Om persoonlijkheid
achter het werk
3D
In Spanje ben ik preuts geworden
I GROTE DENKERS IN HUN GEWONE DOEN
De saaie naaktheid
VELE SCHATTEN
Op de Biennale in Venetië
wekken Zwitsers verbazing
Voornamelijk over
badpakken,
schoenpoetsers en
verzamelaars
WAARDOOR ONTSTAAN DE
VERKEERSONGEVA LLEN?
m
BIJ de beschrijving van de levens
geschiedenis van een groot man kan
men rustig de slip van diens nachthemd
of de kwast van zijn slaapmuts buiten
beschouwing laten. Men behoeft ook
niet elk woord op te tekenen, dat hem
in een onbewaakt ogenblik uit de mond
is gevallen. Dit schreef de bekende
toneelschrijver Lessing eens. En zonder
in duidelijkheid iets te kort te schieten,
liet hij erop volgen: Wie dat tóch doet,
besmeurt niet slechts de nagedachtenis
van de vereerde man met diens eigen
drek, maar hij bevuilt daar tevens zich
zelf mee.
DAAR IS geen woord Frans bij. Maar
het is een oude waarheid, dat „niemand
een held is voor zijn kamerdienaar". Zelfs
de grootste mens, de krachtigste held, de
wijste geleerde is een mens maar een
mens. Hij heeft dus zoals ieder ander
gunstige, maar ook ongunstige eigenschap
pen, hij heeft hebbelijkheden en onhebbe
lijkheden. Wie het leven van zo'n man be
schrijft en daarbij meer op zijn slechte dan
op zijn goede hoedanigheden let, doet de
waarheid geweld aan. Hij haalt een mens,
die zich door zijn prestaties boven zijn tijd
genoten heeft uitgeheven, van zijn voet
stuk. Hij ontluistert hem. Hij maakt hem
klein zo klein als hij zelf is.
Goethe, de grote dichter en denker, laat
onmiddellijk op de geciteerde uitspraak
volgen, dat dit niet ligt aan de held, maar
aan de kamerdienaar. Een held is slechts
een held voor andere helden, zegt hij. Wie
zelf niet van formaat is, heeft geen oog
voor grote mensen. Voor iemand, die zelf
de ziel van een kamerdienaar heeft, is
ieder ander, hoe onvergankelijk zijn ver
diensten voor de mensheid of voor de cul
tuur ook zijn, slechts een kamerdienaar dat
wil zeggen een mens zoals iedereen.
Wil dat nu zeggen, dat het voor een goed
begrip van de grote figuren uit de geschie
denis volkomen overbodig is hen ook eens
te bekijken in hun dagelijkse leven? Kun
nen wij er mee volstaan alleen kennis te
nemen van hun werk, niet van de aard
van hun persoonlijkheid? Zijn slechts hun
prestaties voor ons van belang, niet de mo
tieven, die hen tot deze prestaties brach
ten, noch de omstandigheden, die hen in
hun werk belemmerden? Nee, natuurlijk
niet! In de eerste plaats namelijk laat zich
het werk van een groot mens maar al te
vaak slechts begrijpen uit zijn bijzondere
persoonlijke geaardheid. Bovendien komt
het dikwijls aan onze eerbied voor grote
mannen ten goede, als wij weten welke
moeilijkheden zij moesten overwinnen,
welke ontberingen zij moesten doorstaan
en welke hindernissen zij uit de weg
moesten ruimen, alvorens zij zich met vol
ledige energie aan hun grootse werk kon
den wijden. En tenslotte is het goed ook
de zwakheden van zulke grote en sterke fi
guren te leren kennen, opdat wij niet in de
mening gaan verkeren, dat zij „Übermen
schen" zouden zijn, een soort halfgoden.
Juist omdat zij ménsen waren, bewonde
ren wij hun grote prestaties. Juist omdat
zij behept waren met dezelfde eigenaar
digheden en zwakheden als wijzelf, maar
toch tot grote hoogten wisten te stijgen,
verden zij onsterfelijk in de herinnering
der mensheid.
GEWONE mensen waren de grote den
kers, die in de reeks artikelen, waarvan dit
de inleiding vormt, voor het voetlicht zul
len worden gehaald. U zult hen nu ook
eens van een andere kant leren kennen dan
zij u in hun werk tonen. Ook de grootste
geleerden aller tijden waren, zoals u zult
zien, mensen aan wie niets menselijks
vreemd was. Dronkelappen zult u niet veel
onder hen vinden, maar wel opscheppers,
ruziezoekers, ongelukkigen in de liefde, lij
ders aan hoogmoedswaanzin en nog ernsti
ger vormen van krankzinnigheid, vrouwen
haters, stijfkoppen en zo meer.
