LINZ HET ROTTERDAM VAN OOSTENRIJK Laatste deputatie van het défilé der vaklui Het tijdperk der Nederlanders ONZE NAMEN welvarende stad aan de Donau NIEUWE BOEKEN in zakformaat Vaak vertaald Eindelijk voorbij STATUUT VOOR DE FRANSE OMROEP VOOR twee dingen loopt het Neder landse volk deze zomer warm, nu het weer daartoe geen aaanleiding biedt. Het ene is nog schilderachtiger dan het ander. Nu begrijpt u het natuurlijk al: de Rembrandt- herdenking en de Tour de France. Honderdduizenden landgenoten gaan in het Rijksmuseum te Amsterdam de daar bijeengebrachte schilderijen van Rem brandt zien. Dat is zo gemakkelijk te ver klaren, zo logisch, dat men bijna van wiedes zou kunnen spreken, indien men wist wat dit woord betekent. Vele zaken zijn nogal wiedes, maar dit geval lijkt mij nu toch eens helemaal wiedes. In de eerste plaats is dit een expositie, die men wel moet gaan zien, omdat men haar niet niet gezien kan hebben. Dat zou eenvoudig niet gaan. Niet over Rembrandt te kunnen meepraten is even dwaas als het stilzwij gen over Wout Wagtmans bewaren. Er bestaat trouwens een zeer belangrijke overeenstemming tussen deze grote per soonlijkheden: beiden hebben zij Hollands glorie in den vreemde versterkt, van bei der werk weet men dat het goed is, dat zij alles gegeven hebben wat in hen was. Dat het in het Rijksmuseum zo druk is, dat men geen schilderij voor ogen krijgt, doet absoluut niet ter zake. Daarom kan het bezoeken van de genoemde tentoon stelling geen kwaad, integendeel, want men heeft immers een internationale garantie, dat men zijn kostbare tijd voordelig be steedt. Derhalve nemen ook vele mensen hun kinderen mee. Onder het pedagogische motto: regeren is vooruitzien. Hier gaan de kosten voor de baat uit. Wie eenmaal alles van Rembrandt heeft gezien, het mooiste en het hoogste, die hoeft nooit en nooit meer naar een andere expositie van wat als beeldende kunst wordt aangediend, doch in wezen prullaria is. Men kent dat verschijnsel uit de jaarlijkse bedevaart van broekemannetjes naar de „Gysbreght" in de eerste schouwburg van het land. Daar door immers worden de kinderen voorgoed genezen van hun behoefte aan zulke wufte vermakelijkheden als het beroepstoneel te bieden heeft. Dit alles ter inleiding van het volgende verhaal over een dame, die haar dochter van negen jaar mee naar het mu seum aan de Stadhouderskade had ge nomen. Ze had meer belangstelling voor haar seksegenoten die zichzelf geschilderd hadden dan voor die welke onder het pen scel van Rembrandt vandaan waren ge komen. Maar voor een zeldzaam doek uit de Hermitage in Leningrad bleef zij amechtig stilstaan. „Kijk eens, mammie!" riep zij, wijzend met een lange vinger, wat in gezelschap eigenlijk niet mag. „Kijk eens wat een duur schilderij! Zestien gul den vijfenzeventig!" DE TWEEDE kwestie, die de gemoederen in het anders zo kalme Nederland in be weging brengt, is de Tour een voor mij onbegrijpelijke onderneming. Waarom kiest men juist een van de mooiste landen van de wereld uit om er zo hard doorheen te fietsen, dat men geen oog voor de weelde daarvan kan hebben? Misschien besef ik het wezen van deze merkwaardige ronde niet. Dat wezen blinkt namelijk In het ge schitter van de spaken, zoals de kasseier Rik van Steenbergen onlangs in een be schouwing in een der dagbladen onzer zui derburen schreef. Om niet helemaal een uitgestotene in de dagelijkse conversatie te zijn lees ik alle verslagen. Het is mij opgevallen, dat die minder schilderachtig zijn dan in vorige jaren, niet alleen door het ontbreken van zulke geduchte kam pioenen op de weg als de keiharde Bre tonse bikkel Robic, bijgenaamd de lelijke berggeit, maar ook door het uitvallen van Schaer, de kalme houtvester met ogen zo blauw als het Meer van Genève Nederland is