UITVINDERS TONEN HUN VERNUFT DE DIEREN IN DE WACHTKAMER EEN IDEALE SAMENLEVING BLEEF EEN EEUW IN STAND OP TRISTAN DA CUNHA ülkLitan da QunPia NIEUWE CAMERA WERKT I I ALS MENSELIJK OOG I Historie Filmen nu kinderspel Gouverneur Nieuwe tijd 4 Katwijkse visserszoon was gouverneur over het eenzaamste eiland ter wereld Een bril zonder glazeneen brommer met drie pedaleneen tandenborstel zonder steel en een zelf besproeiende bloempot. Kort verhaal door Ferdinand Langen FIER EN TROTS was het Iberische adellijke geslacht d'Acunha, dat aan Portugal en Spanje tal van vooraanstaande mannen: hidalgo's, aartsbisschoppen, zeevaarders, officieren leverde. Het was een d'Acunha, die als aartsbisschop het huwelijk van Ferdinand van Arragon met Isabella van Castilië en daarmede het begin van de Spaanse eenheid inzegende. Het was even eens een d'Acunha, die als aartsbisschop van Lissabon een leidende rol speelde in de samenzwering, die in 1640 leidde tot de verbreking der personele unie tussen Spanje en Portugal en hierdoor een einde maakte aan de Iberische eenheid. Hoe komt het, dat de naam van een zo beroemd en aanzienlijk geslacht bleef voortbestaan in die van een eilandje, van een dode vulkaan midden in de Atlantische Oceaan IN 1506 zond koning Emanuel van Portugal de dappere, avon tuurlijke Dom Tristan d'Acunha naar Indië om daar de Portuge zen gewapende steun te geven. In dat zelfde jaar zette Dom Tristan voet aan wal op een eilandje, zo wat duizend kilometer ten westen van Kaapstad en achthonderdvijf tig kilometer ten zuiden van St. Helena, midden in de Atlantische Oceaan, ongeveer halfweg tussen Zuid-Afrika en Zuid-Amerika gelegen. Het eilandje bleek een uitgedoofde vulkaan te zijn. Ke- gelsgewijs rijst de piek op uit de golven tot een hoogte van onge veer vijfentwintighonderd meter. Het was het grootste eiland van een eilandengroepje (thans heten ze Gough's Island, Inaccesible Is land en Nightingale Island) en een aantal rotsen. Dom Tristan behaalde roem in Indië en werd later Portugees ambassadeur in Rome, doch ver moedelijk zou zijn naam reeds lang in het boek der vergetelheid zijn belaud, als de Portugezen die niet gehecht hadden aan het door hem ontdekte vulkanische eiland je. Tristan d'Acunha, aldus de officiële Portugese naam, werd later verbasterd tot de thans gangbare benaming Tristan da Cunha. DE oudste geschiedenis van Tristan da Cunha is, als de vul- kaantop van het eiland1, in neve len gehuld. Wij weten, dat er na Dom Tristan herhaaldelijk schip breukelingen op het eilandje aan spoelden en dat zij veelal een el lendig einde vonden, getuige la ter gevonden geraamten. Zij ver kommerden vermoedelijk van honger, in geen geval van dorst, want er is veel en goed drink water aanwezig en in de krater bevindt zich een zoetwatermeer. Ook ondernemende zeelieden deden het eilandje wel aan, bij voorbeeld Willem van Zanen, die er kort na 1600 landde en er, in de waan de ontdekker te zijn, het Oranje-Blanje-Bleu hees. Na hem zijn er andere Nederlanders ge komen. Een hunner, Claes Ger- ritszoon Bierenbroodspot deed zijn „smakelijke" naam eer aan en rustte omstreeks 1640 een weekje op Tristan da Cunha uit. Hoe- velen nadien dit voorbeeld volg den is niet bekend, want schaars zijn de vermeldingen van Tristan da Cunha in de historische be scheiden. Enigszins vaste grond betreden we pas omstreeks 1800. Uit de eerste twintig jaren der negen tiende eeuw stammen althans meer bijzonderheden en legenda rische verhalen dan uit de tijden voordien. Een dier verhalen is, dat zich kort na 1800 enige Amerika nen metterwoon op Tristan