DE SAMENZWEERDERS „Koning der Lunaparken gaat de kermis verlaten Maar: „Ze horen nog wel van me!" Bunno op zoek naar Luilekkerland J, W. Hofstra's dilemma der getuigende vertelkunst Het oog van de naald" Litteraire Kanttekeningen VRIJDAG 17 AUGUSTUS 1956 ANTON HOMMERSON 65 JAAR 99 Deskundigen naar het buitenland Kerkelijk Nieuws CVERVOLGVERHAAL^ Indoor Friedrich Bruegelj Johnnv Jorrtaan mogelijk naar Moskou AAN DE RAND VAN BREDA staat een groot oud huis, dat de zetel is van een bekende vermaaksindustrie: de „Gebroeders Hommersons Attractiebedrijven' Overal waar kermissen, lunaparken en volksfeesten zijn, schittert die naam u tegen, in vergulde krulletters of in uitdagend neonlicht. Zij prijkt op caroussels en rutschbanen, op pierementen en „lacnpaleizen", op vrijwel alles wat draait, hotst of lawaai maakt in zon pretpark. Zo is het al tientallen jaren, want de beide Hommersons Anton en Nicolaas stammen uit een oud spullebazen- geslacht dat de ongekroonde koningen van het kermismétier leverde. Grootvader Hom- merson, die omstreeks 1850 een „paarden, molen" had, was de grondlegger der dy nastie. Zijn zoon, H. Hommer son, breidde het bedrijf uit met een luchtschommel en nog een draai molen, in welke laat ste kleinzoon Anton nu 65 jaar geleden het levenslicht zag. Twee jaar later kwam broer Nicolaas ter wereld in een hobbelende woonwa gen, onderweg naar de Schager kermis. Geen wonder dus, dat het tweetal het vak spelenderwijze leer den. En een moeilijk vak was het, en is het eigenlijk nog altijd. De hele zomer zwoe gen van de vroege morgen tot diep in de nacht en altijd op reis van de ene stad naar het andere dorp. Als „snotjongens" van een jaar of twaalf moesten Anton en Nicolaas al helpen bij het opbouwen van het spul, het ophalen der „draaicenten" en vele andere karwei tjes. 's Winters, als de molen op stal stond, vormden zij de onderhoudsploeg. En wee ons gebeente, als we ook maar een spetje roest over het hoofd zagen, herin nert Anton zich. De zaken gingen overigens naar wens en al gauw kon vader Hommerson naar nieu we attracties gaan omzien. Hij kocht, in Frankrijk een oude circustent en een pro- jectielantaam en stichtte een rijdende bioscoop de eerste in Nederland. Dat was omstreeks 1900, toen ze nog vrijwel geen gevestigde bioscopen in Nederland waren, zodat de nieuwe kermisattractie fenome nale successen boekte. Soms werden er 's zondags, bij het uitgaan van de ke.rk bij voorbeeld, een paar opnamen gemaakt. Enige dagen later kon men in Hommersons kermisbioscoop dan zijn eigen lichtbeeld bewonderen. Om dergelijke filmpjes dikwijls slechts enkele meters lang te zien, stond het publiek graag urenlang in de rij te wachten. Later ging de tentbioscoop ook eenacters, gooi- en smijtkluchten en speelfilms ver tonen: patent-melodrama's vol valse gra ven en belaagde maagden en ook die gingen erin als koek. In 1914, toen de per manente cinema's het debiet overnamen, doekte Hommerson het zaakje op en stak ai zijn geld in een nieuwe vermaaksinrich- ting, die in Amerika was uitgedacht: de rodelbaan. Dat was een enorm stalen ge vaarte dat tienduizenden kostte. Men ging op een transportband naar boven en gleed daarna in een slee pijlsnel naar beneden. Ook dit geval bleek een goudmijn te zijn, maar vader Hommerson heeft dat niet meer meegemaakt. In 1917, kort voor de rodelbaan eindelijk in gebruik genomen kon worden, stierf hij. Anton en Nicolaas zetten de zaken voort en wisten het bedrijf gestaag uit te breiden. Zij hadden de wind mee, want in die eerste naoorlogse jaren werd er heel wat geld stukgeslagen. Over