ADRIAEN BROUWER
DE GENIALE BOHEMIEN
Piet
ocyk eeratf met PdteMhexi
Karinthië, mooi romantisch
land «net een groot verleden
FRANSE PARAGRAAF
Slenteraars
BIJ FOTOGRAFEREN
Geboren in
1605 of 1606
(Va?i onze correspondent in Wenen)
EEN archeoloog kan bijna nergens langs
de Donau zijn spade in de grond steken of
hij vindt er Romeinse munten, vazen en
andere gebruiksvoorwerpen. De meeste
schatten vindt hij echter toch in de neder
zetting Carnuntum op ongeveer een uur af
stand van Wenen en vooral op het Zollfeld
in Karinthië, waar het Romeinse virunum
en het nog oudere rijk Noricum te vinden
is. Het is moeilijk om Carnuntum met
Noricum te vergelijken en een van deze op-
gravingsterreinen het Pompeji van Oosten
rijk te noemen, want beide centra zijn vol
verrassingen en niemand kan zeggen wat
voor schatten hier nog verborgen liggen.
Carnuntum is een grote nederzetting ge
weest, die voornamelijk tot taak had de
Romeinse grens in dit geval de Donau
tegen de barbaren in het noorden te
verdedigen. Er was niet alleen een goed
versterkte legerplaats, maar ook een stad
voor de burgerbevolking met pleinen, win
kels en huizen, waar de bevolking en ge
pensioneerde Romeinse soldaten en ambte
naren leefden. Opvallend is hier de aanwe
zigheid van twee amfitheaters: een groot
theater, dat uitsluitend voor de bezettings
troepen bestemd was en een kleiner voor
de burgers. Van dat alles kan men van
daag nog de sporen zien in een landschap,
dat er daar het aanplanten van populieren
typisch Romeins uitziet. In de zomer wordt
deze indruk nog versterkt, wanneer in het
grote theater een oud klassiek drama, zo
als „Medea" van Euripides, wordt gespeeld.
Maar men kan nog zo trots zijn op Car
nuntum en er bijvoorbeeld op wijzen, dat
de ruïnes nog resten bevatten van de vroe
gere centrale verwarming, men kan er in
het museum nog zo mooie Romeinse ge
bruiksvoorwerpen en hele mozaïekvloeren
bewaren, toch kunnen al deze schatten
niet opwegen tegen dat ene bronzen en le
vensgrote standbeeld van een jongeling,
dat reeds in het jaar 1502 op het Zollfeld
in Karinthië door een boer werd gevon
den en dat nu in zijn klassieke schoonheid
een van de pronkstukken vormt van het
kunsthistorische museum te Wenen.
Door de aanwezigheid van dit stand
beeld kan men eeuwenlang geweten heb
ben, dat hier een aanzienlijke Romeinse
nederzetting moet zijn geweest. Afgezien
van een paar opgravingen in de vorige
eeuw is men pas na de laatste oorlog met
een systematisch onderzoek van de Mag-
dalensberg begonnen, waar de Romeinen
in het begin van onze jaartelling een hele
stad tegen de helling hebben gebouwd. Met
enige moeite heeft men daarbij de ligging
van straten, huizen en kamers tegen die
helling enigszins kunnen reconstrueren.
Eigenlijk was het resultaat nogal teleur-
tellend, al verklaart dan een vakman, dat
deze bakstenen muren de fundamenten zijn
geweest van ten minste twee tempels, van
een marktplein en een soort archief, met
waterleiding, bad en zelfs centrale verwar
ming. Men staat hier namelijk voor het
raadsel van een Romeinse stad tegen een
berghelling, terwijl men weet dat de Ro
meinen elders nooit op bergen of tegen
hellingen hebben gebouwd. De verklaring,
waartoe de opgravingen hebben geleid, is,
dat de oorspronkelijke Keltische bevolking,
de bewoners van het rijk Noricum, deze
hellingen reeds vroeger hadden bebouwd
en dat de Romeinse veroveraars deze hui
zen later grotendeels hebben gebruikt als
fundamenten voor hun gebouwen. Daarom
hebben vrijwel alle Romeinse gebouwen
hier een soort kelderruimte uit de Kelti
sche tijd, welke ruimte dan later bij voor
keur gebruikt werd als voorraadkamer of
als centrale stookplaats onder de vloer.