da Cunha vestigden, indachtig aan Rousseau's (revolutionaire) op roep „Terug tot de natuur". Lang zullen zij niet van hun eenzaam heid hebben genoten, want vol gens een ander verhaal kwam er in 1811 een zeerover, Jonathan Lambert geheten, met zijn be manning, die met de Amerikaan se idealisten wel korte metten zal hebben gemaakt. De roverhoofd man kreeg een aanval van groot heidswaanzin. Hij riep zichzelve uit tot Keizer Jonathan I van Tristan da Cunha en nodigde de rest van de wereld uit om handelsbetrekkingen met hem aan te knopen. Daar Tristan da Cunha geen verhandelbare s EEN bekende Amerikaanse fabriek van ciné-apparaten brengt een zestien-mm-smalfilmcamera uit, die als de eerste ter we- j t reld kan bogen op een volautomatische belichtingsinrichting. j Dit werd bereikt door een zeer gevoelige fotocel (foto-elek- trische belichtingsmeter) te koppelen aan het diafragma van het opname-objectief. Meet de cel nu een bepaalde licht- intensiteit, dan zorgt een ingenieus mechaniek ervoor, dat de gevonden lichtwaarde overgebracht wordt op het diafragma van de lens. Net als de iris in het menselijk oog wordt de lens- opening dus automatisch aangepast aan de bestaande lichtver- houdingen. j Zo gevoelig is dit mechanisme, dat reeds kleine lichtverschil- len, zoals bijvoorbeeld het voorbijtrekken van een wolkje voor de zon, in de lensopening gecorrigeerd worden. Het magisch oog doet ook wanneer de camera loopt ononderbroken zijn werk, zodat filmen met deze camera haast nog eenvoudiger is dan het maken van foto's met een boxje. Wanneer er te weinig licht is om te filmen, bijvoorbeeld in het duister, verschijnt er in de zoeker een rode vlag. Richt men nu enige verlichting bijvoorbeeld fotolampen op het te filmen onderwerp, dan verdwijnt dit alarmsignaal op het moment dat het object vol- doende licht heeft gekregen. Deze inrichting kan vooral bij het opnemen van kleurenfilms waarbij de belichtings-„speel- ruimte" zeer gering is zijn nut bewijzen. De fotocel-lens- koppeling maakte het gebruik van afzonderlijke telelenzen en groothoek-lenzen op dit toestel (zestien millimeter magazijn) onmogelijk. Op het standaard-objectief (een 20 millimeter met een opening f 1,9) kunnen echter voorzetlenzen worden gezet, waarvoor de belichtings-automaat aangepast kan worden. Uiter- aard is ook aanpassing aan de verschillende filmsoorten en S J snelheden mogelijk. S Do nieuwe camera zal omstreeks eind juli haar entree op de Nederlandse markt maken. Het is nog niet bekend, of de fabri- kanten overwegen ook een acht-millimeter-versie van deze camera met elektronisch oog te gaan maken. H. C. produkten opleverde en de op roep van keizer Jonathan geen echo's wekte, hielden de onder danen zich onledig met de veror- bering der whisky, die zij in gro te hoeveelheden aan land hadden gebracht. Zij waren aldus het verhaal blijvend beschonken en stierven snel, want toen zich in 1816 Engelse kolonisten op het eiland vestigden, zouden dezen nog slechts een der piraten levend hebben aangetroffen. Die ongeveer zeventig Britse kolonisten (er waren ook vrou wen en kinderen onder hen) had den Tristan da Cunha uitgezocht, omdat zij de „moderne" wereld wilden ontvluchten, evenals de Amerikaanse idealisten vóór hen. Toen de Engelsen in 1817 hun garnizoen op St. Helena ophieven, kwamen er nog een paar solda ten naar Tristan da Cunha, om dat zij hun leven verder rustig wensten door te brengen. OMSTREEKS 1820 bestond de kolonie op Tristan da Cunha nadat een deel der idealisten te rug naar Engeland was gegaan uit zowat veertig mensen, geor ganiseerd in