THE \-5'CHldkootfb
ONDERNEMENDE HOLLANDER GEEFT
EEN ENGELSE KRANT UIT
IN EEN FRANSTALIG GEBIED
C
ONZE NAMEN j
Gereedschap en
handelswaar j
als namen j
Amsterdamse stadss
L
K inderpsychologie
Over oude
litteratuur
l'Education Sentimentale
van Gustave Flaubert
Kennisgeving
Onder vreemde naam
Huisnaam won I
Druiven en mosselen j
Cursus van Anna Freud
thans in tweede druk
L'EDUCATION SENTIMENTALE is een
veel minder beroemde roman van Flaubert
dan het twaalf jaar ee. der verschenen
werk „Madame Bovary" en de oorzaak
daarvan ligt voor de hand. Het is een ver
haal dat zich stroef voortbeweegt, waarbij
geen moeite gedaan werd om de lezer voor
zich in te nemen met soepele overgangen
en voorbereidingen, die de nieuwsgierigheid,
prikkelen. Toen het pas verschenen was,
werd het door de meeste critici uitgemaakt
voor een opeenvolging van scènes zonder
innerlijke samenhang. Dat is intussen een
opinie geworden die niemand zou kunnen
aanhangen zonder onbegrip te tonen, maar
het blijft zo dat ook wie het model van het
bouwwerk onderscheidt de indruk heeft,
dat de stenen zonder specie aan elkaar ge
zet zijn en niet met veel zorg op maat ge
bracht.
Die karakteristiek had zich misschien een
charme kunnen tonen als zij het gevolg
leek van een enthousiasme van de auteur
vcor zijn personen, dat hem geen tijd liet
om middelen toe te passen ter bevordering
van de spijsvertering van zijn lezer. Maar
zo ziet het er niet uit. Flaubert werkte vijf
jaar aan „l'Education Sentimentale," met
tien uur per werkdag. Maar zijn aandacht
ging in een andere richting. „Wat mij dwars
zit, is de overtuiging dat ik een onnodig
werk doe, ik bedoel onverenigbaar met het
doel van de kunst, dat de vage verheffing
is," schreef hij in een brief. „Met de weten
schappelijke eisen die op het ogenblik ge
steld worden en de bourgeoisie tot onder
werp, lijkt mij dat te enen male onmoge
lijk. De schoonheid heeft geen plaats in het
moderne leven." Hij was dan ook nooit
tevreden met zijn werk en pessimistisch
over de ontvangst die het zou vinden. Min
der gauw overreed door de term weten
schappelijk, zouden wij eerder geneigd zijn
een andere formule aan te nemen voor zijn
bedoeling: het was minder dat de waar
heid onaangenaam was, dan dat alleen on
aangename dingen waar konden zijn, bij
Flauberts stemming over het leven. Fré-
dëric Moreau, zijn hoofdpersoon, was hij
zelf, nog minder dubbelzinnig dan hij
Madame Bovary was. En hij ondervond zijn
eigen leven als een mislukking, waar hij
uit vluchtte in de kunst. De „wetenschap
pelijke" realistische roman leende zich
goed voor de vertolking van de ondervin
ding, want hoe strenger men alleen rekent
met wat personnages zichtbaar doen en
hto.baar zeggen, hoe duidelijker hun be
staan vruchteloos wordt. Het leven van
kikkers, muizen en honden, op die manier
waargenomen, wordt vrolijk en opwindend,
dat van mensen doelloos en onaangenaam,
riet doordat het minder zin heeft, maar
doordat men van die soort meer verwacht.
De stemming van „l'Education Sentimen
tale" wordt bepaald door Flauberts ont
goocheling over de burger die zich van alle
oude voorschriften geliberaliseerd had en
cie concentratie niet kon vinden om zich in
vrijheid in de een of andere vorm te ver
wezenlijken, behalve desnoods als meeloper
en winstmaker.
AAN DE ACTUALITEIT daarvan is wei
nig afgedaan sinds 18G9, toen het boek ver
scheen. Wie de moeite neemt om zich Fré-
déric Moreau voor ogen te stellen, ziet in
hem, behalve het prototype voor honderden
latere romans, ook precies een modern
mens. Alleen zijn gunstige vermogens
positie, die het ontslaat van de verplichting
om zichzelf met werk af te leiden, kan niet
in de twintigste eeuw worden overgeplant
zonder iets van gezicht te veranderen.