Van al die vroegere welstand ziet de
leek enkele sporen, maar alleen als een
vakman hem wegwijs maakt. Slechts zel
den vindt men een waardevol voorwerp en
bijna nergens is er iets overgebleven van
de marmeren bekleding, de pilaren en de
bewerkte architraven. Al dit kostbare ma
teriaal hebben latere geslachten voor hun
eigen bouwconstrukties gebruikt. Het vroe
gere virunum, dat de Oostenrijkse geleer
de Praschnicker heeft opgegraven, moet
een prachtige Romeinse provinciestad zijn
geweest in dit wingewest, maar na de
blootlegging, na het fotograferen en het
catalogiseren moest dit terrein weer wor
den dichtgegooid, zodat de auto's weer
over het vroegere stadsgebied voortjagen.
Virunum in de vlakte en de Romeinse stad
op de Magdalensberg is een steengroeve
geworden voor het nageslacht, ook voor de
Christenen, die met dit materiaal hun eer
ste kerken hebben gebouwd. Op het markt
plein van het tegenwoordige stadje St.
Veith bewondert men nog altijd een sier
lijke fontein, die echter niets anders is dan
de kom van een groot Romeins waterbassin
uit Virunum. Wie de fundamenten van de
grote vroeg-Romaanse kerken in deze
streek nauwkeurig onderzoekt en wie hier
in het algemeen zijn ogen de kost geeft,
ontdekt overal Romeinse stenen, pilaren
en zerken met inscripties en sierlijke mo
tieven. Vooral in deze streek van Oosten
rijk ziet men duidelijk de overgang van de
oudheid naar het christendom. Tegen de
buitenmuur van de kerk in Maria Saai is
bijvoorbeeld een van de waardevolste ste
nen documenten uit de Romeinse tijd aan
gebracht, namelijk het reliëf van de eerste
ons bekende postwagen. Evenals in de
tijd van de heilige Augustinus zullen ook
de aanhangers van het oude heidendom in
deze streek met verachting hebben gespro
ken over het vandalenwerk van de Chris
tenen, die het materiaal van de heidense
tempels gebruikten om er hun kerken mee
op te bouwen, maar wie dit verlies betreurt
moet toch bedenken dat deze eerste ker
ken en de latere kloosters de nog bewaar
de en zeldzame Romeinse resten voor de
totale vernietiging door de volksverhuizing
en de echte vandalen hebben behoed.
KARINTHIË is van oudsher een echt
grens- en verbindingsland geweest tussen
Italië en het noorden en tussen Joegoslavië
en het westen. Daarom vindt men hier ne
derzettingen van alle mogelijke volksstam
men. Maar wat het meeste opvalt is het
opmerkelijke aantal kolossale kathedralen,
kerken en kloosters, die nu bijna alle ver
laten midden in het landschap staan. Dat
is het geval met de reeds genoemde kerk
van Maria Saaien, vooral met de beroemde
kathedraal van Gurk, die ergens eenzaam
in een zijdal ligt en die daarom praktisch
Reeds in de eerste eeuw na Christus
beschikten de Romeinen over een goed
georganiseerd postverkeer, zoals dit reliëf
te Maria Saai toont.
onbekend is zowel in Oostenrijk als in het
buitenland. Maar juist dit isolement is de
verklaring van het feit, dat dit kunstwerk
in zijn oorspronkelijke schoonheid onaan
getast is gebleven, zodat men hier een Ro
maans bouwwerk in zijn zuiverste vorm
kan bewonderen. Doch er is meer, name
lijk een vroeg-Romaanse crypte, die met
meer dan honderd slanke zuilen de indruk
wekt van een christelijke alhambra. Ver
der zijn er vroeg-gotische muurschilderin
gen, die bijna niets van hun oorspronkelij
ke frisheid hebben verloren, een barok
hoogaltaar dat het waardevolste en meest
pompeuze is, dat Oostenrijk op dit gebied
bezit en tenslotte de prachtige klassicisti-
sche pièta van de grootste Oostenrijkse
beeldhouwer R. Donner. Zulke vrijwel on
bekende juwelen liggen hier overal in Ka
rinthië, nog afkomstig uit een vroegere
bloeitijd, bij voorbeeld het stadje Friesach,
dat in de middeleeuwen een grote beteke
nis moet hebben gehad, zoals wel blijkt uit
de zeven kolossale kerken, doch waarvan
men er nu een paar gesloten moet houden,
omdat het stadje ze niet meer nodig heeft.