acht gezinnen. Zo nu en dan spoelden er een paar schipbreukelingen aan, die veelal voor blijvende vergroting van het zielental zorgden. Als leider der kolonie trad William Glass op, wiens doel het was, een ideale sa menleving te stichten en te bestu ren. Als men bedenkt, dat belas ting en ambtenarij op het eilandje volmaakt onbekend waren, dan begrijpt men, dat Glass meende een goede kans te hebben om zijn doel te verwezenlijken. Onder de schipbreukelingen, die in 1836 op Tristan da Cunha aanspoelden, was een Nederlan der, Pieter Groen geheten, de zoon van een eenvoudige Kat- wijkse visserman. Pieter had het nodige achter de rug. Als tien jarige knaap was hij ter visvangst getogen. Tien jaar later ging hij op de grote vaart. Na vijf jaren her en der gezwalkt te hebben, kwam Pieter in Katwijk terug en vernam daar, dat zijn ouders kort tevoren waren overleden, slacht offers van de cholera-epedemie, die in 1833 heerste. Pieter ging opnieuw het zeegat uit en pas ja ren later hoorde Katwijk weer van hem. Toen bracht namelijk een man uit Amsterdam het be richt aan Pieters verwanten, dat Pieter blijkens een in een uit zee opgepikte fles geborgen briefje schipbreuk had geleden en zich op Tristan da Cunha had geves tigd. De nog* jonge Katwijker vond een goed onthaal op het eiland. Het duurde niet lang of hij was er zeer gezien, werd de „tweede man" van de leider William Glass en nam, toen deze in 1853 stierf, onder de naam Peter Green het ambt van gouverneur van Tristan da Cunha over. In die functie is hij bijna een halve eeuw werkzaam geweest. ■•■■■■■■■■a DE samenleving van het eiland week inderdaad sterk af van de maatschappij in de „grote we reld". Iedere man met stevige knuisten en goede arbeidslust kreeg een lap grond toegewezen, die hij als de zijne mocht be schouwen zolang hij zich fatsoen lijk gedroeg en zijn plicht deed. Door vererving kon de grond overgaan op de oudste zoon. De mannen bebouwden hun akkers en gingen ter visvangst, terwijl de vrouwen sponnen, voor de kin deren zorgden en kookten. Alles wat men op het eiland produceer de, werd bijeen gebracht en na dien „naar recht en billijkheid" verdeeld. Ook als er schepen kwa men met proviand en handels waar, geschiedde de handel voor gezamenlijke rekening en werden de in ruil verkregen goederen onder de bewoners verdeeld. Het behoeft geen betoog, dat in deze gemeenschap de gouverneur een Bij de foto's: Geheel boven: door stieren getrokken primitieve wagens zijn op Tristan da Cunha de enige middelen van vervoer. In het midden: een stoomboot heeft ladingen levensmiddelen op het strand gedeponeerd. Hieronder: buiten het „postkantoor" biedt de jeugd een paar helpende handen bij het verzamelen der pakketten. Men lette op de traditionele klederdracht, met name het schoeisel en de driekwart broeken. belangrijke figuur was en dat dus in de tweede helft der achttiende eeuw Pieter Groen van Katwijk tot de machtigen der aarde be hoorde. De maatschappelijke organisa tie mocht dan naar sommiger me ning ideaal geweest zijn, toch had de bevolking van Tristan da Cun ha wel met moeilijkheden te kam pen. Dit was vooral het geval in 1885, toen er een nooit geheel op gehelderde „mannenroof" plaats had. Dat kwam zo. Er dreigde hongersnood op Tristan da Cun ha en daarom poogden de bewo ners passerende schepen te inte resseren voor hun ellende. Het wachten duurde lang en de nood steeg.... maar eensklaps en on verwacht nog wierp een groot schip het anker uit nabij het eiland. Een aantal mannen roei de naar het schip toe. Toen zij goed en wel aan boord waren, voer het schip