al barstte de lang-verdrongen honger naar afleiding en amusement zich baan in een niet te stuiten feestroes en iedereen smeet niet geld. Een goed deel daarvan vond zijn weg naar de kermisterreinen en de Hom mersons waren handig genoeg om daar een fiks graantje van mee te pikken. Eerst met de rodelbaan, later ook met de befaamde Een der nieuwste kermisattracties is dit hoograd, dat over twee assen draait en daardoor de meest-gecompliceerde bewegingen kan uitvoeren. Als Hom merson binnenkort „impresario'tje gaat spelen", hoopt hij ook dit geval naar Nederland te brengen. „Steile wanden" houten kuipen van zes meter doorsnee, tegen welker loodrechte wanden een drieste motorrijder rondraast naar Rusland gegaan met een Duitse impresario. De Rusen waren verrukt van dit gevaarlijke spelletje en konden er maar niet genoeg van krijgen. Overal dus prima recettes, die echter tot onze grote schrik niet naar Holland overgemaakt konden worden. Toen hebben we er maar Russisch bont voor gekocht, prachtige pelzen, die later op de Londense bontbeurs kapi talen opbrachten". Toch had het Russische avontuur nog een onprettig staartje, doordat de Duitse im presario op een avond, flink in de olie, de onvoorzichtigheid had om op een portret van Stalin te spuwen. „Toen hebben we maar haastig de benen genomen, met ach terlating van het hele spul en met de ge heime politie op onze hielen", grinnikt Hommerson. DE TALENTEN der Hommersons als kermisexploitanten bleven ook buiten „Het vak" niet onopgemerkt. Officiële erkenning kwam toen hun in 1928 de inrichting van een groot lunapark op de Rotterdamse Ne- nijto-tentoonstelling werd opgedragen een vermaakscentrum dat voor die dagen uniek was. Vele ouderen zullen zich de mi niatuurtreintjes, de formidabele dubbele ADVERTENTIE achtbaan, het gezellige Oberbayern-caba- ret allemaal door de Hommersons uit gedacht nog met groot genoegen herin neren. „En de exploitatiewinst", zo zegt Anton, nog naglunderend bij de herinne ring, „was een hoogterecord". Egyptisch avontuur Na het Nenijto-succes volgden er vele andere opdrachten voor de inrichting van lunaparken voor binnen- en buitenlandse tentoonstellingen, tuinfeesten en toeristen oorden, het een al grootser en duurder dan het andere. Zelfs uit Egypte kwam een uit nodiging Antons gezicht betrekt even bij de herinnering maar dat is een reus achtig fiasco geworden. Dat was in '47, toen de beide broers benaderd werden, via een Nederlandse instantie, door een zekere Ali Hassan die in Cairo een lunapark wilde installeren. Hij schermde met allerlei waar borgen en toezeggingen, beloofde zelfs een formele garantie van zijn regering en maakte ook overigens zo'n door-en-door Door bemiddeling van het Bureau voor Internationale Technische Hulp van het ministerie van Buitenlandse Zaken zal de heer P. C. Kirsten te Amsterdam door de Internationale Arbeidsorganisatie worden uitgezonden naar Birma als deskundige op het gebied van dieselmotoren. De duur van de uitzending is gesteld op een jaar. De heer G. Brinkman te Ouderkerk aan de Amstel zal als radiotechnicus in dienst treden van de UNO. Hij zal worden uitge zonden naar Libanon en Israël. De duur van deze uitzending is voorlopig twee jaar. Ir. G. L. Wanrooy te Driebergen is uit gezonden naar Mexico als deskundige _voor de teelt van tabak. Ir. Wanrooy heeft 'Veeds soortgelijke werkzaamheden ver richt in Brits Honduras. Hij zal negen maanden in Mexico blijven. Ned. Herv. Kerk Aangenomen naar Vuren en Dalem A. A. Bos, kandidaat te Middelburg naar Akesloot-Limmen J. Oskamp, vicaris te