreemdeling vergalden. Ik meen
te weten, dat de regering een
stokje voor dit „bedrijf" heeft ge
stoken of binnenkort zal steken.
De grootste hekel heb ik aan de
golfijzeren daken, die reeds tot
diep in het binnenland zijn door
gedrongen. Zij ontsieren het land
schap. Zij vloeken met de prach
tige natuurlijke harmonie. Zij ho
ren niet bij Ceylon, ik wilde wel,
dat zij bij de wet ten strengste
verboden werden.
Ja, zo zag en zie ik Ceylon, de
Tuin van het oosten. Een mooi,
humaan land. De olifanten glim
lachen eren ook de politici.
Want zelfs in de politiek gaat het
prettig toe op Ceylon. De politici
hebben het zo druk met te glim
lachen tegen elkaar en te lachen
om eigen en anderer redevoerin
gen, dat zij de politiek waarlijk 4
niet al te ernstig kunnen zien.
In de Tempel van de Heilige Tand
wordt een tand van Boeddha be
waard. Soms hebben er religi
euze feesten plaats, waarbij prach
tig uitgedoste olifanten optreden.
In onderstaand artikel leest men
meer bijzonderheden over Ceylon,
waar ook de Hollanders een rol
hebben gespeeld.
nodigs. Misschien vinden ze ons
Europeanen met onze haast een
beetje onverstandig.
Toch verkies ik een tochtje in
een door een dravende stier ge
trokken kar boven een autorit.
Men fokt op Ceylon speciale
„draafstieren". Ja, hier en daar
organiseert men zelfs stierenren-
nier, waarop de rassen met
elkaar omgaan. Rasverschillen
tellen niet. Men vindt het de ge
woonste zaak van de wereld om
ieder mens te waarderen op
grond van zijn goede of minder
goede persoonlijke eigenschap
pen. Of iemand nu een Schot,
een Tamil, een Jood, een Neder
lander of een Singhalees is, heeft
geen betekenis. Trouwens, be
krompen zijn de Ceylonnezen in
geen enkel opzicht. Hun vader
land is weliswaar betrekkelijk
afgelegen, maar hun belangstel
ling is niettemin breed, zij zijn
geestelijk actief en hun belezen
heid mag er over het algemeen
wezen.
Ik houd ook van de dansen op
Ceylon is mans genoeg, als er ge
werkt moet wordenen hij is
verstandig genoeg om zich pret
tig bezig te houden met luieren,
als er niet te werken valt.
En de vrouwen? Die zitten
graag op de veranda's voor de
huisjes. Vaak kammen zij dan
eikaars lange, glinsterend-git-
zwarte haar. Waar ter wereld
vindt men vrouwen als dezen?
Zij schrijden voort met geheven
hoofd. Zij zien u frank in de
ogen. Zij kruipen niet over de
aarde en verbergen haar gelaat
niet achter sluiers als in sommi
ge andere landen. Zij dragen
kleurige rokken en korte blouses.
En zijn hebben ogen!
Kinderen ziet men overal op
Ceylon. En ik vind maar ik
ben een beetje bevooroordeeld!
dat de kinderen van Ceylon
tot de aardigsten ter wereld be
horen. Het lijkt wel of ze geluk
uitstralen. Als er gewerkt moet
worden, werken de kinderen
hard mede. En ze doen het met
genoegen, zoals ze ook vrolijk en
blijmoedig spelen. Nergens zag ik
op Ceylon van die arme, ellen
dige sloofjes, die in sommige lan
den doorgaan voor kinderen.
Ik houd niet van autorijden,
maar op Ceylon vind ik het zelfs
prettig om een autotocht te ma
ken, ook al zijn de Ceylonnezen
de onverstoorbaarste voetgan
gers, die men zich denken kan.
De mensen, noch de olifanten,
noch de karbouwen gaan ook
maar één centimeter op zij vóór
het ogenblik, dat ze bijna worden
aangereden. Waarom zouden ze
haast maken? Zij hebben de tijd
en vinden „haast" iets geheel on-
dezelfde nacht Christenen, Mo
hammedanen, Boeddhisten en
Hindoes eenzelfde berg, de Adam
Top, waar zich volgens een oude
legende een voetafdruk van
Adam bevindt. De Boeddhisten
zeggen: van de Boeddha, de Hin
does: van Shiva, De Mohamme
danen: van een discipel van de
profeet. Vrijheid en verdraag
zaamheid gedijen in de lucht van
Ceylon.
