UITVINDERS TONEN
HUN VERNUFT
DE DIEREN IN DE WACHTKAMER
EEN IDEALE SAMENLEVING
BLEEF EEN EEUW IN STAND
OP TRISTAN DA CUNHA
ülkLitan da QunPia
NIEUWE CAMERA WERKT I
I ALS MENSELIJK OOG I
Historie
Filmen nu kinderspel
Gouverneur
Nieuwe tijd
4
Katwijkse visserszoon was gouverneur
over het eenzaamste eiland ter wereld
Een bril zonder glazeneen brommer
met drie pedaleneen tandenborstel zonder
steel en een zelf besproeiende bloempot.
Kort verhaal door Ferdinand Langen
FIER EN TROTS was het Iberische adellijke geslacht d'Acunha,
dat aan Portugal en Spanje tal van vooraanstaande mannen:
hidalgo's, aartsbisschoppen, zeevaarders, officieren leverde. Het
was een d'Acunha, die als aartsbisschop het huwelijk van
Ferdinand van Arragon met Isabella van Castilië en daarmede
het begin van de Spaanse eenheid inzegende. Het was even
eens een d'Acunha, die als aartsbisschop van Lissabon een
leidende rol speelde in de samenzwering, die in 1640 leidde tot
de verbreking der personele unie tussen Spanje en Portugal en
hierdoor een einde maakte aan de Iberische eenheid. Hoe komt
het, dat de naam van een zo beroemd en aanzienlijk geslacht
bleef voortbestaan in die van een eilandje, van een dode
vulkaan midden in de Atlantische Oceaan
IN 1506 zond koning Emanuel
van Portugal de dappere, avon
tuurlijke Dom Tristan d'Acunha
naar Indië om daar de Portuge
zen gewapende steun te geven. In
dat zelfde jaar zette Dom Tristan
voet aan wal op een eilandje, zo
wat duizend kilometer ten westen
van Kaapstad en achthonderdvijf
tig kilometer ten zuiden van St.
Helena, midden in de Atlantische
Oceaan, ongeveer halfweg tussen
Zuid-Afrika en Zuid-Amerika
gelegen. Het eilandje bleek een
uitgedoofde vulkaan te zijn. Ke-
gelsgewijs rijst de piek op uit de
golven tot een hoogte van onge
veer vijfentwintighonderd meter.
Het was het grootste eiland van
een eilandengroepje (thans heten
ze Gough's Island, Inaccesible Is
land en Nightingale Island) en een
aantal rotsen.
Dom Tristan behaalde roem in
Indië en werd later Portugees
ambassadeur in Rome, doch ver
moedelijk zou zijn naam reeds
lang in het boek der vergetelheid
zijn belaud, als de Portugezen die
niet gehecht hadden aan het door
hem ontdekte vulkanische eiland
je. Tristan d'Acunha, aldus de
officiële Portugese naam, werd
later verbasterd tot de thans
gangbare benaming Tristan da
Cunha.
DE oudste geschiedenis van
Tristan da Cunha is, als de vul-
kaantop van het eiland1, in neve
len gehuld. Wij weten, dat er na
Dom Tristan herhaaldelijk schip
breukelingen op het eilandje aan
spoelden en dat zij veelal een el
lendig einde vonden, getuige la
ter gevonden geraamten. Zij ver
kommerden vermoedelijk van
honger, in geen geval van dorst,
want er is veel en goed drink
water aanwezig en in de krater
bevindt zich een zoetwatermeer.
Ook ondernemende zeelieden
deden het eilandje wel aan, bij
voorbeeld Willem van Zanen, die
er kort na 1600 landde en er, in
de waan de ontdekker te zijn, het
Oranje-Blanje-Bleu hees. Na hem
zijn er andere Nederlanders ge
komen. Een hunner, Claes Ger-
ritszoon Bierenbroodspot deed zijn
„smakelijke" naam eer aan en
rustte omstreeks 1640 een weekje
op Tristan da Cunha uit. Hoe-
velen nadien dit voorbeeld volg
den is niet bekend, want schaars
zijn de vermeldingen van Tristan
da Cunha in de historische be
scheiden.