op het moment, dat ik deze regelen schrijf, nog stoer en sterk ver tegenwoordigd, mede dank zij de open baring van Van der Pluym, de ongekroon de koning van het land van Altena, met zijn forse moreel. Maar nu heb ik toch werkelijk een schok gekregen door een bericht in een van onze concurrerende bla den. Daar stond namelijk, zonder dat de sportredacteur op het schandelijke van een dergelijke handelwijze wees, dat Darrigade als overwinnaar van de zus-of-zoveelste etappe uit de bus kwam. Dat noem ik niet eerlijk. Iedereen weet, dat men niet in de eerste plaats uit overwegingen van spor tiviteit aan de Tour de France deelneemt. Maar waar moet het heen, als men tien tallen renners hun schamele beloning in het zweet huns weinig fotogenieke aan- schijns laat verdienen en toestaat dat de winnaar eenvoudig de bus neemt? Nee, meneer Goddet, dat gaat zo niet langer. Wij eisen dat de Pel hiertegen protesteert. Onze jongens hebben ook recht op een eerste plaats en een zoen van de juffrouw, die snakkend naar publiciteit aan de finish staat te wachten. KO BRUGBIER MEN GAAT er over het algemeen niet zo licht toe over gedurende zijn vakantie een metgezel op sleeptouw te nemen, wie het zeer duidelijk aan snuggerheid schort. In het gezelschap ech ter van Will Cormack, de hoofdfiguur uit No time for sergeants van Mac Hyman zal men zich zelfs onder de meest deprimerende omstandig heden geen ogenblik vervelen. Deze ongelofe lijke knuppel, uit pa's vreedzame boerenbedoe- ning in het hartje van Georgia onder de wape nen geroepen, vertelt zijn soldatcnbelevenissen met een gezapige onnozelheid, die men tot dus ver in een lid van 's werelds meest gemechani seerde strijdkracht voor onmogelijk hield. Men is geneigd, deze komische figuur met de befaamde soldaat Schwejk van Jaroslav Hasek te vergelijken. Deze is echter eerder een sluwe zich domhoudende rebel tegen het militaire ap paraat. Onze vriend Will Cormack is daarente gen de verpersoonlijking van een nog steeds "zeer groot aantal mensen, die de „vorderingen'' van de huidige beschaving niet kunnen bijhou- dwen en in hun onwetendheid er nog een eer in stellen dat zij er bij tijd en wijle nog bijge haald worden. Is dit wel het meest aanbevelenswaardige va kantieboek, er is nog een overvloed aan titels, die de moeite van het meenemen zeer zeker waard zijn. In de eerste plaats het charmante bundeltje korte verhalen van Somerset Maugham Favorite stories en John P. Marquand's roman A point of no return, de geschiedenis van een gegoede Amerikaan, die door zijn maatschappe lijke verplichtingen en zijn gelukkig gezin weer houden wordt gehoor te geven aan de roepstem van een jeugdliefde. Voor liefhebbers van een knap stuk vertelwerk is deze roman een welko me aanwinst, eveneens voor degenen die in So merset Maugham zijn „uitgelezen". Beide auteurs worden wel met elkaar op één lijn ge steld wat vakbeheersing en keuze van onder werp betreft. Niettemin is er een zeer duidelijk onderscheid tussen de standpunten van waaruit beiden hun personen zien en beschrijven. Bij Maugham blijven zij ondanks alle verwikkelin gen waarin zij geraken in de eerste plaats be langrijk als individu, Marquand is eerder ge neigd zijn figuren uit te beelden als leden van een bepaalde maatschappelijke of culturele groep, wier gedragingen in zeer grote mate door hun verbondenheid daarmee worden gedetermi neerd. Wanneer men iets hoger wil grijpen of er prat op gaat alle belangrijke literaire evenementen bij te houden zij men verwezen naar Adventu res in the skin trade, het laatste werk van de veelbetreurde Dylan Thomas, wiens Portrait of the artist as a young dog eveneens in een goed kope uitgave verkrijgbaar is. A. M. GEDURENDE meer dan een eeuw, van ongeveer 1450 tot 1600, hebben de Neder