Maar de overtuiging dat een geregelde
werkkring voor een geval als Frédéric
Moreau alle verschil gemaakt zou hebben,
kan alleen voor pedagogisch gebruik ern
stig genomen worden. Frédéric vroeg zich
r.iet zelden af, of hij niet .eens werk moest
gaan doen. Hij nam ook af en toe een
korte aanloop. Zijn twintigste-eeuwse op
volger vraagt zich af, of hij niet eens ènder
werk zou moeten doen, dat hem meer ani
meren zal. In beide gevallen duurt het tot
de twijfelaar er niet meer aan denkt en
met zijn teleurstelling leert te leven.
Bovendien onderzoekt Flaubert, zoals de
titel aangeeft, in de eerste plaats de mis
lukking van Frédéric in het sentimentele,
niet in het sociale. Zijn hoofdpersoon is
nauwelijks als student in Parijs aange
komen, of hij ontmoet Madame Arnoux, de
vrouw die de mislukking zal personifiëren.
Het is misschien karakteristiek voor een
Franse roman dat zij al de vrouw van een
ander moest zijn maar dan eveneens dat
haar echtgenoot met zijn eigen vrijheden
een minnaar van zijn vrouw bij voorbaat
verontschuldigd had. Die verontschuldiging
was niet voldoende voor Mme Arnoux, die
zich vele keren gevoelig toonde voor Fré
déric, maar slechts één keer op het punt
staat haar huwelijk ontrouw te worden en
dan door de ziekte en dood van haar zoon
tje haar plannen niet kan uitvoeren. Wat
voor verschil zou het gemaakt hebben als
hun liaison wel tot stand was gekomen?
Men zou die vraag stellen zonder haar te
beantwoorden voor Flaubert zelf, die zijn
liefde-op-een-afstand voor Mme Elisa
Schlesinger hier tot voorbeeld heeft ge
nomen. Voor Frédéric is hel in ieder geval
7.0, dat de onvervuldheid onmisbaar bij
een loopbaan „die op hem leek" behoort:
dat Mme Arnoux de richting van zijn leven
niet wijzigt, maar bevestigt. Hij kan dan
ook, met de gedachte aan Mme Arnoux in
het achterhcofd, zijn tijd besteden aan
praktischer liefdesaffaires, waarvan hij de
v/aarde niet overschat, maar die hem toch
demoraliseren, omdat hij zelfs niet de hoop
heeft dat hij er van ganser harte aan zal
deelnemen. Een daarvan is met Rosanette
Bron, een vrouw die van een opeenhoping
en samenvoeging van minnaars leeft, van
Mme Arnoux' echtgenoot onder anderen.
Een tweede met Mme Dambreuse, de vrouw
van een rijke industrieel wier voornaamste
attractie voor Frédéric is dat zij hem in
troduceert in hoge invloedrijke gezelschap
pen en hem de illusie geeft dat hij toch op
v/eg is naar roem en eer.
In het gezelschap van Mme Arnoux is
hij, wanneer hij eenmaal weet dat zij toch
ook van hèm houdt, zo gelukkig, dat hij
zelfs niet meer denkt aan de mogelijkheid
van een bevrediging. „Er waren in hun
gesprekken lange pauzen, wanneer zij bei
den zwegen. Soms kwam het zover dat zij
tegenover elkaar bloosden, door een soort
seksuele schaamte." Met Rosanette daaren
tegen is Frédéric een en al vrolijkheid en
praatlust, zo vrolijk zelfs dat hij haar lange
tijd niet overtuigen kan van de ernst van
zijn verlangen naar dichtere intimiteit. Hij
verlaat haar tenslotte in een aanval van
woede, die ten dele gemotiveerd wordt
door zijn verdenking dat zij Mme Arnoux
benadeeld heeft, maar nog beter door de
ergernis over alles wat hij ondanks zijn
reserves in een relatie van enige jaren toch
van zichzelf heeft afgestaan. Zo breekt hij
cok met Mme Dambreuse in woede, omdat
rij hem tot een soort verraad aan zichzelf
heeft verleid. Er is verder een meisje in
het spel, dat Louis Roque heet, de dochter
van een buurman van zijn moeder. Zij is
verliefd op hem en hij heeft aanstalten tot
beantwoording gemaakt, maar als hij haar
met Mme Dambreuse vergelijkt, vindt hij
haar boers en koddig, onverenigbaar met
de ambities die hij wil verwezenlijken.