Karinthië is een mooi en romantisch land
met een groots verleden, met oudheden en
kunstschatten, die het nauwelijks kan on
derhouden. Afgezien van het grote aantal
burchten en kastelen zijn er in deze provin
cie alleen al tweeduizend waardevolle oude
kerken, die alle ten laste komen van monu
mentenzorg.
WIE voor het eerst met een kleurenfilm in zijn toestel
op stap gaat, hoort mogelijk nog naklinken een serie
waarschuwingen over het toch zo vreselijk moeilijke
van het maken van kleurenfoto's. En daarom lijkt het
misschien wel erg vreemd, als we zo nuchterweg maar
beweren, dat dit niet alleen sterk overdreven is, maar
dat menig ongeoefende op het pad der fotografie bij
kleurenopnamen minder moeite zal hebben dan bij
zwart-wït-opnamen. Het grote voordeel bij de kleuren
fotografie vooral voor de leek is namelijk wel dit,
dat hij de kleuren niet hoeft wèg te denken. Zo'n begin
nende amateurfotograaf hoeft met zijn film niet deze
kleuren te transponeren, over te brengen, in wit en grijs
en donkergrijs en zwart. Afgaande op de prettige frisse
en vrolijke tinten kan hij bijna zonder problemen kieken
en later dank zij de moderne kleurenfilm een weergeving
vinden in bijna of geheel dezelfde kleuren, die hij waar
nam.
Een fleurig landschap, dat als het ware lacht onder
prachtige blauwe hemel met kleine witte wolkjes kan
aan de maker van een zwart-wit foto soms hogere tech
nische eisen stellen dan aan de man met kleurenfilm.
Want bij de zwart-wil foto komt het aan op het lichtspel,
op goed doorlekende schaduwen, op een verrassende
vorm af aansprekende lijnen, waardoor het gemis aan
kleuren vergoed moet worden. Wie zijn eerste kleuren
opnamen maakt, heeft zich alleen wat strenger aan de
regels van de belichting te houden. Vooral bij de omkeer-
kleurenfilm is dit zeker noodzakelijk. De fout der over
belichting bij zwart-wit materiaal kan door een goede
negatiefbehandeling en papierkeuze praktisch volkomen
hersteld worden. Bij de omkeer-kleurenfilm ontstaat
door die overbelichting een te weinig aan kleurstof,
waardoor de foto's bleke, fletse kleuren gaan vertonen,
een euvel dat niet hersteld kan worden, omdat na de
opname op geen enkele wijze in de materiaalbehande
ling daarna een bepaalde dosis kleur kan worden bij
gevoegd.
SPECIAAL noemden we de omkeer-kleurenfilm, want
ieder, die in kleuren gaat fotograferen, dient er wel re
kening mede te houden, dat er twee totaal verschillende
soorten kleurenfilms bestaan. Er zijn zogenaamde om-
keer-kleurenfilms, die dus het meest gevoelig zijn voor
een eventueel foutieve belichting. Het materiaal daarvan
wordt „omgekeerd". Dat wil zeggen: het negatief, dat
normaliter na een opname ontstaat, wordt bij een om-
keerfilm nog eens na de eerste ontwikkeling op
nieuw belicht in het kleurenlaboratorium en verandert
na een tweede ontwikkeling in een positief met de
kleuren, zoals die in werkelijkheid waren. Van zo'n om
keer-kleurenfilm kan men dus ook aanvankelijk maar
één kleurenplaatje verwachten en wel in de vorm van
een kleurig doorschijnend stukje film, dat onder een
„viewer" of door middel van een projectie-apparaat be
schouwd moet worden. Kieken met omkeerfilm is in
principe dus geen „album"-fotografie. Wie kleurenfoto's
voor zijn album wil hebben, kieze een zogenaamde nega
tief-kleurenfilm. Dat is dus de andere soort. Wanneer
zo'n film ontwikkeld wordt, ontstaat een zeer eigenaar
dig gekleurd negatief. De hemel is geelachtig, het gras
aan de rossige kant en een felrode japon staat gifgroen
op het negatief. Maar bij het vergroten of afdrukken
komen de goede kleuren op het papier te voorschijn. De
groene plek van de jurk wordt rood en de gele lucht
wordt natuurlijk-blauw. Gelukkig is die negatief-kleu
renfilm niet zo uiterst gevoelig voor belichtingstijden.