Enigszins vaste grond betreden
we pas omstreeks 1800. Uit de
eerste twintig jaren der negen
tiende eeuw stammen althans
meer bijzonderheden en legenda
rische verhalen dan uit de tijden
voordien. Een dier verhalen is, dat
zich kort na 1800 enige Amerika
nen metterwoon op Tristan da
Cunha vestigden, indachtig aan
Rousseau's (revolutionaire) op
roep „Terug tot de natuur". Lang
zullen zij niet van hun eenzaam
heid hebben genoten, want vol
gens een ander verhaal kwam er
in 1811 een zeerover, Jonathan
Lambert geheten, met zijn be
manning, die met de Amerikaan
se idealisten wel korte metten zal
hebben gemaakt. De roverhoofd
man kreeg een aanval van groot
heidswaanzin.
Hij riep zichzelve uit tot Keizer
Jonathan I van Tristan da Cunha
en nodigde de rest van de wereld
uit om handelsbetrekkingen met
hem aan te knopen. Daar Tristan
da Cunha geen verhandelbare
s
EEN bekende Amerikaanse fabriek van ciné-apparaten brengt
een zestien-mm-smalfilmcamera uit, die als de eerste ter we- j
t reld kan bogen op een volautomatische belichtingsinrichting. j
Dit werd bereikt door een zeer gevoelige fotocel (foto-elek-
trische belichtingsmeter) te koppelen aan het diafragma van
het opname-objectief. Meet de cel nu een bepaalde licht-
intensiteit, dan zorgt een ingenieus mechaniek ervoor, dat de
gevonden lichtwaarde overgebracht wordt op het diafragma
van de lens. Net als de iris in het menselijk oog wordt de lens-
opening dus automatisch aangepast aan de bestaande lichtver-
houdingen.
j Zo gevoelig is dit mechanisme, dat reeds kleine lichtverschil-
len, zoals bijvoorbeeld het voorbijtrekken van een wolkje voor
de zon, in de lensopening gecorrigeerd worden. Het magisch
oog doet ook wanneer de camera loopt ononderbroken zijn
werk, zodat filmen met deze camera haast nog eenvoudiger is
dan het maken van foto's met een boxje. Wanneer er te weinig
licht is om te filmen, bijvoorbeeld in het duister, verschijnt er
in de zoeker een rode vlag. Richt men nu enige verlichting
bijvoorbeeld fotolampen op het te filmen onderwerp, dan
verdwijnt dit alarmsignaal op het moment dat het object vol-
doende licht heeft gekregen. Deze inrichting kan vooral bij
het opnemen van kleurenfilms waarbij de belichtings-„speel-
ruimte" zeer gering is zijn nut bewijzen. De fotocel-lens-
koppeling maakte het gebruik van afzonderlijke telelenzen en
groothoek-lenzen op dit toestel (zestien millimeter magazijn)
onmogelijk. Op het standaard-objectief (een 20 millimeter met
een opening f 1,9) kunnen echter voorzetlenzen worden gezet,
waarvoor de belichtings-automaat aangepast kan worden. Uiter-
aard is ook aanpassing aan de verschillende filmsoorten en S
J snelheden mogelijk. S
Do nieuwe camera zal omstreeks eind juli haar entree op de
Nederlandse markt maken. Het is nog niet bekend, of de fabri-
kanten overwegen ook een acht-millimeter-versie van deze
camera met elektronisch oog te gaan maken. H. C.
produkten opleverde en de op
roep van keizer Jonathan geen
echo's wekte, hielden de onder
danen zich onledig met de veror-
bering der whisky, die zij in gro
te hoeveelheden aan land hadden
gebracht. Zij waren aldus het
verhaal blijvend beschonken
en stierven snel, want toen zich
in 1816 Engelse kolonisten op het
eiland vestigden, zouden dezen
nog slechts een der piraten levend
hebben aangetroffen.
Die ongeveer zeventig Britse
kolonisten (er waren ook vrou
wen en kinderen onder hen) had
den Tristan da Cunha uitgezocht,
omdat zij de „moderne" wereld
wilden ontvluchten, evenals de
Amerikaanse idealisten vóór hen.
Toen de Engelsen in 1817 hun
garnizoen op St. Helena ophieven,
kwamen er nog een paar solda
ten naar Tristan da Cunha, om
dat zij hun leven verder rustig
wensten door te brengen.
