BEETHOVEN Een dagje uit Keiler geeft niet de bijbel maar de wetenschap gelijk Samenwerking stelt eisen Gespecialiseerd instituut te Parijs gaat zenuwdepressie bestrijden Elke Zaterdag acht pagina s bij alle edities van Haarlems Dagbladj Oprechte Haarlemsche Courant Jeugdboek over EEN PAARD DAT DE HA VER VERDIENTl Walnoten speelgoed KERKELIJK LEVEN Samen luisteren Kleinood van moed en schrijfkunst MISLEIDEND TEGEN DE KWAAL VAN DE MODERNE TIJD Bij de uitgever C. de Vries Brouwers in Antwerpen is in de serie „Jeugd en muziek" opnieuw een bijzonder mooi boek verschenen. Het heet „Ludwig van Beethoven en het klokkenspel". Het is geschreven door Opal Wheeler en door Willy Leviticus vertaald. Mary Green- wald maakte er een heleboel tekenin gen bij. De levensgeschiedenis van de beroemde componist wordt er in na verteld op een manier, die ieder kind met gevoel voor muziek direct begrij pen. kan. Behalve platen zijn er ook kleine proeven van muziekstukken in opgenomen. Hieronder volgt een voor beeld (uit het begin van het boek) van de manier waarop de schrijver zijn onderwerp behandeld heeft: Toen voelde Ludwig zich heel een zaam. Hij was diep bedroefd en begon zijn vriendelijke metgezel te missen. Dikwijls was hij hongerig en koud, nu grootvader Louis er niet meer was om eten voor hem klaar te maken en voor hout of kolen voor de kachel te zorgen. Vader Beethoven zat iedere morgen voor dat hij aan het werk ging, een poosje aan het oude klavier. En terwijl hij speelde, stond Ludwig vlak naast hem. Hij zag vol bewondering, hoe va ders vlugge vingers over de toetsen vlogen en luisterde aandachtig naar de mooie klanken, die uit het oude instru ment kwamen. ,.Kom maar eens hier, mijn jongen, nu wordt het tijd om eens te zien, wat jij ervan terecht zou brengen", zei vader op een goede ochtend, terwijl hij Lud wig, die toen vier jaar was, op zijn knie tilde. En toen werd vader helemaal stil. Want de kleine vingertjes drukten be hoedzaam de toetsen omlaag en het jochie speelde uit het hoofd een melo dietje na, dat hij zojuist had gehoord. Vader Beethoven was buiten zichzelf van vreugde. ,,Nu gaan we samen hard werken, mijn jongen. En als je heel goed kunt spelen, ga je mooie concerten geven, net als de jonge Mozart deed!" Ludwig leerde heel vlug, en vader Beethoven blaakte van trots, toen de kleine jongen al gauw in staat was, hem te begeleiden bij de moeilijke liederen, die hij met zijn hoge tenorstem zong. Dan kwamen de buren soms rondom het klavier staan en luisterden vol ver bazing naar het spel van de kleine man. „Bravo! Bravo! Leve onze kleine mu sicus!" riepen ze dan. „Dat wordt vast nog eens een tweede Mozart". Hij kreeg nu ook vioolles. Ludwig vond het heerlijk met zijn vader te werken, maar toen de stukken hoe lan ger hoe moeilijker werden en de lessen steeds langer gingen duren, begon hij het moe te worden. Moeder Beethoven werd er wel eens verdrietig van, als zij het kleine jon getje op een laag krukje voor het kla vier zag staan want zittend kon hij er niet goed bij en hem moeilijke toon ladders en vingeroefeningen hoorde spe len of als hij urenlang op zijn viool stond te strijken, totdat alles noot voor noot mooi zuiver klonk. Dit leuke stukje kun je maken van kurken, lucifers en pijpeschoonmakers. De grond is van karton, de hals en boomstam zijn van schoonmakers. De bladeren aan de boom zijn kleine veertjes. Aan de tekening kun je zien hoe het moet. „Zo kindje, nou is het genoeg", zei ze soms. „Ga jij maar eens water voor me halen uit de pomp. Want straks als va der komt, moet het eten klaar zijn". Dan stormde Ludwig, blij, dat hij eindelijk vrij was, de trap af en de tuin in. Hij zwaaide de zware zwengel van