Om persoonlijkheid achter het werk 3D In Spanje ben ik preuts geworden I GROTE DENKERS IN HUN GEWONE DOEN De saaie naaktheid VELE SCHATTEN Op de Biennale in Venetië wekken Zwitsers verbazing Voornamelijk over badpakken, schoenpoetsers en verzamelaars WAARDOOR ONTSTAAN DE VERKEERSONGEVA LLEN? m BIJ de beschrijving van de levens geschiedenis van een groot man kan men rustig de slip van diens nachthemd of de kwast van zijn slaapmuts buiten beschouwing laten. Men behoeft ook niet elk woord op te tekenen, dat hem in een onbewaakt ogenblik uit de mond is gevallen. Dit schreef de bekende toneelschrijver Lessing eens. En zonder in duidelijkheid iets te kort te schieten, liet hij erop volgen: Wie dat tóch doet, besmeurt niet slechts de nagedachtenis van de vereerde man met diens eigen drek, maar hij bevuilt daar tevens zich zelf mee. DAAR IS geen woord Frans bij. Maar het is een oude waarheid, dat „niemand een held is voor zijn kamerdienaar". Zelfs de grootste mens, de krachtigste held, de wijste geleerde is een mens maar een mens. Hij heeft dus zoals ieder ander gunstige, maar ook ongunstige eigenschap pen, hij heeft hebbelijkheden en onhebbe lijkheden. Wie het leven van zo'n man be schrijft en daarbij meer op zijn slechte dan op zijn goede hoedanigheden let, doet de waarheid geweld aan. Hij haalt een mens, die zich door zijn prestaties boven zijn tijd genoten heeft uitgeheven, van zijn voet stuk. Hij ontluistert hem. Hij maakt hem klein zo klein als hij zelf is. Goethe, de grote dichter en denker, laat onmiddellijk op de geciteerde uitspraak volgen, dat dit niet ligt aan de held, maar aan de kamerdienaar. Een held is slechts een held voor andere helden, zegt hij. Wie zelf niet van formaat is, heeft geen oog voor grote mensen. Voor iemand, die zelf de ziel van een kamerdienaar heeft, is ieder ander, hoe onvergankelijk zijn ver diensten voor de mensheid of voor de cul tuur ook zijn, slechts een kamerdienaar dat wil zeggen een mens zoals iedereen. Wil dat nu zeggen, dat het voor een goed begrip van de grote figuren uit de geschie denis volkomen overbodig is hen ook eens te bekijken in hun dagelijkse leven? Kun nen wij er mee volstaan alleen kennis te nemen van hun werk, niet van de aard van hun persoonlijkheid? Zijn slechts hun prestaties voor ons van belang, niet de mo tieven, die hen tot deze prestaties brach ten, noch de omstandigheden, die hen in hun werk belemmerden? Nee, natuurlijk niet! In de eerste plaats namelijk laat zich het werk van een groot mens maar al te vaak slechts begrijpen uit zijn bijzondere persoonlijke geaardheid. Bovendien komt het dikwijls aan onze eerbied voor grote mannen ten goede, als wij weten welke moeilijkheden zij moesten overwinnen, welke ontberingen zij moesten doorstaan en welke hindernissen zij uit de weg moesten ruimen, alvorens zij zich met vol ledige energie aan hun grootse werk kon den wijden. En tenslotte is het goed ook de zwakheden van zulke grote en sterke fi guren te leren kennen, opdat wij niet in de mening gaan verkeren, dat zij „Übermen schen" zouden zijn, een soort halfgoden. Juist omdat zij ménsen waren, bewonde ren wij hun grote prestaties. Juist omdat zij behept waren met dezelfde eigenaar digheden en zwakheden als wijzelf, maar toch tot grote hoogten wisten te stijgen, verden zij onsterfelijk in de herinnering der mensheid. GEWONE mensen waren de grote den kers, die in de reeks artikelen, waarvan dit de inleiding vormt, voor het voetlicht zul len worden gehaald. U zult hen nu ook eens van een andere kant leren kennen dan zij u in hun werk tonen. Ook de grootste geleerden aller tijden waren, zoals u zult zien, mensen aan wie niets menselijks vreemd was. Dronkelappen