Maar wij zullen niet de fout begaan,
waarvoor wij Lessing de biografen hoorden
waarschuwen. Wij zullen „de slip van hun
nachthemd of de kwast van hun slaap
muts" slechts dan niet buiten beschouwing
laten, als zij van belang zijn voor een
juister begrip van de grote denker in kwes
tie en voor een betere waardering van zijn
onsterfelijke werken. Wij zullen ook niet
„elk woord optekenen, dat hun in een on
bewaakt ogenblik uit de mond is geval
len". Wie van ons immers zegt nooit eens
iets, dat hij de volgende dag niet meer
voor zijn rekening wil nemen? Maar wel
zal worden opgetekend wat die grote den
kers in de beslotenheid van hun huis of
hun vriendenkring zeiden, voorzover dit
ons een beter begrip geeft van hun per
soonlijkheid of scherper inzicht in de be
weegredenen, die hen tot werkelijk grote
mannen maakten.
Fichte, een van de grootste Europese
denkers uit het einde van de achttiende en
het begin van de negentiende eeuw, zei
eens: „Welke wijsbegeerte men kiest, hangt,
af van wat voor mens men is". Dat bete
kent dus, dat wij de leer van de belang
rijkste wijsgeren slechts kunnen begrijpen,
als wij weten wat voor mensen zij waren.
Daarom zullen wij in de volgende artikelen
enige van de grootste denkers uit de ge
schiedenis voor het voetlicht laten treden
niet als geleerden, maar als ménsen. U zult
horen van hun liefhebberijen, van hun
vrouwen en vrienden, van hun gelukkige
ogenblikken en boze buien, van hun vreug-
Een grote geest als een huiselijk mens:
de filosoof Jean Jacques Rousseau met
kat en hond.
de en verdriet, van hun wel en hun wee.
U zult hen te zien krijgen zonder hun stijve
boord en pandjesjas, maar in hun hemds
mouwen, als mensen tussen medemensen.
(Van onze correspondent in Rome)
OP de kunsttentoonstelling, die twee
jaarlijks wordt gehouden in Venetië, heb
ben inzendingen van Zwitserse kunstenaars
verwondering gewekt. Het conservatieve,
wat weinig kunstzinnige Zwitserland, is
dit jaar plotseling tot abstracties overge
gaan. In vroeger jaren plachten wij steeds
even te kijken in het Zwitserse paviljoen
om vast te stellen, dat alles weer „keurig"
was en volgens traditie. Maar ditmaal heb
ben wij verbaasd gestaan. Want als Zwit
sers met traditie breken, doen zij het ook
grondig. Buiten, voor het paviljoen, staat
een geweldig ijzeren gevaarte, dat men
eerst aanziet voor een ultramoderne dors
machine. Het is versierd met zeer grote
„biljartballen" in wit, zwart, geel en
oranje en er zitten voorts een stuk of zes
witgelakte fietsbellen op. Binnen is het niet
anders. De Zwitserse beeldhouwers zijn
druk aan het smeden geslagen en leverden
vervaarlijke ijzerconstructies. In Italië is
dit reeds jaren gewoon, maar dat nu juist
de Zwitsers zo plotseling van het abstracte
bezeten zijn is voor ieder onwennig. Er zijn
in dit paviljoen enkele „abstracte" beeld
houwers vertegenwoordigd, wier werk tot
het boeiendste behoort, dat Venetië te zien
geeft. Walter Bodmer herinnert met zijn
ruimteconstructies aan onze Voltens. Hij
en Walter Linck overtuigen het meest.
Kort verhaal door
Ferdinand Langen, met
een tekening door
Clémentine van Lamsweerde
MIJN goede vrienden de Diederiks vroe
gen mij een zaterdagavond bij hen te
komen eten. „Kom maar om een uur of
vijf", zeiden ze. „Dan drinken we eerst
nog gezellig een kopje thee".