de pomp heen en weer, en het water spoot bruisend uit de tuit. Daarna strompelde hij met de zware emmer de trap weer op, terwijl het water aan alle kanten over de rand pletste. Maar moeder Beethoven streek goed keurend over zijn donkere krullebol. „Zo, dank je wel, Ludwig. Je bent een flinke jongen, je helpt je moeder fijn". Met een blij gezicht liep Ludwig dan zo gauw als hij kon naar zijn lievelings plaatsje in de vensterbank, waar hij zich dikwijls verschool. Hier kon hij helemaal alleen zijn! Als hij zijn gezicht tegen de vensterruit drukte, kon hij de kinderen beneden in de tuin zien ravotten. Maar hij kon ook ver over de daken naar de bergen kij ken en allerlei wonderlijke dromen van verre landen dromen. En terwijl de uren verstreken en de schemering zoetjesaan over de heuvel toppen begon te vallen, speelden er wondermooie melodieën door zijn hoofd, en het was, of er binnen in hem zacht jes werd gezongen. Plotseling klonk het geluid van klok ken door de avondlucht. Het carillon! Met walnoten kun je hele leuke din gen doen. Vooral als je er een paar an dere dingen bij gebruikt, zoals kralen, garen, lucifei's, karton enz. Probeer ook maar eens zo'n schip of kinderwagen of vogel te maken. Alle onderdelen moeten met goede lijm worden vastgemaakt Er was niets ter wereld waar hij zo innig veel van hield als van het klok kenspel. Soms voelde hij zich wel eens eenzaam of ongelukkig, maar bij de eer ste tonen van het carillon was hij altijd onmiddellijk weer getroost en blij. Nu klonken de klokken blijder dan ooit, en Ludwig vloog als een pijl uit de boog de achtertrap af en naar het paleis. Terwijl hij vlak bij de toren stond, luisterde hij ademloos naar de heerlijke melodieën, die de prachtige oude klokken voor hem speelden, Toen de laatste klanken waren weg gestorven, zuchtte hij van verrukking en hij liep langzaam door de straten, waar het intussen al donker was ge worden, naar huis. Jantje woonde met zijn ouders in een hele kleine stad, zodat hij van stadsgenoegens niet de flauwste notie had. Op een keer zei moeder. „Hoor eens, je bent nu al haast zes jaar. Om dat nu eens echt te vieren gaan we vrijdag met elkaar heel de dag naar Amsterdam toe! Vind je dat geen fijn idee?" „Nou", zei Jan, „ik vind het reuze! Gaan we met de diesel mee?" Dat gebeurde en zo kwamen ze voor het Centraal Station, waar voor onze Jan als 't ware 'n heel nieuw leventje begon. Wat een mensen! Wat een auto's! Wat een trams! Wat een geluid! Jan was één en al verbazing en hij keek zijn ogen uit! In een warenhuis mocht hij met die leuke roltrap mee. naar de afdeling voor speelgoed, toen per lift weer naar benêe. Op de Dam gekomen zag hij daar nog juist de poppenkast, met Jan Klaassen en Katrijntje, waar de huisbaas kwam te gast. Daarna gingen ze naar Artis met de tram, dat was me wat! O, wat was dat alles prachtig! wat was 't heerlijk in zo'n stad! Tot besluit gingen ze eten in een heel groot restaurant. Met z'n drieën aan een tafel, vader, moeder, kleine Jan. 't Was al heel laat in de avond eer Jan in zijn bedje kwam. Toen moest moeder even vragen: „En, hoe vond je Amsterdam? En wat vond je deze dag nu ivel het fijnst van allemaal?" „Nou", zei Jan, „dat was het eten in die hele grote zaal". „Hé", zei moeder, „waarom dat juist? Waarom had dat zo'n succes?" Nogal wiedes, want daar kreeg ik van de kelner een gróót mes!" J. E. IJ.