Heemstede. Beroepbaarstelling: P. W. Martijn, vica ris te Krim 6, Joure. Geref. Kerken Aangenomen naar Ternaard G. D. Ha- nemaayer, kandidaat te Amersfoort. Beroepen te Bruchterveld (O.) P. Joosse, kandidaat te Goes te Enschedé (3e pred. betrouwbare indruk dat de Hommersons laats) j F Colenbrander te Apeldoorn! toehapten. Zij charterden een half schip, laadden er een rups, twee autobanen, een geestenhuis, een zweefmolen, een „tête-a- queue" en diverse andere kostbare kermis- bedrijven in en vertrokken naar Cairo, met een staf van dertig man personeel aan boord, waaronder de dichter Bertus Aafjes. In de Egyptische hoofdstad echter wist nie mand van hun komst af en bleek ook de gevraagde vergunning niet aanwezig, zodat het hele spul tenslotte in arren moede naar Alexandrië verkaste, waar wel een permis sie te krijgen zou zijn. Ook daar echter duurde het eindeloos, voor er een geschikt terrein gehuurd en geëgaliseerd was, zodat men in de paar resterende weken van het seizoen nauwelijks de gemaakte kosten kon inhalen. Toen alle schulden betaald waren, bleek er niet eens voldoende geld over voor de thuisvracht naar Nederland. Men herinnert zich het drama is des tijds in alle bladen uitvoerig beschreven hoe het lunapark daarna nog een jaar in Egypte heeft leeggestaan, blootgesteld aan weer en wind, en aan de vingervlugheid van de omwonenden, het volgende voorjaar nog even gedraaid heeft en tenslotte voor een appel en een ei ter plaatse vei'kocht moest worden. De opbrengst van die ver koop, vertelt Hommerson, is nu, zeven jaar later, nog altijd niet overgemaakt. Zijn advies werd: „Doe nooit zaken met Ali Hassan of zijn landgenoten, want bij Allan en de Egyptenaren is alles mogelijk". Een uitspraak die tegenwoordig op het hoogste Westeuropese niveau wel volmondig be vestigd zal worden. ANTON HOMMERSON, die volgende week 65 wordt, gaat het bijltje er nu lang zamerhand bij neerleggen. Verschillende van zijn zaken heeft hij de laatste weken-al verkocht: een rupsbaan naar Wenen, een autodroom naar België, een draaiorgel aan de gemeente Utrecht. Andere „spullen" zijn gedemonteerd en opgeborgen, voor goed, in de enorme loods achter zijn huis in Bre da. Waarom? Deels omdat er geen geschikte opvolger is, deels ook omdat, volgens hem, „de room eraf is". Het aantal exploitanten wordt steeds groter, maar de kei-misterreinen worden niet uitgebreid. Velen moeten zelfs ten dele of geheel verdwijnen om plaats te maken voor verkeerswegen of stadsuit breidingen. Het gevolg is dat men vechten moet om een plaatsje te krijgen en elkaar „bij het leven" overbiedt bij elke kennis- inschrijving. Een collega, die een kleine autoskooter heeft, betaalt bijvoorbeeld deze week op de Tilburgse kermis bijna zeven mille pacht voor vijf dagen. Als het weer dan tegenzit, kom je niet eens uit je kosten, zegt Hommerson. Een ander probleem is het gebrek aan arbeidskrachten. Vaste knechts zijn niet meer te krijgen, losse kermisarbeiders vra gen 25 tot 30 gulden per dag. De gemeen ten, van hun kant, strijken wel de buiten sporige pachtsommen op, maar doen niets Doopsgez. Broederschap Aangenomen naar Aalsmeer: J. W. Sip- kcma te Eindhoven. Een mensenleejtijd lang heeft Anton Hommerson een rol gespeeld in het bonte kermiswereldje, nu vindt hij het welletjes. Resoluut, maar toch ook met iets van weemoed, neemt hij afscheid van een oude „latjeswagen", trouwe metgezel van vele jaren, die eens de motor van de rupscarrousel torste. om de kermisterreinen te verbeteren of te verfraaien. Dikwijls is zo'n hele kermis in dichte stofwolken gehuld of anders