DIT ALLES is zo overtuigend als het had
kunnen zijn. Andere trekken maken het
karakter van Frédéric nog beter herken
baar: zijn kritische gezindheid tegenover
vrienden en bekenden, die hij baseert op
zijn oude verwachtingen van zichzelf, daar
naast de plooibaarheid die hem telkens met
de plannen van anderen doet instemmen,
omdat zijn eigenvoornemens toch niet be
langrijk genoeg waren. Als het alleen over
hèm ging, zou het boek wel makkelijker
ltesbaar zijn dan het is, nu Flaubert er ook
in optreedt als geschiedschrijver van de
jaren 18401850. Frédérics relaties hebben
minder belang in hun rol van vrienden en
kennissen dan in die van vertegenwoordi
gers van hun tijd. Er is zijn jeugdvriend
Deslauriers, die zij ambities gedwarsboomd
ziet door de gevestigde orde en profijt ver
wacht van een omwenteling. Dan de radi
caal Sénécal, die belangeloos is in zijn ver
langen naar revolutie, maar zich, als hij de
kans krijgt in individuele relaties, onbarm
hartig toont. Verder de schilder Pellerin,
die telkens nieuwe theorieën bedenkt, maar
nooit tot het grote werkstuk komt. En ten
slotte zijn er nog de kapitalist Dambreuse,
ce verzwakte aristocraat Cisy, de worden-
rijke journalist Hussonnet, de ordelievende
vaderszoon Martinon en als de meest inte
ressante de ondernemende Arnoux, een
*UJ.
IN PLAATS VAN KAARTEN.
Ko Brugbier is gedurende de rest van deze
maand met vakantie. Het zal wel weer
geen weer zijn en iedere dag kaarten wor
den. Het nakaarten geschiedt in deze
kolommen.
MILAAN, (U.P.) Een Milanees blad
heeft dezer dagen bericht, dat de ontdek
king van een Spaans galjoen, dat meer
dan vier eeuwen geleden nabij Portefino
in de Tyrrheense zee zonk, een ware „gold
rush" aan de Italiaanse Rivièra ontketend
heeft. Volgens het blad heeft Giancarlo
Bucchetti, een voormalige kikvorsman van
de Italiaanse marine en tegenwoordig
directeur van een internationale duiker-
school, het gezonken galjoen ontdekt op
ongeveer achthonderd meter afstand van
de San Fruttuosobaai, waar een groot
bronzen Christusbeeld twee jaar geleden
op de bodem van de zee werd geplaatst.
Bucchetti deelde mee, dat hij het schip
had aangetroffen op een diepte van on
geveer veertig meter. De boeg van het
galjoen was zwaar beschadigd, maar op
een roestig anker had hij nog de naam
van het galjoen San Juan en de
datum van de tewaterlating 1521
kunnen lezen. Volgens Bucchetti bevond
het wrak zich nog in vrij goede staat,
maar hij meende, dat men explosieven
zou moeten gebruiken om zich toegang tot
het binnenste van het schip te verschaffen,
daar alle ingangen volgeslibd waren met
modder en zand. Het nieuws van de ont
dekking verwekte onmiddellijk een onge
kende goudkoorts aan de Rivièra, daar
iedereen er blijkbaar van overtuigd is, dat
elk Spaans galjoen omstreeks vier eeuwen
geleden met een fabelachtig aantal kisten
met gouden dubloenen, juwelen en andere
kostbaarheden aan boord over de oceanen
voer of naar de kelder placht te gaan.
Grote aantallen boten kruisen dan ook
op het ogenblik in de buurt van het gal
joen rond, maar tot teleurstelling van
velen kunnen slechts ervaren duikers, die
uitgerust zijn met een zuurstofapparaat,
het lokkende wrak bereiken.
IN „Erbij" van zaterdag 4 augustus pu
bliceerden wij een uit het Russisch ver
taald verhaal onder de titel „Onder vreem
de naam". Het verhaal was ontleend aan
een populair-wetenschappelijk Russisch
tijdschrift van recente datum. Volgens een
bij onze publikatie geplaatste toelichting
zou de hoofdfiguur, Armin Bambery, niet
hebben bestaan, maar een personificatie
zijn van alle Europeanen, die getracht
hebben tot het heilige voor Europeanen
verboden Boekhara in midden-Azië door te
dringen. De door hen verstrekte of in dag
boeken nagelaten gegevens zouden door
Gleb Goloebev zijn verzameld en ver
werkt in de betreffende publikatie. Dit is
slechts ten dele juist. Een lezer, die naar
aanleiding van enkele feiten een encyclo
pedie geraadpleegd heeft, maakte ons er
op attent, dat Armin Bambery wel bestaan
heeft. Wij hebben cr de Encyclopaedia
Britannica op nageslagen en ons is geble
ken, dat vele daarin voorkomende gege
vens over een Armin Vambery overeen
komen met een aantal essentiële feiten uit
het door ons gepubliceerde verhaal.
