CEYLON TUIN VAN HET OOSTEN MUSEUMWAARDIGE SCHILDERIJEN Rembrandt Cézanne „Het was voor mij een verademing" - zo lezen wij in een brief van 3ohn Seymour, de schrijver van onderstaand artikel - „Ja, een opluchting, om Ceylon als het ware te ontdekken, want het bleek een eiland waar vrede, tolerantie en blijheid echt bestaan". Frettige politici Geest en voedsel EIGENLIJK staat op Ceylon vrijwel alles mij aan. Ik houd van de vervaarlijke hitte in de oerwouden van het noorden. Ik houd ook van de regens en de koude nevelen in de bergen. Het allermeest houd ik echter van de lage landen in het zuidwesten van het eiland. Daar is het warm en vochtig, doch het klimaat niet verslappend. Het landschap is een prachtige studie in groen. Een deel van het gebied is laag heuvelland, geheel begroeid met kokospalmen, broodbomen en an dere vruchtbomen. Tussen de bo men staan her en der de wonin gen der mensen. Zij zien er met hun veelal roodgepande daken knus en gerieflijk uit. Steeds weer benijd ik de mensen, die er in wonen. Vóór de huizen een weelde van bloemen, scharlaken rood van kleur. Zij zijn als vuur stralen tegen een groene achter grond. Tussen de heuvelen vindt men valleien met rijstakkers, die tus sen de heuvels door en om de heuvels heen lijken te stromen zoals water om en tussen eilan den. Ceylons rijstlandschap be koort en boeit mij. Als de rijst te velde staat, heeft het land een doorschijnend-groene kleur. Het is of de rijst de zonnegloed weer spiegelt. Zodra het gewas rijp is, snijden vrouwen en kinderen, in lange rijen, met kleine sikkels de aren. Zij zingen onder het werk. Zij genieten van de arbeid. De boeren van Ceylon zijn prettige mensen. Zij zijn anders dan de winkeliers en de lanter fanters. De mannen, die werke lijk de rijstbouw beoefenen, zijn waardig en vorstelijk in hun houding. Als het volk van Ceylon een koning zou willen hebben schreef drie eeuwen geleden een zeeman dan behoeft het slechts een of andere boer achter de ploeg vandaan te halen en hem te reinigen van slijk en modder. Dan zou die boer ge schikt zijn voor de koninklijke waardigheid. Naar mijn mening geldt dit heden nog. Ik houd ook van de olifanten op Ceyon, het zijn wijze, welwil lende dieren. Als zij op weg zijn naar hun werk of terugkeren van het land of uit het bos, schrijden zij waardig langs de wegen en paden. En zij hebben een glim lach, zo zou men kunnen zeggen, voor iedereen, die zij tegenkomen! IN de dorpen langs de wegen vindt men allerhande winkeltjes. Sommige hebben daken van pan nen, andere van palmblad. En voor al deze winkeltjes hangen trossen en snoeren roodgouden kokosnoten. „Koningsklappers" heten zij. De winkeliers bieden allerlei tropische vruchten te koop aan. Ook groenten. Een tros bananen kost vrijwel niets. Voorts zijn er in die winkeltjes zeer veel specerijen. Toen ik pas op Ceylon was, dacht ik wel eens, dat de Ceylonnezen in hoofdzaak van specerijen leef den. Nog steeds ben ik van me ning, dat het aan al die spece rijen te danken is, dat de lucht op Ceylon bezwangerd is met een heerlijke, ietwat pikante geur. De geringe produktiviteit van Ceylon is mede te verklaren door het ontbreken van moderne werktuigen. stapel. De regering moedigt nieu we bedrijven en bedrijfstakken aan: cementindustrie, suiker en tabak in de heroverde gebieden, glasnijverheid, papierfabricage (grondstoffen: moerasgras en rijststroo) en zo meer. Wat mij in de Ceylonnese Industrie zo goed bevalt, is dat geen der bedrijven zó groot is, dat zij de arbeiders geheel in beslag nemen. Andera gezegd: er zijn op Ceylon geen grote, duivelse fabriekenen ik vermoed, dat ze er ook nooit zullen komen. De industriearbei ders zijn vrijwel allen gewone dorpelingen. Hebben ze van hun „industriebaas" genoeg, dan zeg- gen ze hem dat