LINZ
HET ROTTERDAM VAN OOSTENRIJK
Laatste deputatie
van het défilé
der vaklui
Het tijdperk der Nederlanders
ONZE NAMEN
welvarende stad aan de Donau
NIEUWE BOEKEN
in zakformaat
Vaak vertaald
Eindelijk voorbij
STATUUT VOOR DE
FRANSE OMROEP
VOOR twee dingen loopt het Neder
landse volk deze zomer warm, nu het weer
daartoe geen aaanleiding biedt. Het ene is
nog schilderachtiger dan het ander. Nu
begrijpt u het natuurlijk al: de Rembrandt-
herdenking en de Tour de France.
Honderdduizenden landgenoten gaan in
het Rijksmuseum te Amsterdam de daar
bijeengebrachte schilderijen van Rem
brandt zien. Dat is zo gemakkelijk te ver
klaren, zo logisch, dat men bijna van
wiedes zou kunnen spreken, indien men
wist wat dit woord betekent. Vele zaken
zijn nogal wiedes, maar dit geval lijkt mij
nu toch eens helemaal wiedes. In de eerste
plaats is dit een expositie, die men wel
moet gaan zien, omdat men haar niet niet
gezien kan hebben. Dat zou eenvoudig niet
gaan. Niet over Rembrandt te kunnen
meepraten is even dwaas als het stilzwij
gen over Wout Wagtmans bewaren. Er
bestaat trouwens een zeer belangrijke
overeenstemming tussen deze grote per
soonlijkheden: beiden hebben zij Hollands
glorie in den vreemde versterkt, van bei
der werk weet men dat het goed is, dat
zij alles gegeven hebben wat in hen was.
Dat het in het Rijksmuseum zo druk is,
dat men geen schilderij voor ogen krijgt,
doet absoluut niet ter zake. Daarom kan
het bezoeken van de genoemde tentoon
stelling geen kwaad, integendeel, want men
heeft immers een internationale garantie,
dat men zijn kostbare tijd voordelig be
steedt.
Derhalve nemen ook vele mensen hun
kinderen mee. Onder het pedagogische
motto: regeren is vooruitzien. Hier gaan
de kosten voor de baat uit. Wie eenmaal
alles van Rembrandt heeft gezien, het
mooiste en het hoogste, die hoeft nooit en
nooit meer naar een andere expositie van
wat als beeldende kunst wordt aangediend,
doch in wezen prullaria is. Men kent dat
verschijnsel uit de jaarlijkse bedevaart van
broekemannetjes naar de „Gysbreght" in
de eerste schouwburg van het land. Daar
door immers worden de kinderen voorgoed
genezen van hun behoefte aan zulke wufte
vermakelijkheden als het beroepstoneel te
bieden heeft. Dit alles ter inleiding van het
volgende verhaal over een dame, die haar
dochter van negen jaar mee naar het mu
seum aan de Stadhouderskade had ge
nomen. Ze had meer belangstelling voor
haar seksegenoten die zichzelf geschilderd
hadden dan voor die welke onder het pen
scel van Rembrandt vandaan waren ge
komen. Maar voor een zeldzaam doek uit
de Hermitage in Leningrad bleef zij
amechtig stilstaan. „Kijk eens, mammie!"
riep zij, wijzend met een lange vinger, wat
in gezelschap eigenlijk niet mag. „Kijk
eens wat een duur schilderij! Zestien gul
den vijfenzeventig!"
DE TWEEDE kwestie, die de gemoederen
in het anders zo kalme Nederland in be
weging brengt, is de Tour een voor mij
onbegrijpelijke onderneming. Waarom kiest
men juist een van de mooiste landen van
de wereld uit om er zo hard doorheen te
fietsen, dat men geen oog voor de weelde
daarvan kan hebben? Misschien besef ik
het wezen van deze merkwaardige ronde
niet. Dat wezen blinkt namelijk In het ge
schitter van de spaken, zoals de kasseier
Rik van Steenbergen onlangs in een be
schouwing in een der dagbladen onzer zui
derburen schreef. Om niet helemaal een
uitgestotene in de dagelijkse conversatie
te zijn lees ik alle verslagen. Het is mij
opgevallen, dat die minder schilderachtig
zijn dan in vorige jaren, niet alleen door
het ontbreken van zulke geduchte kam
pioenen op de weg als de keiharde Bre
tonse bikkel Robic, bijgenaamd de lelijke
berggeit, maar ook door het uitvallen van
Schaer, de kalme houtvester met ogen zo
blauw als het Meer van Genève
Nederland is op het moment, dat ik deze
regelen schrijf, nog stoer en sterk ver
tegenwoordigd, mede dank zij de open
baring van Van der Pluym, de ongekroon
de koning van het land van Altena, met
zijn forse moreel. Maar nu heb ik toch
werkelijk een schok gekregen door een
bericht in een van onze concurrerende bla
den. Daar stond namelijk, zonder dat de
sportredacteur op het schandelijke van een
dergelijke handelwijze wees, dat Darrigade
als overwinnaar van de zus-of-zoveelste
etappe uit de bus kwam. Dat noem ik niet
eerlijk. Iedereen weet, dat men niet in de
eerste plaats uit overwegingen van spor
tiviteit aan de Tour de France deelneemt.