onscrupuleuze zakenman. De meeste van
deze bijfiguren worden door Flaubert in
bladzijdenlange discussies gewikkeld, waar
in zij zich als regel vervuld tonen van
krasse en ontoepasselijke principes. Zij
dienen allen om met hun woorden en hun
daden het lage, lelijke tijdvak te illustreren
waar Flaubert naar mijn mening in leefde.
Het is toch niet dat lage en lelijke, dat
ne passages waarin de bijfiguren de hoofd
toon voeren weinig gastvrij maakt. Er zijn
trouwens andere passages, die hetzelfde
karakter tonen. Eerder is de oorzaak ge
legen in Flauberts principiële wetenschap
pelijkheid, die hem ertoe bracht al zijn
verschillend geaarde tafrelen in één vlak
tc zotten. Alles was immers even waar en
authentiek in de gebeurtenissen, die hij
registreerde, tot op het ogenblik waarop
het hemzelf begint te vervelen en hij een
scène ontijdig afbreekt of bij voorbaat zo
kort opbouwt, dat er niets aan overblijft
dat men had willen weten. Men kan er
vruchteloos over twisten, of dat in zijn boek
een zwakheid of een kracht is: dat wordt
immers grotendeels bepaald door de mate
waarin men zijn opvatting deelt. In ieder
geval versterkt het het geweld van zijn
aanval op de geest des tijds, dat hij nooit
de vriendelijkheid of vaagheid toont, die
tal van excuses in een gesprek achteraf
toch wel zouden toelaten. Anderzijds wordt
de betekenis van zijn aanval er zo niet
groter op. De partijdigheid voor zwarte
kleuren wordt alleen duidelijker. Als men
zekerheid had, dat rose de enige waar
heidsgetrouwe kleur was voor een beeld
van mensen in de maatschappij van toen of
nu, zou men de lectuur kunnen opgeven,
temeer omdat het ook in de reine persoon
van Mme Arnoux nog niet tot de minste
suggestie van een alternatief komt. Voor
lezers die zo'n zekerheid niet hebben is het
sombere beeld van Flaubert, wetenschap
pelijk of niet, nog steeds in staat om veel
te verhelderen. S. M.
VANOUDS wonen in onze gëwesten
vermaarde drukkers. Een daarvan was
de Rotterdammer Henric Pietersz, die S
rond het jaar 1500 niet slechts als
boekdrukker van zich deed spreken,
doch tevens vele collega's van letter- j
typen voorzag. In oude stukken kunnen
we hem als Henrico Lettersnider ver-
meld zien. We leerden reeds dat der-
gelijke beroepsaanduidingen op grote
schaal erfelijk werden en een niet on-
belangrijk deel van onze huidige ge-
slachtsnamen vormen.
ANDERE NAMEN werden indirect
van beroepen afgeleid. Een timmerman j
die in 1647 te Asperen begraven werd,
stond als Jan Gerritsz Schaaf bekend.
En Bastiaen Hendricksz (1613-1665)
de stamvader van de familie Scheur-
leer was te Leerdam leerlooier en
schoenmaker. Van de Jan Janse Veth
uit Middelburg is bekend dat hij in jj
1560 als vetweider werd vermeld. Claes
en Frans Meulen heetten de gebroeders
die 1 augustus 1631 als molenbouwers
octrooi kregen op een door hen be-
dachte wijze van houtzagen.
Uiteraard vormden de noorderlingen
deze namen op hun eigen manier en
kozen zij uitgangen, die we ons herin-
neren van de patroniemen. De goud-
smid Homme Dircks, die anno 1649 te
Leeuwarden lid van zijn gilde werd,
noemde zich Goltsma en in diezelfde
stad nam een ware dynastie van klok-
kenmakers de naam Radsma aan. De
Groninger H. B. Schuitema ontleende j
bij de invoering van de Burgerlijke
Stand zijn naam aan het feit, dat hij
een trekschuitveer op Leeuwarden ex-
ploiteerde. De naam Pruiksma dateert
eveneens uit dat jaar.