OMSTREEKS 1820 bestond de
kolonie op Tristan da Cunha
nadat een deel der idealisten te
rug naar Engeland was gegaan
uit zowat veertig mensen, geor
ganiseerd in acht gezinnen. Zo nu
en dan spoelden er een paar
schipbreukelingen aan, die veelal
voor blijvende vergroting van het
zielental zorgden. Als leider der
kolonie trad William Glass op,
wiens doel het was, een ideale sa
menleving te stichten en te bestu
ren. Als men bedenkt, dat belas
ting en ambtenarij op het eilandje
volmaakt onbekend waren, dan
begrijpt men, dat Glass meende
een goede kans te hebben om zijn
doel te verwezenlijken.
Onder de schipbreukelingen,
die in 1836 op Tristan da Cunha
aanspoelden, was een Nederlan
der, Pieter Groen geheten, de
zoon van een eenvoudige Kat-
wijkse visserman. Pieter had het
nodige achter de rug. Als tien
jarige knaap was hij ter visvangst
getogen. Tien jaar later ging hij
op de grote vaart. Na vijf jaren
her en der gezwalkt te hebben,
kwam Pieter in Katwijk terug en
vernam daar, dat zijn ouders kort
tevoren waren overleden, slacht
offers van de cholera-epedemie,
die in 1833 heerste. Pieter ging
opnieuw het zeegat uit en pas ja
ren later hoorde Katwijk weer
van hem. Toen bracht namelijk
een man uit Amsterdam het be
richt aan Pieters verwanten, dat
Pieter blijkens een in een uit zee
opgepikte fles geborgen briefje
schipbreuk had geleden en zich
op Tristan da Cunha had geves
tigd.
De nog* jonge Katwijker vond
een goed onthaal op het eiland.
Het duurde niet lang of hij was
er zeer gezien, werd de „tweede
man" van de leider William Glass
en nam, toen deze in 1853 stierf,
onder de naam Peter Green
het ambt van gouverneur van
Tristan da Cunha over. In die
functie is hij bijna een halve
eeuw werkzaam geweest.
■•■■■■■■■■a
DE samenleving van het eiland
week inderdaad sterk af van de
maatschappij in de „grote we
reld". Iedere man met stevige
knuisten en goede arbeidslust
kreeg een lap grond toegewezen,
die hij als de zijne mocht be
schouwen zolang hij zich fatsoen
lijk gedroeg en zijn plicht deed.
Door vererving kon de grond
overgaan op de oudste zoon. De
mannen bebouwden hun akkers
en gingen ter visvangst, terwijl
de vrouwen sponnen, voor de kin
deren zorgden en kookten. Alles
wat men op het eiland produceer
de, werd bijeen gebracht en na
dien „naar recht en billijkheid"
verdeeld. Ook als er schepen kwa
men met proviand en handels
waar, geschiedde de handel voor
gezamenlijke rekening en werden
de in ruil verkregen goederen
onder de bewoners verdeeld. Het
behoeft geen betoog, dat in deze
gemeenschap de gouverneur een
Bij de foto's: Geheel boven: door stieren getrokken primitieve
wagens zijn op Tristan da Cunha de enige middelen van vervoer.
In het midden: een stoomboot heeft ladingen levensmiddelen
op het strand gedeponeerd. Hieronder: buiten het „postkantoor"
biedt de jeugd een paar helpende handen bij het verzamelen
der pakketten. Men lette op de traditionele klederdracht,
met name het schoeisel en de driekwart broeken.
belangrijke figuur was en dat dus
in de tweede helft der achttiende
eeuw Pieter Groen van Katwijk
tot de machtigen der aarde be
hoorde.
De maatschappelijke organisa
tie mocht dan naar sommiger me
ning ideaal geweest zijn, toch had
de bevolking van Tristan da Cun
ha wel met moeilijkheden te kam
pen. Dit was vooral het geval in
1885, toen er een nooit geheel op
gehelderde „mannenroof" plaats
had. Dat kwam zo. Er dreigde
hongersnood op Tristan da Cun
ha en daarom poogden de bewo
ners passerende schepen te inte
resseren voor hun ellende. Het
wachten duurde lang en de nood
steeg.... maar eensklaps en on
verwacht nog wierp een groot
schip het anker uit nabij het
eiland. Een aantal mannen roei
de naar het schip toe. Toen zij
goed en wel aan boord waren,
voer het schip echter weg. Van de
mannen werd taal noch teken ooit
meer vernomen. De sociale ge
volgen waren ernstig, want op die
onheilsdag werden twaalf van de
negentien gehuwde vrouwen op
het eiland tot weduwen. Jaren,
later nog drukte de nooit ver
klaarde mannenroof zijn stempel
op de verhouding tussen het aan
tal mannen en het aantal vrou
wen. Pas omstreeks 1910 was het
evenwicht weer hersteld.