Niet slechts de geest, ook het
eten is voortreffelijk op het
eiland. Ik kan me eigenlijk niet
voorstellen, dat men ooit genoeg
krijgt van het eten in „De tuin
van het oosten". Als ontbijt de
pitoe, dat zijn rijstkoekjes, ge
maakt in bamboekokers en op
gedist met kerry. En natuurlijk
de allerbeste thee! Wat betreft
de zwaardere maaltijd: noemt u
mij eens een land, waar u zo lek
ker rijst met kerry kunt eten als
op Ceylon dat lukt u niet. Dan
zijn er verder gedroogde vis, ge
roosterde en gekruide klapper,
een grote verscheidenheid malse
groenten, het vlees van de sam-
bar en ander wildbraad. En dit
alles overgoten met een heer
lijke gekruide saus. Is er palm
wijn in het eethuis voox-radig,
dan kunt u er verzekerd van zijn,
dat uw beker gevuld wordt.
Er is nog iets, dat me erg aan
staat op Ceylon, namelijk de ma-
Een tweeduizend jaar oude rituele
tempeldans voor mannen, die
moeten beschikken over gratie,
kracht en uithoudingsvermogen,
in traditionele kostuums.
verrezen. De malariabestrijding
heeft men intensief ter hand ge
nomen. Kortom, de Ceylonnezen
zijn bezig met de herovering van
het noorden van hun vaderland.
Zij verslaan de wildernis en
dringen het oerwoud terug.
Het verhaal van deze herove
ring van het noorden is eigenlijk
een modern heldendicht. Vroeger
gingen de mensen naar Noord-
Ceylon om er ruïnes op te sporen
of te bezichtigen. Nu trekken ze
er heen met grote toekomstver
wachtingen. In de letterlijke zin
des woords bloeit daar nieuw le
ven op oude ruïnes. Nagenoeg al
het werk in 't noorden geschiedt
door de Ceylonnezen zelf. Vreem
delingen komen er niet of nau
welijks aan te pas. De financie
ring geschiedt ten dele met bui
tenlands kapitaal, voor de rest
met behulp van de winsten, die
de theeplantages en rubbercul
tuur opleveren.
Er staan ook andere dingen op
Voor de winkeltjes luieren de
mensen genoegelijk. Ze kouten
en drinken thee. De dorpelingen
op Ceylon zijn verstandig genoeg
om slechts dan te werken, als er
werkelijk gewerkt moet worden.
Sommige toeristen denken wel
eens, dat de Ceylonnezen ver
wijfd zijn, omdat de mannen er
„rokken" (sarongs) en hun haar
in een wrong in de hals dragen
en graag een theehuisbabbeltje
maken. Maar daarom zijn ze nog
niet verwijfd!
Dat ik gelijk heb, bewijst de
historie. Drie eeuwen lang pro
beerden de Portugezen, Hollan
ders en Engelsen vergeefs om de
stad Kandy te veroveren, zo goed
hebben de Ceylonnezen gevoch
ten! Van slapheid of verwijfd
heid bleek mij trouwens al even
min iets, als ik de mannen met
hun ranke bootjes op de Indische
Oceaan zag opdagen, dat zij op
zee niets te zoeken hadden en
de vaart beslist gevaarlijk was.
En onlangs zag ik die Ceylonne
zen onvervaard bezig in een
kraal met woedende, razend ge
worden olifanten. Zij kropen tus
sen en onder de kolossen door
om strikken om de poten te leg
gen en de dieren zo weer in hun
macht te krijgen Neen, verwijfd
zijn die mannen allesbehalve. En
lui evenmin. Een dorpeling op
nen. Er is ook ander trekvee. Al
om ziet men tweewielige wagens,
getrokken door een paar ossen of
stieren. De wagens hebben een
huif van palmbladeren. In het
noorden van het eiland in het
hete, droge en vlakke oerwoud-
gebied, de jungle gebruikt
men witte, gebochelde, uit Zuid-
India afkomstige runderen als
trekdieren.