zult u niet veel onder hen vinden, maar wel opscheppers, ruziezoekers, ongelukkigen in de liefde, lij ders aan hoogmoedswaanzin en nog ernsti ger vormen van krankzinnigheid, vrouwen haters, stijfkoppen en zo meer. Maar wij zullen niet de fout begaan, waarvoor wij Lessing de biografen hoorden waarschuwen. Wij zullen „de slip van hun nachthemd of de kwast van hun slaap muts" slechts dan niet buiten beschouwing laten, als zij van belang zijn voor een juister begrip van de grote denker in kwes tie en voor een betere waardering van zijn onsterfelijke werken. Wij zullen ook niet „elk woord optekenen, dat hun in een on bewaakt ogenblik uit de mond is geval len". Wie van ons immers zegt nooit eens iets, dat hij de volgende dag niet meer voor zijn rekening wil nemen? Maar wel zal worden opgetekend wat die grote den kers in de beslotenheid van hun huis of hun vriendenkring zeiden, voorzover dit ons een beter begrip geeft van hun per soonlijkheid of scherper inzicht in de be weegredenen, die hen tot werkelijk grote mannen maakten. Fichte, een van de grootste Europese denkers uit het einde van de achttiende en het begin van de negentiende eeuw, zei eens: „Welke wijsbegeerte men kiest, hangt, af van wat voor mens men is". Dat bete kent dus, dat wij de leer van de belang rijkste wijsgeren slechts kunnen begrijpen, als wij weten wat voor mensen zij waren. Daarom zullen wij in de volgende artikelen enige van de grootste denkers uit de ge schiedenis voor het voetlicht laten treden niet als geleerden, maar als ménsen. U zult horen van hun liefhebberijen, van hun vrouwen en vrienden, van hun gelukkige ogenblikken en boze buien, van hun vreug- Een grote geest als een huiselijk mens: de filosoof Jean Jacques Rousseau met kat en hond. de en verdriet, van hun wel en hun wee. U zult hen te zien krijgen zonder hun stijve boord en pandjesjas, maar in hun hemds mouwen, als mensen tussen medemensen. (Van onze correspondent in Rome) OP de kunsttentoonstelling, die twee jaarlijks wordt gehouden in Venetië, heb ben inzendingen van Zwitserse kunstenaars verwondering gewekt. Het conservatieve, wat weinig kunstzinnige Zwitserland, is dit jaar plotseling tot abstracties overge gaan. In vroeger jaren plachten wij steeds even te kijken in het Zwitserse paviljoen om vast te stellen, dat alles weer „keurig" was en volgens traditie. Maar ditmaal heb ben wij verbaasd gestaan. Want als Zwit sers met traditie breken, doen zij het ook grondig. Buiten, voor het paviljoen, staat een geweldig ijzeren gevaarte, dat men eerst aanziet voor een ultramoderne dors machine. Het is versierd met zeer grote „biljartballen" in wit, zwart, geel en oranje en er zitten voorts een stuk of zes witgelakte fietsbellen op. Binnen is het niet anders. De Zwitserse beeldhouwers zijn druk aan het smeden geslagen en leverden vervaarlijke ijzerconstructies. In Italië is dit reeds jaren gewoon, maar dat nu juist de Zwitsers zo plotseling van het abstracte bezeten zijn is voor ieder onwennig. Er zijn in dit paviljoen enkele „abstracte" beeld houwers vertegenwoordigd, wier werk tot het boeiendste behoort, dat Venetië te zien geeft. Walter Bodmer herinnert met zijn ruimteconstructies aan onze Voltens. Hij en Walter Linck overtuigen het meest. Kort verhaal door Ferdinand Langen, met een tekening door Clémentine van Lamsweerde MIJN goede vrienden de Diederiks vroe gen mij een zaterdagavond bij hen te komen eten. „Kom maar om een uur of vijf", zeiden ze. „Dan drinken we eerst nog gezellig een kopje thee". Ik had daar geen bezwaar tegen. En zo kwam het dat ik op een zaterdag de bus naar de Diederiks nam. Zij woon den even buiten de stad. Het was onge veer een kwartier met