Ik had daar geen bezwaar tegen. En
zo kwam het dat ik op een zaterdag de
bus naar de Diederiks nam. Zij woon
den even buiten de stad. Het was onge
veer een kwartier met de bus. Vlak
voor de deur van hun huis ontmoette
ik Karei Diederik al. Hij zag er wat vuil
en slordig uit en dat was helemaal niet
wat ik van hem gewend was. Ik had
hem nooit anders gekend dan keurig
gekleed. Hij had een kanariegele sjaal
vluchtig om zijn hals geknoopt en uit
alles viel op te merken dat hij op het
punt stond om weg te gaan.
Wat is dat nou, dacht ik bij mijzelf. Hij
zegt tegen mij: kom zaterdag om een
uur of vijf, dan drinken we eerst nog
gezellig een kopje thee. Ik kom om een
uur of vijf en ik vind hem bijna on
toonbaar en op het punt er tussen uit te
knijpen. Dat is niet zoals het hoort.
„Dag Karei", zeg ik, „hoe maak je het?"
„Hoe ben je hier gekomen?" vroeg hij.
haastig.
„Wel", zei ik een beetje verwonderd,
„heel gewoon met de bus".
„Ja met de bus", zei Karei, „dat begrijp
ik ook wel. Maar hoe verder? Langs
welke wag ben je toen gelopen?"
„Langs de weg die ik altijd loop", zei
ik. „Langs het Kerkpad en dan door de
Ruiterlaan, maar wat zou dat?"
„En ben je ook een kip tegen gekomen?"
vroeg Karei.
„Een kip?"
„Ja, een kip", zei Karei.
„Nee", zei ik, „dat niet. Maar wacht
eens. Nou ik goed nadenk, herinner ik
me toch iets. Juist toen ik de Ruiterlaan
insloeg, zag ik een kip. Zij liep op hoge
poten en had een wandelstok bij zich".
„Je denkt dat ik een grapje maak", zei
Karei.
„Ja, dat denk ik", antwoordde ik.
„Nou dan vergis je je", zei Karei, „het
is een ernstig geval".
„Dat voel ik aan", zei ik.
„Het is een heel ernstig geval", zei Ka-
rel. „Ik zal je het zo meteen uitleggen.
Mear eerst nog
eens in alle
ernst: heb je
een kip ge
zien?"
„Nee", ant
woordde ik, „in
alle ernst, ik
zag geen kip".
„Dan zal ik het je ver
tellen", zei Karei. „Je
kent de Pieterman wel,
is het niet?" Hij keek somber.
„Nou en of", zei ik. De Pieter
man was het zoontje van Karei en Bela
Diederik, een kereltje van een jaar of
drie. Hij had zwart krullend haar.
„Vanmiddag", zei Karei, „om een uur of
drie misten wij de Pieterman. Wij had
den hem in een uur al niet gezien. En
dat voorspelde weinig goeds. Als wij de
Pieterman een uur lang niet zien dan is
er wat aan de hand. Daar kun je van op
aan. Wij gingen aan het zoeken. Wij
vonden eerst niets. Wij doorzochten het
hele huis en de tuin, nergens een Pie
terman, maar eindelijk vond ik hem. En
je kunt nooit raden waar.
„Nee", zei ik.
„In het kippenhok van onze buurman",
zei Karei. „Je weet wel in het kippen
hok van de Bimbams".
„En daar zat hij vrolijk te spelen met de
kippen", zei ik.
„Was dat maar waar", antwoordde Ka-
rel. „Dat deed hij niet. Hij had eerst alle
kippen uit het hok gejaagd en toen was
hij er zelf in gaan zitten".
Ik lachte.
„Jij lacht maar", zei Karei, „en wij zit
ten er mee. Die Bimbams zijn heel erg
trots op hun kippen. Het zijn ook geen
gewone kippen. Zij hebben iets blauws
aan hun veren. Het zijn dure raskippen.
Wat voor ras 't is weet ik niet, maar ik
weet wel dat het een duur ras is. De
Bimbams worden wild, als ze een van
hun dure raskippen missen".
„Ik heb met je te doen", zei ik.
„Er waren twaalf kippen in het totaal",
zei Karei. „En nou ben ik de
hele middag al bezig om die
twaalf kippen weer op te sporen.
Elf heb ik er al terug gevonden. Je zou
verbaasd staan wanneer ik je vertelde,
waar ik ze allemaal al niet vandaan heb
gehaald. Maar die laatste kip kan ik
maar niet vinden. Je hebt haar dus niet
gezien aan het Kerkpad of in de Ruiter
laan?"
„Nee, ik heb geen kip gezien", zei ik,
„geen gewone kip en geen kip met iets
blauws aan de veren".