NIET ZELDEN speelden uithangbor-
den en gevelstenen een rol in deze
naamgeving. De Amsterdamse schol-
koper Claes Jansz van Campen, die in
de eerste helft van de zestiende eeuw
op de Dam woonde, noemde zijn huis
„in die Gulden Scol" en zijn nageslacht
dankte daar de familienaam aan. Een
van zijn kleinzonen echter, Claes Pie-
tersz Schol, woonde „in 't Gulden Calff"
en werd daardoor de naamgever van
een familie Calff, waaruit dan blijken
kan dat de huisnaam vaak bclangrij-
ker werd geacht dan de familienaam.
Een ander bewüs vormt de Amstcr-
damse korenkoper Frederick Barentsz,
die in 1569 een huis aan de Warmoes-
straat kocht, waar drie jaar tevoren de
bonthandelaar Claes Gerritsz was over-
leden. Deze laatste had zijn pand heel
toepasselijk „in de Bonten Mantel" ge-
noemd. De nieuwe eigenaar liet dit j
uithangbord door een ander met het
opschrift ,,'t Vergulde Swaert" vervan-
gen. Het mocht niet baten: de buurt-
genoten, die eenmaal gewend waren
de bewoner van dit huis Bontemantel
te noemen, spraken ook de korenkoper
zo aan en deze naam ging op zijn na- Z
geslacht over.
IIET IS DUS duidelijk dat de door Z
het voorgeslacht uitgeoefende beroepen
heel wat meer geslachtsnamen oplever-
den dan op het eerste gezicht wel lijkt.
Zo gaat de naam Druyvesteyn tot de
oude Haarlemse brouwerij „De Druyff"
terug: als herinnering plaatste de fa-
milie de druiventros, die de aandacht Z
op deze nering vestigde, als liclmtcken
boven haar wapen. We zagen reeds dat
het drukkersvak niet alleen de namen
Drucker en Boekdrukker opleverden, E
doch dat in 1812 eveneens de naam
Drukpers onstond. JSeuwen eerder
noemde de Amsterdamse drukker j
Dirck Pietersz zijn huis „de Witte
Perse" en nog heden ten dage luisteren
zijn nakomelingen naar de naam Pers.
Aldus kwam menig vaderlander te
heten naar het gereedschap, dat hij
bezigde of het produkt, dat hij verhan-
delde. Vandaar familienamen als Van Z
der Laars, Schoen, Klomp, Van der
Schaaf, Spoel, Wortel, Glas, Mostert,
Van der Speek en Worst. De Rotter-
damse Kaat Mossel werd zo genoemd,
omdat ze mosselen verkocht en sedert
1785 als keurvrouw van deze schaal-
dieren optrad. Zü was echter op 25
maart 1723 ter wereld gekomen als
Caetje Mulder.
J. G. DE BOER VAN DER LEY
(Van onze correspondent in Canada)
MONTREAL Mogelijkheden zien en mogelijkheden
grijpen. Dat is het recept om een succesrijke immigrant
le worden. Ik heb heel wat nieuw-Canadezen, zoals ze
hier worden genoemd, beide dingen zien doen, maar zel
den zoals een immigrant in Beauharnois, een stad ten
zuidwesten van Montreal, waar een weekblad in het
Engels, in een overwegend Franssprekend district, dat
wordt geredigeerd en uitgegeven door een oud-Neder
lander, verschijnt! En het is nog een succes ook.