Maar waar moet het heen, als men tien
tallen renners hun schamele beloning in
het zweet huns weinig fotogenieke aan-
schijns laat verdienen en toestaat dat de
winnaar eenvoudig de bus neemt? Nee,
meneer Goddet, dat gaat zo niet langer. Wij
eisen dat de Pel hiertegen protesteert.
Onze jongens hebben ook recht op een
eerste plaats en een zoen van de juffrouw,
die snakkend naar publiciteit aan de finish
staat te wachten. KO BRUGBIER
MEN GAAT er over het algemeen niet zo licht
toe over gedurende zijn vakantie een metgezel
op sleeptouw te nemen, wie het zeer duidelijk
aan snuggerheid schort. In het gezelschap ech
ter van Will Cormack, de hoofdfiguur uit No
time for sergeants van Mac Hyman zal men zich
zelfs onder de meest deprimerende omstandig
heden geen ogenblik vervelen. Deze ongelofe
lijke knuppel, uit pa's vreedzame boerenbedoe-
ning in het hartje van Georgia onder de wape
nen geroepen, vertelt zijn soldatcnbelevenissen
met een gezapige onnozelheid, die men tot dus
ver in een lid van 's werelds meest gemechani
seerde strijdkracht voor onmogelijk hield.
Men is geneigd, deze komische figuur met de
befaamde soldaat Schwejk van Jaroslav Hasek
te vergelijken. Deze is echter eerder een sluwe
zich domhoudende rebel tegen het militaire ap
paraat. Onze vriend Will Cormack is daarente
gen de verpersoonlijking van een nog steeds
"zeer groot aantal mensen, die de „vorderingen''
van de huidige beschaving niet kunnen bijhou-
dwen en in hun onwetendheid er nog een eer
in stellen dat zij er bij tijd en wijle nog bijge
haald worden.
Is dit wel het meest aanbevelenswaardige va
kantieboek, er is nog een overvloed aan titels,
die de moeite van het meenemen zeer zeker
waard zijn. In de eerste plaats het charmante
bundeltje korte verhalen van Somerset Maugham
Favorite stories en John P. Marquand's roman
A point of no return, de geschiedenis van een
gegoede Amerikaan, die door zijn maatschappe
lijke verplichtingen en zijn gelukkig gezin weer
houden wordt gehoor te geven aan de roepstem
van een jeugdliefde. Voor liefhebbers van een
knap stuk vertelwerk is deze roman een welko
me aanwinst, eveneens voor degenen die in So
merset Maugham zijn „uitgelezen". Beide
auteurs worden wel met elkaar op één lijn ge
steld wat vakbeheersing en keuze van onder
werp betreft. Niettemin is er een zeer duidelijk
onderscheid tussen de standpunten van waaruit
beiden hun personen zien en beschrijven. Bij
Maugham blijven zij ondanks alle verwikkelin
gen waarin zij geraken in de eerste plaats be
langrijk als individu, Marquand is eerder ge
neigd zijn figuren uit te beelden als leden van
een bepaalde maatschappelijke of culturele
groep, wier gedragingen in zeer grote mate door
hun verbondenheid daarmee worden gedetermi
neerd.
Wanneer men iets hoger wil grijpen of er prat
op gaat alle belangrijke literaire evenementen
bij te houden zij men verwezen naar Adventu
res in the skin trade, het laatste werk van de
veelbetreurde Dylan Thomas, wiens Portrait of
the artist as a young dog eveneens in een goed
kope uitgave verkrijgbaar is. A. M.