„Nou dan ga ik nog even die kant op", zei
Karei, „want dat is de enige richting
waarin ik nog niet heb gezocht".
„Veel succes", zei ik. „En als je dan toch
die kant op gaat, vergeet dan ook niet
even bij de bushalte te kijken. Misschien
staat die kip daar wel te wachten".
Karei verwaardigde zich niet op deze
goede raad van mij te antwoorden. Hij
ging er haastig van door. Toen hij al een
meter of tien weg was riep hij nog eens
achterom: „O ja, dat is waar ook. Ga jij
al vast maar naar binnen. Bela zal nog
wel iets in de theepot hebben. Ik ben
zo terug".
Ik ging naar binnen. De deur stond op
een kier zodat ik zo maar de gang in kon
lopen en mijn jas aan de kapstok han
gen. Toen ging ik de kamer in. Bela was
bezig iets in een kast te pakken.
„Dag", zei ze, „ben je daar al?"
„Ja", antwoordde ik, „daar ben ik al".
„O", zei ze, „heb je onderweg hierheen
misschien ook een kip gezien?"
„Bedoel je zo'n dikke vette slachtkip?"
vroeg ik.
„Nee, die bedoel ik niet. Ik bedoel.
„Ik weet wat je bedoelt", zei ik. „Ik
ontmoette Karei al zo juist voor de deur.
Hij is nog even naar de bushalte gegaan
om te kijken of de kip daar soms staat.
Stel je voor dat die kip al met de bus
mee is".
„Is het heus?" vroeg Bela.
„Het is heus", zei ik. „En verder zei
Karei tegen mij dat jij misschien nog
wel iets in de theepot had".
„Ja, wil je een kopje?" vroeg Bela.
„Graag", antwoordde ik.
Toen Bela mij een kopje thee inschonk,
vroeg ik: „En waar is de Pieterman?"
„De Pieterman ligt voor straf al in bed",
antwoordde Bela. „Ik heb hem eerst he
lemaal moeten wassen. Hij zat onder het
kippenvuil".
Toen ik mijn thee op had, duurde het
nog bijna een kwartier voor Karei terug
kwam.
„Nou, en?" vroeg Bela, toen Karei weer
in de kamer stond.
„Niets", zei Karei somber.
„Helemaal niets?" vroeg Bela.
„Nee, helemaal niets", antwoordde Ka-
rel. „Maar toen ik langs de Stegemans
liep, toen rook het daar wel verdacht
lekker".
„Rook het lekker?" herhaalde Bela.
„Ja verrukkelijk", zei Karei.
„Maar ze zullen toch niet een van die
dure raskippen in de pan hebben ge
daan?" vroeg Bela geschrokken.
„Dat weet ik niet", zei Karei. „Ik zeg
alleen maar dat het daar bij die Stege-
mans verbazend lekker rook. Het water
liep mij uit de mond". Hij wendde zich
tot mij. „Bovendien", zei hij tegen mij,
„denk ik dat dure raskippen in de pan
precies zo smaken als gewone kippen.
Denk je ook niet?"
„Dat denk ik ook", zei ik. „Als je van
dure raskippen de veren met iets blauws
er aan geplukt hebt, dan blijft er niets
anders over dan een gewone kip. Ge
plukte kippen zien er allemaal eender
uit. Daar is geen verschil meer tussen
te zien".
„Ik heb honger gekregen", zei Karei te
gen Bela, „Hoe ver is het met het eten?"
„Het is zo klaar", zei Bela.
Het werd bij de Diederiks geen kip die
lk te eten kreeg. Het werden gewone
aardappelen met sperzieboontjes en ge
stoofde peertjes met vanillesaus na.
VLAK voor de Spaanse grens kan men in de Franse bad
plaatsen de knappe Franse meisjes in allerlei soorten Bikini-
badpakjes bewonderen. Dat is kennelijk de bedoeling. Het is
een prettige bezigheid. Zodra men de Spaanse grens passeert, is
het uit met deze pret. De dames nemen een zeebad in costuums,
waar onder meer een rokje bij behoort. Als man moet men aan
het strand van San Sebastian een broekje met pijpen tot even
boven de knie huren voor twee peseta's (dat is ongeveer twintig
cent) en dit aantrekken over z'n zwembroekje. Voor dames zijn
alleen hele badpakken toegestaan. Mocht u echter toch willen
zwemmen in uw tweedelige badpak, dan is er een oplossing. Mee
behulp, van een zakdoekje en twee veiligheidspelden bevestigt u
de delen aan elkaar en dan mag het wèl.