landen componisten voortgebracht, die de belangrijkste van hun tijd waren. Als wij er echter toe mochten komen dit feit met gevoelens van vaderlandse trots te over wegen, dan moet hieraan onmiddellijk worden toegevoegd, dat ons land-van toen niet het Neder- land-van-nu was. Het had andere en wij dere grenzen. En bij de beoordeling van de Nederlandse kunst uit de vijftiende en zestiende eeuw die nen we ons van de politieke en culturele situatie goed rekenschap te geven. Het was de tijd, dat vreemden heersten over een gebied, dat de belangrijkste delen van het tegenwoordige Nederland en België om vatte. Filips de Goede van Bourgondië was graaf van Holland en Vlaanderen, hertog van Braban1 en Luxemburg, zijn opvolger Karei de Stoute wist daar in 1473 nog het hertogdom Gelre bij te veroveren. Het Bourgondische hof minde de schone kun sten, maar het was tevens een centrum van uitbundige pracht en praal. De daar ge vierde feesten met hun ongelooflijk over laden gastmalen en met hun drinkgelagen komen ons nu waanzinnig en afschrik wekkend voor. Is het banket te Rijssel van 1454, waar in een reuzenpastei achtentwin tig spelers musiceerden niet terecht be rucht geworden? Maar er waren ook aangrijpende tegen stellingen. In Frankrijk zou het leven van Jeanne d'Arc, haar ingrijpen in de oorlog tegen Engeland en haar gruwelijk einde, een flakkerend vlammenlicht werpen op dit tijdsbestek, waarin een Thomas t Kern- pis in de stille beslotenheid van zijn kloos ter de Imitatio Christie schreef, het sim pele boek, dat duizenden wist te sterken. Het was ook de eeuw, waarin Jon van Eycks „Aanbidding van het Lam" en de verrukkelijkheid van zijn „Musicerende engelen" ontstonden. In deze tijd van wel vaart en van voorspoed voor ons volk leef de een man, die in muziek de taal dei- schilders en dichters samenvatte, Guil- laume Dufay, Henegouwer van geboorte, de oudste van de beroemde componisten- groep. Behalve in Rome, Pisa en Parijs werkte hij als kapelmeester aan het Bour gondische hof. Zijn levenswerk omvat ker kelijke en wereldlijke muziek. Grote kun stenaars vermogen de rijkdom van het leven in vele vormen weer te geven en zo deden het ook deze Nederlanders, die ge loof en wereldzin, adel en volk tot een eenheid in verscheidenheid wisten samen te binden en te verbeelden. Een der stijlkenmerken van de muziek uit de vijftiende eeuw was de meerstem mige omranking van een bepaalde, een vaststaande melodie, de cantus firmus. Deze cantus firmus werd gewoonlijk in de tenorstem gelegd. De op deze wijze gecom poneerde missen ontleenden hun naam aan het gekozen melodische gegeven. Hoewel men zou verwachten dat de cantus firmus voor een kerkelijk werk van liturgische oorsprong moest zijn, toch was dit lang niet altijd het geval. Veel missen van Dufay zijn om een wereld lijke, zelfs meerma len om een amoureu ze melodie gespon nen. Huizinga zegt in zijn „Herfsttij der Middeleeuwen" hier van, dat het gehele leven zo doortrokken was van godsdienst, dat de afstand tussen het aardse en het geestelijke ieder ogenblik te loor dreigde te gaan. „Die ogenschijnlijke ongescheiden heid van de religieuze en de wereldlijke sfeer wordt het levendigst uitgedrukt door het overbekende feit, dat de wereldlijke melodie steeds onveranderd dienen kan voor de kerkelijke zang en omgekeerd. Guillaume Dufay componeert zijn missen op thema's van wereldlijke liederen als: Tant je me déduis, Sc la face ay pale. L'omme armé". Zijn bijzondere plaats neemt Dufay in door de wijze, waarop hij de cantus firmus om welft met zijn vrome inspiraties en die opheft door de zuiver heid van een op intimiteit gerichte stijl. Men kan naar alle waarschijnlijkheid in hem ook de man zien, die tuesen de onder delen der mis thematisch verband legde en hem dan