moet je maar rondbaggeren in de modder. Op die manier is er geen aardigheid meer aan en daarom zet Antor. er een punt achter. Een paar spullen zal hij misschien aanhouden en verder een beetje impresario gaan spelen. Ook op dat terrein is hij geen vreemdeling. Organiseerde hij niet de eerste Zesdaagse in Amsterdam, de Straperlo-speelzaal in hotel Hamdorff en diverse andere gerucht makende evenementen uit de vooroorlogse jaren? Voor een handige zakenman is er altijd wel wat te verdienen, is zijn credo en aan handigheid heeft het de Hommer sons nooit ontbroken; Anton zeker niet. „Ze horen nog wel van me", is de belofte, waar mee hij afscheid van ht kermisvak neemt. Bunno nam afscheid van juffrouw Pintemala en ging maar weer vol goede moed op weg. Ze had hem wat brood en melk meegegeven, zodat hij onderweg geen hon ger of dorst hoefde te hebben. Het vjas alweer een moeilijke weg, die door de bergen liep. Nu en dan ging hij steil omhoog, dan weer moest Bunno in een diep dal afdalen. En overal lagen rots blokken, waar hij soms overheen moest klauteren. Maar verdwalen kon hij niet, want het vrouwtje had hem alles goed uitgelegd. Toen opeens, stond hij voor een grimmig groot kasteel, dat daar eenzaam tussen de bergen stond 99 VAN J. W. HOFSTRA herinner ik mij, hoewel niet woordelijk, een uitspraak, die mischien als een boutade was bedoeld, maar daarom niet minder kenmerkend is voor één kant van zijn schrijverschap. Hij zou, beweerde hij in een autobiografische notitie, destijds aan zijn eersteling „De vrienden van mijn vrienden" zijn gaan werken, om „weer eens een roman te kunnen lezen van het genre dat niet meer geschreven wordt". Wat hem daarbij voor ogen moet hebben gestaan, is zoiets als de klassiek- verhalende roman, realistisch, boeiend, zorgvuldig gecomponeerd, sober gestyleerd en spelend in de kringen van de gegoede middenstand boeken, zoals bij voorbeeld Jane Austen (voor wie Hofstra een bijzondere voorliefde verklaarde te hebben) schreef met haar „Price and Prejudice" en „Mansfield Park". Hij wilde vertellen, een verhaal óm het verhaal schrijven een ideaal, dat blij kens het in 1954 te Cérise gehouden schrij- verscongres meer dan één Europees roman cier aanlokt: een geschiedenis van reële mensen, in plaats van een exposé van in mensengedaante vermomde „ideeën". Al heeft Hofstra in dat opzicht zijn lezers stellig niet tekort gedaan, ook hij is niet ontkomen aan de greep van de actualiteit aan haar problematiek, haar verwar ring, haar ontworteling. De existentealis- tische inslag van zijn werk en zijn jong- roman „Het oog van de naald" (Leopolds Uitgeversmaatschappij) bevestigt dit eens te meer tekent zich, zwart van motie* als het is, in het patroon van zijn intrige heel wat scherper af dan de religieus-meta fysische schering. En het is juist deze laatste het geloof in een verlossing waarom het, dunkt me, Hofstra bovenal is te doen. Hij, geestverwant en geloofsgenoot van Gabriël Marcel en Graham Greene, wil telkens opnieuw oen roman schrijven van de hoop, van de beslissende „sprong in Gods armen", van de loutering, de inkeer, de in nerlijke bevrijding door de genade des ge- loofs. En telkens weer blijkt het diabolische Niets, de wanhoop over de menselijke on volmaaktheid. de onuitwisbaarheid van de erfzonde, waarmee hij zijn romanfiguren in de miserabelste situaties confronteert, een dusdanig betoverende macht over hem te verkrijgen, dat de katharsis nauwelijks méér effect heeft dan die van een (gefor ceerde) „gelukkige afloop", waarmee de welwillende damesroman pleegt te be sluiten. Hofstra's