Wanneer u nu denkt dat het strandleven in Spanje saai en
onelegant geworden is, dan vergist u zich. Tot mijn verbazing
begon ik na verloop van tijd schik te krijgen in al dat gemanoeu
vreer met extra broekjes en rokjes. De Spaanse vrouwen en
meisjes zijn over het algemeen bijzonder knap. Zij zijn sierlijk
in haar bewegingen en hebben een prachtige houding. Er wordt
veel en hartelijk gelachen. Deze mooie mensen, die voor alles
royaal de tijd lijken te hebben, laten zich door de strenge voor
schriften op zedelijk gebied niet van de wijs brengen. Het strand
leven is bepaald fleurig en uitgesproken elegant. Men went
gauw aan dat gedoe van badhokjes en extra strandkleding. Wan
neer ik ook nog badkoetsjes had aangetroffen, zou ik niet ver
baasd opgekeken hebben.
Over het algemeen zijn de Spanjaarden hartelijk en voor
komend. Met uitzondering van de bevolking van Barcelona, de
enige plaats waar ik veel verbeten en verbitterde mensen aan
trof, vindt men overal zachte, ik zou bijna zeggen: lieve mensen.
Een heel prettige trek in het Spaanse volkskarakter is wel het
ontbreken van de jacht naar geld. Hoewel velen in Spanje in
financieel moeilijke omstandigheden leven, treft men bijna ner
gens ontevreden mensen aan. Als man kan men ook aan vrouwen
en meisjes de weg
vragen, zonder direct
met nadruk op een
afstand gehouden te
worden. De Spaanse
meisjes zijn zelfs bij
zonder toeschietelijk,
maar op werkelijk in-
time voet zult u niet
met ze komen. Zodra
een vreemdeling een
tijdje met een Spaan
se schone staat te
praten, duiken van alle kanten Spaanse mannen op, die zich
heel beleefd in de conversatie mengen. Na een tijdje bemerkt
men dat het meisje verdwenen is en dat men alleen nog maar
met mannen staat te praten.
Ergens op een pier in zee kwam een jong Spaans meisje in
badpak in mijn richting gewandeld, kennelijk met de bedoeling,
dat ik notitie van haar schoonheid zou nemen. Nu, ze was de
moeite van het aanzien waard. Over een prachtige bruine huid
viel ravenzwart haar. Plotseling kwam van het strand een woe
dende stem, die de jongedame beval rechtsomkeert te maken.
Het bleek een broer te zijn, die over zijn zuster waakte. Toen het
meisje niet direct gevolg aan zijn bevel wilde geven, verscheen
ook de moeder met het hoofd boven de pier. De Spanjaarden
hebben geen aangename zachte stemmen, doch brengen krakende,
keelachtige geluiden voort. In overduidelijke bewoordingen werd
het meisje teruggehaald en opnieuw onder het strenge toezicht
van broer en moeder geplaatst. In het begin ergert men zich
aan zulke dingen. Na een poosje komt men echter tot de con
clusie dat het zo eigenlijk ook best gaat. Mensen blijven mensen
en ze vinden altijd wel een uitweg om hun menszijn te demon-
itreren. Op de keper beschouwt is de Spaanse vrouw in het strand
leven veel vrouwelijker in haar gedragingen dan haar zusters
uit meer noordelijke landen. Ja, ik zei het u reeds in de titel:
„In Spanje ben ik preuts geworden".
DE SPANJAARD is, in tegenstelling tot de gemiddelde Itali
aan, bijzonder eerlijk. Dit slaat niet alleen op de vele openhartige
gesprekken, die ik met vele Spanjaarden over politiek en religie
mocht hebben (de mensen zijn beslist niet bang om hun mening
over het regime van Franco te zeggen). Deze eerlijkheid blijk'
ook uit het feit, dat men u niet besteelt. Kelners knoeien niet met
de afrekeningen, men weet over het algemeen precies waar men
aan toe is. Voor Spaanse begrippen is een Hollandse fooi altijd
aan de hoge kant. Wanneer een Spanjaard met vrouw en kin'l
het huis verlaat, laat hij de sleutel in de buitendeur steken als
teken van zijn afwezigheid. Hoewel mijn vrouw en ik op de
reis steeds slordiger met onze bagage omsprongen en tenslotte
onze niet afgesloten koffers overal lieten staan waar het ons
maar schikte, zijn we nooit ook maar voor het kleinste beetje
bestolen. Er zijn uitzonderingen. De Spanjaarden zijn namelijk
rasverzamelaars. Veel volwassenen verzamelen sigarenbandjes
en zijn daar bijzonder fanatiek in. Wanneer u een sigaar met een
bandje erom op uw tafeltje laat liggen, wanneer u even gaat tele
foneren, is naar alle waarschijnlijkheid bij uw terugkomst het
Blijkens bevindingen van de Nederlandse politie is bij som
mige verkeersongelukken aantoonbaar, dat de kleur van auto
mobielen een rol kan spelen bij het veroorzaken ervan. Dikwijls
is gebleken, dat personenauto's niet gezien werden, omdat de
kleur van de carrosserie niet contrasteerde met die der omgeving.