echter weg. Van de mannen werd taal noch teken ooit meer vernomen. De sociale ge volgen waren ernstig, want op die onheilsdag werden twaalf van de negentien gehuwde vrouwen op het eiland tot weduwen. Jaren, later nog drukte de nooit ver klaarde mannenroof zijn stempel op de verhouding tussen het aan tal mannen en het aantal vrou wen. Pas omstreeks 1910 was het evenwicht weer hersteld. DE Eerste Wereldoorlog was geruisloos voorbijgegaan aan 's werelds eenzaamste eiland. De Tweede Wereldoorlog echter luid de een nieuwe periode in Tristan da Cunha's geschiedenis in. Eind 1942 besloot de Britse regering namelijk om op het eilandje in de militaire bescheiden aange duid als II.M.S. Atlantic Isle een meteorologisch observatorium en een radiostation te installeren. Toen pas vernamen de eilandbe woners, dat er een wereldoorlog raasde en woedde, toen pas zagen zij voor het eerst in hun leven heuse soldaten. Er kwam nu meer en geregelder contact met de buitenwereld. Het isolement was iets minder streng geworden. Na de oorlog bleef het meteorolo gisch station intact, zodat er nu steeds enige Europeanen (telkens voor een jaar) op het eilandje ge vestigd zijn. Postzegels en geld deden hun intrede. In 1948 gingen er zelfs drie bewoners van Tristan da Cunha met een oorlogsschip naar Zuid-Afrika en aanschouw den daar met eigen ogen de won deren van onze technische tijd. Trouwens, ook in ander opzicht werden de banden met Zuid-Afri- (Zie verder pagina 5). IEDEREEN kan miljonair worden, wanneer hij maar boordeknoop jes uitvindt, die beter zijn dan de bestaande. Dat is "het motto dat ieder jaar weer fantasten, technici, ouden van dagen «n slimmeriken in Frankrijk drijft tot het doen van uitvindingen, die dan vervolgens op het „Concours Lépine" in Parijs ten toon worden gespreid. Voordat men op het vermakelijke aspect al te zeer de nadruk zou willen leggen, moet overigens worden vastgesteld dat het. Concours Lépine in zijn lange bestaan al de primeur van de helikopter, de bloedtransfusie, de ballpointpen, het kunsthart en het kogellager heeft gehad en dat die uitvindingen in hun tijd ook allemaal voor ridicuul zijn versleten. Maar zelfs met dat voorzichtige voorbehoud neigt men toch niet tot de veronderstelling dat het Concours Lépine 1956 als wereldschokkend de geschiedenis zal ingaan. Het meest op vallende produkt dit jaar was een lichtgevende „pot de chambre". Deze kan een door de drang der omstandigheden zwaar bemoeilijkt zoeken in het donker bekorten. Dat het gemak de mens dient, is trouwens door meer dan één inventieve geest voor ogen gehouden. Een fraai voorbeeld daarvan is een schoenlepel, aan het eind van een wandelstok gemonteerd, die nodeloos bukken kan voorkomen. Een zuinig heer is op de gedachte gekomen dat de steel van de tandenborstel nodeloze materiaalverspilling betekent. Hij heeft de borstel op een soort vingerhoed gemonteerd, die men op de pink schuift. Wanneer deze borstel algemeen ingang zou vinden, opent zij voor een toekomstige uitvinder in ieder geval de mogelijkheid op het Concours Lépine de tandenborstel mét steel te lancerenMeer sympathie konden wij voelen voor de man, die er genoeg van heeft gekregen op zijn bromfiets steeds met een voet vooruit en een voet achteruit voort te snellen. Hij introduceert de brommer met drie pedalen. Na het aantrappen houdt men twee parallelle trappers over. Het motorisch verkeer heeft de uitvinders trouwens geducht bezig gehouden. Het parkeerprobleem leidde een technicus tot het con- strueren van een auto, die men in verticale stand op zijn neus kan parkeren. Een