beschouwen als de schepper van de „organische mis". De voornaamsten die na hem kwamen waren Ockeghem, Obrecht, Josquin des Prés en Orlandus Lassus, die de laatste was der grote Nederlanders dezer periode. Obrecht was van deze groep de enige, die binnen onze tegenwoordige landsgrenzen, in Bergen op Zoom, geboren werd. Hij en Ockeghem breidden de technische moge lijkheden uit. De canonvorm en de imite rende stijl treden op de voorgrond, het technisch vermogen wordt op de spits ge dreven en de componisten verliezen zich daardoor soms in scherpzinnig toegepaste confrapuntische spitsvondigheden. Maar hun muziek is van monumentaler allure dan die van Dufay, zij kan do grote ruim ten der Zuidnederlandfee en Franse kathe dralen vullen met golven van klank. Nog belangrijker zijn Josquin des Prés en Lassus: hun werken vormen een synthese van wat bij hun voorgangers aan geestelijke waar den, technisch vernuft en raffinement ver spreid ligt. Maar allen waren zij de leermeesters van West-Europa en aan hen danken wij het, dat er in de vijftiende en zestiende eeuw een „tijdperk der Nederlanders" is geweest. WILLEM ANDRIESSEN WIJ EINDIGDEN de vorige keer met de Haarlemse burgemeester Graef Meyndertsz Fabricius, wiens familie naam de Latijnse vertaling was van Smit, het beroep van zijn stamvader. Hij had een voorganger in zijn tijdens het beleg opgehangen ambtgenoot Qui- rinus Talesius, die zijn toenaam van niemand minder dan Erasmus kreeg. Want in zijn jonge jaren diende Quiri- nus de grote humanist te Bazel als se cretaris en schonk hem eens een door zijn vader gegeven lap stof. Erasmus sprak: „Naderhand zult gij Ta' 'us ge naamd worden, dat is lakenv. .er." DE NAAM SMIT werd niet slechts ver taald in Fabricius en Fabritius, ook Fa- ber kon dienen: zo noemde zich de Leeuwarder zilversmid Pictcr Mathijsen, die in 1660 zijn meesterproef aflegde. Een tweede Fries heeft zijn familienaam Schipper tot Nauta vcrlatijnst. Andere namen uit deze groep zijn Sarto'ius (kleermaker), Victor (kuiper, eigenlijk vlechter), Hortensius (tuinman), Suto- rius (schoenmaker), Textor (wever) en Pistorius (bakker). Deze laatste naam is ook tot I'istoor versleten. In 1812 sloot een Amsterdamse instrumentenmaker de rij door zich als Mechanicus te laten registreren. Anderen volstonden met een Latijnse uitgang. Zo was ds Guilliacm Costerus (1611-1675) een zoon van een Vlaming, die naar Midde'burg kwam en de naam Costers droeg. Dragers van de naam Bouricius danken deze aan een te Amsterdam woonachtige postmeester uit de jaren 1667-1734. die oorspron kelijk Gerard Bouwer heette. Overigens waren het vooral predikanten, die zich op dit gebied duchtig weerden. Van de beroepsnaam Knner (kuiper) maakten zij Kunerus en Mollerns werd afgeleid van Möller (molenaar). Verder kennen we Brouwerus. Brouërius, Scliinperus, Cramerus en Smcdicus, wiens voorzaat ook al een smid was. IIOE FRAAI ook opgesierd, deze na men bewaren tot de huidige dag de herinnering aan het beroep, dat de stam vader eeuwen geleden uitoefende. Ze zijn dus te vergelijken mrt geslachts namen als De Landmeter. Mcssemaker, De Sitter (Vlaams voor schocnmakT), Stroosnijder, Kooiker, De Knegt. Osse- drijvcr, Iloendervanger, Valkenier, Veerman, De Grutter, Kruyer, Waag- meester en De Weger, welke laatste ook wel in een waag werkzaam zal zijn geweest. We weten reeds dat ook het buitenland een groot aandeel in deze naamvorming had: ta'rijke vaderlanders dragen familienamen als Ouvreur (dekker), Förster (boswachter), IPdtzer (houthakker), Baumcister, Schöttelen- dreier, Kannegieser. Potgieser, Bi^r- brauer, Schrader (kleermaker), Schleif- fer (diamantslijper) en Schreiner. Deze laatste was. evenals Schreinemacher, de schrijnwerker, die meubels maakte. Sniteer en Snitker