Een lichte, bijvoorbeeld grijswitte, wagen tegen een besneeuwde
achtergrond, een groene wagen in het polderlandschap of een
roestbruine wagen op een klinkerweg kunnen zeer bedrieglijk
voor mede-weggebruikers zijn. De kleuren van wagens, om
geving en wegdek in het algemeen dus kunnen gevaarlijk zijn
indien zij optisch samenvloeien. Overwogen wordt om het
gebruik van bepaalde kleuren voor koetswerken te gaan ont
raden. Een belangrijke factor is ook de gezichtshoek van het
oog. Juist in het grensgebied van niet en wel zien zullen con
trasterende kleuren sterker opvallen, dan ineenvloeiende.
Een Engels bedrijf heeft een jarenlang onderzoek ingesteld
naar 300 „brokkenmakers" uit een groep van 6450 naar het uiter
lijk gelijkwaardigen. Aanvankelijk nam men aan, dat de brok
ken werden gemaakt door oververmoeidheid of nervositeit der
chauffeurs, later bleek, dat alle brokkenmakers in meerdere of
mindere mate aan maagzweren leden, welke aandoening bij
eerder medisch onderzoek niet was ontdekt.
De psychologische dienst van de Nederlandse P.T.T. voert ook
dergelijke onderzoekingen op nog diepgaander wijze uit. Men
5 tracht langs deze weg te komen tot een nog scherpere selectie
van chauffeurs voor de rijks-automobielcentrale.
sigarenbandje verdwenen. Het enige dat ons ontstolen is, zijn de
etiketten van hotels, die op onze koffers geplakt waren en waar
we zo bijzonder trots op waren. Dit gebeurde ons in Barcelona
op het vliegveld. De etiketten moeten zorgvuldig met een spons
nat gemaakt zijn en daarna losgetrokken. Etiketten van hotels
uit de omgeving van Barcelona had men netjes laten zitten, maar
die van de Spaanse noordkust waren verdwenen. Veel hotelhouders
in Spanje houden rekening met de verzamelwoede van hun land
genoten en geven de etiketten los mee.
GEEN SPANJAARD denkt er over zijn schoenen te poetsen en
ook zijn huisgenoten zullen dit niet voor hem doen. Men gaat op
straat z'n schoenen poetsen voor het voor Spaanse begrippen
vrij hoge bedrag van drie pesetas. De Spaanse schoenpoetser
maakt er echter iets bijzonders van. Er komen allerlei flesjes aan
te pas en er wordt een kunstwerk gewrocht. In Barcelona
maakte mijn schoenpoetser mij attent op de vele vreemde munt
jes uit tientallen landen, die Hij met spijkertjes op zijn schoen-
poetskist had vastgenageld.
Er zat ook Nederlands geld bij. Ik had wat Japans geld bij mij,
in Haarlem gekocht bij een antiquair en ik gaf de man een van
deze geldstukjes, die opvallen door het vierkante gat in het
midden. U kunt zich nauwelijks voorstellen hoe opgetogen de
schoenpoetser was. Al zijn coilega's kwamen, jaloers op de bij
zondere aanwinst, kijken.
In Barcelona stddt men tijdens het schoenpoetsen. In Palma
op Mallorca moet men plaats nemen in een hoge zetel, een halve
meter boven de begane grond. Men zit daar als een vorst. Maar
pas op en zeg niet op alles wat de schoenpoetser u vertelt in
ziin rad dialect „si, si" ja, ja). Dan zou het u kunnen vergaan
a's een van mijn vrienden, bij wie onverwacht de zolen van de
schoenen werden gerukt en door nieuwe vervangen. Zeker, de
schoenpoetser-schoenmaker doet het vlug en goed, maar deze
radicale ingreep kostte heel wat geld!