de bus. Vlak voor de deur van hun huis ontmoette ik Karei Diederik al. Hij zag er wat vuil en slordig uit en dat was helemaal niet wat ik van hem gewend was. Ik had hem nooit anders gekend dan keurig gekleed. Hij had een kanariegele sjaal vluchtig om zijn hals geknoopt en uit alles viel op te merken dat hij op het punt stond om weg te gaan. Wat is dat nou, dacht ik bij mijzelf. Hij zegt tegen mij: kom zaterdag om een uur of vijf, dan drinken we eerst nog gezellig een kopje thee. Ik kom om een uur of vijf en ik vind hem bijna on toonbaar en op het punt er tussen uit te knijpen. Dat is niet zoals het hoort. „Dag Karei", zeg ik, „hoe maak je het?" „Hoe ben je hier gekomen?" vroeg hij. haastig. „Wel", zei ik een beetje verwonderd, „heel gewoon met de bus". „Ja met de bus", zei Karei, „dat begrijp ik ook wel. Maar hoe verder? Langs welke wag ben je toen gelopen?" „Langs de weg die ik altijd loop", zei ik. „Langs het Kerkpad en dan door de Ruiterlaan, maar wat zou dat?" „En ben je ook een kip tegen gekomen?" vroeg Karei. „Een kip?" „Ja, een kip", zei Karei. „Nee", zei ik, „dat niet. Maar wacht eens. Nou ik goed nadenk, herinner ik me toch iets. Juist toen ik de Ruiterlaan insloeg, zag ik een kip. Zij liep op hoge poten en had een wandelstok bij zich". „Je denkt dat ik een grapje maak", zei Karei. „Ja, dat denk ik", antwoordde ik. „Nou dan vergis je je", zei Karei, „het is een ernstig geval". „Dat voel ik aan", zei ik. „Het is een heel ernstig geval", zei Ka- rel. „Ik zal je het zo meteen uitleggen. Mear eerst nog eens in alle ernst: heb je een kip ge zien?" „Nee", ant woordde ik, „in alle ernst, ik zag geen kip". „Dan zal ik het je ver tellen", zei Karei. „Je kent de Pieterman wel, is het niet?" Hij keek somber. „Nou en of", zei ik. De Pieter man was het zoontje van Karei en Bela Diederik, een kereltje van een jaar of drie. Hij had zwart krullend haar. „Vanmiddag", zei Karei, „om een uur of drie misten wij de Pieterman. Wij had den hem in een uur al niet gezien. En dat voorspelde weinig goeds. Als wij de Pieterman een uur lang niet zien dan is er wat aan de hand. Daar kun je van op aan. Wij gingen aan het zoeken. Wij vonden eerst niets. Wij doorzochten het hele huis en de tuin, nergens een Pie terman, maar eindelijk vond ik hem. En je kunt nooit raden waar. „Nee", zei ik. „In het kippenhok van onze buurman", zei Karei. „Je weet wel in het kippen hok van de Bimbams". „En daar zat hij vrolijk te spelen met de kippen", zei ik. „Was dat maar waar", antwoordde Ka- rel. „Dat deed hij niet. Hij had eerst alle kippen uit het hok gejaagd en toen was hij er zelf in gaan zitten". Ik lachte. „Jij lacht maar", zei Karei, „en wij zit ten er mee. Die Bimbams zijn heel erg trots op hun kippen. Het zijn ook geen gewone kippen. Zij hebben iets blauws aan hun veren. Het zijn dure raskippen. Wat voor ras 't is weet ik niet, maar ik weet wel dat het een duur ras is. De Bimbams worden wild, als ze een van hun dure raskippen missen". „Ik heb met je te doen", zei ik. „Er waren twaalf kippen in het totaal", zei Karei. „En nou ben ik de hele middag al bezig om die twaalf kippen weer op te sporen. Elf heb ik er al terug gevonden. Je zou verbaasd staan wanneer ik je vertelde, waar ik ze allemaal al niet vandaan heb gehaald. Maar die laatste kip kan ik maar niet vinden. Je hebt haar dus niet gezien aan het Kerkpad of in de Ruiter laan?" „Nee, ik heb geen kip gezien", zei ik, „geen gewone kip en geen kip met iets blauws aan de veren". „Nou dan ga ik nog even die kant op", zei Karei, „want dat is de enige richting waarin ik nog niet heb gezocht". „Veel succes", zei ik. „En als je dan toch die kant op gaat, vergeet dan ook niet even bij