IK HOUD van de verdraag
zaamheid. In andere landen
brengt de godsdienst de mensen
wel eens tot vervolging van an
dersdenkenden of andersgelovi
gen. Op Ceylon niet! Misschien
speelt de herinnering aan de
Hollanders, die in voorbije
eeuwen grote heren waren op
het eiland, hierbij een rol. Zij
toch waren ook tolerant. Er zijn
trouwens ook tastbare herin
neringen aan de Nederlandse
Oost-Indische Compagnie, kana
len bijvoox-beeld. Doch hoe dit
zij, op Ceylon is men tolerant.
Eens per jaar bestijgen daar in
Ceylon. Misschien zijn zij minder
verfijnd dan die van India en
minder gracieus dan de Indone
sische, maar zij zijn oorspronke
lijk, er gaat kracht van uit en zij
zijn steeds weer boeiend.
ONLANGS las ik in een tijd
schrift, dat Ceylon een lui land
vol zonneschijn is, waar de men
sen op hun rug liggen te wachten
tot de klappers uit de palmen
vallen. Nu, zonneschijn is er
volop op Ceylon, maar lui zijn
de mensen er allesbehalve. Gaat
maar eens kijken in het noorden
van het eiland. Daar is men be
zig, cultuurland op het oerbos te
heroveren. Eens, duizenden jaren
geleden, was daar een bloeiende
beschaving. Thans is men bezig
de irrigatiewerken dijken,
kanalen, reservoirs uit de
oudheid te herstellen en te ver
beteren. Oerwoudreus na oer
woudreus wordt er geveld. De
grond wordt geschikt gemaakt
voor de landbouw, Tal van
vriendelijke huisjes zijn er reeds
De Stichting voor Culturele Samenwerking „Sticusa" heeft haar
laatste jaarverslag dat over 1955 uitgebracht. Zoals bekend is,
heeft in oktober van het vorig jaar de ministerraad beslist dat in het
culturele werk, dat voor tal van NedeiTandse overheidsinstanties en
andere instellingen in het buitenland wordt verricht, een grotere co
ördinatie moet worden gebracht. Mede daarom besloot de minister
raad tot de oprichting van een afzonderlijke stichting voor culturele
samenwerking met de overzeese rijksdelen, die zo spoedig mogelijk
de taak van de Sticusa zou moeten overnemen. In november traden
bestuur en stichtingsraad van de Sticusa af, omdat men de verant-
woordelijkheid voor het beleid niet langer kon dragen. In decem
ber wees de minister-president vier personen aan, die als beheerders
van de Sticusa zouden optreden en met ingang van 1 januari 1956
haar liquidateuren. In het jaarverslag wordt opgemerkt, dat „aan het
einde van een bijna achtjarig bestaan geconstateerd kan worden, dat
in deze periode veel en vruchtbaar werk is verricht".
NIET ALLEEN door onder
getekende werd er bij be
spreking van de tentoonstel
lingen van Rembrandts wer
ken gewezen op het soms
opvallend moderne van veel
daarvan. De algemeen-men
selijke waarden doen het ver
staanbaar blijven in iedere
tijd. Tot die waarden behoort
ook een gevoel voor even
wicht, voor harmonie, waar
den die we in de puur schil
derkunstige achtergronden
kunnen terugvinden. Zo be
gint voor mij eigenlijk op de
schilderijententoonstelling de
grote Rembrandt vooral bij
het „Meisje aan het venster"
(no. 60 van de catalogus) dat
later zo'n schone voortzetting
vindt in „Titus aan de lesse
naar". Het is bij deze schil
derijen dat ik zo sterk moest
denken aan Cézanne, maar
ook bij de etsen schoot me
diens naam soms te binnen.
De bouw van het zelfportret
„Rembrandt tekenend" (no.
61) doet vergelijken met
beide genoemde schilderijen.
Het is dat op zo evenwicnti-
fe wijze in het vlak passen
ezer portretten, steunend op
een sterk horizontaal accent,
dat enkele verticalen draagt,
verticalen die soms meer vol-
baar zijn dan op nadrukke
lijke wijze aanwezig. Zocht
Cézanne niet steeds weer be
wust naar een dergelijk bou
wen van zijn schilderijen?
Hebben diens werken niet
vaak dat kloeke, bijna vier
kantige van genoemde com
posities van Rembrandt?