Spanje wordt, nu het ook een Nato-partner is, grondig gecoca-
coloniseerd. Overal ziet men de bekende flesjes, maar het zijn
de buitenlanders en niet de Spanjaarden die dit bruine vocht
drinken. Wel trof ik in een rasecht Spaans restaurant, waar men
voor een rijksdaalder een vorstelijk maal kon nuttigen een gevuld
co-acolaflesje naast elk bord aan. Er zat echter geen stop op de
Pij nador o-"'-m^k bleek de inhoud.... Soaanse land-
V TDAJTT pT_TT"» J"j\TQ
DE ITALIAANSE professor Giorgio Costanzo, hoofd van
een volkenkundige expeditie in Venezuela, heeft verklaard
een „ideale en onnavolgbare samenleving" ontdekt te
hebben, „waarvan de leden de moord noch de diefstal
kennen". Hü heeft gezegd: „De Piaroa-indianen leven
naakt in tropische wouden. Zij zyn buitengewoon intelli
gent. Zü weten niets van de vooruitgang van de techniek,
maar ook niets van maatschappelijke ongelijkheid. Zij
doden niet, stelen niet en vechten niet. Zij kwijten zich
nauwgezet van hun schulden, zelfs wanneer ze daartoe
jaren nodig hebben."
Bü het lezen van dit bericht hebben we onze ogen uit
gewreven. Niet om het bericht zelf, maar om de kop die
er boven stond. Onze collega's van „Le Monde" hadden
er namelijk „Een ideale samenleving" boven geschreven.
Dit nu lijkt ons. gezien de gegevenheden, boud beweerd.
Professor Constanzo heeft ons immers niet alles verteld.
Zo heeft hij het sterftecijfer van de Piaroa's niet genoemd
en het zou ons niet verwonderen, wanneer dat erg hoog is.
Men kan immers zich ook dood vervelen. En gezien de
afwezigheid van een aantal verschijnselen, die bij uitstek
geschikt zijn om wat leven in de brouwerij te brengen,
lijkt ons deze doodsoorzaak in de Piaroa-statistieken nogal
voor de hand liggend. Zoveel is zeker: de jeugdige Pia-
roaan speelt geen Indiaantje en ontbeert daarmee heel
wat levensvreugde, de volwassen Piaroaan leest een krant
waarin de voorpagina ongetwijfeld wordt gevuld met het
verslag van het congres van de Amazone-optimisten of de
Piaroa-moralisten. Alleen de fotopagina zou, gezien de
professorale mededelingen omtrent de kledij der ontdek
ten, voor Westerse ogen nog enige aantrekkingskracht
kunnen hebben. Gezien alweer de afwezigheid van alles
wat naar de zeven hoofdzonden zweemt, schijnen de
Piaroanen er allang op uitgekeken te zijn.
Intussen doet men er goed aan het bericht niet op het
eerste gezicht te geloven. De professor heeft zich immers
aan een lelijke tegenspraak schuldig gemaakt. Eerst zegt
hij, dat maatschappelijke ongelijkheid daarginds onbekend
is, maar later bekent hij, dat er soms jaren lang gewerkt
moet worden om een schuld af te lossen. En dan zouden
ze toch nog buitengewoon intelligent zijn. In het licht van
die mededeling nemen we die sociale vrede maar met een
korreltje zout. En dan rijst ook de vraag wie of wat dan
wel de schuld mag zijn van die schulden. Kom, kom,
professor: zou men daar in het oerwoud van Venezuela
de slang nog moeten horen spreken en de appel nog moe
ten eten? We zullen ons maar niet verliezen in theologi
sche beschouwingen, maar tevreden vaststellen dat we
blij mogen wezen niet „De oprechte Piaroaan" te be
hoeven redigeren. Behalve wanneer we er fotoredacteur
zouden kunnen zijn. J. H. B.
Bij de afbeeldingen bij dit derde artikel
over Spanje: de elektrische tram in Solier
op het eiland Mallorca en een scène uit
het typische strandleven.
AMSTERDAM, augustus. Ziezo, we
hebben de grote dag gehad. Ik heb mijn
éénjarig vaderschap duchtig gevierd het
was aardig, dat dit jubileum kon samen
vallen met het éénjarig moederschap van
mijn vrouw. Zij heeft eerst een wat ver
moeiende, maar later toch nog heel aan
trekkelijke dag gehad. En, oh ja, waarom
™ou ik u dan niet vertellen, dat op diezelf
de dag mijn dochter haar eerste verjaardag
heeft gevierd?