slimme vondst waarvan wij echter de praktische - waarde moeilijk konden peilen, omdat het schaalmodel tijdens ons - bezoek zojuist in het ongerede was geraakt. Bijzonder briljant achten wij daarentegen een zaklantaarn, die men op het net kan aansluiten. Nu kan men tegenwerpen, dat men in een bos natuurlijk geen net bij de hand heeft, maar als er eens een stop doorslaat, zou men er thuis in ieder geval plezier aan kunnen beleven, ware het niet dat de zaklamp dan natuurlijk ook niet meer werkt. Dit gevaar loopt men uiteraard niet bij de zelfbesproeiende bloempot, die uw lieve plantjes een maand lang van water voorziet. Op voorwaarde uiter aard, dat men niet vergeet er eens in de maand water in te doen. Naast al deze huiselijke vindingen heeft ook het grote intellect zich laten gelden. Een vriendelijke oude heer had allerlei busjes met papiertjes vol cijfers beplakt, die de mens in staat zouden stellen in korte tijd ingewikkelde berekeningen uit te voeren. Hij prees zijn vinding aan door een groot bord. waarop stond: „De imbecielen die elektronische rekenmachines nodig hebben, zijn blijkbaar niet op de hoogte van mijn systeem". Maar de oude baas deed mij toch sterk denken aan de Delftse professor, die zo aan zijn rekenliniaal ver knocht was, dat hij deze zelfs te voorschijn haalde om het probleem „hoeveel is zes maal vier" te becijferen. Het antwoord was: „Onge veer vierentwintig". Niet alleen de mathematici waren present, de taalkunde had ook zijn hoekje gevonden. Daarin prees een speciaal uit Helsinki over gekomen Finse heer zijn methode aan volgens dewelke men met een eenvoudig kaartsysteem alle talen van de wereld tegelijk kon leren. Dit boeide ons zozeer dat wij terstond om uitleg vroegen. Maar helaas bleek hij het Frans niet meester! W. L. B. (Vervolg van pagina 4) ka nauwer aangehaald, want een Zuid-Afrikaanse visserijmaat schappij begon in 1949 bij Tristan da Cunha op kreeft te vissen. Thans heeft die maatschappij veel invloed op het eilandje en is haar vertegenwoordiger lid van de „Eilandraad". Die Eilandraad dateert uit 1932, toen men op Tristan da Cunha begreep, dat de „ideale" dagen van William Glass en Pieter Groen voorgoed tot het verleden waren gaan behoren. Thans be staat die Raad uit tien gekozen leden en twee ambtshalve lid zijnde personen: een vertegen woordiger van de „Society for the Propagation of the Faith in Foreign Parts" (Anglicaanse zen ding) en een vertegenwoordiger van de visserij belangen. Als voor zitter fungeert de administrateur of bestuurder, een door Londen benoemde ambtenaar, wiens functie noodzakelijk werd, toen na de oorlog bleek, dat Tristan de Cunha weliswaar eenzaam, maar toch niet een volmaakt ge- isoleerd eiland zou blijven. Ook het toegenomen zielental op het eiland maakte trouwens een an dere bestuursregelinig nodig. In 1880 woonden er honderdtien mensen, in 1949 tweehonderd vijf tig mensen op het eiland (waar van ongeveer twintig vreemdelin gen, die slechts tijdelijk op Tris tan da Cunha vertoefden). ZO IS DUS 's werelds eenzaam- 5 ste eiland niet ontkomen aan de greep van de moderne tijd, maar nietttemin is het leven er nog steeds uiterst „natuurlijk" ja primitief. Neemt het kerkje, een geschenk van wijlen koningin Mary van Engeland, veeleer een Godshut dan een Godshuis. Het enige dorpje is Edinburgh met zijn van ruwe stenen ge bouwde huizen. „Blauwe Steen" noemen de eilandbewoners dit bouwmateriaal, dat zij ook ge bruiken om hun aardappelakkers af te grenzen en te beschut ten tegen weer en (vooral) wind. Dit dorpje ligt op een klein plateau aan de noordwestelijke