Een beetje overbelichting kan ze heus wel verdragen.
Want bij het afdrukken of vergroten kan dit weer door
een bepaalde filtering van het papier gecorrigeerd
worden.
Wat is nu de beste kleurenfilm? Wel als het gaat om
de volheid van kleuren, om het sprankelende en het
briljante, wint de omkeerkleurenfilm het, wanneer die
geprojecteerd wordt. Wanneer daar een lichtstroom
doorheen gezonden wordt, gaan de kleuren prachtig op
lichten. En een papierbeeld geeft uiteraard alleen ge
reflecteerd licht. Vandaar dan ook, dat men zulke
kleurenvergrotingen of afdrukken op papier het liefst
moet bekijken onder een flinke, sterke lamp. Het grote
voordeel daarvan is, dat men ze in een al'bum kan ver
zamelen óf maar dan in een cellofaanzakje ter be
scherming meenemen om ze op elk tijdstip te kunnen
laten zien aan wie er belangstelling voor heeft. En die
belangstelling is sterk groeiende.
Want en we komen op de veronderstelde moeilijk
heden terug het opnemen kan met ieder toestel, dat
een wat lichtsterkere lens heeft dan een boxje, bij nor
maal zonnig weer, zonder enige moeite, geschieden. De
belichtingstijden en lensopeningen staan op de bij iedere
fotohandel verkrijgbare gebruiksaanwijzingen zeer dui
delijk voor verschillende licht-omstandigheden vermeld.
Zeker kan een negatief-kleurenfilm met die toelichting
zonder meer gemaakt worden. Voor de omkeer-kleuren
film echter is een meting van het licht met een elektri
sche belichtingsmeter aan te bevelen. Men moet er echter
wel op letten, dat het ene merk kleurenfilm een soms
wat hogere gevoeligheid heeft dan het andere.
Wat de motiefkeuze betreft: Bij kleurenopname is
het geen fotografische zonde, wanneer men de zon achter
zich (in de rug) heeft. Bij zwart-wit materiaal geeft dit
altijd vrij twijfelachtige foto's, omdat de schaduwen dan
als het ware achter het voorwerp vallen en dus geen ka
rakter kunnen geven aan de foto. Bij kleuren speelt d'it
niet zo'n rol, omdat contrast hier niet veroorzaakt wordt
door verschil in licht en schaduw. Zaak is echter wel te
zorgen, dat nu niet een overdaad aan kleuren wordt uit
gezocht. Kies liever grote kleurvlakken, die harmonië
ren, van dichtbij. Men heeft wel eens de uitdrukking ge
bruikt: kleinbeeldfotografie dichtbij fotograferen. Dit
geldt stellig ook bij kleur in de fotografie.
Filters zijn voor de beginner uit den boze. Zeker moet
men nooit een geelfilter bij kleurenfotografie gebruiken.
Alleen wanneer de straling van de hemel erg blauw is,
kan een zacht roze correctiefilter gekozen worden. Bij
fotografie op grote hoogten (sneeuwbergen) neme men
een kleurloos ultraviolet filter, dat de stralen tegen
houdt, die de kleur zouden kunnen „vernietigen".
ALS MEN eens wat méér opnamen heeft gemaakt,
begint men het zijlicht te gebruiken, omdat dit inderdaad
mooiere resultaten geeft. En wie een opname bij tegen
licht in kleuren aandurft en daarbij zijn zonnekap niet
vergeet te gebruiken maakt natuurlijk wel eens kans
op een mislukking, omdat de belichtingstijd daarvan wat
moeilijker is te bepalen, maar zal zeer vaak de voldoe
ning smaken effectrijke kleuren te krijgen, die vooral
bij projectie bewondering zullen wekken. Ook hierbij
geldt: wie waagt, die wint vaak. Onder de meest ideale
lichtomstandigheden zou men ook met een boxje kleuren
foto's kunnen gaan maken, maar de resultaten zullen
niet altijd zo zijn als men misschien verwacht. Want de
lens van een box is van te eenvoudige samenstelling om
op kleurenfotografie ingesteld te zijn.