en keren terug naar hun rijstakkers. NATUURLIJK zijn er ook wel een paar dingen, die mij minder goed bevallen. Ik houd bijvoor beeld niet van riksha's, want ik vind het vernederend, dat de ene mens de andere voorttrekt (ook al zijn er lieden, volgens wie het vak van riksha-loper weinig in spannend en goed betaald is). Maar de riksha's zijn nagenoeg verdwenen. Jaren reeds geeft de overheid geen nieuwe loop- riksha-vergunningen uit. Fiets- en „brom"-riksha's ziet men na- tuurlijk nog wel. Daar heb ik geen hekel aan, ja, ze zijn zelfs prettig voor korte tochtjes. Dan heb Ik een hekel aan de toeristen lokkers, die vroeger vooral in Colombo het verblijf van menige vreemdeling vergalden. Ik meen te weten, dat de regering een stokje voor dit „bedrijf" heeft ge stoken of binnenkort zal steken. De grootste hekel heb ik aan de golfijzeren daken, die reeds tot diep in het binnenland zijn door gedrongen. Zij ontsieren het land schap. Zij vloeken met de prach tige natuurlijke harmonie. Zij ho ren niet bij Ceylon, ik wilde wel, dat zij bij de wet ten strengste verboden werden. Ja, zo zag en zie ik Ceylon, de Tuin van het oosten. Een mooi, humaan land. De olifanten glim lachen eren ook de politici. Want zelfs in de politiek gaat het prettig toe op Ceylon. De politici hebben het zo druk met te glim lachen tegen elkaar en te lachen om eigen en anderer redevoerin gen, dat zij de politiek waarlijk 4 niet al te ernstig kunnen zien. In de Tempel van de Heilige Tand wordt een tand van Boeddha be waard. Soms hebben er religi euze feesten plaats, waarbij prach tig uitgedoste olifanten optreden. In onderstaand artikel leest men meer bijzonderheden over Ceylon, waar ook de Hollanders een rol hebben gespeeld. nodigs. Misschien vinden ze ons Europeanen met onze haast een beetje onverstandig. Toch verkies ik een tochtje in een door een dravende stier ge trokken kar boven een autorit. Men fokt op Ceylon speciale „draafstieren". Ja, hier en daar organiseert men zelfs stierenren- nier, waarop de rassen met elkaar omgaan. Rasverschillen tellen niet. Men vindt het de ge woonste zaak van de wereld om ieder mens te waarderen op grond van zijn goede of minder goede persoonlijke eigenschap pen. Of iemand nu een Schot, een Tamil, een Jood, een Neder lander of een Singhalees is, heeft geen betekenis. Trouwens, be krompen zijn de Ceylonnezen in geen enkel opzicht. Hun vader land is weliswaar betrekkelijk afgelegen, maar hun belangstel ling is niettemin breed, zij zijn geestelijk actief en hun belezen heid mag er over het algemeen wezen. Ik houd ook van de dansen op Ceylon is mans genoeg, als er ge werkt moet wordenen hij is verstandig genoeg om zich pret tig bezig te houden met luieren, als er niet te werken valt. En de vrouwen? Die zitten graag op de veranda's voor de huisjes. Vaak kammen zij dan eikaars lange, glinsterend-git- zwarte haar. Waar ter wereld vindt men vrouwen als dezen? Zij schrijden voort met geheven hoofd. Zij zien u frank in de ogen. Zij kruipen niet over de aarde en verbergen haar gelaat niet achter sluiers als in sommi ge andere landen. Zij dragen kleurige rokken en korte blouses. En zijn hebben ogen! Kinderen ziet men overal op Ceylon. En ik vind maar ik ben een beetje bevooroordeeld! dat de kinderen van Ceylon tot de aardigsten ter wereld be horen. Het lijkt wel of ze geluk uitstralen. Als er gewerkt moet worden, werken de kinderen hard mede. En ze doen het met genoegen, zoals ze ook vrolijk en blijmoedig spelen. Nergens zag ik op Ceylon van die arme, ellen dige sloofjes, die in sommige lan den doorgaan voor kinderen. Ik houd niet van autorijden, maar op Ceylon vind ik het zelfs prettig om een autotocht te ma ken, ook al zijn de Ceylonnezen de onverstoorbaarste voetgan gers, die men zich denken kan. De