ER IS MEER dat tot vergelijken
drijft. Denkt men niet bij een
enkele vluchtig gedane droge
naald als „Bomengroep bij een
boerderij" aan tekeningen of
aquarellen van Cézanne, herinne
ren enkele vroege composities van
Cézanne in hun boersheid niet
even aan Rembrandts barokke
uitingen? Het architectonische in
sommige van Rembrandts teke
ningen en etsen kan, wanneer we
door het onderwerp heen kunnen
zien, soms bijna „Cézannesk" ge
noemd worden.
Minder opvallend is de verteke
ning, die soms in Rembrandts
werk te constateren is: een ver
tekening die bij Cézanne in het
oog springt. Het was de schilder
Oepts die mij, al vele jaren ge
leden, op zo'n eenvoudige manier
demonsteerde aan de hand van
reprodukties hoe betrekkelijk ver
die vertekening bij Rembrandt
ging. Hij trok op doorschijnend
papier de contouren en de lijnen
langs wenkbrauwen, ogen, neus
en lippen van een kop uit één van
Rembrandts schilderijen over.
Vertekening bleek uit het resul
taat op het transparant papier op
verbluffende wijze. Wij merken
die vertekening, die de uitdruk
kingskracht kan verhogen, niet
op, daar de toon, de kleur, de
richting van de penseelstreek deze
vertekening als het ware weer op
heffen. De schematische lijnen,
waarin een kop past, kunnen in
een nieuw evenwicht getrokken
worden. Hoezeer dit een expressie
kan verhogen werd eigenlijk pas
goed duidelijk aan Cézanne's
werk. Wij kunnen dit thans zelf
constateren op de belangrijke ten
toonstelling daarvan, die tot 1
augustus in het Gemeentemuseum
van Den Haag gehouden wordt.
Onder meer ontmoet men daar
„De klokkemaker" een portret
van een met de armen over elkaar
(het horizontale accent!) zittende
man, die naar voor ons links
omhoog kijkt. Die kijkrichting
bepaalde de vertekening, waar
van het ons minder behoeft te
interesseren of deze bewust of
onbewust gedaan zou zijn. Per
soonlijk zou ik zeggen bewust.
Deze vertekening accentueert een
houding, doet dit portret meer
„waar" zijn, dan wanneer het op
naturalistische wijze nageschil
derd zou zijn. Een kop als die van
Rembrandts „Saskia als Flora"
zal bij overtrekken in de zin als
genoemde Hollandse schilder
Oepts dat mij demonstreerde, ver
tekend blijken. Hij demonstreerde
mij dat echter aan een ons ont
roerender schilderij naar Hen-
drikje Stoffels (hier niet aan
wezig) en juist in dit geval ver
hoogde die vertekening zozeer de
expressie!
De tentoonstelling van Cézan
ne's werk voegt betekenis toe aan
de Rembrandt-exposities. 't Ver
gelijken kan ons de ogen openen
voor bepaalde zuiver schilder
kunstige waarden, waarop Rem
brandts werk ook steunt, waarden
die blijkbaar eeuwig zijn en het
naar ons gevoel zo tijdeloze ka
rakter van veel van Rembrandts
werk anders doen begrijpen.
CÉZANNE, anders dan Rem
brandt, was in de eerste plaats
op zoek naar deze waarden. Zijn
ideaal was een „museumwaardig"
schilderij te maken, zoals hij dat
zelf uitdrukte. Cézanne, nog ver
gelijkbaar met Rembx-andt door
de vele zelfportretten, schilderde
deze echter toch veel meer in de
eerste plaats om „het goedkope
model", dan Rembrandt dit deed.
In andere portretten dringen de
modellen van Cézanne zich min
der aan ons op. Ze lijken bekeken
te zijn zoals een landschap of stil
leven bekeken wordt. Door zijn
bekommernis om de vorm maakte
Cézanne duidelijker school dan
Rembrandt. Een heel groot deel
der moderne schilderkunst en ook
een deel der beeldhouwkunst,
komt uit Cézanne's werk voort.
De inleider tot de catalogus. Fritz
Novotny, citeert de Oostenrijkse
schilder en dichter Albert Güter-
sloh: „Deze grote figuur is dus
vrijwel als enige schuldig aan al
wat u, waarde lezer, in de nieuwe
Theepluksters op Ceylon. (Illustratie bij het artikel op pagina 4)
wat decoratieve navolging van
een Mondriaan lag in het begin
van diens ontwikkeling tot wat
wel genoegzaam, van hem hier
bekend is.