Beweer ook niet na een aantal opnamen op papier
gezien te hebben „die kleuren waren niet zo". Want
vergeet vooral niet, dat onze ervaring een witte jurk al
leen maar wit kan zien, ook wanneer er inderdaad door
het groenige licht tussen de boombladeren door een
zweem van deze groene tint over zo'n jurk valt. Wij zien
namelijk die kleur niet, maar de film registreert deze
wel. Vermijdt dus teveel reflectielicht van gekleurde
wanden en vlakken. Hoewel er prima kleurenfoto's zon
der zonlicht gemaakt kunnen worden, verdient het zeker
in den beginne sterk de voorkeur om met zonlicht te kie
ken. Onthoudt verder, dat van een negatief-kleurenfilm
óók, behalve die papierbeelden, nog projectieplaatjes in
kleuren kunnen worden gemaakt, die kwalitatief echter
iets minder zijn dan de direct gemaakte dia's, zoals die
plaatjes genoemd worden. En verder kunnen bovendien
van diezelfde negatiefjes van zo'n kleurenfilm gewone
zwart-wit afdrukken of vergrotingen worden gemaakt.
Is dus een opname qua kleur niet helemaal bevredigend,
dan is deze niet verloren.
Evenzeer is het mogelijk u ziet wat de kleurenfilm
kan bieden om van de omkeer-kleurenfilm, die dus
projectie-dia's geeft, zwart-wit negatieven te laten ma
ken, zodat men ook op die manier zijn foto-album kan
completeren. Wie zo'n dia nog een keer wil hebben, kan
zelfs een duplicaat positief bestellen. Tenslotte kan bij
sommige merken van zo'n aanvankelijk alleen-voor-pro
jectie-bes tcmd-plaat je een kleurenafdruk of kleurenver-
groting gemaakt worden. Eén ding is echter zeer belang
rijk: het huidje van elk filmmateriaal is zeer teer. Wie
dus extra afdrukken, duplicaten of wat ook wil hebben,
zeule geen dagen rond met een aantal van deze kostelijke
herinneringsbeeldjes los in portefeuille of portemonnaie:
negatieven en positieven, in welk formaat ook, in een
zakje, dal liefst omgevouwen wordt in de maat, zodat ze
niet kunnen gaan schuiven en daardoor krassen ver
tonen.
BIJ de beschouwing in deze kolommen van de serie eisen
over de verschrikkingen van de oorlog, onder de oorspron
kelijke titel „Los Desastres de la Guerra" (1810—1813) be
kend, heb ik erop gewezen dat, behoudens enkele uitzonde
ringen, het werkelijk catastrofale in de beeldende kunst in het
oeuvre van Goya (1746—1828) feitelijk voor het eerst doelbe
wust werd nagestreefd. Het maatschappelijk bedrijf, zoals dit
door beeldende kunstenaars uit de zeventiende eeuw met
ADRIAEN BROU
WER is de „spelbre
ker" geweest op dit
zo populair geworden
toneel: onder de regie
van deze bohémien
klinken dissonanten
die kwalijk passen in
de illusie, die zijn
confraters ons deden
vormen. De kant van
de samenleving, die
zijn belangstelling
had, kennen wij bij
voorkeur uit de tal
rijke taferelen van
Adriaen van Ostadc
wiens thema's in vele
toonaarden werden
gevarieerd in de pro
duktie van een reek
kleine meesters, me'
de geniale vertolkin
gen door Jan Steen
als culminatie. Ter
wijl laatstgenoemde
het anekdotische en
schilderachtige in
Ostade's wereldje su
blimeerde door zijn
moraliserende visie
sprankelend van
geest en humor en vo
warme menselijkheid
was Brouwer de dra
maturg van het leven,
waarin drank en spel
veelal de boventoon
voeren. Een boven
toon die niet als bij
Ostade en Jan Steen
de herberg tot klank-
penseel, burijn of tekenstift aanschouwelijk is gemaakt, wordt
slechts uiterst zelden geschokt door het. hevige, het drama
tisch bewogene. Wanneer we spreken van de zeden en ge
woonten van de zeventiende eeuw, dan zien we in onze fan
tasie (of moet ik zeggen: illusie?) voor alles taf reien, die wor
den beheerst door de sfeer van welstand, van blijmoedigheid
en intimiteit, die inherent aan het begrip „oud-Holland" is.