mensen, noch de olifanten, noch de karbouwen gaan ook maar één centimeter op zij vóór het ogenblik, dat ze bijna worden aangereden. Waarom zouden ze haast maken? Zij hebben de tijd en vinden „haast" iets geheel on- dezelfde nacht Christenen, Mo hammedanen, Boeddhisten en Hindoes eenzelfde berg, de Adam Top, waar zich volgens een oude legende een voetafdruk van Adam bevindt. De Boeddhisten zeggen: van de Boeddha, de Hin does: van Shiva, De Mohamme danen: van een discipel van de profeet. Vrijheid en verdraag zaamheid gedijen in de lucht van Ceylon. Niet slechts de geest, ook het eten is voortreffelijk op het eiland. Ik kan me eigenlijk niet voorstellen, dat men ooit genoeg krijgt van het eten in „De tuin van het oosten". Als ontbijt de pitoe, dat zijn rijstkoekjes, ge maakt in bamboekokers en op gedist met kerry. En natuurlijk de allerbeste thee! Wat betreft de zwaardere maaltijd: noemt u mij eens een land, waar u zo lek ker rijst met kerry kunt eten als op Ceylon dat lukt u niet. Dan zijn er verder gedroogde vis, ge roosterde en gekruide klapper, een grote verscheidenheid malse groenten, het vlees van de sam- bar en ander wildbraad. En dit alles overgoten met een heer lijke gekruide saus. Is er palm wijn in het eethuis voox-radig, dan kunt u er verzekerd van zijn, dat uw beker gevuld wordt. Er is nog iets, dat me erg aan staat op Ceylon, namelijk de ma- Een tweeduizend jaar oude rituele tempeldans voor mannen, die moeten beschikken over gratie, kracht en uithoudingsvermogen, in traditionele kostuums. verrezen. De malariabestrijding heeft men intensief ter hand ge nomen. Kortom, de Ceylonnezen zijn bezig met de herovering van het noorden van hun vaderland. Zij verslaan de wildernis en dringen het oerwoud terug. Het verhaal van deze herove ring van het noorden is eigenlijk een modern heldendicht. Vroeger gingen de mensen naar Noord- Ceylon om er ruïnes op te sporen of te bezichtigen. Nu trekken ze er heen met grote toekomstver wachtingen. In de letterlijke zin des woords bloeit daar nieuw le ven op oude ruïnes. Nagenoeg al het werk in 't noorden geschiedt door de Ceylonnezen zelf. Vreem delingen komen er niet of nau welijks aan te pas. De financie ring geschiedt ten dele met bui tenlands kapitaal, voor de rest met behulp van de winsten, die de theeplantages en rubbercul tuur opleveren. Er staan ook andere dingen op Voor de winkeltjes luieren de mensen genoegelijk. Ze kouten en drinken thee. De dorpelingen op Ceylon zijn verstandig genoeg om slechts dan te werken, als er werkelijk gewerkt moet worden. Sommige toeristen denken wel eens, dat de Ceylonnezen ver wijfd zijn, omdat de mannen er „rokken" (sarongs) en hun haar in een wrong in de hals dragen en graag een theehuisbabbeltje maken. Maar daarom zijn ze nog niet verwijfd! Dat ik gelijk heb, bewijst de historie. Drie eeuwen lang pro beerden de Portugezen, Hollan ders en Engelsen vergeefs om de stad Kandy te veroveren, zo goed hebben de Ceylonnezen gevoch ten! Van slapheid of verwijfd heid bleek mij trouwens al even min iets, als ik de mannen met hun ranke bootjes op de Indische Oceaan zag opdagen, dat zij op zee niets te zoeken hadden en de vaart beslist gevaarlijk was. En onlangs zag ik die Ceylonne zen onvervaard bezig in een kraal met woedende, razend ge worden olifanten. Zij kropen tus sen en onder de kolossen door om strikken om de poten te leg gen en de dieren zo weer in hun macht te krijgen Neen, verwijfd zijn die mannen allesbehalve. En lui evenmin. Een dorpeling op nen. Er is ook ander trekvee. Al om ziet men tweewielige wagens, getrokken door een paar ossen of stieren. De wagens hebben een huif van palmbladeren. In het noorden van het eiland in het hete, droge en vlakke oerwoud- gebied, de jungle gebruikt men witte, gebochelde, uit