de bushalte te kijken. Misschien staat die kip daar wel te wachten". Karei verwaardigde zich niet op deze goede raad van mij te antwoorden. Hij ging er haastig van door. Toen hij al een meter of tien weg was riep hij nog eens achterom: „O ja, dat is waar ook. Ga jij al vast maar naar binnen. Bela zal nog wel iets in de theepot hebben. Ik ben zo terug". Ik ging naar binnen. De deur stond op een kier zodat ik zo maar de gang in kon lopen en mijn jas aan de kapstok han gen. Toen ging ik de kamer in. Bela was bezig iets in een kast te pakken. „Dag", zei ze, „ben je daar al?" „Ja", antwoordde ik, „daar ben ik al". „O", zei ze, „heb je onderweg hierheen misschien ook een kip gezien?" „Bedoel je zo'n dikke vette slachtkip?" vroeg ik. „Nee, die bedoel ik niet. Ik bedoel. „Ik weet wat je bedoelt", zei ik. „Ik ontmoette Karei al zo juist voor de deur. Hij is nog even naar de bushalte gegaan om te kijken of de kip daar soms staat. Stel je voor dat die kip al met de bus mee is". „Is het heus?" vroeg Bela. „Het is heus", zei ik. „En verder zei Karei tegen mij dat jij misschien nog wel iets in de theepot had". „Ja, wil je een kopje?" vroeg Bela. „Graag", antwoordde ik. Toen Bela mij een kopje thee inschonk, vroeg ik: „En waar is de Pieterman?" „De Pieterman ligt voor straf al in bed", antwoordde Bela. „Ik heb hem eerst he lemaal moeten wassen. Hij zat onder het kippenvuil". Toen ik mijn thee op had, duurde het nog bijna een kwartier voor Karei terug kwam. „Nou, en?" vroeg Bela, toen Karei weer in de kamer stond. „Niets", zei Karei somber. „Helemaal niets?" vroeg Bela. „Nee, helemaal niets", antwoordde Ka- rel. „Maar toen ik langs de Stegemans liep, toen rook het daar wel verdacht lekker". „Rook het lekker?" herhaalde Bela. „Ja verrukkelijk", zei Karei. „Maar ze zullen toch niet een van die dure raskippen in de pan hebben ge daan?" vroeg Bela geschrokken. „Dat weet ik niet", zei Karei. „Ik zeg alleen maar dat het daar bij die Stege- mans verbazend lekker rook. Het water liep mij uit de mond". Hij wendde zich tot mij. „Bovendien", zei hij tegen mij, „denk ik dat dure raskippen in de pan precies zo smaken als gewone kippen. Denk je ook niet?" „Dat denk ik ook", zei ik. „Als je van dure raskippen de veren met iets blauws er aan geplukt hebt, dan blijft er niets anders over dan een gewone kip. Ge plukte kippen zien er allemaal eender uit. Daar is geen verschil meer tussen te zien". „Ik heb honger gekregen", zei Karei te gen Bela, „Hoe ver is het met het eten?" „Het is zo klaar", zei Bela. Het werd bij de Diederiks geen kip die lk te eten kreeg. Het werden gewone aardappelen met sperzieboontjes en ge stoofde peertjes met vanillesaus na. VLAK voor de Spaanse grens kan men in de Franse bad plaatsen de knappe Franse meisjes in allerlei soorten Bikini- badpakjes bewonderen. Dat is kennelijk de bedoeling. Het is een prettige bezigheid. Zodra men de Spaanse grens passeert, is het uit met deze pret. De dames nemen een zeebad in costuums, waar onder meer een rokje bij behoort. Als man moet men aan het strand van San Sebastian een broekje met pijpen tot even boven de knie huren voor twee peseta's (dat is ongeveer twintig cent) en dit aantrekken over z'n zwembroekje. Voor dames zijn alleen hele badpakken toegestaan. Mocht u echter toch willen zwemmen in uw tweedelige badpak, dan is er een oplossing. Mee behulp, van een zakdoekje en twee veiligheidspelden bevestigt u de delen aan elkaar en dan mag het wèl. Wanneer u nu denkt dat het strandleven in Spanje saai en onelegant geworden is, dan vergist u zich. Tot mijn verbazing begon ik na verloop van tijd schik te krijgen in al dat gemanoeu vreer met extra broekjes en rokjes. De Spaanse