GEDURENDE meer dan een eeuw, van
ongeveer 1450 tot 1600, hebben de Neder
landen componisten voortgebracht, die de
belangrijkste van hun tijd waren. Als wij
er echter toe mochten komen dit feit met
gevoelens van vaderlandse trots te over
wegen, dan moet
hieraan onmiddellijk
worden toegevoegd,
dat ons land-van
toen niet het Neder-
land-van-nu was. Het
had andere en wij
dere grenzen. En bij
de beoordeling van
de Nederlandse kunst
uit de vijftiende en
zestiende eeuw die
nen we ons van de
politieke en culturele
situatie goed rekenschap te geven. Het was
de tijd, dat vreemden heersten over een
gebied, dat de belangrijkste delen van het
tegenwoordige Nederland en België om
vatte. Filips de Goede van Bourgondië was
graaf van Holland en Vlaanderen, hertog
van Braban1 en Luxemburg, zijn opvolger
Karei de Stoute wist daar in 1473 nog het
hertogdom Gelre bij te veroveren. Het
Bourgondische hof minde de schone kun
sten, maar het was tevens een centrum van
uitbundige pracht en praal. De daar ge
vierde feesten met hun ongelooflijk over
laden gastmalen en met hun drinkgelagen
komen ons nu waanzinnig en afschrik
wekkend voor. Is het banket te Rijssel van
1454, waar in een reuzenpastei achtentwin
tig spelers musiceerden niet terecht be
rucht geworden?
Maar er waren ook aangrijpende tegen
stellingen. In Frankrijk zou het leven van
Jeanne d'Arc, haar ingrijpen in de oorlog
tegen Engeland en haar gruwelijk einde,
een flakkerend vlammenlicht werpen op
dit tijdsbestek, waarin een Thomas t Kern-
pis in de stille beslotenheid van zijn kloos
ter de Imitatio Christie schreef, het sim
pele boek, dat duizenden wist te sterken.
Het was ook de eeuw, waarin Jon van
Eycks „Aanbidding van het Lam" en de
verrukkelijkheid van zijn „Musicerende
engelen" ontstonden. In deze tijd van wel
vaart en van voorspoed voor ons volk leef
de een man, die in muziek de taal dei-
schilders en dichters samenvatte, Guil-
laume Dufay, Henegouwer van geboorte,
de oudste van de beroemde componisten-
groep. Behalve in Rome, Pisa en Parijs
werkte hij als kapelmeester aan het Bour
gondische hof. Zijn levenswerk omvat ker
kelijke en wereldlijke muziek. Grote kun
stenaars vermogen de rijkdom van het
leven in vele vormen weer te geven en zo
deden het ook deze Nederlanders, die ge
loof en wereldzin, adel en volk tot een
eenheid in verscheidenheid wisten samen
te binden en te verbeelden.
Een der stijlkenmerken van de muziek
uit de vijftiende eeuw was de meerstem
mige omranking van een bepaalde, een
vaststaande melodie, de cantus firmus.
Deze cantus firmus werd gewoonlijk in de
tenorstem gelegd. De op deze wijze gecom
poneerde missen ontleenden hun naam aan
het gekozen melodische gegeven. Hoewel
men zou verwachten dat de cantus firmus
voor een kerkelijk
werk van liturgische
oorsprong moest zijn,
toch was dit lang niet
altijd het geval. Veel
missen van Dufay
zijn om een wereld
lijke, zelfs meerma
len om een amoureu
ze melodie gespon
nen. Huizinga zegt
in zijn „Herfsttij der
Middeleeuwen" hier
van, dat het gehele
leven zo doortrokken was van godsdienst,
dat de afstand tussen het aardse en het
geestelijke ieder ogenblik te loor dreigde
te gaan. „Die ogenschijnlijke ongescheiden
heid van de religieuze en de wereldlijke
sfeer wordt het levendigst uitgedrukt door
het overbekende feit, dat de wereldlijke
melodie steeds onveranderd dienen kan
voor de kerkelijke zang en omgekeerd.
Guillaume Dufay componeert zijn missen
op thema's van wereldlijke liederen als:
Tant je me déduis, Sc la face ay pale.
L'omme armé". Zijn bijzondere plaats
neemt Dufay in door de wijze, waarop hij
de cantus firmus om welft met zijn vrome
inspiraties en die opheft door de zuiver
heid van een op intimiteit gerichte stijl.
Men kan naar alle waarschijnlijkheid in
hem ook de man zien, die tuesen de onder
delen der mis thematisch verband legde en
hem dan beschouwen als de schepper van
de „organische mis".