opzet is duidelijk: hij wil het zwart van de schuld, de zonde, het kwaad, zo donker mogelijk kleuren, hij wil zijn nersonages in d<* hach^lijkste omstandig heden brengen, om enkelen hunner op hef kritieke keernunt van ondergang of ver lossing nog iuist ..door het oog van d" naald" te kunnen laten gaan. Nu is Hof stra een zó meeslenend verteller, hq be heerst de techniek van de '•omanoompositip dérmate, dat men. geboeid door het sterk dvnamische verloon der gebeurtenissen en rip ir'nihpid van 7ün dioinog. de katharsis 2 Die avond bleven vele ramen tot diep in de nacht verlicht. Meestal brandde er slechts licht achter het derde raam van rechts op de tweede etage, maar dit- caterpillar" (rups-carrousel), de cake maa| heerste er grote bedrijvigheid. Maly begon er over te piekeren, wat er op no. 11 walk en het „shimmy house." Ieder jaar een nieuwe „stunt" Dolle jaren waren dat, waarin men elk seizoen een nieuwe „wereldsensatie" moest brengen, want ook de concurrentie was bijzonder zwaar. Vele O.W.'ers, die in de oorlogsjaren met zwarte handel en andere louche zaakjes kapitalen verdiend hadden, stortten zich namelbk ook in het kermis- bedrijf het enige beroep, zo zegt Anton spijtig, dat nog steeds onbeschermd is. Ge lukkig verdwenen die „beunhazen" na enkele jaren weer even snel als zij ge komen waren, zodat de oude kermisreizi gers, zoals de Hommersons en de Vermolens hun bedreigde imperium herstellen konden. Het publiek was echter ook veeleisender geworden en verlangde steeds nieuwe sen saties. Anton en Nicolaas bedachten steeds andere vermaken, die zij in de lanee win termaanden zelf opbouwden in hun werk plaatsen te Breda en Ginniken. Daar ont stonden de vreemde scheppingen die wij kennen als het Spookhuis met zijn fosferes- cerende skeletten, de Parijse Ketel-Rutsch- baan. het Vrolijke Rad en het Emotiepaleis. Andere etablissementen zoals de dubbele achtbaan en het befaamde Skooter Auto- drome, werden in het buitenland aange kocht, vaak ten koste van honderdduizen den guldens. Maar hoe dan ook. altijd b'.even de Hommersons de toon aangeven met de grootste, de duurste en de grieze ligste kermisvermaken en dat heeft hun geen windeieren gelegd. In hun glorietijd, zo omstreeks het begin van de dertiger jaren, telde hun wagen- nark bijna tweehonderd auto's, woon wagens en camions, vele uitgerust met *'?en sterkstroom-gene ra toren. Veertien complete pretnaleizen reisden daarmee, in drie zomermaanden heel Nederland en van buitenlandse kermissen af. In Bel gië en Frankrijk waren zij graag-geziene gasten, in Noord-Afrika hebben zij de Arabieren de kermisgeneugten leren ken nen en z&lfs tot achter het IJzeren Gordijn drong hun faam door. „Een jaar of wat ge leden", vertelt Anton, „zijn wij met drie gebeurd kon zijn. Hij voelde er echter bitter weinig voor om het nummer op te bellen, dat Kubka bij hem achter had gelaten. In eerste instantie had hij gemeend, dat hij dit wél moest doen en dat hij Kubka precies moest vertellen wat hij had opgemerkt, maar even latei- had hij dit idee weer verworpen, niet omdat hij de twee jongemannen wilde beschermen, maar in zijn eigen belang. Tegen acht uur 's avonds verliet hij meestal zijn portiersloge om naar zijn kamers te gaan. Niet dat het nu nodig was, dat hij zo lang bleef, maar hij was in hart en nieren portier en hij vond het prettig de be woners thuis te zien komen, terwijl hij er verder erg nieuwsgierig naar was wie op bezoek kwamen. Het was kwart over acht en hij wilde juist weggaan, toen Kubka kwam. Mijnheer Kubka in hoogst eigen per soon! Dat betekende