vrouwen en meisjes zijn over het algemeen bijzonder knap. Zij zijn sierlijk in haar bewegingen en hebben een prachtige houding. Er wordt veel en hartelijk gelachen. Deze mooie mensen, die voor alles royaal de tijd lijken te hebben, laten zich door de strenge voor schriften op zedelijk gebied niet van de wijs brengen. Het strand leven is bepaald fleurig en uitgesproken elegant. Men went gauw aan dat gedoe van badhokjes en extra strandkleding. Wan neer ik ook nog badkoetsjes had aangetroffen, zou ik niet ver baasd opgekeken hebben. Over het algemeen zijn de Spanjaarden hartelijk en voor komend. Met uitzondering van de bevolking van Barcelona, de enige plaats waar ik veel verbeten en verbitterde mensen aan trof, vindt men overal zachte, ik zou bijna zeggen: lieve mensen. Een heel prettige trek in het Spaanse volkskarakter is wel het ontbreken van de jacht naar geld. Hoewel velen in Spanje in financieel moeilijke omstandigheden leven, treft men bijna ner gens ontevreden mensen aan. Als man kan men ook aan vrouwen en meisjes de weg vragen, zonder direct met nadruk op een afstand gehouden te worden. De Spaanse meisjes zijn zelfs bij zonder toeschietelijk, maar op werkelijk in- time voet zult u niet met ze komen. Zodra een vreemdeling een tijdje met een Spaan se schone staat te praten, duiken van alle kanten Spaanse mannen op, die zich heel beleefd in de conversatie mengen. Na een tijdje bemerkt men dat het meisje verdwenen is en dat men alleen nog maar met mannen staat te praten. Ergens op een pier in zee kwam een jong Spaans meisje in badpak in mijn richting gewandeld, kennelijk met de bedoeling, dat ik notitie van haar schoonheid zou nemen. Nu, ze was de moeite van het aanzien waard. Over een prachtige bruine huid viel ravenzwart haar. Plotseling kwam van het strand een woe dende stem, die de jongedame beval rechtsomkeert te maken. Het bleek een broer te zijn, die over zijn zuster waakte. Toen het meisje niet direct gevolg aan zijn bevel wilde geven, verscheen ook de moeder met het hoofd boven de pier. De Spanjaarden hebben geen aangename zachte stemmen, doch brengen krakende, keelachtige geluiden voort. In overduidelijke bewoordingen werd het meisje teruggehaald en opnieuw onder het strenge toezicht van broer en moeder geplaatst. In het begin ergert men zich aan zulke dingen. Na een poosje komt men echter tot de con clusie dat het zo eigenlijk ook best gaat. Mensen blijven mensen en ze vinden altijd wel een uitweg om hun menszijn te demon- itreren. Op de keper beschouwt is de Spaanse vrouw in het strand leven veel vrouwelijker in haar gedragingen dan haar zusters uit meer noordelijke landen. Ja, ik zei het u reeds in de titel: „In Spanje ben ik preuts geworden". DE SPANJAARD is, in tegenstelling tot de gemiddelde Itali aan, bijzonder eerlijk. Dit slaat niet alleen op de vele openhartige gesprekken, die ik met vele Spanjaarden over politiek en religie mocht hebben (de mensen zijn beslist niet bang om hun mening over het regime van Franco te zeggen). Deze eerlijkheid blijk' ook uit het feit, dat men u niet besteelt. Kelners knoeien niet met de afrekeningen, men weet over het algemeen precies waar men aan toe is. Voor Spaanse begrippen is een Hollandse fooi altijd aan de hoge kant. Wanneer een Spanjaard met vrouw en kin'l het huis verlaat, laat hij de sleutel in de buitendeur steken als teken van zijn afwezigheid. Hoewel mijn vrouw en ik op de reis steeds slordiger met onze bagage omsprongen en tenslotte onze niet afgesloten koffers overal lieten staan waar het ons maar schikte, zijn we nooit ook maar voor het kleinste beetje bestolen. Er zijn uitzonderingen. De Spanjaarden zijn namelijk rasverzamelaars. Veel