De keerzijde van deze medaille ziet men zelden.
bord had, doch de
kroeg en de duistere spelonken, waarin
een door hartstochten belaagde mensheid
toevlucht zocht voor verstrooiing. Brou
wers genialiteit veroorloofde hem deze
dikwijls liederlijke sfeer zó geïnspireerd
en groots te vertolken dat hij daardoor
zelf artistiek gesproken evenmin
werd aangetast als Frans Hals dit werd
door de burgerlijke sfeer, waarin tal van
diens modellen paradeerden. Het geheim
hiervan ligt in het feit dat deze kunste
naars uitstegen boven het plaatselijke,
tijdelijke en anekdotische door het al
gemeen menselijke ten tonele te voeren
tegen de coulissen van eigen tijd.
De gegevens omtrent Brouwers leven,
door de biografen-tijdgenoten Cornelis de
Bie, Isaac Bullaert en Joachim von San-
drart, alsmede door Arnold Houbraken
de ruim een eeuw later levende auteur van
de „Groote Schouburgh der Nederlantsche
Konstschilders" overgeleverd, dienen in
vele opzichten onder voorbehoud te wor
den aanvaard, aangezien de dikwijls anek
dotische strekking door recentere, serieu
zere navorsingen werden gelogenstraft.
Als zeker kan echter worden aangenomen
dat Brouwer, evenals Frans Hals, uit
Vlaanderen stamde en in Oudenaarde ge
boren werd. Hij moet in 1605 of 1606 in
deze plaats het levenslicht hebben gezien,
welk feit wij dus thans, na driehonderd
vijftig jaar, herdenken.
Waarschijnlijk op zestienjarige leeftijd
heeft Brouwer het ouderlijk huis verlaten
Op zijn vroegst kan hij dus in 1621 in
Holland zijn gekomen. Aanvankelijk was
hij in Haarlem, waar hij in de kring van
Frans Hals verkeerde. In 1625 treffen we
hem aan in Amsterdam, dat hij reeds in
1626 of 1627 voor een 'hernieuwd verblijf
in de Spaarnestad verlaat. Het getuigt van
het levendig aspect van de Haarlemse
school, dat hij in het klimaat van de stad
van Frans Hals blijkbaar beter dan in het
somptueuze Amsterdam van Thomas de
Keyser kon ademen! Dat Brouwers verblijf
in Haarlem ook naar buiten van betekenis
is geweest, wordt door een gedicht, anno
1627, gewijd aan „den constrijken en wijt-
beroemden jongman Adriaen Brouwer,
schilder van Haarlem" bewezen. Een en
ander had zelfs tot gevolg, dat in levens
beschrijvingen Haarlem als zijn geboorte
stad werd vermeld.
Over de draagwijdte van Brouwers in
vloed op de Haarlemse schilderschool en
de verhouding daarvan tot het profijt dat
hij zélf uit zijn verblijf hier heeft
getrokken, wil ik geen kunsthistorisch de
bat uitlokken, maar het lijdt geen twijfel
dat zijn werkzaamheid bij kunstenaars als
Adriaen van Ostade, Jan Miense Molenaer,
Harmen Hals en Egbert van Heemskerk
sporen heeft nagelaten. Zij evenaarden
hem niet naar de geest, doch volgden hem
naar het toneel zijner verkiezing, dat zij
verburgerlijkten en in de sfeer van het
anekdotische trokken. Deze reactie nemen
we ook waar bij zijn navolgers elders in
den lande. Zij demonstreert dat de vonk,
die oversloeg uit Brouwers passie, doolde
in het Hollandse flegma.
Vermoedelijk in 1631 keerde Brouwer
terug naar Antwerpen, waar hij na vele
wederwaardigheden op 1 februari 1638
werd begraven. Brouwer moet hier onder
meer contact hebben gehad met Rubens,
die niettegenstaande de hoge prijzen die
voor zijn werken werden betaald niet
minder dan zeventien schilderijen van hem
bezat! Ter karakterisering van Brouwers
temperament laat ik hierna een van de
„geestige aventuren" volgen, door meer
genoemde Bullaert aan ons overgeleverd.
Gewoonlijk slecht en slordig gekleed gaan
de, liet Brouwer zich echter voor het brui
loftsmaal van een zijner neven te Antwer
pen een modieus fluwelen kostuum aan
meten. Toen de bruiloftsgasten hun bewon
dering voor dit kostuum toonden, irriteer
de dit Brouwer dermate, dat hij in iedere
hand een schotel nam met vlees en vette
saus en deze over zijn mooie pak uitgoot,
de gasten toevoegende dat zij blijkbaar niet
hém, maar zijn mooie kleding ter bruiloft
hadden genood! Hij trok zijn vette spullen
uit, wierp ze in het vuur en spoedde zich
naar zijn ware vrienden.... in de kroeg.