-de R. tv >oryy OTOOOOOOCOOt In onze tijd wordt steeds meer gesproken over interkerkelijke samenwerking. Men wil oecumenisch denken en handelen. Bij alle blijdschap, die hierover kan bestaan, is het allerminst denkbeeldig, dat men uit het oog verliest, wat „oecumenisch hande len" nu eigenlijk betekent. In het juli-nummer van Plein 1956 merkt dr. J. J. Louet Feisser op, dat het nodig is om bereid te zijn in gehoorzaam heid aan Christus open en riskant te den ken. Natuurlijk mag de waarheid niet uit het oog worden verloren. Wie een zuivere uitleg van het Evangelie niet na aan het hart ligt, staat op een onjuist standpunt. Het eerste gevaar, dat het oecumenisch streven bedreigt, is dat van een zeker be ginsel of waarheidsfanatisme, waarbij men van de historisch gegroeide situatie uit niet anders kan doen dan elkaar bestrijden. Een ander gevaar is dat der beginselloze ver draagzaamheid, waarbij de in eerbied on dernomen strijd om de waarheid geschuwd wordt. Deze redenering wordt dan gevolgd: als christenmensen van verschillende kerken in de oorlog goed konden samenwerken, bij voorbeeld in de strijd tegen de bezetter, waarom kan er dan ook nu geen eenheid zijn? Langs deze weg is men bezig de ernst en de diepgang van een positieve geloofs overtuiging te ontkennen en een kleurloos geheel te propageren, dat evenzeer door- neutrale goodwill als door bloedarmoede in het eigen belijden gekenmerkt wordt. We zijn het met dr. Louet Feisser eens, dat de gesignaleerde gevaren inderdaad bestaan. Fanatisme is ook op kerkelijk terrein niet goed te keuren. Het is dit zeker niet als het eigenlijk tot enig resul taat heeft, dat men niet verder komt dan elkaar te bestrijden. Laat men echter aan de andere kant beslist niet in de fout ver vallen van een houding, waarbij het er eigenlijk niet zozeer op aan komt, welke overtuiging men heeft „omdat men nu eenmaal bij elkaar hoort". Neen, wie oecumenisch denken en inter kerkelijk samenwerken voorstaat, zal zich eerst een eerlijke, eigen mening op grond van de bijbelse boodschap moeten hebben gevormd. De vraag naar de waar heid zal niet altijd op dezelfde wijze wor den beantwoord. Wie hierin een aanleiding vindt om haar maar te verdoezelen, be wandelt echter beslist de verkeerde weg. Inmiddels blijft Christus hen, die in Hem geloven in zijn woord, oproepen tot een heid, tot het „één zijn in Hem". Hoe kan men hiertoe nu het beste komen? Van het grootste belang zal het zijn samen, tot welke kerk men ook behoort, steeds weer de bijbel open te slaan en hierin te lezen. Dit zal in alle bescheidenheid en biddend moeten geschieden. En verder zal men Christus samen moeten navolgen. Dr. Louet Feisser, die dit punt ook noemt, zegt hiervan: „We moeten samen dienst knecht zijn in de wereld. Christen zijn be tekent nooit de eigen partij behoeden, maar altijd ten bate van de medemens in do wereld bezig zijn. Want het is God in zijn openbaring in Christus om niets anders begonnen dan om de waarachtige mense lijkheid op de aarde en daartoe alleen houdt Hij zijn kerk in stand." Deze dingen mogen nooit worden ver geten. Het oecumenisch denken en hande len gaat door. Hierbij blijft het nodig van tijd tpt tijd te komen tot een zich rustig bezinnen op de vraag, of wel steeds de goede weg wordt bewandeld. Een critisch zelfonderzoek is ook hier nu en dan nodig. Slechts op deze wijze kan men er toe komen om de medemens, die tot een andere kerk behoort, in Christus te aanvaarden. Geschiedt dit, dan is het zelfs niet denk beeldig, dat muren, die de kerken schei den, gaan wankelen. Hetgeen zeker niet in alle gevallen te betreuren zal zijn.... JOHAN WINKLER wordt niet moede de lof te verbreiden van de Deense predikant Kaj Munk en degenen, die zijn bewonde ring voor de strijdbare taalkunstenaar delen, zullen met genoegen „Het woord bij de daad" lezen, dat in de „Ooievaar"-reeks van Bert Bakker/Daamen N.V. te Den Haag is verschenen. Het is een bloemlezing uit de dichterlijke preken en artikelen van Munk, waarin vooral zijn