waren houtbewerkers De buitenlandse invloed Ls groter dan op het eerste gezicht b'iikt. Want niet zelden werden inheemse namen ver taald. Zo arriveerde de familie (Van Gheel) Gildcmocster als Gildcmcister. DE LEZER zag ettelijke weken lang een stoet passeren, gevormd door zijn medeburgers, die met beroensnamen door het leven gaan. Tot zijn gerust stelling dienc, dat thans het eind toch heus in zicht Ls. Er nadert nog slechts een deputatie van lieden, die als geslachts naam de aanduiding van een ambt of waardigheid dragen. Vooro» loont Bur gemeester met Lemaire en B"rgemeister, zijn neven. On hen volgen Sehont(en), Drost (e), Overman (bestuurder van een gilde, Gezelle is de tegenhanger), Dijkmecster, Dijkgraaf, Kerkmeester, Boerrigter (dorpsreehter, een bestuurs functie in het noorden) en Gouverneur. De geestelijkheid is present met namen als De Munk (ook De Munnlck en De Muinck de monnik). Proost (di« ook een oude voornaam kan zün). De Pater, Pastoor(s), Paan, Bisschop en De Paus. Stammen dragers van dergelijke na men nu werkelijk van bisschonnen en pausen af? Een andere verklaring ligt méér voor de hand. Laten wij die tot de volgende keer bewaren, als ook al die Keizers en Koningen ter snrake komen. J. G. DE BOER VAN DER LEY I Voor de microfoon HET ZAL er om spannen welk omroep bestel straks het eerst zijn statuut, zijn wettelijke basis zal hebben verkregen: het Franse of het Nederlandse. Het ontwerp- omroepwet van minister Cals immers wacht al een jaar op behandeling door de Tweede Kamer, het ontwerp-statuut voor de „Radiodiffusion-Télévision frangaise" werd een paar weken geleden pas door de Franse ministerraad aanvaard, maar zal naar het zich laat aanzien binnen afzien bare tijd door de Nationale Vergadering besproken worden. Voor beide omroepregelingen geldt dat men al jaren op een nadere definiëring wacht. In zekere zin is de Franse omroep al jarenlang bij de Nederlandse in het na deel geweest, omdat zij niet de „souverei- niteit in eigen kring" kende, die in ons land met zijn traditionele versnippering van omroepkrachten eigenlijk de enige op lossing kon zijn. De huidige Franse om roep is begonnen als een onderdeel van de P.T.T. en ondanks zijn omvang is hij dat Vy eigenlijk nog. Daarom heeft de Franse om roep met twee geweldige moeilijkheden te kampen, die samenhangen met het finan ciële beheer en met het vraagstuk van de eigen autonomie tegenover de invloed van de regering op uitzendingen. Het ontwerpstatuut biedt in elk geval een oplossing voor de problemen van fi- nancieel-organisatorische aard. De R.T.F. krijgt een eigen budget, waarop wel ach teraf controle wordt uitgeoefend door de Rekenkamer, maar hij zal niet meer, zoals nu, voor elk krediet dat in de loop van het jaar nodig is naar de regering behoeven te snellen. De R.T.F. kon wat dat betreft zo snel zijn als hij wilde, de ambtelijke molen zag geen kans zijn machinerie har der te laten draaien. Deze wetenschap heeft de directie van de R.T.F. er vaak van weer houden artistieke of technische projecten uit te werken: men wist van tevoren dat de tijd voor de toepassing daarvan verstre ken zou zijn, wanneer de goedkeuring van de overheid afkwam. Het is duidelijk, dat een dergelijk ob stakel funest is voor een organisme, dat het van snelheid en soepelheid moet heb ben om naar behoren, zoals in 1955 het ge val was, onder meer 32.73Q uren aan ar tistieke uitzendingen te wijden, waar aan duizend variété-artiesten, 2250 musici en 1050 toneelspelers hebben meegewerkt Onder de vierduizend personeelsleden van de R.T.F. zijn ook heel wat journalisten: de directie moet voldoende armslag kunnen hebben om ze daarheen te zenden waar ze op een ogenblik nodig zijn. De Nederlan der, die van deze moeilijkheden hoort, staat eigenlijk