DE Eerste Wereldoorlog was
geruisloos voorbijgegaan aan
's werelds eenzaamste eiland. De
Tweede Wereldoorlog echter luid
de een nieuwe periode in Tristan
da Cunha's geschiedenis in. Eind
1942 besloot de Britse regering
namelijk om op het eilandje
in de militaire bescheiden aange
duid als II.M.S. Atlantic Isle
een meteorologisch observatorium
en een radiostation te installeren.
Toen pas vernamen de eilandbe
woners, dat er een wereldoorlog
raasde en woedde, toen pas zagen
zij voor het eerst in hun leven
heuse soldaten. Er kwam nu meer
en geregelder contact met de
buitenwereld. Het isolement was
iets minder streng geworden. Na
de oorlog bleef het meteorolo
gisch station intact, zodat er nu
steeds enige Europeanen (telkens
voor een jaar) op het eilandje ge
vestigd zijn. Postzegels en geld
deden hun intrede. In 1948 gingen
er zelfs drie bewoners van Tristan
da Cunha met een oorlogsschip
naar Zuid-Afrika en aanschouw
den daar met eigen ogen de won
deren van onze technische tijd.
Trouwens, ook in ander opzicht
werden de banden met Zuid-Afri-
(Zie verder pagina 5).
IEDEREEN kan miljonair worden, wanneer hij maar boordeknoop
jes uitvindt, die beter zijn dan de bestaande. Dat is "het motto dat
ieder jaar weer fantasten, technici, ouden van dagen «n slimmeriken
in Frankrijk drijft tot het doen van uitvindingen, die dan vervolgens
op het „Concours Lépine" in Parijs ten toon worden gespreid.
Voordat men op het vermakelijke aspect al te zeer de nadruk zou
willen leggen, moet overigens worden vastgesteld dat het. Concours
Lépine in zijn lange bestaan al de primeur van de helikopter, de
bloedtransfusie, de ballpointpen, het kunsthart en het kogellager
heeft gehad en dat die uitvindingen in hun tijd ook allemaal voor
ridicuul zijn versleten. Maar zelfs met dat voorzichtige voorbehoud
neigt men toch niet tot de veronderstelling dat het Concours Lépine
1956 als wereldschokkend de geschiedenis zal ingaan. Het meest op
vallende produkt dit jaar was een lichtgevende „pot de chambre".
Deze kan een door de drang der omstandigheden zwaar bemoeilijkt
zoeken in het donker bekorten. Dat het gemak de mens dient, is
trouwens door meer dan één inventieve geest voor ogen gehouden.
Een fraai voorbeeld daarvan is een schoenlepel, aan het eind van
een wandelstok gemonteerd, die nodeloos bukken kan voorkomen.
Een zuinig heer is op de gedachte gekomen dat de steel van de
tandenborstel nodeloze materiaalverspilling betekent. Hij heeft de
borstel op een soort vingerhoed gemonteerd, die men op de pink
schuift. Wanneer deze borstel algemeen ingang zou vinden, opent zij
voor een toekomstige uitvinder in ieder geval de mogelijkheid op het
Concours Lépine de tandenborstel mét steel te lancerenMeer
sympathie konden wij voelen voor de man, die er genoeg van heeft
gekregen op zijn bromfiets steeds met een voet vooruit en een voet
achteruit voort te snellen. Hij introduceert de brommer met drie
pedalen. Na het aantrappen houdt men twee parallelle trappers over.
Het motorisch verkeer heeft de uitvinders trouwens geducht bezig
gehouden. Het parkeerprobleem leidde een technicus tot het con-
strueren van een auto, die men in verticale stand op zijn neus kan
parkeren. Een slimme vondst waarvan wij echter de praktische
- waarde moeilijk konden peilen, omdat het schaalmodel tijdens ons
- bezoek zojuist in het ongerede was geraakt. Bijzonder briljant achten
wij daarentegen een zaklantaarn, die men op het net kan aansluiten.