De voornaamsten die na hem kwamen
waren Ockeghem, Obrecht, Josquin des
Prés en Orlandus Lassus, die de laatste
was der grote Nederlanders dezer periode.
Obrecht was van deze groep de enige, die
binnen onze tegenwoordige landsgrenzen,
in Bergen op Zoom, geboren werd. Hij en
Ockeghem breidden de technische moge
lijkheden uit. De canonvorm en de imite
rende stijl treden op de voorgrond, het
technisch vermogen wordt op de spits ge
dreven en de componisten verliezen zich
daardoor soms in scherpzinnig toegepaste
confrapuntische spitsvondigheden. Maar
hun muziek is van monumentaler allure
dan die van Dufay, zij kan do grote ruim
ten der Zuidnederlandfee en Franse kathe
dralen vullen met golven van klank. Nog
belangrijker zijn Josquin des Prés en Lassus:
hun werken vormen een synthese van wat
bij hun voorgangers aan geestelijke waar
den, technisch vernuft en raffinement ver
spreid ligt.
Maar allen waren zij de leermeesters van
West-Europa en aan hen danken wij het,
dat er in de vijftiende en zestiende eeuw
een „tijdperk der Nederlanders" is geweest.
WILLEM ANDRIESSEN
WIJ EINDIGDEN de vorige keer met
de Haarlemse burgemeester Graef
Meyndertsz Fabricius, wiens familie
naam de Latijnse vertaling was van
Smit, het beroep van zijn stamvader.
Hij had een voorganger in zijn tijdens
het beleg opgehangen ambtgenoot Qui-
rinus Talesius, die zijn toenaam van
niemand minder dan Erasmus kreeg.
Want in zijn jonge jaren diende Quiri-
nus de grote humanist te Bazel als se
cretaris en schonk hem eens een door
zijn vader gegeven lap stof. Erasmus
sprak: „Naderhand zult gij Ta' 'us ge
naamd worden, dat is lakenv. .er."
DE NAAM SMIT werd niet slechts ver
taald in Fabricius en Fabritius, ook Fa-
ber kon dienen: zo noemde zich de
Leeuwarder zilversmid Pictcr Mathijsen,
die in 1660 zijn meesterproef aflegde.
Een tweede Fries heeft zijn familienaam
Schipper tot Nauta vcrlatijnst. Andere
namen uit deze groep zijn Sarto'ius
(kleermaker), Victor (kuiper, eigenlijk
vlechter), Hortensius (tuinman), Suto-
rius (schoenmaker), Textor (wever) en
Pistorius (bakker). Deze laatste naam
is ook tot I'istoor versleten. In 1812 sloot
een Amsterdamse instrumentenmaker
de rij door zich als Mechanicus te laten
registreren. Anderen volstonden met een
Latijnse uitgang. Zo was ds Guilliacm
Costerus (1611-1675) een zoon van een
Vlaming, die naar Midde'burg kwam en
de naam Costers droeg. Dragers van de
naam Bouricius danken deze aan een
te Amsterdam woonachtige postmeester
uit de jaren 1667-1734. die oorspron
kelijk Gerard Bouwer heette. Overigens
waren het vooral predikanten, die zich
op dit gebied duchtig weerden. Van de
beroepsnaam Knner (kuiper) maakten
zij Kunerus en Mollerns werd afgeleid
van Möller (molenaar). Verder kennen
we Brouwerus. Brouërius, Scliinperus,
Cramerus en Smcdicus, wiens voorzaat
ook al een smid was.
IIOE FRAAI ook opgesierd, deze na
men bewaren tot de huidige dag de
herinnering aan het beroep, dat de stam
vader eeuwen geleden uitoefende. Ze
zijn dus te vergelijken mrt geslachts
namen als De Landmeter. Mcssemaker,
De Sitter (Vlaams voor schocnmakT),
Stroosnijder, Kooiker, De Knegt. Osse-
drijvcr, Iloendervanger, Valkenier,
Veerman, De Grutter, Kruyer, Waag-
meester en De Weger, welke laatste ook
wel in een waag werkzaam zal zijn
geweest. We weten reeds dat ook het
buitenland een groot aandeel in deze
naamvorming had: ta'rijke vaderlanders
dragen familienamen als Ouvreur
(dekker), Förster (boswachter), IPdtzer
(houthakker), Baumcister, Schöttelen-
dreier, Kannegieser. Potgieser, Bi^r-
brauer, Schrader (kleermaker), Schleif-
fer (diamantslijper) en Schreiner. Deze
laatste was. evenals Schreinemacher, de
schrijnwerker, die meubels maakte.