verbaasd, dat de Franse omroep ondanks deze hindernissen aan de basis er toch in slaagt een programma te bieden aan zijn 9.376.000 bezitters van radiotoe stellen en 314.000 eigenaren van televisie ontvangers, dat aan de spits staat van dat gene wat op het vasteland van Europa wordt uitgezonden. In het algemeen gesproken kan men nici" zeggen, dat de R.T.F. te weinig geld hooft. In 1955 gaf hij voor de gewone dienst on geveer vijftien miljard uit bij ruim twee miljoen aan investeringen. Men wist daar bij nog twee miljard francs te reserveren. Maar men klaagt over een te strak keurs lijf wat de besteding van deze gelden be treft. Dat geldt inzonderheid ook voor de riositie en de salariëring van hot personee' Het zijn ambtenaren, want zij hebben de zelfde verplichtingen als het overige perso neel van de Franse staat. Maar op het punt van de bezoldiging wordt die gelijk heid niet doorgetrokken, hetgeen de laat ste tijd al meer dan eens tot stakingen, voorai van de technici, heeft geleid. En ook is er een uittocht naar de commerciële om roepen in de Franstalige dwergstaten aan de grenzen, waar men het dubbele of drie voudige biedt van wat de R.T.F. op zijn salarislijst heeft staan. Maar daar de sfeer van de commerciële omroepen natuurlijk mede bepaald wordt door hun zakelijke doelstelling is het verschijnsel van de na verloop van tijd naar de dertig verschillen de gebouwen van de R.T.F. terugkerende technicus of kunstenaar niet ongewoon. Om aan de concurrentie van de commerciële zenders het hoofd te bieden blijkt de R.T.F. trouwens aan zijn medewerkers t.e hebben meegedeeld, dat zjj zullen hebben te kiezer, of te delen, zodat het optreden van tal van bekende microfoon-artiesten in het lichte genre zowel voor Radio-Luxemburg, Radio Monte Carlo en Radio-Europa als voor de Franse omroep tot het verleden zal gaan behoren. Maar wil deze het puilde blijven behouden dan zal zijn honornriumrcgcling daarop afgestemd moeten worden. HET IS op dat punt, dat het ontwerp statuut al even weinig zekerheid biedt als op het stuk van de regeringsinvloed. De R.T.F. wordt een onafhankelijke openbare dienst met een eigen statuut en een eigen budget, maar in de Raad van Beheer, die uit tweeëntwintig leden bestaat zullen er VRIJWEL heel Oostenrijk spreekt met een zekere minachting over Linz, maar binnen vijftig jaar zal (leze stad aan de Donau groter zijn clan Graz en beslist rijker, welvarender en moderner clan Wenen en al die zelfgenoegzame steden van Oostenrijk bij elkaar. Linz ligt niet in de beschutting van hoge bergen zoals Salzburg en Innsbruck en ook vindt men er in de onmiddellijke omgeving geen uitgestrekte bossen zoals liet Wiener Wald rond Wenen bijvoorbeeld. Wie Linz niet kent en dat is bij de meeste Oostenrijkers liet geval verklaart door gaans, dat het een moderne fabrieksstad is onder de vuile gele rook van de hoog ovens, een lange saaie pijpenla met als verlengstuk een industrie-emplacement, dat tweemaal zo groot is als de stad zelf. OPPERVLAKKIG gezien is dat allemaal waar. In Linz wordt het meeste gepres teerd, men verdient er het best en het geld wordt er ook grif uitgegeven. Dat is altijd zo geweest, want al kon deze stad zich eigenlijk nooit residentie van een keizer of een hertog noemen, zij lag altijd op het belangrijkste commerciële kruis punt in Cenlraal-Europa, namelijk op dat punt aan de Donau, waar de verbinding tussen oost en west gekruisd werd door de zoutadcr en barnsteenlaag van het noorden naar het zuiden. Wie vandaag met verachting op Linz neerkijkt, kan zich door de oude Romeinen in het ongelijk gesteld voelen, want zij hadden hier hun opslagplaatsen en militaire versterkingen. Dat bewijzen de interessante fundamen ten van het oeroude Martinuskerkje. Linz is echter niet alleen