Nu kan men tegenwerpen, dat men in een bos natuurlijk geen net
bij de hand heeft, maar als er eens een stop doorslaat, zou men er
thuis in ieder geval plezier aan kunnen beleven, ware het niet dat
de zaklamp dan natuurlijk ook niet meer werkt. Dit gevaar loopt
men uiteraard niet bij de zelfbesproeiende bloempot, die uw lieve
plantjes een maand lang van water voorziet. Op voorwaarde uiter
aard, dat men niet vergeet er eens in de maand water in te doen.
Naast al deze huiselijke vindingen heeft ook het grote intellect zich
laten gelden. Een vriendelijke oude heer had allerlei busjes met
papiertjes vol cijfers beplakt, die de mens in staat zouden stellen in
korte tijd ingewikkelde berekeningen uit te voeren. Hij prees zijn
vinding aan door een groot bord. waarop stond: „De imbecielen die
elektronische rekenmachines nodig hebben, zijn blijkbaar niet op de
hoogte van mijn systeem". Maar de oude baas deed mij toch sterk
denken aan de Delftse professor, die zo aan zijn rekenliniaal ver
knocht was, dat hij deze zelfs te voorschijn haalde om het probleem
„hoeveel is zes maal vier" te becijferen. Het antwoord was: „Onge
veer vierentwintig".
Niet alleen de mathematici waren present, de taalkunde had ook
zijn hoekje gevonden. Daarin prees een speciaal uit Helsinki over
gekomen Finse heer zijn methode aan volgens dewelke men met een
eenvoudig kaartsysteem alle talen van de wereld tegelijk kon leren.
Dit boeide ons zozeer dat wij terstond om uitleg vroegen. Maar
helaas bleek hij het Frans niet meester! W. L. B.
(Vervolg van pagina 4)
ka nauwer aangehaald, want een
Zuid-Afrikaanse visserijmaat
schappij begon in 1949 bij Tristan
da Cunha op kreeft te vissen.
Thans heeft die maatschappij veel
invloed op het eilandje en is haar
vertegenwoordiger lid van de
„Eilandraad".
Die Eilandraad dateert uit 1932,
toen men op Tristan da Cunha
begreep, dat de „ideale" dagen
van William Glass en Pieter
Groen voorgoed tot het verleden
waren gaan behoren. Thans be
staat die Raad uit tien gekozen
leden en twee ambtshalve lid
zijnde personen: een vertegen
woordiger van de „Society for the
Propagation of the Faith in
Foreign Parts" (Anglicaanse zen
ding) en een vertegenwoordiger
van de visserij belangen. Als voor
zitter fungeert de administrateur
of bestuurder, een door Londen
benoemde ambtenaar, wiens
functie noodzakelijk werd, toen
na de oorlog bleek, dat Tristan
de Cunha weliswaar eenzaam,
maar toch niet een volmaakt ge-
isoleerd eiland zou blijven. Ook
het toegenomen zielental op het
eiland maakte trouwens een an
dere bestuursregelinig nodig. In
1880 woonden er honderdtien
mensen, in 1949 tweehonderd vijf
tig mensen op het eiland (waar
van ongeveer twintig vreemdelin
gen, die slechts tijdelijk op Tris
tan da Cunha vertoefden).
ZO IS DUS 's werelds eenzaam-
5 ste eiland niet ontkomen aan de
greep van de moderne tijd, maar
nietttemin is het leven er nog
steeds uiterst „natuurlijk" ja
primitief. Neemt het kerkje, een
geschenk van wijlen koningin
Mary van Engeland, veeleer een
Godshut dan een Godshuis.
Het enige dorpje is Edinburgh
met zijn van ruwe stenen ge
bouwde huizen. „Blauwe Steen"
noemen de eilandbewoners dit
bouwmateriaal, dat zij ook ge
bruiken om hun aardappelakkers
af te grenzen en te beschut
ten tegen weer en (vooral)
wind. Dit dorpje ligt op een klein
plateau aan de noordwestelijke
zijoe van het eilandje. Aardappels
zijn het voornaamste gewas, dat
op de cultuurgrond wordt ver
bouwd. Ook groenten, appels en
perziken groeien op Tristan da
Cunha. De ossewagen is er het
enige transportmiddel.