Zuid- India afkomstige runderen als trekdieren. IK HOUD van de verdraag zaamheid. In andere landen brengt de godsdienst de mensen wel eens tot vervolging van an dersdenkenden of andersgelovi gen. Op Ceylon niet! Misschien speelt de herinnering aan de Hollanders, die in voorbije eeuwen grote heren waren op het eiland, hierbij een rol. Zij toch waren ook tolerant. Er zijn trouwens ook tastbare herin neringen aan de Nederlandse Oost-Indische Compagnie, kana len bijvoox-beeld. Doch hoe dit zij, op Ceylon is men tolerant. Eens per jaar bestijgen daar in Ceylon. Misschien zijn zij minder verfijnd dan die van India en minder gracieus dan de Indone sische, maar zij zijn oorspronke lijk, er gaat kracht van uit en zij zijn steeds weer boeiend. ONLANGS las ik in een tijd schrift, dat Ceylon een lui land vol zonneschijn is, waar de men sen op hun rug liggen te wachten tot de klappers uit de palmen vallen. Nu, zonneschijn is er volop op Ceylon, maar lui zijn de mensen er allesbehalve. Gaat maar eens kijken in het noorden van het eiland. Daar is men be zig, cultuurland op het oerbos te heroveren. Eens, duizenden jaren geleden, was daar een bloeiende beschaving. Thans is men bezig de irrigatiewerken dijken, kanalen, reservoirs uit de oudheid te herstellen en te ver beteren. Oerwoudreus na oer woudreus wordt er geveld. De grond wordt geschikt gemaakt voor de landbouw, Tal van vriendelijke huisjes zijn er reeds De Stichting voor Culturele Samenwerking „Sticusa" heeft haar laatste jaarverslag dat over 1955 uitgebracht. Zoals bekend is, heeft in oktober van het vorig jaar de ministerraad beslist dat in het culturele werk, dat voor tal van NedeiTandse overheidsinstanties en andere instellingen in het buitenland wordt verricht, een grotere co ördinatie moet worden gebracht. Mede daarom besloot de minister raad tot de oprichting van een afzonderlijke stichting voor culturele samenwerking met de overzeese rijksdelen, die zo spoedig mogelijk de taak van de Sticusa zou moeten overnemen. In november traden bestuur en stichtingsraad van de Sticusa af, omdat men de verant- woordelijkheid voor het beleid niet langer kon dragen. In decem ber wees de minister-president vier personen aan, die als beheerders van de Sticusa zouden optreden en met ingang van 1 januari 1956 haar liquidateuren. In het jaarverslag wordt opgemerkt, dat „aan het einde van een bijna achtjarig bestaan geconstateerd kan worden, dat in deze periode veel en vruchtbaar werk is verricht". NIET ALLEEN door onder getekende werd er bij be spreking van de tentoonstel lingen van Rembrandts wer ken gewezen op het soms opvallend moderne van veel daarvan. De algemeen-men selijke waarden doen het ver staanbaar blijven in iedere tijd. Tot die waarden behoort ook een gevoel voor even wicht, voor harmonie, waar den die we in de puur schil derkunstige achtergronden kunnen terugvinden. Zo be gint voor mij eigenlijk op de schilderijententoonstelling de grote Rembrandt vooral bij het „Meisje aan het venster" (no. 60 van de catalogus) dat later zo'n schone voortzetting vindt in „Titus aan de lesse naar". Het is bij deze schil derijen dat ik zo sterk moest denken aan Cézanne, maar ook bij de etsen schoot me diens naam soms te binnen. De bouw van het zelfportret „Rembrandt tekenend" (no. 61) doet vergelijken met beide genoemde schilderijen. Het is dat op zo evenwicnti- fe wijze in het vlak passen ezer portretten, steunend op een sterk horizontaal accent, dat enkele verticalen draagt, verticalen die soms meer vol- baar zijn dan op nadrukke lijke wijze aanwezig. Zocht Cézanne niet steeds weer be wust naar een dergelijk bou wen van zijn schilderijen? Hebben diens werken niet vaak dat kloeke, bijna vier kantige van genoemde com posities van Rembrandt? ER IS MEER