een handels stad, maar ook een kleinood, waarvan men de schoonheid stap voor stap en met veel toewijding moet ontdekken. In heel Oos tenrijk vindt men geen plein zo groot, zo riant en feestelijk als de „Hauptplatz, die er nog precies zo uitziet als in het jaar 1260. Het is een zo royaal aangelegd plein, dat het moderne verkeer hier nog geen probleem heeft geschapen. Wanneer de Oostenrijkers eer lijk zijn, zullen ze moeten toe geven, dat geen enkele stad en vooral Wenen niet zulke prachtige boulevards langs de Donau heeft. Hier wordt men even aan Boedapest herinnerd, vooral 's avonds, wanneer de lichtjes van de restaurants in het water weerspiegelen. Dit industriecentrum is te vens de zetel van dr. Gleissner, de bekende commissaris van de provincie. Bovendien werkt hier de vooruitstrevende dr. Koref als burgemeester. Of schoon de eerste bewindsman lid is van de volkspartij en de andere socialist, werken deze twee regenten voorbeeldig samen om van deze stad een welvarend en vooral een cul tureel centrum te maken. Linz bezit een van de beste en nieuwste musea voor moderne kunst, het gemeentebestuur heeft de beroemde schilder Kokoschka uitgenodigd om een stadsgezicht van Linz te schil deren en heeft voor dit werk de kapitale som van honderdduizend schil ling betaald. Een rijke stad als Linz kan zich zoiets veroorloven. Ook vindt men hier een uitstekend conservatorium, een voortreffelijk provinciaal symfonieorkest, een academie voor beeldende kunsten en vooral een mooi theater in empirestijl, dat echter te klein is geworden. Maar terwijl andere provinciesteden in Oostenrijk met dezelfde moeilijkheden te kampen hebben en elk dubbeltje tweemaal omdraaien, voordat zij een kleine restauratie kunnen doorvoeren, geeft Linz aan de beste archi tect van Oostenrijk, te weten C. L. Holzmeister, de opdracht om het oude theater te moderniseren en er bovendien een nieuwe schouwburg tegenaan te bouwen en dat alles zonder blikken of blozen. Linz heeft in tussen de naam gekregen van avantgar- distische stad, omdat hier een groot aantal moderne toneelstukken voor het eerst in Oostenrijk werden opgevoerd. Bovendien worden er hier nu al vier jaar achter el kaar litteraire congressen gehouden, waar de beste en vooral jongere schrijvers uit Oostenrijk, Duitsland en Zwitserland van gedachten wisselen. In Linz vindt men al les, niet alleen het sierlijkste en modern ste kinderziekenhuis, maar ook wolken krabbers, binnenkort zelfs meer dan in Wenen, want men heeft er dertig ge projecteerd. Linz heeft iets van Rotterdam, niet al leen omdat het de grootste binnenhaven en de hoogste silo's van geheel Oostenrijk bezit, maar ook omdat de Gurlittgalerij aan het Museum Boymans doet denken. In Wenen kan het gebeuren dat een be roemde schrijver voor een halfgevulde zaal moet spreken, maar wanneer er in Linz een lezing wordt gehouden, is de grootste zaal niet groot genoeg. Onder de toehoorders ziet men dan voornamelijk ingenieurs, die overdag in de staalfabrie ken of in de stikstofbedrijven achter hun schrijftafels of aan hun tekenborden staan. Linz laat de andere steden rustig pronken met hun natuurschoon en andere schatten, omdat het zichzelf rijk weet met zijn Pöst- lingberg, zijn uitzicht op de Donaii, zijn Op deze foto ziet men de laatste rust plaats van de Oostenrijkse componist Anton Bruckner te St. Florian, op de andere afbeelding bij dit artikel het grote plein te Linz, dat er nog precies zo uitziet als in de dertiende eeuw, indien men althans de auto's wegdenkt. pittoreske pakhuizen uit de middeleeuwen en de prachtige kerken uit de baroktijd. OP EEN PAAR kilometer afstand ligt het dorpje Wilhering met het enige rococo- elf door de regering worden benoemd. De andere elf bestaan uit een lid van de Raad vim