volwassenen verzamelen sigarenbandjes en zijn daar bijzonder fanatiek in. Wanneer u een sigaar met een bandje erom op uw tafeltje laat liggen, wanneer u even gaat tele foneren, is naar alle waarschijnlijkheid bij uw terugkomst het Blijkens bevindingen van de Nederlandse politie is bij som mige verkeersongelukken aantoonbaar, dat de kleur van auto mobielen een rol kan spelen bij het veroorzaken ervan. Dikwijls is gebleken, dat personenauto's niet gezien werden, omdat de kleur van de carrosserie niet contrasteerde met die der omgeving. Een lichte, bijvoorbeeld grijswitte, wagen tegen een besneeuwde achtergrond, een groene wagen in het polderlandschap of een roestbruine wagen op een klinkerweg kunnen zeer bedrieglijk voor mede-weggebruikers zijn. De kleuren van wagens, om geving en wegdek in het algemeen dus kunnen gevaarlijk zijn indien zij optisch samenvloeien. Overwogen wordt om het gebruik van bepaalde kleuren voor koetswerken te gaan ont raden. Een belangrijke factor is ook de gezichtshoek van het oog. Juist in het grensgebied van niet en wel zien zullen con trasterende kleuren sterker opvallen, dan ineenvloeiende. Een Engels bedrijf heeft een jarenlang onderzoek ingesteld naar 300 „brokkenmakers" uit een groep van 6450 naar het uiter lijk gelijkwaardigen. Aanvankelijk nam men aan, dat de brok ken werden gemaakt door oververmoeidheid of nervositeit der chauffeurs, later bleek, dat alle brokkenmakers in meerdere of mindere mate aan maagzweren leden, welke aandoening bij eerder medisch onderzoek niet was ontdekt. De psychologische dienst van de Nederlandse P.T.T. voert ook dergelijke onderzoekingen op nog diepgaander wijze uit. Men 5 tracht langs deze weg te komen tot een nog scherpere selectie van chauffeurs voor de rijks-automobielcentrale. sigarenbandje verdwenen. Het enige dat ons ontstolen is, zijn de etiketten van hotels, die op onze koffers geplakt waren en waar we zo bijzonder trots op waren. Dit gebeurde ons in Barcelona op het vliegveld. De etiketten moeten zorgvuldig met een spons nat gemaakt zijn en daarna losgetrokken. Etiketten van hotels uit de omgeving van Barcelona had men netjes laten zitten, maar die van de Spaanse noordkust waren verdwenen. Veel hotelhouders in Spanje houden rekening met de verzamelwoede van hun land genoten en geven de etiketten los mee. GEEN SPANJAARD denkt er over zijn schoenen te poetsen en ook zijn huisgenoten zullen dit niet voor hem doen. Men gaat op straat z'n schoenen poetsen voor het voor Spaanse begrippen vrij hoge bedrag van drie pesetas. De Spaanse schoenpoetser maakt er echter iets bijzonders van. Er komen allerlei flesjes aan te pas en er wordt een kunstwerk gewrocht. In Barcelona maakte mijn schoenpoetser mij attent op de vele vreemde munt jes uit tientallen landen, die Hij met spijkertjes op zijn schoen- poetskist had vastgenageld. Er zat ook Nederlands geld bij. Ik had wat Japans geld bij mij, in Haarlem gekocht bij een antiquair en ik gaf de man een van deze geldstukjes, die opvallen door het vierkante gat in het midden. U kunt zich nauwelijks voorstellen hoe opgetogen de schoenpoetser was. Al zijn coilega's kwamen, jaloers op de bij zondere aanwinst, kijken. In Barcelona stddt men tijdens het schoenpoetsen. In Palma op Mallorca moet men plaats nemen in een hoge zetel, een halve meter boven de begane grond. Men zit daar als een vorst. Maar pas op en zeg niet op alles wat de schoenpoetser u vertelt in ziin rad dialect „si, si" ja, ja). Dan zou het u kunnen vergaan a's een van mijn vrienden, bij wie onverwacht de zolen van de schoenen werden gerukt en door nieuwe vervangen. Zeker, de schoenpoetser-schoenmaker doet het vlug en goed, maar deze