dat tot vergelijken drijft. Denkt men niet bij een enkele vluchtig gedane droge naald als „Bomengroep bij een boerderij" aan tekeningen of aquarellen van Cézanne, herinne ren enkele vroege composities van Cézanne in hun boersheid niet even aan Rembrandts barokke uitingen? Het architectonische in sommige van Rembrandts teke ningen en etsen kan, wanneer we door het onderwerp heen kunnen zien, soms bijna „Cézannesk" ge noemd worden. Minder opvallend is de verteke ning, die soms in Rembrandts werk te constateren is: een ver tekening die bij Cézanne in het oog springt. Het was de schilder Oepts die mij, al vele jaren ge leden, op zo'n eenvoudige manier demonsteerde aan de hand van reprodukties hoe betrekkelijk ver die vertekening bij Rembrandt ging. Hij trok op doorschijnend papier de contouren en de lijnen langs wenkbrauwen, ogen, neus en lippen van een kop uit één van Rembrandts schilderijen over. Vertekening bleek uit het resul taat op het transparant papier op verbluffende wijze. Wij merken die vertekening, die de uitdruk kingskracht kan verhogen, niet op, daar de toon, de kleur, de richting van de penseelstreek deze vertekening als het ware weer op heffen. De schematische lijnen, waarin een kop past, kunnen in een nieuw evenwicht getrokken worden. Hoezeer dit een expressie kan verhogen werd eigenlijk pas goed duidelijk aan Cézanne's werk. Wij kunnen dit thans zelf constateren op de belangrijke ten toonstelling daarvan, die tot 1 augustus in het Gemeentemuseum van Den Haag gehouden wordt. Onder meer ontmoet men daar „De klokkemaker" een portret van een met de armen over elkaar (het horizontale accent!) zittende man, die naar voor ons links omhoog kijkt. Die kijkrichting bepaalde de vertekening, waar van het ons minder behoeft te interesseren of deze bewust of onbewust gedaan zou zijn. Per soonlijk zou ik zeggen bewust. Deze vertekening accentueert een houding, doet dit portret meer „waar" zijn, dan wanneer het op naturalistische wijze nageschil derd zou zijn. Een kop als die van Rembrandts „Saskia als Flora" zal bij overtrekken in de zin als genoemde Hollandse schilder Oepts dat mij demonstreerde, ver tekend blijken. Hij demonstreerde mij dat echter aan een ons ont roerender schilderij naar Hen- drikje Stoffels (hier niet aan wezig) en juist in dit geval ver hoogde die vertekening zozeer de expressie! De tentoonstelling van Cézan ne's werk voegt betekenis toe aan de Rembrandt-exposities. 't Ver gelijken kan ons de ogen openen voor bepaalde zuiver schilder kunstige waarden, waarop Rem brandts werk ook steunt, waarden die blijkbaar eeuwig zijn en het naar ons gevoel zo tijdeloze ka rakter van veel van Rembrandts werk anders doen begrijpen. CÉZANNE, anders dan Rem brandt, was in de eerste plaats op zoek naar deze waarden. Zijn ideaal was een „museumwaardig" schilderij te maken, zoals hij dat zelf uitdrukte. Cézanne, nog ver gelijkbaar met Rembx-andt door de vele zelfportretten, schilderde deze echter toch veel meer in de eerste plaats om „het goedkope model", dan Rembrandt dit deed. In andere portretten dringen de modellen van Cézanne zich min der aan ons op. Ze lijken bekeken te zijn zoals een landschap of stil leven bekeken wordt. Door zijn bekommernis om de vorm maakte Cézanne duidelijker school dan Rembrandt. Een heel groot deel der moderne schilderkunst en ook een deel der beeldhouwkunst, komt uit Cézanne's werk voort. De inleider tot de catalogus. Fritz Novotny, citeert de Oostenrijkse schilder en dichter Albert Güter- sloh: „Deze grote figuur is dus vrijwel als enige schuldig aan al wat u, waarde lezer, in de nieuwe Theepluksters op Ceylon. (Illustratie bij het artikel op pagina 4) wat decoratieve navolging van een Mondriaan lag in het begin van diens ontwikkeling tot wat wel