State, een „persoonlijkheid die in het buitenland een representatieve functie heeft gehad" en een vertegenwoordiger van de Franse Unie, twee leden die het parlement vertegenwoordigen, twee personen die luisteraars en kijkers vertegenwoordigen en vier vertegenwoodigers van het perso neel voor elk der artistieke, journa listieke, technische en administratieve af delingen één lid. Het is duidelijk dat de regering deze Raad van Beheer, die voor de tijd van drie jaar door haar wordt benoemd, altijd naar haar hand kan zetten. In dit op zicht kan de BBC dus de Nederlanse om roep veel beter tot voorbeeld strekkendaar bestaat de Board of Governors uit perso nen, die om hun bekwaamheid en hun on afhankelijkheid bekend staan. De klachten over het „gouvernementele" karakter van de Franse omroep zijn dan ook vele ge weest in de loop der jaren. Uiteraard kwa men ze altijd van de kant van de oppositie. Zodra de oppositie regeringspartij werd, verstomden van haar kant de verwijten. Eugène Mannoni medewerker van „Lc Monde" vraagt dan ook in een artikel over deze kwestie ondeugend of dat misschien ook de reden is geweest, dat geen enkele partij in het Franse parlement in de af gelopen twaalf jaren zich gehaast heeft om de R.T.F. van een statuut te voor zien. Inderdaad is het meer dan eens voor gekomen, dat de regering erop uit was om de openbaarmaking van haar onwelgeval lig nieuws te voorkomen. Inzonderheid de in december van het vorige jaar afgetre den regcring-Faure was daar sterk in. Om gekeerd werd premier Guy Mollet onlangs de dupe van de onder de technici heersende ontevredenheid: zijn beeltenis verscheen niet op het scherm toen hij zijn wekelijkse toe spraak tot de Fransen wilde houden. Het is natuurlijk volkomen begrijpelijk en aan vaardbaar dat de aan het bewind zijnde re gering de beschikking heeft over de omroep om zich tot de bevolking te richten. Haar mededelingen en zienswijzen worden wel gecorrigeerd of bevestigd door het nieuws. Voorwaarde is slechts, dat dit nieuws on aangetast blijft. Helaas biedt nu juist op dit punt het ontwerpstatuut weinig houvast. Het is natuurlijk mogelijk, dat in de loop van de debatten in het parlement hierover meer klaarheid zal worden verschaft. Het zou te betreuren zijn wanneer de grond slag van de R.T.F. die in artistiek en technisch opzicht op de hoogte van haar taak en haar culturele en historische ach tergrond staat nu juist op dit essen tiële punt wankel zou blijven. J. H. BARTMAN klooster, een pronKjuweel, waarvan men de weerga in Oostenrijk of Zuid-Duitsland niet vindt. Eveneens onder de rook van Linz kan men een hoogtepunt van de barok bewonderen in St. Florian, dat een van de grootste en mooiste bouwwerken is uit de bloeitijd van de Oostenrijkse ar chitectuur. Wie echter niet gevoelig is voor deze overdadige pracht zal des te meer ontroerd zijn, wanneer hij in de kolossale kloosterkerk het orgel ziet waarop Anton Bruckner jarenlang heeft gespeeld en ge fantaseerd. Nog sterker zal hij onder de indruk komen bij het zien van Bruckncrs marmeren grafsteen of bij het betreden van dat eeenvoudige kamertje, tussen al die pronkvolle zalen, waar deze laatste grote componist van Oostenrijk heeft ge woond en gewerkt en waar men zijn piano nog ziet, zijn schrijftafel en een groot aan tal erekransen en geschenken. DAT ALLES behoort tot de onbekende schatten tuin Linz met zijn oude dom, waar Bruckner als jongeman tivaalf jaar organist is geweest. En wanneer men dan na een vermoeiende tocht door de stad en door St. Florian ook nog een paar prach tige Oud-hollandse meesters in het kloos termuseum heeft ontdekt, dan vindt men in de kloosterkelder de nodige verpozing bij een goed glas wijn. Gr.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1956 | | pagina 14