zonder enige twijfel, dat er aan de overkant op no. 11 iets bijzonder ernstigs was voorge vallen! Al mocht Kubka dan ook bijzonder geagiteerd zijn, hij liet hiervan niets merken, toen hij vroeg: Ben je hier altijd nog zo laat? Ook geen rustig baantje heb je, zou iik zo zeggen. Ik ben hier bijna altijd tot een uur of acht, kwart over acht; practisch altijd. Heel wat bewoners laten bij mij hun sleutel achter, er is altijd nog wel iemand in het waslokaal Dat is wel genoeg, onderbrak Kubka hem, ik zou graag willen weten of je hier tussen 7 uur en half acht was. Natuurlijk was ik toen hier. Om 7 uur heb ik ge geten. Ik heb m'n eten zelf opgewarmd. Maar het is tegenwoordig niet meer, kameraad, wat het geweest is. Aardappels met paprikasausvoor de oorlog zou mijn vrouw het niet in haar hoofd gehaald hebben mij zoiets voor te zetten, kameraad. De regering moest hier toch werkelijk iets aan doen Kubka had aandachtig geluisterd, maar hij onderbrak Maly tenslotte voor de tweede maal: Geen geklets, Maly! De zaak is ernstig! Heb je een schot gehoord? Ongeveer vijf, zes of zeven minuten over zeven? Nee, ik heb niets gehoord. Goed, antwoordde Kubka, dat is tenminste een antwoord recht op de man af. Maar heb je soms onge veer op die tijd' iemand, die je opviel, no. 11 zien ver laten? Of meerdere mensen? Nee, kameraad, antwoordde Maly, die met het woord „kameraad" duidelijk wilde maken, dat hij niet alleen als staatsburger van de republiek sprak, maar ook als lid van de partij. Nee, kameraad, ik heb niets gezien. Ik at aardappelen met paprikasaus. H'm, gromde Kubka nadenkend, naar de andere portiers hier in de straat hebben we agenten in burger gestuurd, maar we verwachten niet, dat we van hen veel te weten zullen komen. Jou ben ik zélf komen opzoeken, Maly, omdat ik weet dat je steeds scherp oplet en Kubka lachte even nogal nieuwsgierig bent, wat ik overigens op prijs stel, omdat we daar profijt van kunnen trekken. Nu, Maly, denk er nog eens goed over na: het je niets bijzonders opgemerkt? Het kleinste, nóg zo onbelangrijk schijnende voorval kan van betekenis zijn. Maly was doodsbenauwd. Hij had moeten vertellen, wat hij gezien had, maar het was daarvoor nu te laat geworden. Op Kubka's vragen had hij al „nee" geant woord! Om zijn aarzeling te maskeren bood hij Kubka een sigaret aan en stak er zelf ook één op. Nee, kameraad, jammer genoeg warmde ik op dat moment mijn eten op, zodat ik geen gelegenheid had om op no. 11 te letten. Nadat je me trouwens gezegd had, kameraad, dat ik alles moest vergeten van wat bij no. 11 gebeurt, heb ik mijn ogen en oren dicht ge houden. Ik geef toe, kameraad Kubka, dat ik nieuws gierig ben, maar ik weet wat van mij als onderdaan van de republiek en kameraad verwacht wordt en ik wil de politie niet bespioneren. Hij wéét iets, dacht Kubka, anders zou hij niet zo veel kletsen, maar ik kan hier moeilijk nog langer blijven rondhangen. Goed, als we je misschien nog nodig hebben, zullen we je opbellen. Ik ben je altijd graag van dienst, kameraad, ant woordde Maly Is er aan de overkant soms wat ge beurd? Kubka wuifde deze vraag terzijde. Hij beschouwde het als een brutaliteit om de politie vragen te stellen Snel liep hij terug naar no. 11. Maly was tevreden: voor zover hij wist had hij niet de aandacht op zichzelf gevestigd. Maar desondanks voelde hij zich toch niet erg op zijn gemak. Pas toen Kubka al lang en breed vertrokken was, realiseerde hij zich dat hij op het kritieke moment tóch buiten was geweest. Als iemand hem toen gezien mocht hebben, zou dat een complicatie zijn, terwijl