Sniteer en Snitker waren houtbewerkers
De buitenlandse invloed Ls groter dan
op het eerste gezicht b'iikt. Want niet
zelden werden inheemse namen ver
taald. Zo arriveerde de familie (Van
Gheel) Gildcmocster als Gildcmcister.
DE LEZER zag ettelijke weken lang
een stoet passeren, gevormd door zijn
medeburgers, die met beroensnamen
door het leven gaan. Tot zijn gerust
stelling dienc, dat thans het eind toch
heus in zicht Ls. Er nadert nog slechts een
deputatie van lieden, die als geslachts
naam de aanduiding van een ambt of
waardigheid dragen. Vooro» loont Bur
gemeester met Lemaire en B"rgemeister,
zijn neven. On hen volgen Sehont(en),
Drost (e), Overman (bestuurder van
een gilde, Gezelle is de tegenhanger),
Dijkmecster, Dijkgraaf, Kerkmeester,
Boerrigter (dorpsreehter, een bestuurs
functie in het noorden) en Gouverneur.
De geestelijkheid is present met namen
als De Munk (ook De Munnlck en De
Muinck de monnik). Proost (di« ook
een oude voornaam kan zün). De Pater,
Pastoor(s), Paan, Bisschop en De Paus.
Stammen dragers van dergelijke na
men nu werkelijk van bisschonnen en
pausen af? Een andere verklaring ligt
méér voor de hand. Laten wij die tot de
volgende keer bewaren, als ook al die
Keizers en Koningen ter snrake komen.
J. G. DE BOER VAN DER LEY
I
Voor de
microfoon
HET ZAL er om spannen welk omroep
bestel straks het eerst zijn statuut, zijn
wettelijke basis zal hebben verkregen: het
Franse of het Nederlandse. Het ontwerp-
omroepwet van minister Cals immers
wacht al een jaar op behandeling door de
Tweede Kamer, het ontwerp-statuut voor
de „Radiodiffusion-Télévision frangaise"
werd een paar weken geleden pas door de
Franse ministerraad aanvaard, maar zal
naar het zich laat aanzien binnen afzien
bare tijd door de Nationale Vergadering
besproken worden.
Voor beide omroepregelingen geldt dat
men al jaren op een nadere definiëring
wacht. In zekere zin is de Franse omroep
al jarenlang bij de Nederlandse in het na
deel geweest, omdat zij niet de „souverei-
niteit in eigen kring" kende, die in ons
land met zijn traditionele versnippering
van omroepkrachten eigenlijk de enige op
lossing kon zijn. De
huidige Franse om
roep is begonnen als
een onderdeel van de
P.T.T. en ondanks
zijn omvang is hij dat
Vy eigenlijk nog. Daarom
heeft de Franse om
roep met twee geweldige moeilijkheden te
kampen, die samenhangen met het finan
ciële beheer en met het vraagstuk van de
eigen autonomie tegenover de invloed van
de regering op uitzendingen.
Het ontwerpstatuut biedt in elk geval
een oplossing voor de problemen van fi-
nancieel-organisatorische aard. De R.T.F.
krijgt een eigen budget, waarop wel ach
teraf controle wordt uitgeoefend door de
Rekenkamer, maar hij zal niet meer, zoals
nu, voor elk krediet dat in de loop van het
jaar nodig is naar de regering behoeven
te snellen. De R.T.F. kon wat dat betreft
zo snel zijn als hij wilde, de ambtelijke
molen zag geen kans zijn machinerie har
der te laten draaien. Deze wetenschap heeft
de directie van de R.T.F. er vaak van weer
houden artistieke of technische projecten
uit te werken: men wist van tevoren dat
de tijd voor de toepassing daarvan verstre
ken zou zijn, wanneer de goedkeuring van
de overheid afkwam.