verzet tegen de Duitse bezettende macht tot uitdrukking komt. Munk streefde daarin naar het hoog ste wat een mens bereiken kan: een levens beschouwing uiit het diepst van zijn ziel verfoeien en de mensen die haar aanhan gen liefhebben. Wie althans één regenach tige dag van zijn vakantie in winst wil omzetten, zorge ervoor dat dit kleinood van geloofsmoed en schrijfkunst voor de Q hand ligt. AB o 4 AUGUSTUS 19 56 V.' i* w' i V :-v 1 HET BOEK „Und die Bibel hat doch recht" van de Oostenrijkse journalist Wer ner Keller, dat door Ted Logeman is ver taald en door H. J. Paris te Amsterdam on der de titel „De bijbel heeft toch gelijk" is uitgegeven, heeft een merkwaardige ont vangst gehad. De roep die van het boek is uitgegaan als „bestseller" heeft de verta ling een gerede markt doen vinden, waar door de eerste druk al is uitverkocht, on danks de vrjj hoge prijs. De vakwetenschap heeft via de pen van de Amsterdamse oud testamenticus prof. M. A. Beek een vernie tigend vonnis over Keilers werk geveld. Daarentegen heeft een gereformeerde pre dikant in „Trouw" er de loftrompet over gestoken en het met klem aanbevolen. Het is dan ook een hachelijke onderne ming voor een journalist zich als auteur met weinig meer dan een intense belang stelling, geestdrift en vijf jaar speurwerk in de vaklitteratuur op het terrein der bij belse archeologie te wagen. Dan komt men er toe onrechtvaardige verwijten te rich ten tot amateur-archeologen als Taylor en Schliemann die, ondanks hun aanvanke lijke onbeholpenheid, meer goed dan kwaad hebben gesticht. Dan vervalt men in onver antwoord kiezen tussen twee of meer me ningen, zonder de vereiste zorgvuldigheid te betrachten, ten gunste van de opvatting die het best bij het betoog past. Keiler concludeert bijvoorbeeld dat Abram niet in Ur gewoond kan hebben en dat Ramses II de farao is geweest onder wie de Is raëlieten Egypte verlieten. De eerste ver onderstelling is zeldzaam, de tweede nog steeds één van vele gissingen. Laat de ar cheologie hem in de steek, dan zwijgt Kei ler over bepaalde bijbelgedeelten, bijvoor beeld over het zon-en-maanwonder uit Jozua 10 13 en 14, of verwijst ze naar het rijk der fabelen, bijvoorbeeld de spre kende ezelin van Bileam en de lange haren van Simson, de zetel van diens kracht. Dit alles en nog meer wordt gedekt door de titel: „De bijbel heeft toch gelijk". Wat Keiler hier de bijbel noemt, is een bloemlezing van teksten met historische mededelingen, die hij met archeologische of andere wetenschappelijke gegevens kan of wil bewijzen. Tot de bijbel rekent hij ook de vroegchristelijke traditie, die strikt genomen geen bijbelse geschiedenis is. Dat gebeurt in de hoofdstukken over de graf- doek van Turijn en het graf van Petrus. De titel van het boek is misleidend. Niet de bijbel krijgt gelijk, maar de wetenschap, die voor Keiler het laatste woord spreekt. Bij nadere beschouwing krijgt ook de we tenschap geen gelijk, omdat Keiler haar heeft misbruikt om het gelijk aan zijn zijde te krijgen. DE SCHRIJVER ziet ook nog kans in conflict te komen met de antropologie en de techniek. Hij onderneemt een aanval op cle stelling van de tot Duitser genaturali seerde Brit Houston Stewart Chamberlain, die in „Die Grundlagen des neunzchnten Jahrhunderts" de grondslag legde voor de rassenleer der nazi's en de vader van Je zus een Ariër noemde. Keiler wijst de zo nen van Noach aan als stamvaders van drie rassen en Jafeth als de vader van het Arische ras. Die veronderstelling omtrent het ontstaan der rassen wordt algemeen on juist geacht en de aanduiding Arisch is ten onrechte uit de taalwetenschap in de an tropologie terecht gekomen. Volgens de Amsterdamse antropoloog dr. A. de