radicale ingreep kostte heel wat geld! Spanje wordt, nu het ook een Nato-partner is, grondig gecoca- coloniseerd. Overal ziet men de bekende flesjes, maar het zijn de buitenlanders en niet de Spanjaarden die dit bruine vocht drinken. Wel trof ik in een rasecht Spaans restaurant, waar men voor een rijksdaalder een vorstelijk maal kon nuttigen een gevuld co-acolaflesje naast elk bord aan. Er zat echter geen stop op de Pij nador o-"'-m^k bleek de inhoud.... Soaanse land- V TDAJTT pT_TT"» J"j\TQ DE ITALIAANSE professor Giorgio Costanzo, hoofd van een volkenkundige expeditie in Venezuela, heeft verklaard een „ideale en onnavolgbare samenleving" ontdekt te hebben, „waarvan de leden de moord noch de diefstal kennen". Hü heeft gezegd: „De Piaroa-indianen leven naakt in tropische wouden. Zij zyn buitengewoon intelli gent. Zü weten niets van de vooruitgang van de techniek, maar ook niets van maatschappelijke ongelijkheid. Zij doden niet, stelen niet en vechten niet. Zij kwijten zich nauwgezet van hun schulden, zelfs wanneer ze daartoe jaren nodig hebben." Bü het lezen van dit bericht hebben we onze ogen uit gewreven. Niet om het bericht zelf, maar om de kop die er boven stond. Onze collega's van „Le Monde" hadden er namelijk „Een ideale samenleving" boven geschreven. Dit nu lijkt ons. gezien de gegevenheden, boud beweerd. Professor Constanzo heeft ons immers niet alles verteld. Zo heeft hij het sterftecijfer van de Piaroa's niet genoemd en het zou ons niet verwonderen, wanneer dat erg hoog is. Men kan immers zich ook dood vervelen. En gezien de afwezigheid van een aantal verschijnselen, die bij uitstek geschikt zijn om wat leven in de brouwerij te brengen, lijkt ons deze doodsoorzaak in de Piaroa-statistieken nogal voor de hand liggend. Zoveel is zeker: de jeugdige Pia- roaan speelt geen Indiaantje en ontbeert daarmee heel wat levensvreugde, de volwassen Piaroaan leest een krant waarin de voorpagina ongetwijfeld wordt gevuld met het verslag van het congres van de Amazone-optimisten of de Piaroa-moralisten. Alleen de fotopagina zou, gezien de professorale mededelingen omtrent de kledij der ontdek ten, voor Westerse ogen nog enige aantrekkingskracht kunnen hebben. Gezien alweer de afwezigheid van alles wat naar de zeven hoofdzonden zweemt, schijnen de Piaroanen er allang op uitgekeken te zijn. Intussen doet men er goed aan het bericht niet op het eerste gezicht te geloven. De professor heeft zich immers aan een lelijke tegenspraak schuldig gemaakt. Eerst zegt hij, dat maatschappelijke ongelijkheid daarginds onbekend is, maar later bekent hij, dat er soms jaren lang gewerkt moet worden om een schuld af te lossen. En dan zouden ze toch nog buitengewoon intelligent zijn. In het licht van die mededeling nemen we die sociale vrede maar met een korreltje zout. En dan rijst ook de vraag wie of wat dan wel de schuld mag zijn van die schulden. Kom, kom, professor: zou men daar in het oerwoud van Venezuela de slang nog moeten horen spreken en de appel nog moe ten eten? We zullen ons maar niet verliezen in theologi sche beschouwingen, maar tevreden vaststellen dat we blij mogen wezen niet „De oprechte Piaroaan" te be hoeven redigeren. Behalve wanneer we er fotoredacteur zouden kunnen zijn. J. H. B. Bij de afbeeldingen bij dit derde artikel over Spanje: de elektrische tram in Solier op het eiland Mallorca en een scène uit het typische strandleven. AMSTERDAM, augustus. Ziezo, we hebben de grote dag gehad. Ik heb mijn éénjarig vaderschap duchtig gevierd het was aardig, dat dit jubileum kon samen vallen met het éénjarig moederschap van mijn vrouw. Zij heeft eerst een wat ver moeiende, maar later toch nog heel aan trekkelijke dag