zijoe van het eilandje. Aardappels zijn het voornaamste gewas, dat op de cultuurgrond wordt ver bouwd. Ook groenten, appels en perziken groeien op Tristan da Cunha. De ossewagen is er het enige transportmiddel. De schapen vooral zijn belang rijk omdat zij de wol leveren, die de bevolking zo dringend nodig heeft. Het is de taak der jónge vrouwen om deze wol te spinnen. Zo is het leven op Tristan da Cunha: hard, simpel, primitief. Grillig en gevaarlijk zijn de kusten van die uitgedoofde vul kaan. Wolken omfloersen vaak de top, maar strand, akkerland, bossen en sneeuw sieren zijn hel lingen. Eenzaam en verlaten ligt Tristan da Cunha in de onein dige wateren van de Atlantische Oceaan, eenzaam en verlaten, doch niet onbewoond. Ja, dit ei landje kan er op bogen, de enige plek op aarde te zijn, waar een „ideale samenleving" een eeuw in stand bleef. HIJ ZAT te wachten op de laatste trein, die al meer dan een half uur vertraging had. De wachtkamer was kaal en onge zellig, zo kaal en ongezellig als zich maar denken laat. Achter het buffet stond een man in een wit jasje met veel lawaai glazen te spoelen, om toch iedereen maar duidelijk te laten weten dat hij sluiten wilde. Hij zat dicht bij de kachel, die men liet uitgaan en die nog slechts van onderen een beetje lauw was. Zijn hoofd suisde, zijn keel deed hem pijn en zijn borst reutelde, wanneer hij adem haal de. Hij hield zijn zakdoek voor zijn neus, die telkens verstopte en telkens weer lekte. Hij voelde zich de ellendigste man van de wereld. En de wereld kon hem niet eens meer zoveel schelen. Het enige wat hij verlangde was een bed, een warme kruik en slaap. DE DEUR ging open. Een vlaag onbarmhartige kou kwam binnen en trok meteen naar zijn benen. Hij zag dat met die vlaag kou tevens een man was meegekomen, die er erg bruin uitzag, erg bruin en opgewekt. Hij zag hem lopen op een manier alsof het lopen hem allemachtig veel plezier deed, hij zag hem om zich heen kijken op een wijze alsof hij van plan was dadelijk met iets grappigs te voorschijn te komen. Hij mocht hem niet op het eerste gezicht. En toen zag hij hem ook nog naar zijn tafeltje toewandelen. „Lekker weertje buiten, is het niet?" hoorde hij zeggen. Hij knikte flauwtjes. Hij vond het helemaal geen lekker weertje, maar om dat uit te leggen moest hij een gesprek beginnen en daar had hij nu juist geen trek in. Hij had trek in slaap en in een warm bed en verder kon hem de wereld gestolen worden. „Ober, een kop koffie hier!" hoorde hij schreeuwen. En meteen een pats op de tafel, met de vlakke blote hand. Het kwam hem pijnlijk aan in zijn hoofd, hij moest even zijn ogen dichtknijpen. Hij voelde zich doodziek. Wat kunnen mensen toch onbeschaafd schreeuwen, dacht hij. „Bent u ook naar het circus geweest?" hoorde hij vragen. Naar het circus! Die man leek wel gek en waar bemoeide hij zich mee. Hij kon niet aan circussen denken op dat ogenblik. Hij had zware hoofdpijn en de stank van paar den zou hem onpasselijk maken. Hij had koorts en was duizelig. „Nee", zei hij en hij schudde huiverend zijn hoofd. „Nou ja, veel is het tegenwoor dig ook niet meer. Het is alle maal wat slapjes, begrijpt u, ja hoe zal ik het anders zeggen, wat slapjes. Een paar slaperige tijgers en een paar suffende paarden. Ja, werkelijk slapjes, ik weet er geen ander woord voor. Ha ha!" De man lachte daverend. Hij drukte zijn zakdoek nog wat ste viger tegen zijn neus en probeer de te snuiten, wat hem echter niet gelukte. Hij begon de man tegen over hem weerzinwekkend te vin den. De helft van de lampen in de wachtkamer werd gedoofd. Hij &>c. Met ecu tekening door Cl. van Lamswcerde zag zijn situatie zwart in. Wan neer ik eerst maar in bed lig, dacht hij, met een warme kruik. „Dan was het vroeger anders!" Pats! Weer die slag op de tafel met de platte hand. Het drong hem tot in zijn merg. „Dan was het vroeger anders! Toen kon het je nog wel eens flink aanpakken! Toen kon het je nog wel eens op winden! Toen kon het koude angstzweet je nog wel eens uit breken!" Paf's! Voor de derde maal die slag op de tafel. Hij voelde die slag zo door zijn schedel heen in zijn pijnlijke ge voelige hersens komen. Hij begon die man tegenover hem te haten. „Ja, vroeger, toen kon men ten minste nog aan de dieren zién dat ze leefden. Als ik nog denk aan die paarden, die schuimbek ten dat het je nat in je gezicht werd Hij veegde met zijn zakdoek over zijn gezicht. Het voelde alsof zijn hele hoofd van hout was. Hij verbeeldde zich, dat achter hem briesende paarden stonden. Het werd hem koud in zijn nek en hij dook ineen als een vogel. Hij had koorts. Hij wilde zeggen: hou op, hou alstublieft op met praten, ik ben ziek, doodziek maar hij had er niet de moed toe. „En dan die reusachtige aap, met die harige armen als knot sen, die Met een vertrokken gezicht wendde hij zijn hoofd van de (Uit „Too funny for words" - Dell's Publ. Cy. te New York) bruine man af. Zijn ogen, die hij nauwelijks open kon houden, traanden. Hij zag de andere men sen in de wachtkamer door een waas. Een meneer die iets aan tekende in een boekje, een lange spitse juffrouw die een boterham at hoe kon een mens nog eten! een dikke moeder, met een zoet jongetje naast haar en iets grijzigs op haar schoot, een hondje mis schien. En ja, daar was hij, in de verste, in de duisterste hoek, een reusachtige, harige, walgelijke, stinkende aap. Een aap, die van zijn stoel gleed en onder langs de ramen sloop en naar hem loerde, alsof hij met plezier zijn botten zou kraken.... „En dan die olifant...." En dan die olifant in het buffet rechts van hem. waar hij niet naar durfde te kijken. Maar hij voelde zijn slurf, vlak bij zijn oor, nu nog als een vreemde kie teling, maar straks.... „En dan die tijger, die met één sprong Hij voelde het koude zweet over zijn rug lopen. Overal onder zijn haar prikte het. Het bloed klopte aan zijn slapen, alsof het met alle geweld naar buiten wilde. Hij keek radeloos om zich heen. Ja, ja, die tijger, wilde hij zeggen, hou er in 's hemelsnaam over op, ik ga dood hier, ik ga dood. MAAR TOEN kwam het pas. De ruiten van de wachtkamer begon nen te rinkelen. De deur woei open. Een oorverdovend lawaai rolde aan en drong naar binnen. De mannen vlogen op van de stoe len, alsof ze geprikt werden. Het was alsof de oordeelsdag was aangebroken. Het was alsof alle dieren uit de Apocalyps kwamen aanstormen. De dieren vol ogen van voren en van achteren De draak, die de vrouw met de boterham nog in de hand achtervolgde. Het beest uit de zee, met de tien horens en de zeven koppen. Het beest uit de aarde En alle dieren wierpen zich op de wachtkamer, waar de mensen haastig en overstuur grepen naar hun handtasje of naar hun hoed. Buiten werd een gil geslaakt, die van duizend mensen in doods angst kon zijn. Toen stond einde lijk de laatste trein onder de over kapping van het perron, drie kwartier te laat. HIJ VERLIET de wachtkamer achter de moeder met het kind. Naast hem drentelde een grijs-wit hondje. Bij de nauwe deur trapte hij het hondje op zijn poot. Het bleek een klein keffertje te wezen, dat akelig en schriel begon te blaffen.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1956 | | pagina 20