ALS WIJ de werken van Brouwer toet
sen aan de produktie van meesters die voor
en na hem belangstelling hadden voor het
menselijk bedrijf, dan ervaren we dat hij
daartegenover een geheel eigen, een mo
dern" standpunt innam. Naar aanleiding
van de litteraire neiging die de grote
meesters van de moraal, Hieronymus
Bosch, Brueghel en Jan Steen achtereen
volgens toonden tot de allegorie, is terecht
gesproken van „spreekwoordenwijsheid".
Dit element is Brouwer totaal vreemd. Im
pulsief kunstenaar als hij was, reageerde
hij onverbloemd op de passie die oplaaide
uit de broeiende sfeer van de drinkebroers
en schavuiten, die zijn liefde hadden. Geen
zinnebeelden, spreuken of spreekwoorden
vormden de geestelijke achtergrond van
zijn werken. Waar het moet wordt de bier
kan zonder commentaar op het hoofd van
de tegenstander „geplaatst". De accessoi
res van zijn toneel duiden evenmin op
spreekwoordelijke zin: hij gaf ze een zui
ver picturale functie, waardoor hij niet de
daad of het gebeuren als zodanig de na
druk geeft, doch de stemming waarin zich
alles voltrekt.
Wij zouden de kunstenaar ernstig te kort
doen als wij verzuimden te gewagen van
zijn werkzaamheid op het gebied van de
landschapschildering. Men kan Brouwers
opvatting zien als een alliantie tussen
noord en zuid: hij staat hier tussen Rem
brandt en Rubens, zonder zijn zelfstandig
heid aan een van beiden te verliezen. Be
zoekers aan de tentoonstelling van de
schatten uit het Kaiser Friedrich Museum,
in de zomer van 1950 in het Rijksmuseum
te Amsterdam gehouden, herinneren zich
wellicht het duinlandschap in de mane
schijn, een van de meesterwerken in dit
genre, dat waarschijnlijk in het bezit van
Rubens is geweest. De ongekend brede
toets is als die van Hals feitelijk
moeilijk denkbaar in die tijd en doet veel
eer als een prelude op het vehemente
oeuvre van Goya dan op de lyrische maan
nachten van Aert van der Neer aan. Brou
wer greep kennelijk naar het maaneffect,
niet om de ireële vrede te bezingen van de
nacht, doch om zijn geobsedeerde geest te
vangen in een geheimzinnig, welhaast
flakkerend licht.
„Men hoorde na zijn dood niet om het
goed krakelen, want hij niet agter liet als
morsige pencelen en ezel en paletBe
houdens dan een klein, subliem oeuvre,
dat als een geniale dissonant dóórklinkt tot
zijn bewonderaars van heden, die hem
zonder herdenkings-ceremonieel huldigen
als één der grootsten!
H. P. BAARD.
Bij de uitgeverij Ad.
Donker in Rotterdam
is onlangs een verza
meling van „achten
dertig liefdeloze teke
ningen" door Loriot
onder de titel „Honds
bejegend" verschenen
Men kan niet zeggen,
dat het een vertaling
van de oorspronke
lijke uitgave Auf
den Hund gekommen"
is, want het tekstge
deelte beslaat slechts
vier bladzijden. Maar
men kan wel zeggen,
dat 't een leuk boek
je is over het mense
lijke hondenleven.
PARIJS, augustus - - In een van de
wekelijkse rubrieken over het juiste ge
bruik van de Franse taal, die in de meeste
Parijse bladen gebruikelijk zijn, werd on
langs het woord „badaud" behandeld. Een
lezer had een brief geschreven waarin hij
zich ontstemd verklaarde over een bericht
dat omstanders bij een incident op straat
als „badauds" had aangeduid. Het woord
zou in het Hollands als slenteraar of lan
terfanter vertaald moeten worden en dan
inderdaad een ongustige bijgedachte ver
tolken. Vandaar dat in een dergelijk geval
het woord omstander de voorkeur geniet,
waarmee wel toegegeven is dat de voor
bijgangers stilhielden en hun tijd ver
deden, maar tenminste niemand wordt
uitgemaakt voor een principiële stilhouder
en kijker. De functie van „badaud" daar
entegen, zoals de autoriteit van de rubriek
zei, is een heel respectabele, die verschei
dene oude schrijvers zich gaarne toe
kennen. Niemand hoeft zich beledigd te
achten als hij zo genoemd wordt.