Een blad in het Nederlands is in Canada niets bijzon
ders. Er zijn hier, voor zover mij bekend is, elf van die
bladen, die meestal eens in de week uitkomen en zich
speciaal richten tot Nederlandse immigranten. Men kan
er wat nieuws uit het oude vaderland in vinden, voor
lichting over het nieuwe, een plaatje en een praatje en
natuurlijk advertenties, voor de helft tot driekwart van
mede-immigranten die hier in zaken zijn gegaan en
vaak Nederlandse waar aan de man trachten te bren
gen. Bij elkaar zullen die bladen een oplage hebben van
ten hoogste vijftienduizend exemplaren en dat is nog heel
wat. Hetgeen overigens allerminst betekent, dat u de
kranten niet meer naar uw familie in Canada behoeft te
sturen, indien zij tenminste op de hoogte wil blijven van
cie gebeurtenissen in Nederland, want volledig zijn die
immigrantenblaadjes uiteraard niet. Een Nederlands ra
dio-programma over een Canadees station is al evenmin
iets om verbaasd over te zijn. In Montreal is er elke zon
dagavond één. Zet om half negen de radio aan op een
plaatselijk (commercieel) station en men hoort „klanken
uit de lage landen" Nederlandse muziek, kort nieuws,
meestal een programma-onderdeel dat wordt verzorgd
door de Wereldomroep en natuurlijk reclame: het manna
voor de verzorger van deze uitzending. Welnu, net zoals
in Montreal is dat in tal van plaatsen in Canada, vooral
in het zuiden van de provincie Ontario-met-haar-Neder-
landse-tintje. Maar een blad in het Engels, in een Frans
sprekend gebied, geschreven en uitgegeven door een
Nederlander, daar kijkt men toch even van op. Om zoiets
te beginnen moet men in de eerste plaats inzicht hebben,
visie om te zien waar behoefte aan bestaat in een bepaald
gebied. En durf. Aan geen van beide heeft Philip van
Son, de redacteur en uitgever van The St. Lawrence Sun,
zoals het blad in Valleyfield heet, blijkbaar gebrek. Maar
goed ook, want bepaald rechtlijnig is zijn pad tot nu toe
nooit geweest. Een groot deel van zijn kinderjaren bracht
hij door in New York, maar zijn middelbare schooloplei
ding heeft hij gedeeltelijk in Bussum gehad. Toen die
achter de rug was, ging hij naar Canada, alleen, want
zijn familie bleef in Bussum wonen. Hij werkte hier op
een landbouwbedrijf in Ontario, tot de Nederlandse re
gering hem in 1940 onder de wapens riep, hem eerst in
deelde bij de Nederlandse Brigade in Canada en hem
later naar het Nederlandse kamp in Wolverhampton in
Engeland transporteerde. Het was hem daar echter al
gauw veel te rustig. Toen er vrijwilligers werden ge
vraagd voor commandotroepen in het Verre Oosten,
meldde hij zich aan. Hij kwam via Zuid-Afrdka, een
harde opleiding in India en Australië in de oerwouden
van Nieuw Guinea terecht.
„De langste tijd dat we daar hebben gezeten", zo ver
telt hij, „werkten we voor de geheime dienst en ik mag
wel zeggen dat het een paar zware jaren van mijn leven
zijn geweest. Ik heb er het grootste deel van mijn haar
in verloren". Van zijn verlof maakte hij gebruik om met
een Australische te trouwen, met wie hij naar Canada
terugkeerde toen de oorlog tegen Japan ten einde was.
Hij werkte hier als nieuwsredacteur voor de Canadese
Radio Omroep en als correspondent voor een Nederlands
weekblad en een persbureau. Verleden jaar echter ver
wezenlijkte hij een plan, waar hij jaren mee had rond
gelopen: eigen baas worden en een blad in het district
van Valleyfield en Beauharnois uitgeven. In dit gebied
wordt Frans gesproken, maar de Engels-Canadese bevol
king neemt voortdurend toe. De bouw van de St. Law
rence Waterweg zal de industrialisatie van de streek
sterk bevorderen. En dus, zo redeneerde hij, zit er ook
een toekomst voor een blad.
En het ziet er naar uit dat hij gelijk heeft. Het eerste
nummer kwam een dik jaar geleden van de pers. „Als
ik toen geweten had, wat er allemaal zou komen kijken,
had ik me misschien nog wel eens bedacht. Ik heb in
één jaar gedaan, wat een hardwerkend mens in twee
jaar doet, maar het prettige was dat je elke keer een
klein stapje vooruit ging. Ik heb nu heel wat nationale
Philip van Son in Valleyfield.
adverteerders, grote zaken dus en dat betekent dat
je een blad hebt gekregen met een eigen plaats. En dat
is in een jaar tijds nog zo gek niet. Ik heb trouwens
uitbreidingsplannenHet zal niet gemakkelijk zijn
om een actiever mens te vinden. Hij werkt zeven dagen
van de week in een land waar een werkweek van vijf
dagen normaal is. „En schrijf maar: zeven avonden ook!"
zegt hij. Maar hij vindt toch nog tijd om lid te zijn van
het schoolbestuur: „Onderwijs is belangrijk voor de kin
deren. We moeten er voor zorgen dat ze de beste oplei
ding krijgen die mogelijk is". Hij heeft het laatste jaar
vijfendertigduizend kilometer gereden, maar hij schept
er desondanks behagen in om een bezoeker langs het
werk aan de St. Lawrence Waterweg te rijden. „Die
zeeweg is mijn garantie!" zegt hij. „Mijn wissel op de
toekomst".