Kubka, als hij dit zou horen, nóóit zou geloven dat hij niets gezien zou hebben. Maar hij kon niet meer terug! Had hij trouwens wel iets bijzonders opgemerkt? Natuurlijk bezochten vele mensen iedere dag no. 11. Wat hij gezien had was dus niets ongewoons geweest! De gewone dingen van alle dag merkte je niet op en hij had het volste recht die dingen niet op te merken! De kwestie gaf hem echter geen rust. Enkele malen wilde hij het zijn vrouw vertellen, maar pas toen zij in bed lagen, bekende hij wat hij had gezien en wat hij Kubka had verteld. Het duister om hem heen had hem mededeelzaam gemaakt. Zijn vrouw was woedend. Dwaas, die je bent! Tegen iedere agent, in burger of niet, had je de grootste nonsens kunnen vertellen, maar het is idioot van je om tegen Kubka te liegen! Waarom heb je dat trouwens gedaan? Dat is nogal eenvoudig. En dat weet je zélf ook maar al te goed! Bij een ernstige zaak en het is een héél ernstige zaak, omdat ze op no. 11 kennelijk iemand hebben vermoord vragen ze je altijd wat je tijdens het protectoraat hebt gedaan, waar je toen hebt gewerkt en zulk soort zaken. Ik had dus weer moeten vertellen, dat we bij die overste in Brno ge werkt hebben, dat we bijna met hem meegegaan waren als hij niet zo halsoverkop had moeten vertrekken, dat we Duitse rantsoenen hebben gehad, kort en goed: het hele afgezaagde verhaal, alsof we niet steeds, ook toen we voor de overste werkten, goede patriotten zijn geweest! Als ik dat nu wéér aan de "olitie had moeten vertellen, hadden we vast en zeker moeilijkheden ge kregen. Tegenwoordig geven ze alles door. Als ik Kubka zou vertellen, waar we gewoond hebben tijdens het pro tectoraat, zou de partij dit vast en zeker ook te weten komen en zouden ze me als lid schrappen. En als ik uit de partij gegooid word, hoort de inspecteur er van en het bureau voor de huisvesting voelt er niets voor om een portier in dienst te hebben, die uit de partij ge gooid is! Mevrouw Kubka, d'ie nooit tevreden was met de ver klaringen van haar man, was ook ditmaal niet tevreden gesteld. We zijn allebei door de partij zuiver bevonden en we hebben notabene het speciale stempel op onze legi- timatiekaarten gekregen. Ze zouden jou geen vragen meer over vroeger stellen. En nu laat jij notabene de gelegenheid om hun aandacht op ons te vestigen voorbij gaan! In plaats van te tonen hoe waakzaam je bent, lieg je tegenover Kubka. Maar het is gelukkig nog niet te laat! Morgen bel je Kubka op en zegt hem, dat ik alles uit het raam van één van de flats heb gezien en dat ik pas begreep hoe belangrijk dit was, toen ik had gehoord wat er bij no. 11 was gebeurd. Mevrouw Maly, die meestal het laatste en beslissende woord sprak, had dit ook thans gedaan. En om de zaak nog eens extra te onderstrepen, voegde ze er nog aan toe: Als alles goed gaat en ze die mannen pakken, zullen ze jou vast en zeker tot gemeentelijk woning- inspecteur bevorderen. Ik zal je dan steeds voor kunnen houden, dat je zover gekomen bent omdat je een ver standige vrouw hebt, die steeds goed oplet en haar ogen open houdt! (Wordt vervolgd). niet „op de koop toe" neemt, maar voet stoots aanvaardt. Pas bij een critisch her lezen gaat men zich met een toenemende argwaan afvragen, of hier niet de vaardige verteltrant bedenkelijk schade heeft gedaan aan het voor een schrijver als hij toch wezenlijke getuigende karakter van zijn roman. Is, twijfelt men, de overspelige Ju liette door haar meer of minder existentia listische ervaring tijdens haar Parijse ver blijf wel wérkelijk door de diepte van de wanhoop gegaan, diep genoeg althans