gehad. En, oh ja, waarom ™ou ik u dan niet vertellen, dat op diezelf de dag mijn dochter haar eerste verjaardag heeft gevierd? Dal heeft ze namelijk, maar het is geheel langs haar heen gegaan. Zij staat voorals nog mijlen verheven boven het kleine kin- derenwerk van verjaardagsvieringen. Ook cadeautjes interesseren haar volstrekt niet. Wij vinden het erg aardig, dat we weer wat speelgoed voor haar hebben gekregen en 'n paar andere nuttige dingen, maar zij was volkomen tevreden geweest als men haar alleen de papieren en de touwtjes van de pakjes had gegeven. Daar kun je tenmin ste mee spelen. Wat moet een mens met 'n nieuwe olifant, als je toch van een konijn houdt? En in bad heeft ze nu eenmaal het liefst een heel klein eendje met iets lawaaierigs erin om mee te spelen. Het machtige opblaasbeest ook een soort eend, lijkt me, met hoogmoedswaanzin wordt sinds de verjaardag iedere ochtend veracht en druipend op de grond gegooid. De volgende ochtend had mijn vrouw de box voornamelijk uitgerust met nieuw verworven speelgoederen. Mijn dochter heeft er twee minuten samen mee willen zitten, toen is zij dreigend opgestaan en heeft ons luide duidelijk gemaakt, dat dit toch wel als een „rotstreek" werd be schouwd. Haastig hebben we haar de oude schatten teruggegeven. Als extra tractatie hebben we daar een leeg lucifersdoosje bij gedaan, want dat is tenslotte het allerheer lijkste speelgoed: het geeft niet heleméól mee, maar het gaat toch gemakkelijk kapot. Op een hoogtepunt van haar verjaardag hebben we mijn dochter haar eersle ver jaardagstaart voorgehouden, gesierd met één indrukwekkende kaars. Maar hoewel ze als regel gaarne en met overtuiging blaast en vreemde geluiden maakt, heeft niemand van de theevisite haar kunnen overhalen de kaars uit te b'azen. Verder heeft ze het best gevonden, die hele dag. Ze heeft bereidwillig al haar kunstjes voor de gasten vertoond, zoals staan, geaffecteerd hoesten, bliksemsnel kruipen en enkele voorname woorden spreken als papa, mama, dag en bal. Het woord acetylosalicy- licum, dat ik haar al een tijdje probeer bij te brengen, komt er nog niet vlot genoeg uit. 's Avonds laat werd er nog gebeld en dat was de post. Die kwam een pakje voor haar brengen. Omdat we toen met enige beken den ons éénjarig ouderschap plechtig zaten te vieren, hebben we haar maar niet meer gewekt. Maar het wós mooi. Een oude schoolvriend, die nu enkele twijfelachtige en wat vage Nederlandse belangen in de diepte van het Midden-Oosten verdedigt, had de moeite genomen ons een typisch Syrische teddybeer te sturen. Misschien merkt hij zulke dingen niet meer, maar het ding stonk licht en had de reis overleefd tot en met het stadium van „nou is het ge noeg geweest, nou val ik uit mekaar." Kortom, het is een wrak. En het is tevens, sinds de ochtend daarop, het allergeliefdste speelgoed van mijn dochter. Dat vindt ze pas goed fijn. Enfin, als ik treffende beschrijvers van het Nederlandse familieleven als Henri Knao mag geloven, dan zal mijn dochters verjaardag over zeventien jaar haar hoog tepunt vinden aan de dinertafel. Mijn vrouw en ik zullen vrolijk zitten te praten en nog eens terugdenken aan het geringe succes van dat opblaasbeest. Terwijl wij onbezorgd voortkouten, zal mijn dochter mokkend zitten zwijgen. Zij heeft, let u op, haar cadeautje dan al gehad. Goed. Zij zwijgt mokkend. Wij klessen door. En dan opeens zal zij roepen: „Ach, schei toch uit over dat opblaasbeest. Ik heb niks van Piet gehoord." En met deze woor den zal zij snikkend de eetkamer verlaten. Dat is een mooi toekomstbeeld voor ons. We klampen er ons aan vast. A.S.H.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1956 | | pagina 16