Dat verschil in waardering is precies
'.oals men het zou wensen, op grond van
'iet erkende onderscheid tussen de Franse
en de Nederlandse geestesgesteldheid. Al
leen toont het onderscheid zich toch min
der groot dan men misschien gehoopt zou
hebben, nu de Franse krantelezer door
'.ijn taalkundige autoriteiten gekalmeerd
noet worden. Inderdaad is de „badaud"
dan ook geen verschijning meer die het
Parijse straatbeeld overheerst, zoals hij
dat misschien vijftig jaar geleden was, als
onze voorstelling van de „belle époque"
liet louter op vergissingen berust. Hij zou
nu eerder een automobilist zijn, op een
spitsuur aan een druk kruispunt, die
iedere keer bij groen tot tien meter dich
ter bij het verkeerslicht kan optrekken
en dan weer stil moet houden: intussen
kijkt hij met halve aandacht naar de
voorbijkomende vrouwen op het trottoir.
Wandelen en rondkijken is alleen nog goed
voor wie niets anders te doen heeft, om
dat niemand van zijn werkkracht gebruik
wil- maken of alleen omdat hij geen geld
meer heeft voor de bioscoop. Om het als
opzettelijk tijdverdrijf te gaan doen, daar
voor is de straat veel te lawaaiig en niet
geurig genoeg, nu het er ruikt naar auto-
dampen inplaats van paardevijgen.
Alleen 's zomers is het wel eens uitvoer
baar, als het verkeer tot zijn halve nor
male dichtheid uitgedund is en de be
volking van de stad tot op driekwart. Bo
vendien is dan 's middags de warmte vaak
zo hevig, dat de geringste aanleiding een
voldoende excuus verschaft om te blijven
staan in een schaduw. Putten waar men
van boven inkijkt zijn het beste. Dat is
als er een huis gebouwd moet worden,
waar ronkende bulldozers een kuil voor
graven. Vervolgens brengen hijskranen de
losgewoelde aarde en stenen over naar
vrachtauto's. En het is aardig om te zien
hoe de brokken en kluiten uit de grijp
hand van de kraan terugregenen in de
kuil. Bij gebrek aan een huis in aanbouw
is er wel een nieuw wegdek in aanleg te
vinden, waar de asfaltmachines roken. Of
zelfs een nieuwe toegang tot de métro,
waar de emmers met cement aan ket
tingen worden neergelaten. Een onscha
delijk verkeersongeluk is mooier, maar
treft men niet iedere dag. Omdat het dan
nog kort duurt ook, wordt er altijd lang
nagepraat op de plaats waar het gebeurd
is. Zo staan er ook onheilspellende groep
jes mensen bij huizen, die misschien door
de brandweer of door de politie bezocht
zijn maar het is vaak moeilijk om dat
te weten te komen, want de reden voor de
samenkomst herinnert zich nog maar een
enkeling, die het al te vaak verteld heeft
en nu over wat anders praat.
Het beste is het in de zomer om naar de
Seine te gaan en naar het fonkelen en het
spatten van het water te kijken. Daar lig
gen de beurtschepen uit Gent en uit
Nieuwpoort aan de kade gemeerd, altijd
zeer proper maar er is zelden enig
leven aan boord te zien: alleen hangen
aan een lijn wel eens wat sokken te dro
gen. Dan komen er „bateaux-mouches"
de plezierschepen van de Seine voorbij.
Het is bekend dat Parijs mooi is van de
rivier gezien, maar de passagiers, die naar
de wal staren van zo'n boot die tien keer
per dag dezelfde tocht maakt, zien er toch
uit of zij voor de gek gehouden worden.
Een enkele man, die in een spits licht
groen roeibootje tegen de stroom op
zwoegt, lijkt beter af, al neemt hij het zelf
zwaar op en gunt hij zich alleen de tijd
om op te zien, wanneer hij weten wil of
hij niet overvaren dreigt te worden.
Aan de Seine wordt de slenteraar-kijker
geboren, maar daarna sterft hij spoedig
weer, of gaat in een winterslaap. Anderen
maken de stad te druk, of hij maakt het
zichzelf te druk. En dan zal de aanduiding
„badaud" hem misschien nog als ongunstig
nagehouden worden, ook door degenen dm
hun la-anten niet goed lezen.