Het is duidelijk, dat een dergelijk ob
stakel funest is voor een organisme, dat
het van snelheid en soepelheid moet heb
ben om naar behoren, zoals in 1955 het ge
val was, onder meer 32.73Q uren aan ar
tistieke uitzendingen te wijden, waar
aan duizend variété-artiesten, 2250 musici
en 1050 toneelspelers hebben meegewerkt
Onder de vierduizend personeelsleden van
de R.T.F. zijn ook heel wat journalisten: de
directie moet voldoende armslag kunnen
hebben om ze daarheen te zenden waar ze
op een ogenblik nodig zijn. De Nederlan
der, die van deze moeilijkheden hoort, staat
eigenlijk verbaasd, dat de Franse omroep
ondanks deze hindernissen aan de basis
er toch in slaagt een programma te bieden
aan zijn 9.376.000 bezitters van radiotoe
stellen en 314.000 eigenaren van televisie
ontvangers, dat aan de spits staat van dat
gene wat op het vasteland van Europa
wordt uitgezonden.
In het algemeen gesproken kan men nici"
zeggen, dat de R.T.F. te weinig geld hooft.
In 1955 gaf hij voor de gewone dienst on
geveer vijftien miljard uit bij ruim twee
miljoen aan investeringen. Men wist daar
bij nog twee miljard francs te reserveren.
Maar men klaagt over een te strak keurs
lijf wat de besteding van deze gelden be
treft. Dat geldt inzonderheid ook voor de
riositie en de salariëring van hot personee'
Het zijn ambtenaren, want zij hebben de
zelfde verplichtingen als het overige perso
neel van de Franse staat. Maar op het
punt van de bezoldiging wordt die gelijk
heid niet doorgetrokken, hetgeen de laat
ste tijd al meer dan eens tot stakingen,
voorai van de technici, heeft geleid. En ook
is er een uittocht naar de commerciële om
roepen in de Franstalige dwergstaten aan
de grenzen, waar men het dubbele of drie
voudige biedt van wat de R.T.F. op zijn
salarislijst heeft staan. Maar daar de sfeer
van de commerciële omroepen natuurlijk
mede bepaald wordt door hun zakelijke
doelstelling is het verschijnsel van de na
verloop van tijd naar de dertig verschillen
de gebouwen van de R.T.F. terugkerende
technicus of kunstenaar niet ongewoon. Om
aan de concurrentie van de commerciële
zenders het hoofd te bieden blijkt de R.T.F.
trouwens aan zijn medewerkers t.e hebben
meegedeeld, dat zjj zullen hebben te kiezer,
of te delen, zodat het optreden van tal van
bekende microfoon-artiesten in het lichte
genre zowel voor Radio-Luxemburg, Radio
Monte Carlo en Radio-Europa als voor de
Franse omroep tot het verleden zal gaan
behoren. Maar wil deze het puilde blijven
behouden dan zal zijn honornriumrcgcling
daarop afgestemd moeten worden.
HET IS op dat punt, dat het ontwerp
statuut al even weinig zekerheid biedt als
op het stuk van de regeringsinvloed. De
R.T.F. wordt een onafhankelijke openbare
dienst met een eigen statuut en een eigen
budget, maar in de Raad van Beheer, die
uit tweeëntwintig leden bestaat zullen er
VRIJWEL heel Oostenrijk spreekt met
een zekere minachting over Linz, maar
binnen vijftig jaar zal (leze stad aan de
Donau groter zijn clan Graz en beslist
rijker, welvarender en moderner clan
Wenen en al die zelfgenoegzame steden
van Oostenrijk bij elkaar. Linz ligt niet
in de beschutting van hoge bergen zoals
Salzburg en Innsbruck en ook vindt men
er in de onmiddellijke omgeving geen
uitgestrekte bossen zoals liet Wiener
Wald rond Wenen bijvoorbeeld. Wie
Linz niet kent en dat is bij de meeste
Oostenrijkers liet geval verklaart door
gaans, dat het een moderne fabrieksstad
is onder de vuile gele rook van de hoog
ovens, een lange saaie pijpenla met als
verlengstuk een industrie-emplacement,
dat tweemaal zo groot is als de stad zelf.
OPPERVLAKKIG gezien is dat allemaal
waar. In Linz wordt het meeste gepres
teerd, men verdient er het best en het
geld wordt er ook grif uitgegeven. Dat is
altijd zo geweest, want al kon deze stad
zich eigenlijk nooit residentie van een
keizer of een hertog noemen, zij lag altijd
op het belangrijkste commerciële kruis
punt in Cenlraal-Europa, namelijk op dat
punt aan de Donau, waar de verbinding
tussen oost en west gekruisd werd door
de zoutadcr en barnsteenlaag van het
noorden naar het zuiden. Wie vandaag
met verachting op Linz neerkijkt, kan zich
door de oude Romeinen in het ongelijk
gesteld voelen, want zij hadden hier hun
opslagplaatsen en militaire versterkingen.