De schapen vooral zijn belang
rijk omdat zij de wol leveren, die
de bevolking zo dringend nodig
heeft. Het is de taak der jónge
vrouwen om deze wol te spinnen.
Zo is het leven op Tristan da
Cunha: hard, simpel, primitief.
Grillig en gevaarlijk zijn de
kusten van die uitgedoofde vul
kaan. Wolken omfloersen vaak
de top, maar strand, akkerland,
bossen en sneeuw sieren zijn hel
lingen. Eenzaam en verlaten ligt
Tristan da Cunha in de onein
dige wateren van de Atlantische
Oceaan, eenzaam en verlaten,
doch niet onbewoond. Ja, dit ei
landje kan er op bogen, de enige
plek op aarde te zijn, waar een
„ideale samenleving" een eeuw in
stand bleef.
HIJ ZAT te wachten op de
laatste trein, die al meer dan een
half uur vertraging had. De
wachtkamer was kaal en onge
zellig, zo kaal en ongezellig als
zich maar denken laat. Achter het
buffet stond een man in een wit
jasje met veel lawaai glazen te
spoelen, om toch iedereen maar
duidelijk te laten weten dat hij
sluiten wilde.
Hij zat dicht bij de kachel, die
men liet uitgaan en die nog
slechts van onderen een beetje
lauw was. Zijn hoofd suisde, zijn
keel deed hem pijn en zijn borst
reutelde, wanneer hij adem haal
de. Hij hield zijn zakdoek voor
zijn neus, die telkens verstopte en
telkens weer lekte. Hij voelde zich
de ellendigste man van de wereld.
En de wereld kon hem niet eens
meer zoveel schelen. Het enige
wat hij verlangde was een bed,
een warme kruik en slaap.
DE DEUR ging open. Een vlaag
onbarmhartige kou kwam binnen
en trok meteen naar zijn benen.
Hij zag dat met die vlaag kou
tevens een man was meegekomen,
die er erg bruin uitzag, erg bruin
en opgewekt. Hij zag hem lopen
op een manier alsof het lopen
hem allemachtig veel plezier deed,
hij zag hem om zich heen kijken
op een wijze alsof hij van plan
was dadelijk met iets grappigs te
voorschijn te komen. Hij mocht
hem niet op het eerste gezicht.
En toen zag hij hem ook nog naar
zijn tafeltje toewandelen.
„Lekker weertje buiten, is het
niet?" hoorde hij zeggen. Hij
knikte flauwtjes. Hij vond het
helemaal geen lekker weertje,
maar om dat uit te leggen moest
hij een gesprek beginnen en daar
had hij nu juist geen trek in. Hij
had trek in slaap en in een warm
bed en verder kon hem de wereld
gestolen worden.
„Ober, een kop koffie hier!"
hoorde hij schreeuwen. En meteen
een pats op de tafel, met de
vlakke blote hand. Het kwam
hem pijnlijk aan in zijn hoofd, hij
moest even zijn ogen dichtknijpen.
Hij voelde zich doodziek. Wat
kunnen mensen toch onbeschaafd
schreeuwen, dacht hij.
„Bent u ook naar het circus
geweest?" hoorde hij vragen. Naar
het circus! Die man leek wel gek
en waar bemoeide hij zich mee.
Hij kon niet aan circussen denken
op dat ogenblik. Hij had zware
hoofdpijn en de stank van paar
den zou hem onpasselijk maken.
Hij had koorts en was duizelig.
„Nee", zei hij en hij schudde
huiverend zijn hoofd.
„Nou ja, veel is het tegenwoor
dig ook niet meer. Het is alle
maal wat slapjes, begrijpt u, ja
hoe zal ik het anders zeggen, wat
slapjes. Een paar slaperige tijgers
en een paar suffende paarden. Ja,
werkelijk slapjes, ik weet er geen
ander woord voor. Ha ha!"
De man lachte daverend. Hij
drukte zijn zakdoek nog wat ste
viger tegen zijn neus en probeer
de te snuiten, wat hem echter niet
gelukte. Hij begon de man tegen
over hem weerzinwekkend te vin
den. De helft van de lampen in
de wachtkamer werd gedoofd. Hij
&>c.