om door het apostolische oog van de naald te kunnen glippen? Heeft de walg van de li bertijnse roes haar hevig genoeg aangegre pen om een gelouterde hervatting van haar mislukte huwelijk aannemelijk te maken? En de componist Reyer van Vriezen, haar echtgenoot hebben een even plotseling opvlammende als dovende verliefdheid en een tragische zelfmoord in zijn onmiddel lijke (Engelse) omgeving hem voldoende geschokt om hem als een „herboren echt genoot" te doen terugkeren naar zijn Am sterdamse tehuis en zijn Juliette in de armen te vallen? Het kan zijn, maar Hof stra heeft het me moeilijk gemaakt het te gelóven. Ik belichtte maar een enkel aspect van dit rijk (zo niet weelderig) gestoffeerde boek en kan do verschillende figuren, die één voor één een bepaalde levenshouding typeren, niet de revue laten passeren. Nodig is dat ook niet. Wie Hofstra's vroegere ro mans heeft gelezen, zal hen want de kring van de vrienden zijner vrienden blijft beperkt gemakkelijk herkennen. De rijke convertiet Jesse Telling, ijverig de goede werken nastrevend en ondanks zijn ascetische levenshouding de genoegens van sport en jacht allerminst versmadend, zou als apologeet uit de naaste familie van de Jezuïtenpater Derue (uit „Een man al leen") kunnen stammen. De nogal recht lijnige componist Reyer van Vriezen kan men voor een tweelingbroer van de ro manschrijver Derrek van Wermelo (even eens uit „Een man alleen") verslijten. En is Robert Senger niet een variant op Tjerre Weeruma uit „De vrienden van mijn vrien den"? Is de raté Tellier niet een duplicaat (maar dan in het vulgaire genre) van Alex ander Darval? De vrienden van Hofstra's vrienden keren steeds weer, wat vermomd weliswaar, wat „vermengd" min of meer, maar in wezen toch in dezelfde gedaante, zonder een metamorfose, in het goede dan wel in het kwade, te hebben ondergaan. Zelfs nagenoeg dezelfde situaties keren weer (de zelfmoord, de dood, als deus ex machina, die de blinden ziende doet wor den) en Hofstra's onmiskenbaar schrijf talent reikt menselijk tot nog toe niet ver genoeg om daaraan een gewijzigd, een die per perspectief te verlenen. Er is en ik zie dat als een symptoom van Hofstra's bovengesignaleerde „tekort" een merkwaardige tegenstrijdigheid tus sen zijn hier en daar door adjectieven over laden schrijfwijze en zijn wel eens preci euze détailleringskunst enerzijds en de aan de „zware roman" verwante inhoud ander zijds. Schrijven er twee handen aan zijn werk: de éne van bellettristische allure, de andere bestuurd door existentiële ge voelens twee handen, die zich onwennig voegen naar de bovenzinnelijke zekerheid, waarvan een werk als het zijne toch boven al heil verwacht? Ik ben de diepere oor zaak van deze contradictie nog steeds niet geheel op het spoor gekomen, maar van harte hoop ik, dat in een volgende roman vertelkunst en getuigenis tot een zó vol strekte eenheid zijn versmolten, dat er geen aanleiding meer bestaat zich daarom te bekommeren. C. J. E. DINAUX De Jordaan-zanger Johnny Jordaan zal mogelijk volgend jaar in Moskou optreden. De organisatoren van het Moskou-festival, dat in augustus 1957 zal worden gehouden, hebben namelijk telegrafisch contact ge zocht met de manager van de zanger. Er zijn nog geen definitieve toezeggingen ge daan. Wel zal de Jordaan-zanger een toernee door Duitsland houden. Uit Amerika ko men aanbiedingen binnen voor radio- en televisie-uitzendingen. Maar in verband met zijn andere verplichtingen heeft de zanger hierover nog niet kunnen beslissen.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1956 | | pagina 9