Froe is de term Arisch wetenschappelijk een vol komen overbodige en onbruikbare term, die geen beter lot verdient dan vergeten te worden. Het Bessemer-procédé is volgens Keiler een methode om koper uit erts to winnen. WE HEBBEN echter nog een ernstiger bedenking tegen het bock van Keiler: de grootste grief is niet dat hij de wetenschap geweld heeft aangedaan, maar dal hij de bijbel ontluistert. De gereformeerde recen sent in het christelijke dagblad heeft deze aanslag niet onderkend. Dat hebben prof. Beek in de vrijzinnige Groene Amsterdam mer en de redacteur voor geestelijk leven in het liberale Algemeen Handelsblad wel opgemerkt. De pastor schrijft in „Trouw" dat niemand, die zijn bijbel lief heeft, dit boek zal kunnen missen, waartegenover men in de beide andere bladen kan lezen dat niet alleen de archeologie, maar vooral de bijbelwetenschap onrecht is aangedaan, omdat de bijbel een ander gelijk voor zich opeist dan het alleen maar historische gelijk. Keiler heeft het specifieke karakter van de bijbel als heilshistorie miskend en de heilige schrift behandeld als een eerbied waardig geschiedenisboek, waarin wel le genden voorkomen maar dat in grote lij nen historische werkelijkheid is. Negen van de tien plagen van Egypte, het hemel se brood manna, de brandende braambos, de doortocht door de Schelfzee, het door trekken van de Jordaan, de ster van Beth lehem of de verwoesting van Jericho zijn hem niet te wonderbaarlijk als hij maar een verwijzing kan vinden naar een na tuurlijke oorzaak. Hij zuivert de bijbel van sprookjes en wonderen en in plaats van de waarheid van de levende God heeft de lezer de twijfelachtige echtheid van een verzameling losse teksten in handen. De bijbel laat juist zien, dat God in de ge schiedenis ingrijpt op bovennatuurlijke wijze. Het is ook niet juist zoals Keiler be weert dat er in de Duitse en buitenlandse litteratuur geen overzichtelijke en bevatte lijke samenvatting bestaat van de resul taten van de archeologie tot op heden, mits men tot dat heden, in overeenstemming- met het onderwerp, het jaartal 1924 reke nen mag. In dat jaar heeft de Utrechtse hoogleraar prof. dr. A. Noordzij zijn voor treffelijke studie „Gods woord en der eeuwen getuigenis" over het Oude Testa ment gepubliceerd. Het jaartal en Keiler in aanmerking genomen zou men tot de slotsom komen, dat de bijbelwetenschap sinds die tijd niet veel verder is gekomen. HEEFT het boek van Keiler dan geen enkele verdienste? zal men vragen. In ieder geval blijkt het dat het in een leemte voorziet waarin de bijbelwetenschap ver zuimd heeft te voorzien. Prof. Beek heeft alle recht van spreken want hij heeft on langs een zorgvuldig gedegen en wat meer zegt leesbaar boek gepubliceerd: „Aan Babylons stromen". Maar waar is het boek gebleven dat had kunnen voorkomen dat het werk van Keiler in het Nederlands ver taald werd? De journalist Keiler komt de verdienste toe, dat hij het verzuim heeft ontdekt, al komt de critiek, die hij oefent op pioniers in de archeologie, nu op zijn eigen hoofd neer. Hij heeft een onbeholpen poging gedaan de vakwetenschap te ver talen in een boek-voor-iedereen. Het is te betreuren dat hij voet heeft gegeven aan het wantrouwen dat de vakwetenschap in het algemeen toch al koestert voor het „populariseren" van haar resultaten voor ll£t R. (Van onze correspondent in Parijs) IS DE hedendaagse wetenschap erin ge slaagd de gevolgen van een groot aantal ziekten te verminderen en zelfs geheel op te heffen, toch hebben de moderne tijden ook verschillende kwalen opgeleverd waar van de oorzaken in grote lijnen weliswaar bekend zijn, doch waarvoor de geneeswijzen vrijwel nog van a tot z moeten worden onderzocht en