In Ottawa sprak ik eens met een ambtenaar van het
arbeidsbureau, die zijn bewondering te kennen gaf voor
de buitenlanders met hun goede neus voor de mogelijk
heden in Canada. „Ze zien een dollar, waar wij vaak geen
cent zien", zei hij. Daar moest ik aan denken, toen Philip
van Son tegen me zei: „In de „Sun" zit over een paar
jaar een zeer dikke boterham. Dat kun je zo zien
De jonge Santpoortse schilder Jan Makhes tekent graag en veel in de buurt
van het IJ te Amsterdam
Anna Freud, kinderpsychologe en op
voedkundige, hield in 1930 een viertal le
zingen voor opvoeders uit Weense kinder
toevluchtshuizen over de psychoanalyse,
waarvan haar vader de beroemde grond
legger is. In 1932 verscheen de eerste Ne
derlandse uitgave van deze cursus, waarin
Anna Freud die onlangs nog te Amster
dam een voordracht hield op heldere
wijze het schijnbaar onsamenhangende ge
drag van kinderen ordent en verklaart in
het patroon waarop de psychoanalyse be
rust: de reconstructie van gebeurtenissen
uit de eerste kinderjaren.
Dit boekje „Inleiding tot de psycho
analyse voor pedagogen" is na vierentwin
tig jaar thans in tweede druk bij de uitge
verij Van Stockum en Zoon te Den Haag
in de vertaling van R. Querido verschenen.
Waarschijnlijk zal het boekje thans ten
minste even grote resultaten verkrijgen als
in 1932. Het voorziet ook nu immers in een
dringende behoefte al is die een andere
dan bijna een kwarteeuw geleden, toen het
om een algemene oriëntering ging. Thans
gaat het bij velen om een heroriëntatie
van de psychoanalytische begrippen, voor
zover die door een onwetenschappelijke in
lijving in de omgangstaal een zo populair
gemeengoed zijn geworden, dat hun inhoud
verbasterd is. Begrippen als libido, com
plex, sublimering en het onbewuste bij
voorbeeld zijn in het vogelvrije dagelijks
gebruik mode-slopwoorden geworden, van
welker juiste inhoud men zich geen reken
schap geeft.
Ook voor deze actuele heroriëntatie blijkt
de zo lang geleden gehouden cursus van
Anna Freud uiterst doelmatig. Zij begint
namelijk niet met een begripsvorming door
definities, maar met een beschrijving van
gebeurtenissen uit het kinderleven, zoals
elke opvoeder die opmerkt. Deze gebeur
tenissen verklarend en in onderlinge sa
menhang brengend komt Anna Freud tot
het psychoanalytisch grondpatroon, zonder
ook maar één begrip met name genoemd te
hebben: de lezer is vertrouwd met de be
grippen zonder die bij name te kennen.
De begripsvorming is het sluitstuk van de
EVENALS vorig jaar exposeert Magda-
lena Sothmann, nu tot 31 augustus, weer
Amsterdamse stadsgezichten van heden
daagse kunstenaars. Verwacht ook nu weer
niet He bekende hoekjes langs Reguliers
gracht of Brouwersgracht: de schilder van
thans, beducht vermoedelijk nog van
Breitners onovertroffen voorbeelden, zoekt
het gemeenlijk daar waar het wijder is:
langs Amstel en IJ, Oosterdok of Binnen
kant, waar W. G. I. Kouwer Boomkens
één van de meest typische Amsterdamse
zaken realiseerde. Kouwer is één van de
weinigen namelijk die raad wist met het
groen der bomen tegen de branderige
kleur der gevels.
Amsterdam in de zomer stelt de schilder
problemen. Men vraagt zich af of, objec
tief gezien, Amsterdam 's zomers wel zo
mooi is. Op de ons zo luttel geschonken
warme dagen kan men van Amsterdam
genieten. Men doet dat niet alleen met de
ogen. Wat langs andere weg te waarderen
is, zou ook met schilderkunstige middelen
gerealiseerd moeten worden. Dan bestaat
de kans op een schilderij, dat ons op het
eerste gezicht verwondert, al kan het bij
een langer bekijken ons dan toch in Am
sterdam verplaatsen. Ik denk aan een doek
van Kokoschka, een gezicht op de Klove
niersburgwal, bijvoorbeeld. Daarentegen is
van iemand als Maaike Braat, die het
stadsgezicht eigenlijk slechts visueel bena
dert, het werk mooier wanneer het 's win
ters of in de herfst ontstond dan 's zomers.