Dal heeft ze namelijk, maar het is geheel
langs haar heen gegaan. Zij staat voorals
nog mijlen verheven boven het kleine kin-
derenwerk van verjaardagsvieringen. Ook
cadeautjes interesseren haar volstrekt niet.
Wij vinden het erg aardig, dat we weer
wat speelgoed voor haar hebben gekregen
en 'n paar andere nuttige dingen, maar zij
was volkomen tevreden geweest als men
haar alleen de papieren en de touwtjes van
de pakjes had gegeven. Daar kun je tenmin
ste mee spelen. Wat moet een mens met 'n
nieuwe olifant, als je toch van een konijn
houdt? En in bad heeft ze nu eenmaal het
liefst een heel klein eendje met iets
lawaaierigs erin om mee te spelen. Het
machtige opblaasbeest ook een soort
eend, lijkt me, met hoogmoedswaanzin
wordt sinds de verjaardag iedere ochtend
veracht en druipend op de grond gegooid.
De volgende ochtend had mijn vrouw de
box voornamelijk uitgerust met nieuw
verworven speelgoederen. Mijn dochter
heeft er twee minuten samen mee willen
zitten, toen is zij dreigend opgestaan en
heeft ons luide duidelijk gemaakt, dat dit
toch wel als een „rotstreek" werd be
schouwd. Haastig hebben we haar de oude
schatten teruggegeven. Als extra tractatie
hebben we daar een leeg lucifersdoosje bij
gedaan, want dat is tenslotte het allerheer
lijkste speelgoed: het geeft niet heleméól
mee, maar het gaat toch gemakkelijk kapot.
Op een hoogtepunt van haar verjaardag
hebben we mijn dochter haar eersle ver
jaardagstaart voorgehouden, gesierd met
één indrukwekkende kaars. Maar hoewel
ze als regel gaarne en met overtuiging
blaast en vreemde geluiden maakt, heeft
niemand van de theevisite haar kunnen
overhalen de kaars uit te b'azen. Verder
heeft ze het best gevonden, die hele dag. Ze
heeft bereidwillig al haar kunstjes voor de
gasten vertoond, zoals staan, geaffecteerd
hoesten, bliksemsnel kruipen en enkele
voorname woorden spreken als papa,
mama, dag en bal. Het woord acetylosalicy-
licum, dat ik haar al een tijdje probeer bij
te brengen, komt er nog niet vlot genoeg
uit.
's Avonds laat werd er nog gebeld en dat
was de post. Die kwam een pakje voor haar
brengen. Omdat we toen met enige beken
den ons éénjarig ouderschap plechtig zaten
te vieren, hebben we haar maar niet meer
gewekt. Maar het wós mooi. Een oude
schoolvriend, die nu enkele twijfelachtige
en wat vage Nederlandse belangen in de
diepte van het Midden-Oosten verdedigt,
had de moeite genomen ons een typisch
Syrische teddybeer te sturen. Misschien
merkt hij zulke dingen niet meer, maar het
ding stonk licht en had de reis overleefd
tot en met het stadium van „nou is het ge
noeg geweest, nou val ik uit mekaar."
Kortom, het is een wrak. En het is tevens,
sinds de ochtend daarop, het allergeliefdste
speelgoed van mijn dochter. Dat vindt ze
pas goed fijn.
Enfin, als ik treffende beschrijvers van
het Nederlandse familieleven als Henri
Knao mag geloven, dan zal mijn dochters
verjaardag over zeventien jaar haar hoog
tepunt vinden aan de dinertafel. Mijn
vrouw en ik zullen vrolijk zitten te praten
en nog eens terugdenken aan het geringe
succes van dat opblaasbeest.
Terwijl wij onbezorgd voortkouten, zal
mijn dochter mokkend zitten zwijgen. Zij
heeft, let u op, haar cadeautje dan al gehad.
Goed. Zij zwijgt mokkend. Wij klessen
door. En dan opeens zal zij roepen: „Ach,
schei toch uit over dat opblaasbeest. Ik heb
niks van Piet gehoord." En met deze woor
den zal zij snikkend de eetkamer verlaten.
Dat is een mooi toekomstbeeld voor ons.
We klampen er ons aan vast. A.S.H.