Dat bewijzen de interessante fundamen
ten van het oeroude Martinuskerkje.
Linz is echter niet alleen een handels
stad, maar ook een kleinood, waarvan men
de schoonheid stap voor stap en met veel
toewijding moet ontdekken. In heel Oos
tenrijk vindt men geen plein zo groot, zo
riant en feestelijk als de „Hauptplatz, die
er nog precies zo uitziet als in het jaar
1260. Het is een zo royaal aangelegd plein,
dat het moderne verkeer hier nog geen
probleem heeft geschapen.
Wanneer de Oostenrijkers eer
lijk zijn, zullen ze moeten toe
geven, dat geen enkele stad
en vooral Wenen niet zulke
prachtige boulevards langs de
Donau heeft. Hier wordt men
even aan Boedapest herinnerd,
vooral 's avonds, wanneer de
lichtjes van de restaurants in
het water weerspiegelen.
Dit industriecentrum is te
vens de zetel van dr. Gleissner,
de bekende commissaris van
de provincie. Bovendien werkt
hier de vooruitstrevende dr.
Koref als burgemeester. Of
schoon de eerste bewindsman
lid is van de volkspartij en de
andere socialist, werken deze
twee regenten voorbeeldig
samen om van deze stad een
welvarend en vooral een cul
tureel centrum te maken. Linz
bezit een van de beste en
nieuwste musea voor moderne
kunst, het gemeentebestuur
heeft de beroemde schilder
Kokoschka uitgenodigd om een
stadsgezicht van Linz te schil
deren en heeft voor dit werk de
kapitale som van honderdduizend schil
ling betaald. Een rijke stad als Linz
kan zich zoiets veroorloven. Ook vindt men
hier een uitstekend conservatorium, een
voortreffelijk provinciaal symfonieorkest,
een academie voor beeldende kunsten en
vooral een mooi theater in empirestijl, dat
echter te klein is geworden. Maar terwijl
andere provinciesteden in Oostenrijk met
dezelfde moeilijkheden te kampen hebben
en elk dubbeltje tweemaal omdraaien,
voordat zij een kleine restauratie kunnen
doorvoeren, geeft Linz aan de beste archi
tect van Oostenrijk, te weten C. L.
Holzmeister, de opdracht om het
oude theater te moderniseren en er
bovendien een nieuwe schouwburg
tegenaan te bouwen en dat alles
zonder blikken of blozen. Linz heeft in
tussen de naam gekregen van avantgar-
distische stad, omdat hier een groot aantal
moderne toneelstukken voor het eerst in
Oostenrijk werden opgevoerd. Bovendien
worden er hier nu al vier jaar achter el
kaar litteraire congressen gehouden, waar
de beste en vooral jongere schrijvers uit
Oostenrijk, Duitsland en Zwitserland van
gedachten wisselen. In Linz vindt men al
les, niet alleen het sierlijkste en modern
ste kinderziekenhuis, maar ook wolken
krabbers, binnenkort zelfs meer dan in
Wenen, want men heeft er dertig ge
projecteerd.
Linz heeft iets van Rotterdam, niet al
leen omdat het de grootste binnenhaven
en de hoogste silo's van geheel Oostenrijk
bezit, maar ook omdat de Gurlittgalerij
aan het Museum Boymans doet denken.
In Wenen kan het gebeuren dat een be
roemde schrijver voor een halfgevulde
zaal moet spreken, maar wanneer er in
Linz een lezing wordt gehouden, is de
grootste zaal niet groot genoeg. Onder de
toehoorders ziet men dan voornamelijk
ingenieurs, die overdag in de staalfabrie
ken of in de stikstofbedrijven achter hun
schrijftafels of aan hun tekenborden staan.
Linz laat de andere steden rustig pronken
met hun natuurschoon en andere schatten,
omdat het zichzelf rijk weet met zijn Pöst-
lingberg, zijn uitzicht op de Donaii, zijn
Op deze foto ziet men de laatste rust
plaats van de Oostenrijkse componist
Anton Bruckner te St. Florian, op de
andere afbeelding bij dit artikel het
grote plein te Linz, dat er nog precies
zo uitziet als in de dertiende eeuw,
indien men althans de auto's wegdenkt.
pittoreske pakhuizen uit de middeleeuwen
en de prachtige kerken uit de baroktijd.