Men kon Cézannes voorbeeld
ook anders opvatten. Rond de trap
bij het einde van de tentoonstel
ling hangt werk van Le Faucon-
nier, die principes van Cézanne
mee naar Holland bracht en aldus
de grondslag voor de Bergense
School hielp leggen. Het Frans
Halsmuseum bezit enige werken
van Leo Gestel, die duidelijk wij
zen op hun afkomst: schilderijen
van Cézanne die thans in Den
Haag te zien zijn. Cézanne heeft,
dacht ik, die ontwikkeling van
veel na hem echter niet bedoeld.
Hij wenste te maken een „mu
seumwaardig" schilderij en hij
leefde van 1839 tot 1906. Hij be
trachtte dit als een realist, al leef
den er in hem wel romantische
verlangens en neigingen tot het
barokke. Cézanne's „foi'malisti-
sche bekommernissen" maakten
hem niet onvei'staanbaar, echter
ook niet innemend in zijn werk,
dat zelfs nu nog moeilijker bena
derd wordt dan dat van Van
Gogh.
bij rembrandt te Cezanne
De afbeelding geheel boven
aan deze pagina is een repro-
duktie van het schilderij „De
spoorwegdoorgang" van Cé
zanne, wiens „De Klokkema
ker" hier eveneens wordt af
gebeeld en besproken. Het
tweede landschap, waarop
onze medewerker Bob Buys
commentaar geeft, is „Het via
duct van Estagne" getiteld.
Paul Cézanne, geboren te Aix-
en-Provence in 1839, overleed
op 22 oktober 1906. Hij was
een der grote baanbrekers in
de geschiedenis van de schil
derkunst.
kunst niet bevalt." En dat is dan
voornamelijk de „abstracte" kunst
of dat wat een groter publiek als
abstract voorkomt. Vooral onder
de aquarellen kan men werk ont
moeten. dat het begrijpelijk maakt
hoe sommige schilders, doorwer
kend op deze voorbeelden tot cu-
bisme of abstractie kwamen. De
Hoe overtuigend zijn realisme
kan zijn, bleek mij toen ik, voor
het eerst op weg naar Marseille,
langs Estaque kwam en een plek
herkende uit een eigenlijk vage
herinnering aan 'n schilderij van
Cézanne, dat toen plotseling weer
voor me begon te leven. Cézanne's
realisme trof me weer in het
schilderij „Het viaduct van Esta
que" (dat op deze tentoonstelling
te zien is). Het oudere schilderij
„De spoorwegdoorgang" lijkt me
ook in deze door mij zo beminde
omgeving geschilderd. Hoewel in
dat land rond en boven Marseille
veel veranderd is, herkennen we
het toch weer in Cézanne's werk,
omdat hij het essentiële van dit
landschap wist te schilderen, zoals
Rembrandt dat rond Amsterdam
wist te tekenen. Mogen volgens
W. A. L. Beeren, de schrijver van
een uitstekend biografisch en sti
listisch overzicht in de catalogus,
dc „laatste zo geabstracteerde
schilderijen bekennen dat zij
slechts de expressie van hun ma
ker zijn" het blijven, voor zover
het de landschappen betreft,
schilderijen gemaakt in de Pro
vence en voor mij bepalen ze de
herinnering aan dit land, dat ik
hex'kende bij de eerste ontmoeting
door die schilderijen. Wat later,
althans naar mijn persoonlijke
smaak, doodliep in steriele ab
stracties, vond zijn oorzaak hier
toe in een maar gedeeltelijk zien
van de waarden van Cézanne's
werk.
„Gezien deze tentoonstelling be
zitten wij één van de mooiste
Cézanne's, namelijk „De berg
Sainte Victoire" in het Stedelijk
Museum in de hoofdstad. In totaal
bezit Nederland drie werken van
deze meester. Het hadden er vele
meer kunnen zijn, toen enige tien
tallen jaren geleden een collectie
aan 't Rijksmuseum te koop werd
aangeboden. De toenmalige direc
teur wilde er niet aan. Het werk
van Cézanne is nogal verspreid
in verschillende, ook particuliere
collecties. Begrijpelijk is dat men
het uitlenen wat moe ivordt. Een
tentoonstelling als deze mag men
dan ook niet missen en het Haag
se Gemeentemuseum moet men
dankbaar zijn voor deze zo zin
rijke aanvulling bij de viering van
het Rembrandtjaar. BOB BUYS