Met ecu tekening door
Cl. van Lamswcerde
zag zijn situatie zwart in. Wan
neer ik eerst maar in bed lig,
dacht hij, met een warme kruik.
„Dan was het vroeger anders!"
Pats! Weer die slag op de tafel
met de platte hand. Het drong
hem tot in zijn merg. „Dan was
het vroeger anders! Toen kon het
je nog wel eens flink aanpakken!
Toen kon het je nog wel eens op
winden! Toen kon het koude
angstzweet je nog wel eens uit
breken!" Paf's! Voor de derde
maal die slag op de tafel.
Hij voelde die slag zo door zijn
schedel heen in zijn pijnlijke ge
voelige hersens komen. Hij begon
die man tegenover hem te haten.
„Ja, vroeger, toen kon men ten
minste nog aan de dieren zién
dat ze leefden. Als ik nog denk
aan die paarden, die schuimbek
ten dat het je nat in je gezicht
werd
Hij veegde met zijn zakdoek
over zijn gezicht. Het voelde alsof
zijn hele hoofd van hout was. Hij
verbeeldde zich, dat achter hem
briesende paarden stonden. Het
werd hem koud in zijn nek en hij
dook ineen als een vogel. Hij had
koorts. Hij wilde zeggen: hou op,
hou alstublieft op met praten, ik
ben ziek, doodziek maar hij
had er niet de moed toe.
„En dan die reusachtige aap,
met die harige armen als knot
sen, die
Met een vertrokken gezicht
wendde hij zijn hoofd van de
(Uit „Too funny for words" - Dell's Publ. Cy. te New York)
bruine man af. Zijn ogen, die hij
nauwelijks open kon houden,
traanden. Hij zag de andere men
sen in de wachtkamer door een
waas. Een meneer die iets aan
tekende in een boekje, een lange
spitse juffrouw die een boterham
at hoe kon een mens nog eten!
een dikke moeder, met een zoet
jongetje naast haar en iets grijzigs
op haar schoot, een hondje mis
schien. En ja, daar was hij, in de
verste, in de duisterste hoek, een
reusachtige, harige, walgelijke,
stinkende aap. Een aap, die van
zijn stoel gleed en onder langs de
ramen sloop en naar hem loerde,
alsof hij met plezier zijn botten
zou kraken....
„En dan die olifant...."
En dan die olifant in het buffet
rechts van hem. waar hij niet
naar durfde te kijken. Maar hij
voelde zijn slurf, vlak bij zijn
oor, nu nog als een vreemde kie
teling, maar straks....
„En dan die tijger, die met één
sprong
Hij voelde het koude zweet over
zijn rug lopen. Overal onder zijn
haar prikte het. Het bloed klopte
aan zijn slapen, alsof het met alle
geweld naar buiten wilde. Hij
keek radeloos om zich heen. Ja,
ja, die tijger, wilde hij zeggen, hou
er in 's hemelsnaam over op, ik
ga dood hier, ik ga dood.
MAAR TOEN kwam het pas. De
ruiten van de wachtkamer begon
nen te rinkelen. De deur woei
open. Een oorverdovend lawaai
rolde aan en drong naar binnen.
De mannen vlogen op van de stoe
len, alsof ze geprikt werden. Het
was alsof de oordeelsdag was
aangebroken. Het was alsof alle
dieren uit de Apocalyps kwamen
aanstormen. De dieren vol ogen
van voren en van achteren
De draak, die de vrouw met
de boterham nog in de hand
achtervolgde. Het beest uit de zee,
met de tien horens en de zeven
koppen. Het beest uit de aarde
En alle dieren wierpen zich op de
wachtkamer, waar de mensen
haastig en overstuur grepen naar
hun handtasje of naar hun hoed.
Buiten werd een gil geslaakt, die
van duizend mensen in doods
angst kon zijn. Toen stond einde
lijk de laatste trein onder de over
kapping van het perron, drie
kwartier te laat.
HIJ VERLIET de wachtkamer
achter de moeder met het kind.
Naast hem drentelde een grijs-wit
hondje. Bij de nauwe deur trapte
hij het hondje op zijn poot. Het
bleek een klein keffertje te wezen,
dat akelig en schriel begon te
blaffen.