OP EEN PAAR kilometer afstand ligt het
dorpje Wilhering met het enige rococo-
elf door de regering worden benoemd. De
andere elf bestaan uit een lid van de Raad
vim State, een „persoonlijkheid die in het
buitenland een representatieve functie heeft
gehad" en een vertegenwoordiger van de
Franse Unie, twee leden die het parlement
vertegenwoordigen, twee personen die
luisteraars en kijkers vertegenwoordigen
en vier vertegenwoodigers van het perso
neel voor elk der artistieke, journa
listieke, technische en administratieve af
delingen één lid. Het is duidelijk dat de
regering deze Raad van Beheer, die voor de
tijd van drie jaar door haar wordt benoemd,
altijd naar haar hand kan zetten. In dit op
zicht kan de BBC dus de Nederlanse om
roep veel beter tot voorbeeld strekkendaar
bestaat de Board of Governors uit perso
nen, die om hun bekwaamheid en hun on
afhankelijkheid bekend staan. De klachten
over het „gouvernementele" karakter van
de Franse omroep zijn dan ook vele ge
weest in de loop der jaren. Uiteraard kwa
men ze altijd van de kant van de oppositie.
Zodra de oppositie regeringspartij werd,
verstomden van haar kant de verwijten.
Eugène Mannoni medewerker van „Lc
Monde" vraagt dan ook in een artikel over
deze kwestie ondeugend of dat misschien
ook de reden is geweest, dat geen enkele
partij in het Franse parlement in de af
gelopen twaalf jaren zich gehaast heeft
om de R.T.F. van een statuut te voor
zien. Inderdaad is het meer dan eens voor
gekomen, dat de regering erop uit was om
de openbaarmaking van haar onwelgeval
lig nieuws te voorkomen. Inzonderheid de
in december van het vorige jaar afgetre
den regcring-Faure was daar sterk in. Om
gekeerd werd premier Guy Mollet onlangs
de dupe van de onder de technici heersende
ontevredenheid: zijn beeltenis verscheen niet
op het scherm toen hij zijn wekelijkse toe
spraak tot de Fransen wilde houden. Het is
natuurlijk volkomen begrijpelijk en aan
vaardbaar dat de aan het bewind zijnde re
gering de beschikking heeft over de omroep
om zich tot de bevolking te richten. Haar
mededelingen en zienswijzen worden wel
gecorrigeerd of bevestigd door het nieuws.
Voorwaarde is slechts, dat dit nieuws on
aangetast blijft. Helaas biedt nu juist op
dit punt het ontwerpstatuut weinig houvast.
Het is natuurlijk mogelijk, dat in de loop
van de debatten in het parlement hierover
meer klaarheid zal worden verschaft. Het
zou te betreuren zijn wanneer de grond
slag van de R.T.F. die in artistiek en
technisch opzicht op de hoogte van haar
taak en haar culturele en historische ach
tergrond staat nu juist op dit essen
tiële punt wankel zou blijven.
J. H. BARTMAN
klooster, een pronKjuweel, waarvan men
de weerga in Oostenrijk of Zuid-Duitsland
niet vindt. Eveneens onder de rook van
Linz kan men een hoogtepunt van de
barok bewonderen in St. Florian, dat een
van de grootste en mooiste bouwwerken is
uit de bloeitijd van de Oostenrijkse ar
chitectuur. Wie echter niet gevoelig is voor
deze overdadige pracht zal des te meer
ontroerd zijn, wanneer hij in de kolossale
kloosterkerk het orgel ziet waarop Anton
Bruckner jarenlang heeft gespeeld en ge
fantaseerd. Nog sterker zal hij onder de
indruk komen bij het zien van Bruckncrs
marmeren grafsteen of bij het betreden
van dat eeenvoudige kamertje, tussen al
die pronkvolle zalen, waar deze laatste
grote componist van Oostenrijk heeft ge
woond en gewerkt en waar men zijn piano
nog ziet, zijn schrijftafel en een groot aan
tal erekransen en geschenken.
DAT ALLES behoort tot de onbekende
schatten tuin Linz met zijn oude dom,
waar Bruckner als jongeman tivaalf jaar
organist is geweest. En wanneer men dan
na een vermoeiende tocht door de stad en
door St. Florian ook nog een paar prach
tige Oud-hollandse meesters in het kloos
termuseum heeft ontdekt, dan vindt men
in de kloosterkelder de nodige verpozing
bij een goed glas wijn. Gr.