Wat zij maakte op de Oosterdoksdijk is ze
ker niet minder knap dan haar winterse
overwegingen. Hierdoor wordt voorkomen
dat men de begrippen als toverstokjes zou
gaan hanteren in gevallen, waar meer
specialistische en fijnere psychologische
nuances noodzakelijk zijn. Het boekje geeft
uitmuntende voorlichting omdat het de be
grippen elementair bindt aan hun oor
sprong.
Een ander groot voordeel van dit immers
voor leken geschreven boekje is het niet
genoemd worden van Freuds atheïstische
en antireligieuze opvattingen. Het bepaalt
zich tot het grondpatroon van de verschijn
selen uit het kinderleven, hun verklaring
en het daarop gegrondveste begrip voor
het kind en de wijze van opvoeden. De ge
volgde methode en helderheid van stijl
maken dit werkje (honderd kleine, ruim-
bedrukte pagina's) tot een voortreffelijk
vademecum voor ouders, onderwijzers en
onderwijzeressen en allen, die hun gebruik
van modewoorden uit de psychologie wil
len toetsen aan de juiste inhoud A. N.
Amstclgezichten. Men kan niet zeggen dat
ze geen raad wist met het door schilders
wel „boerenkool" genoemde groen, maar
dit werk ademt toch minder die atmosfeer,
die men behalve in Kouwers werk ook in
dat van Van Gulik vindt- Van Gulik ver
taalde trouwens de kleur en verwijdde de
taillering- Want ook in het laatste ligt een
moeilijkheid, die sinds Breitner bijna nooit
zo overwonnen werd. Al die ramen met
hun witte kozijnen, gebroken witte vitra
ges, de uiteenlopende, toch even gedekt
gekleurde winkelpuien, het verschil in
hoogte van de kroonlijsten, schoorstenen,
dakvensters, dit alles samen te voegen tot
een eenheid is een opgave! Maaike Braat
stelde die zich en dwingt ons daarmee dan
toch respect af. Niels Hamel, een nog jon
ge figuur, vermeed deze bewust en dat is
te begrijpen. Maar daarmee geeft hij in
zijn hoewel aantrekkelijke werk niet
het echte Amsterdam weer.
Het ligt voor de hand, dat het uitscha
kelen van de kleur, in tekening of grafiek
dus, eerder tot bevredigende resultaten
kan leiden. Een meester in deze beperking
toont zich Henk Broer, die het drukke
Rcmbrandtsplein nogal eens aandurfde en
hiervan twee uitstekende resultaten expo
seert. Als het op moed aankomt is de vi
tale Jeanne Bieruma Oosting er direct bij.
Zij tekende enkele Amsterdamse markten
en nu eens niet die, welke altijd gedaan
worden. Want ook de Dapperbuurt is ty
pisch Amsterdams. Als haar levendige
werk ons dan minder aantrekkelijk mag
voorkomen, is dat niet haar schuld alleen,
maar ook die van diegenen, die deze zo
afschuwelijke wijken bouwden. Mogelijk
dat een werkelijke zondagsschilder dit met
naïviteit tot iets boeienders gebracht had.
Wat betreft de IJ-kant geloof ik Jacob
Kuijper een specialist te mogen noemen.
Heeft Jutta Metzger de argeloosheid van
de vreemdelinge bewaard, zodat ook zij
daarmee zo goed raad lijkt te weten? Ze
maakte Amsterdam overtuigender dan de
in deze toch eerlijke expressionistisch ge
richte Max Reneman. En Hans Engelman,
met zijn werk dicht naast de beide laatst
genoemden staande, maakte een mooi doek
aan de Ruysdaelkade, dat ik echter wel
met enige moeite kon „thuisbrengen"-
Vreemdeling blijft naar mijn gevoel toch
ook Fiedler, met het voordeel echter ons
soms de ogen te openen voor wat we zelf
niet. zagen.
Van de verscheidene andere hier verte
genwoordigden wil ik tot besluit nog noe
men Ria Exel, wier tekeningen ik voor het
eerst zag en van wie ik durf te zeggen, dat
ze wel meer van zich zal laten horen-
BOB BUYS