genoegzaam, van hem hier bekend is. Men kon Cézannes voorbeeld ook anders opvatten. Rond de trap bij het einde van de tentoonstel ling hangt werk van Le Faucon- nier, die principes van Cézanne mee naar Holland bracht en aldus de grondslag voor de Bergense School hielp leggen. Het Frans Halsmuseum bezit enige werken van Leo Gestel, die duidelijk wij zen op hun afkomst: schilderijen van Cézanne die thans in Den Haag te zien zijn. Cézanne heeft, dacht ik, die ontwikkeling van veel na hem echter niet bedoeld. Hij wenste te maken een „mu seumwaardig" schilderij en hij leefde van 1839 tot 1906. Hij be trachtte dit als een realist, al leef den er in hem wel romantische verlangens en neigingen tot het barokke. Cézanne's „foi'malisti- sche bekommernissen" maakten hem niet onvei'staanbaar, echter ook niet innemend in zijn werk, dat zelfs nu nog moeilijker bena derd wordt dan dat van Van Gogh. bij rembrandt te Cezanne De afbeelding geheel boven aan deze pagina is een repro- duktie van het schilderij „De spoorwegdoorgang" van Cé zanne, wiens „De Klokkema ker" hier eveneens wordt af gebeeld en besproken. Het tweede landschap, waarop onze medewerker Bob Buys commentaar geeft, is „Het via duct van Estagne" getiteld. Paul Cézanne, geboren te Aix- en-Provence in 1839, overleed op 22 oktober 1906. Hij was een der grote baanbrekers in de geschiedenis van de schil derkunst. kunst niet bevalt." En dat is dan voornamelijk de „abstracte" kunst of dat wat een groter publiek als abstract voorkomt. Vooral onder de aquarellen kan men werk ont moeten. dat het begrijpelijk maakt hoe sommige schilders, doorwer kend op deze voorbeelden tot cu- bisme of abstractie kwamen. De Hoe overtuigend zijn realisme kan zijn, bleek mij toen ik, voor het eerst op weg naar Marseille, langs Estaque kwam en een plek herkende uit een eigenlijk vage herinnering aan 'n schilderij van Cézanne, dat toen plotseling weer voor me begon te leven. Cézanne's realisme trof me weer in het schilderij „Het viaduct van Esta que" (dat op deze tentoonstelling te zien is). Het oudere schilderij „De spoorwegdoorgang" lijkt me ook in deze door mij zo beminde omgeving geschilderd. Hoewel in dat land rond en boven Marseille veel veranderd is, herkennen we het toch weer in Cézanne's werk, omdat hij het essentiële van dit landschap wist te schilderen, zoals Rembrandt dat rond Amsterdam wist te tekenen. Mogen volgens W. A. L. Beeren, de schrijver van een uitstekend biografisch en sti listisch overzicht in de catalogus, dc „laatste zo geabstracteerde schilderijen bekennen dat zij slechts de expressie van hun ma ker zijn" het blijven, voor zover het de landschappen betreft, schilderijen gemaakt in de Pro vence en voor mij bepalen ze de herinnering aan dit land, dat ik hex'kende bij de eerste ontmoeting door die schilderijen. Wat later, althans naar mijn persoonlijke smaak, doodliep in steriele ab stracties, vond zijn oorzaak hier toe in een maar gedeeltelijk zien van de waarden van Cézanne's werk. „Gezien deze tentoonstelling be zitten wij één van de mooiste Cézanne's, namelijk „De berg Sainte Victoire" in het Stedelijk Museum in de hoofdstad. In totaal bezit Nederland drie werken van deze meester. Het hadden er vele meer kunnen zijn, toen enige tien tallen jaren geleden een collectie aan 't Rijksmuseum te koop werd aangeboden. De toenmalige direc teur wilde er niet aan. Het werk van Cézanne is nogal verspreid in verschillende, ook particuliere collecties. Begrijpelijk is dat men het uitlenen wat moe ivordt. Een tentoonstelling als deze mag men dan ook niet missen en het Haag se Gemeentemuseum moet men dankbaar zijn voor deze zo zin rijke aanvulling bij de viering van het Rembrandtjaar. BOB BUYS

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1956 | | pagina 16