vastgesteld. Onder dat hoofdstuk „Moderne kwalen" neemt de overspanning, de zenuwpressie, een plaats in van de eerste rang. De grote schuldige van die overspanning is natuurlijk het „he dendaagse levensritme". Daarvan moeten de onderscheidene factoren echter nog nauwkeurig worden bepaald. Die elemen ten te analyseren en daarna een therapie te ontwerpen is het doel dat de Franse dokter Hugo Biancani zich voor ogen heeft ge steld met de oprichting van een anti-over- spannings-instituut dat in oktober te Parijs geopend zal worden. Deze nog jonge medicus heeft van dit on derwerp zijn specialiteit gemaakt. Na een voordracht, welke hij kortgeleden voor de Franse medische academie hield, werd al gemeen de behoefte geuit aan een instituut, mti||iii||i)Hf!lt«""HMu>|tM|||||f!|f»*iain|i«it|}| Op het zeer zoute water van de Dode Zee blijft het menselijk lichaam drijven als een kurk. De bovenste foto loont „Zuilen van koning Salomoby Ezeon-Geber, het centrum van de koperindustrie in het oude Oosten aayi de Golf van Akaba. een studiecentrum, dat zich alleen met deze problemen zou bezig kunnen houden. Dr. Biancani heeft nu een klein team van hart specialisten en zenuwartsen rond zich ver enigd en hoopt uit belangstellende studen ten een ploeg van enquêteurs, wetenschap pelijke opiniepeilers samen te stellen om het voorbereidende werk te verrichten. HET BLIJKT soms nog wel eens wat moeilijk een dokter tegenover een leek over zijn werk aan het spreken te krijgen en dr. Biancani ziet bovendien dan nog zelf heel duidelijk in dat hij nog maar een eerste stap gaat zetten op onbekend terrein". „Daarom", zo verklaarde hij voorzichtig, „zal voorlopig een ruim deel van onze ar beid gelegen zijn op het gebied van de do cumentatie. Onze onderzoekers zullen voor de verschillende beroepen moeten bepalen hoe groot het percentage overwerkten Is en een speciale dienst zal zich bezig houden met de scholieren en de studenten, waar do kwaal vermoedelijk nog wel de fataalste afmetingen heeft aangenomen. Wanneer we al die gegevens in tabellen hebben verwerkt, zullen we, om zo te zeggen, ons arbeids terrein pas in kaart hebben gebracht. On der de intellectuelen en op de leidende pos ten in handel of industrie komen ongetwij feld verhoudingsgewijs wel de meeste gevallen van overspanning voor. Maar ook vele soorten van handenarbeid in de fabrie ken kunnen fnuikend zijn voor het zenuw gestel van bepaalde mensen. Voorts is het percentage slachtoffers in de steden weer veel groter dan op het land. Het dichte verkeer, het lawaai van auto's en radio's, het samenleven en wonen van veel te veel mensen in een te kleine ruimte, dat kunnen allemaal oorzaken vormen van overspan ning en depressie. Er zit dus een duidelijke sociale kant aan het probleem en we zul len er dan ook niet aan kunnen ontkomen ook een afdeling voor beroepsoriëntatie of heroriëntatie aan ons instituut te ver binden. Dat vele mensen „scheef staan in het leven" komt zeker vaak doordat ze niet de arbeid verrichten waarvoor ze ge boren zijn, ofschoon ze zich dat zelf niet altijd bewust behoeven te zijn". „De genezingsmethoden zullen vermoe delijk even gevarieerd moeten zijn als de vormen van de kwaal. Rust natuurlijk. En verder bij wijze van voorzorg vooral ver strooiing in de ontelbaar vele vormen: sport, lectuur, muziek enzovoorts. Het is dus duidelijk dat er aan ons werk een over wegend opvoedende tendens ten grondslag zal liggen. We zullen de mensen moeten leren dat hun ambities om „in de wereld vooruit te komen" van een deugd tot een onmiddellijk gevaar worden, zodra ze hun eigen levensgeluk uit het oog verliezen".

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1956 | | pagina 13